Blogs

Incunabelen

Incunabelen

Incunabelen, wiegendrukken, zijn boeken die zijn gezet met losse letters en zijn gedrukt in de eerste halve eeuw na de uitvinding van de boekdrukkunst, vóór 1 januari 1501. Schatten zijn het, letterlijk en figuurlijk, en ik ben er al door gefascineerd sinds mijn hoogleraar scheef begon te lopen van de enorme tas die hij dagelijks over zijn schouder droeg om ons, letterenstudenten in Boekarest, elk moment van de dag honderden kopieën van incunabelen te kunnen laten zien. Een incunabel is een redelijk zwaar object dat een bijzondere geschiedenis in zich meedraagt. Het is een boek waarnaast je begint te zweten van liefde en ongeduld, een kunstobject, met tekst en beeld, meestal gekleurd. Voordat je het leest, bewonder je het en daarna begin je de niet makkelijke weg van het ontcijferen.
Er zijn bibliotheken in de wereld die gerenommeerd zijn om hun incunabelen en de lie*ᄀ ebbers weten waarom. Ik heb er zelf enkele bezocht, in Florence en Brugge heb ik specialisten horen spreken en ik heb nog steeds spijt dat ik vorig jaar de bijzondere expositie incunabelen in het Groenigenmuseum in Brugge heb gemist. Er zijn specialisten die de hele wereld afreizen voor een zeldzame incunabel, een unicum dat ze aanbidden zoals de Wijzen uit het Oosten het Kind.
Maar tegenwoordig hoef je niet meer zo ver reizen voor een incunabel, je kunt deze naar je toe halen, digitaal, want veel van deze zeldzame schatten zijn online te bewonderen, op websites die zich sneller openen dan de grot van Ali Baba. Of als je in Den Haag of omgeving woont, kun je naar de Koninklijke Bibliotheek (KB) gaan, met de grootste collectie incunabelen van Nederland. Vorige week werd daar een nieuwe aanwinst gevierd: de zeldzame Raoul Lefèvre, ‘Le recueil des histoires de Troyes’ (Haarlem, Jacob Bellaert, 1485-’86). Bellaert was een belangrijke incunabeldrukker in Haarlem. Hij drukte dit boek in het Frans en het Nederlands en liet hiervoor speciale houtsnedenseries maken door een anonieme kunstenaar die bekendstaat als de ‘Meester van Bellaert’.
Het gesprek over de aanwinst werd geleid door Alexander Reeuwijk; aan het woord kwamen Marieke van Delft (KB), Bas Hesselink en degene die mijn hart sneller deed kloppen, zeldzamer dan de incunabel zelf, met dezelfde liefde en passie voor het bijzondere boek zoals ik die ooit bij mijn hoogleraar had gezien: Willem Kuiper, emeritus hoogleraar aan de UvA, die op zijn scherm, ondanks zijn slechte ogen, nog steeds zeldzame manuscripten ontcijfert. Een grotere ode aan het boek dan een (hoog)leraar die zijn leven wijdt aan het ontcijferen van een verhaal dat zich duizend jaar geleden afspeelde, ken ik niet. Hulde!
En vergeet de grootste Nederlandse collectie incunabelen niet: in de Koninklijke Bibliotheek.

Den Haag Centraal, 21 maart 2019

Lees verder

Vadercentrum

Vadercentrum

Vader zijn moet je leren. Sommigen krijgen het snel onder de knie, anderen blijven het heel hun leven proberen en je hebt ook mannen die hem smeren, nog voordat het kind hen met hun nieuwe naam kan roepen: ‘Papa.’
Vorige week zat ik in het Haagse Adam Vadercentrum in een zaal met vijftig vaders. Beangstigend gewoon! Maar soms moet je door eigen angst heen en na tien minuten geluisterd te hebben naar een Nederlandse man op leeftijd die meende dat moeders een wat beperkte woordenschat hebben en dat vaders daarom veel moeten communiceren met hun kinderen, kon ik echt lachen. Tijdreizigers heb ik altijd grappig gevonden.
Maar wat daarna kwam, vond ik boeiend. Want het ging niet alleen over het vader-zijn, maar ook over het man-zijn, een onderwerp waarover ik bijna niets weet. Er volgde een interview met mannen die zich via het Vadercentrum hebben ontwikkeld en nu zelf ook rolmodel zijn. En ook al zou je een afkeer hebben van het woord ‘rolmodel’, zou je ontroerd zijn door de menselijkheid van de sprekers. Mannen zijn ook maar mensen. Iemand vertelde dat hij vroeger werkte als glazenwasser en nu, dankzij het Vadercentrum, verkeersregelaar is. Een jongeman vond het jammer dat zijn vader in zijn moeilijke jaren in Nederland niet gebruik heeft kunnen maken van zo’n Vadercentrum. Voor de pauze vertelde een kunstenares haar verhaal over haar zoektocht naar haar vader, die ze uiteindelijk vond en ontmoette, kort voordat hij overleed. Dat haar vader zo’n mooie, positieve dochter, met zo’n prachtige glimlach, heeft kunnen missen, is iets wat ik niet kan begrijpen en stilletjes bewonderde ik haar voor haar levensfilosofie.
Stel je voor dat die afwezige vader voor wie zij zoveel liefde had, een vreselijke, dagelijks aanwezige vader was geweest! Dan zou je minder positief zijn, denk ik. Soms is het leven al beter zoals het is.
Het viel me op hoe mensen zich thuis voelen in het Vadercentrum aan het Jonckbloetplein. Een gastvrijheid die is gelinkt aan de vele nationaliteiten die er rondlopen. Marokkaanse thee, Turkse hapjes, in de pauze speelde iemand mandoline. En de middag voelde niet als een programma, ook al gebeurde het allemaal tijdens de tweede Nationale Mannenconferentie. Het voelde heel gewoon. Workshops, praatjes, muziek, lekkere hapjes, een warmte die gewoon was, door de gastarbeiders meegenomen uit hun eigen land. Een verrijking voor een land dat is opgevoed met één koekje uit de trommel!
Er zijn vaders en er zijn vaders. Maar die vijftig in het Vadercentrum vorige week hebben me het gevoel gegeven dat er ondanks onze soms nare ervaringen altijd hoop is op betere tijden en betere vaders.

Den Haag Centraal, 14 maart 2019

Lees verder

‘Also Sprach’ mijn dochter

‘Also Sprach’ mijn dochter

Alles wat van belang is, gebeurt onverwacht. Zo ook het moment in mijn leven dat mijn ogen werden geopend: het was op een zaterdagmiddag dat ik van mijn bijna zestienjarige dochter begreep dat het feminisme niets met vrouwen te maken heeft. “Maar met het feit dat vrouwen gelijk aan mannen zijn en gelijke rechten verdienen.” Ik had de intuïtie om niet te reageren, een talent dat ik te laat in mijn leven heb ontwikkeld. Helemaal wakker geschud werd ik niet lang daarna, toen ik hoorde dat mijn generatie ‘veel verpest heeft’. Ik geef al een paar jaar toe dat ik veel fouten heb gemaakt en dat ik mijn leven probeer te beteren, maar na Roemenië, mijn geboorteland, heb ik me nooit meer aan een generatie gelinkt gevoeld. Ik weet ook dat ik veel meer fouten heb gemaakt dan waarvan ik me bewust ben, en aangezien ik toch nolens volens aan een verpestende generatie ben gelinkt, vroeg ik haar om een lijst van mijn persoonlijke fouten en de zonden van mijn generatie. Ik heb het verpest, mijn ouders hebben het verpest en zelfs opa heeft het verpest. Het stigma rondom de psychismeproblematiek, de opwarming van de aarde, het gebruik van plastic, de vleesconsumptie, onverantwoordelijkheid tegenover LHBT’ers, en de lijst is nog niet af. De eerste stap was vervolgens om mezelf (en mijn ‘generatie’) niet meer te verdedigen. Volgens mijn dochter ken ik zelf veel te veel waarde toe aan… romantische liefde en baseer ik mijn eigenwaarde op de ander (lees: haar vader). Zelf zou zij nooit de woorden ‘mijn wederhelft’ gebruiken, omdat ze zelf een compleet persoon is, niet de helft van ‘iets’. En het idee dat ze op deze aarde gedurende tachtig jaar alleen met zichzelf bezig zou zijn, vindt ze ‘walgelijk’. Het moeilijkste vindt ze dat haar ‘generatie’ geen stemrecht heeft, want ‘schreeuwen’ zonder te kunnen veranderen, helpt niet. Er was nog iets in de lijst die ze uitsprak, wat mij direct aanging en mijn strijd en bestaan onder een dictatuur bijna in één adem annihileerde: ‘het communisme’ bestaat niet en is nooit uitvoerbaar. De conclusie is dat ik mezelf niet meer vertrouw en mijn ‘generatie’ al helemaal niet. Ik begrijp van mijn dochter dat mijn eigen moeder en vader fluisteren bij het uitspreken van het woord ‘homo’ en ik ben van plan om dit met hen te bespreken. Ik maak een heropvoeding door, niet op de Sovjet-manier, maar door mijn puberdochter. Waarom ben ik veertig jaar met gesloten ogen door het leven gegaan, vraag ik mezelf. Mijn dochter zal mijn antwoord niet goedvinden, maar soit: ik denk dat ik als kind te vaak naar ‘de Dikke en de Dunne’ heb gekeken en nooit naar een ‘TEDTalk’.

Den Haag Centraal, 7 maart 2019

Lees verder

Uitgestelde menselijkheid

Uitgestelde menselijkheid

In het Brusselse café waar ik vandaag mijn column schrijf, betaalde iemand vóór mij een koffie plus vijf ‘uitgestelde koffie’. Het schoot me zo gauw niet te binnen wat uitgestelde koffie ook alweer was en ik bedacht dat Belgen sommige woorden net iets anders gebruiken dan wij. Stappen, lopen, u kent de voorbeelden wel. Bij mijn tweede koffie was er nog iemand die elf ‘uitgestelde koffie’ afrekende. Ik stelde me voor hoe deze goedgeklede zakenman op het station een paar uur moest wachten op de trein en zijn koffie vooraf betaalde. Hij had vast een sterke maag en geen hartproblemen, als hij echt twaalf bekers koffie naar binnen wilde werken. Maar de man dronk zijn koffie op en liep weg. Nu weet ik dat Belgen soms wat apart kunnen zijn, ik zeg dit na mijn ervaring met twee van hen na mijn reis op zoek naar die Picasso, maar zelfs die ervaring heeft mijn zwak voor Belgen intact gehouden. En toen ik mijn liefde voor onze zuiderburen op een weegschaal legde om me ervan te verzekeren dat het gewicht nog gelijk was, stapte er een bedelaar het café binnen. Het soort dat in Nederland verbannen wordt, maar dat je in Brussel en Parijs overal ziet. Mijn bedelaar vroeg om koffie; zonder te betalen kreeg hij een volle kop. En er waren nog vijftien ‘uitgestelde koffie’ voor mensen zoals hij, begreep ik, mensen die geen koffie konden betalen. Een gebaar dat mijn hart verwarmde en mij een nieuwe lens voor het oog zette, waardoor ik de medemens menselijker zie dan hij de laatste tijd overkwam.
Toen dacht ik aan die vriend van me die zich geen tramkaartje veroorlooft en Den Haag op zijn zeventigste elke dag lopend doorkruist, weer of geen weer, op zoek naar werk. En aan de drie bedelaars rond het Centraal Station die nooit lang op een plek kunnen blijven. Want zodra er in Den Haag een bedelaar in zicht komt, verschijnt er in no-time een politieduo dat de bedelaar kort maar krachtig uitlegt dat dit een respectabele stad is, zonder bedelaars, en dat hij, op z’n Nederlands gezegd, snel moet opzouten. We zijn in Den Haag veel respectabeler dan in Brussel en Parijs. Het heeft me altijd verbaasd hoe effectief Nederland met zulke zaken is. Wet is wet, vooral voor armen en degenen die niet door een systeem worden beschermd.
Nu moet u niet denken dat ik pleit voor bedelaars in Den Haag; ik pleit voor menselijkheid. Voor uitgestelde koffie op veel meer dan die paar plekken van nu, of voor uitgestelde broodjes, een uitgestelde kamer of een uitgesteld praatje. Voor effectieve menselijkheid, die je nog altijd kunt leren. Als je je ziel openstelt voor de ander.

Den Haag Centraal, 28 februari 2019

Lees verder

Marx

Marx

Het grafmonument van Marx in Londen is beschadigd. Twee keer in korte tijd, wat mij, zelfs in een wereld met IS, terrorisme en Arabische Lentes, doet denken aan die meer dan honderd miljoen doden in naam van het communisme. Ben je in het Westen geboren, dan heb je een dergelijke associatie niet, denk ik. Anders zou je niet, zoals journalisten deden, schrijven dat het graf van ‘de Duitse filosoof’ is beschadigd. Voor mij klinkt dat net alsof je een expositie van ‘de Oostenrijke schilder Adolf Hitler’ zou aankondigen. Ik kan Marx’ naam niet los zien; als ik aan hem denk, noem ik in één adem ook Engels en Lenin.
Ik heb het ‘Communistisch Manifest’ nooit gelezen; ik zal het ook nooit doen. Als alleen al de stoom van een gerecht mensen heeft gedood, dan ga je het gerecht zelf toch niet eten? Ik weet genoeg over hen alle drie om niets méér over hen te willen weten. Sommigen zullen zeggen dat Karl Marx’ ideeën verkeerd zijn geïnterpreteerd. Maar we weten dat hij geen contact had met de klassen waarover hij schreef: boeren en arbeiders. Zoals we ook weten dat hij ideeën van anderen stal en zich de grijze eminentie achter de Commune van Parijs (1871) noemde, terwijl dat een leugen was. Ik schrik als ik lees dat zijn grafmonument is beklad. Ook anderen schrikken, zie ik. Ik vraag me af wie het gedaan heeft: de kleinzoon van een directeur van een met geweld gecollectiviseerde fabriek? Kinderen? Een filosofiestudent? Iemand van de familie? Anarchisten?
Hoe vaak stokte de adem niet in mijn keel als ik vlak bij het Gemeentemuseum langs die belachelijke telefooncel met de kop van Stalin erin liep? Het achterliggende idee van het kunstwerk van Komar & Melamid heb ik nooit helemaal begrepen. Die kop achter een bordeauxkleurig fluwelen gordijn heeft iets van een criminele Oz uit de beroemde kinderfilm, waarin de echte Oz maar een charlatan is. Stel je de charlatan Oz eens voor onder een dictatuur in Oost-Europa, achter een íjzeren gordijn! Dan is zo’n telefooncel in een liberaal land niet zo komisch meer.
Want na het aantal doden achter het IJzeren Gordijn is dit het grote verschil tussen Oost- en West-Europa: de ernst van de situatie. Die voel je vooral als de situatie iets met jou te maken heeft. Als de geschiedenis jou liet bukken. Dan voel je bij het horen van de namen van de ‘drie ridders van de Apocalyps’ – Marx, Engels en Lenin – nog altijd iets in je knieën. En anders noem je Marx zonder met je ogen te knipperen de ‘Duitse filosoof’. Dat wekt eerlijk gezegd mijn jaloezie. De harde wind van de geschiedenis waait niet iedereen omver; wij in het Westen zijn redelijk zen gebleven.

Den Haag Centraal, 21 februari 2019

Lees verder

Thuis

Thuis

Waar horen we thuis? Ik denk dat er weinig plekken in Den Haag zijn waar deze vraag legitiemer is dan in het Migratie Museum aan het Hoge Zand 42, niet ver van het centrum. Afgelopen zondag klonk daar ook het antwoord in de vorm van de lezing ‘De kunst van het thuishoren’. De spreker leek de sleutel van het thuishoren te hebben gevonden: Vamba Sherif, schrijver, geboren in Liberia (1973), ingeburgerd in Nederland.
Sherif is een polyglot, is positief ingesteld en productief, is een modelimmigrant die geniet van de zon achter de wolken en niet nat wordt van de harde regen, wiens boodschap iedereen goeddoet. Niet alleen heeft hij zich weten te redden, hij maakt ook een mooie carrière als Nederlands schrijver, in een literatuur waar we driehonderdzestig dagen per jaar kleurenblind zijn. En dat terwijl het zelfs in zijn geboorteland niet gemakkelijk was om er thuis te horen, hoewel hij naast zijn moedertaal Mandingoe ook Gbandi, Mendi, Kissi, Lomah en Frans sprak, en later nog Arabisch en Engels leerde.
Aan het slot van Vamba Sherifs lezing kwam ook het publiek aan het woord. Meerdere mensen, die je niet zo gauw bij andere lezingen in de stad zou vinden, vertelden hun verhaal. En wat bleek? Niet iedereen beheerst de kunst van het thuishoren. Velen van ons roeien met de riemen die we hebben, op z’n Nederlands gezegd. Het leven wacht niet tot we de kunst van het thuishoren onder de knie hebben. Zelf zit ik na dertien jaar in Nederland ook weer met een dilemma: ik meende, zeker na mijn emigratie, dat mijn thuis de plek is waar mijn dochter is. Maar over twee jaar zal zij het huis uit zijn. Ze laat nu al geen dag onbenut om ons eraan te herinneren dat de grote wereld op haar wacht. Ik denk daarom dat ik de ‘kunst’ van het thuishoren in de toekomst aan anderen overlaat en me met andere dingen zal bezighouden.
Maar gezien de loop van de geschiedenis vraag ik me wel af aan wie we de vraag over dertig jaar zullen stellen. Waar horen we over vijftig of zeventig jaar thuis? Over vijftig jaar zal ik zeker thuishoren op de plek waar ik dan zal zijn, maar in gedachten zie ik al een jonge man of vrouw voor me die vijftien talen spreekt en in het archief van het Migratie Museum in Den Haag, inmiddels uitgegroeid tot een gerenommeerd, volledig door de staat gesubsidieerd cultuurcentrum, een vermelding van een lezing van precies vijftig jaar geleden vindt: ‘De kunst van het thuishoren’. De notitie zal hem of haar helpen bij het voorbereiden van een eigen lezing over het thema ‘een terugblik op een tijd waarin het niet gemakkelijk was om je overal thuis te voelen’.
Fingers crossed!

Den Haag Centraal, 14 februari 2019

Lees verder

Jongeren en hun grootouders voor het Klimaat

Jongeren en hun grootouders voor het Klimaat

‘Wee de ouders die hun kinderen niet gehoorzaam zijn,’ luidt een spreekwoord in mijn moedertaal. Ik moet er steeds aan denken nu het zo vaak over het klimaat gaat. Kinderen spijbelen massaal om aandacht te vragen voor het klimaat, en hun bewustwording geeft mij het gevoel dat ik tot mijn 45ste met futiele dingen bezig ben geweest.
De Zweedse Greta Thunberg (16) spreekt alleen als het nodig is, maar als ze spreekt, lijkt ze wel de Messias die is gereïncarneerd. Niet om ons, zondaren, te redden, maar de natuur, die ons nu wel zat is. Misschien loopt mijn generatie inderdaad in alles achter. Als je thuis geen puber hebt die je daar een paar maal daags aan herinnert, luister dan ten minste naar Greta of haar leeftijdgenoten: we zijn bezig met de verkeerde dingen! Mijn eigen puberdochter berekent hoeveel water ze bespaart bij elke vegetarische schnitzel. Alle drie zijn we vegetariër, zij is de enige die het voor het milieu doet.
Misschien hebben we meer met Trump gemeen dan we denken. Toch denkt niet iedereen van Trumps leeftijd hetzelfde over het klimaat. Zo maakte ik afgelopen donderdag kennis met leeftijdsgenoten van Trump die niet alleen níét in de ontkenningsfase zitten, maar ook echt strijden voor bescherming van het klimaat. Onder een naam die hen direct verbindt met de generatie die zich het meest bewust is van de imminente ramp: ‘Grootouders voor het Klimaat’. Op bepaalde donderdagen (de data staan op hun website) ontmoeten ze elkaar. Op het Plein in Den Haag. Afgelopen donderdag was het koud en ik had geen sjaal of handschoenen bij me, wel twee tassen met boodschappen. Pakweg dertig mensen telde ik.
Iemand vertelde dat hij in Brussel met de mars tegen klimaatverandering had meegelopen. Opgewekte grootouders die brieven aan politici schrijven, manifesten ondertekenen en hun zorg over de klimaatverandering kenbaar maken: de vermindering van de biodiversiteit, het verdwijnen van tachtig procent van de insecten in minder dan dertig jaar, de toestand van de bijen, schadelijke landbouwmethoden, al het afval en de plasticsoep in de oceanen.
Wat onze planeet betreft, beweegt mijn eigen generatie zich in slow motion. Brood op de plank krijgen vergt blijkbaar al onze energie. Twee generaties gaan wel een stap verder dan bewustwording van de klimaatverandering: jongeren en ouderen. In Brussel kregen de studenten steun van deze ‘Grootouders voor het Klimaat’. En door de laatste actie krijgen zij nu meer zichtbaarheid. Misschien wordt hun stem op het Plein ook beter gehoord. Want het lijkt erop dat de planeet de grootouders nodig heeft, zoals wij hen ook nodig hebben.
Een andere uitdrukking in mijn moedertaal zegt: ‘Wie geen grootouder heeft, moet er een kopen.’ Als het niet voor jezelf is, dan voor het klimaat!

Den Haag Centraal, 7 februari 2019

Lees verder

Menselijkheid

Menselijkheid

Eind vorig jaar circuleerde op mijn Facebookpagina een artikel waarin werd gepleit voor meer menselijkheid op de werkvloer. Ik heb het stuk eigenlijk niet gelezen, maar het verbaasde me hoeveel vrienden, goede vrienden, het liketen.
In een land waar alles wordt geregeld, waar voor alles een instantie is, ontbreekt het aan menselijkheid. Ook omdat we hebben geleerd om de menselijkheid uit te schakelen omdat er instanties zijn die alles regelen: daklozen krijgen een dak, weeskinderen krijgen ouders, et cetera. En terwijl ik deze voorbeelden noem, weet ik ook hoe absurd ze zijn. Immers, wat we missen is het menselijke element: een beetje troost, een beetje begrip, een beetje liefde. Ja, misschien excelleert de Nederlander in regelen en instanties creëren, maar niet in het tonen van menselijkheid. Ik herinner me hoe iemand me uitlachte toen ik op de vraag of ik baat had gehad bij een gesprek met een arbeidspsychologe, het volgende antwoord gaf: ‘Ze is heel aardig.’ Iemand naast me die juist bekendstond om haar hardheid, lachte. Maar wat mij is bijgebleven van die arbeidspsychologe, is hoe aardig ze voor mij was, hoe menselijk, hoe warm; precies wat ik nodig had na een heel harde tijd omringd door harde, ongevoelige mensen.
Laten wij onze menselijkheid achter wanneer we naar ons werk gaan? Trekken we haar als een jasje uit op het moment dat we daar de lift instappen? Je bezoekt wel je verre, zieke oom die je jarenlang niet hebt gezien, maar je zieke collega met wie je jarenlang elke dag hebt gewerkt, stuur je zelfs geen e-mail. Vooral omdat het gerucht circuleert dat ze sowieso weg moet. Op de werkvloer gaat het helaas vooral om budgetten, prestaties, nooit om menselijkheid. En uit ervaring weet ik dat vaak geldt: hoe hoger de functie, hoe onmenselijker de persoon. De meest incompetente mensen die ik in mijn leven heb ontmoet, zaten in hoge functies. Warm en veilig, als een beer in zijn winterslaap. Het systeem beschermt immers van boven naar beneden: hoe hoger de functie, hoe minder monden opengaan om iets over je te zeggen en hoe minder oren die daarnaar luisteren. En als je dit systeem nooit bekritiseert, kun je je hele leven lang de vruchten van je gehoorzaamheid plukken. God verhoede dat je vragen stelt of de kwaliteiten van je leidinggevende in twijfel trekt! Als God ons op de werkvloer zou leren kennen, zou hij een nieuwe zondvloed sturen. Want de lafste mensen vind je niet in een oorlog, maar in een vergadering. Maar een systeem werkt pas echt als het wordt bestuurd door een warme hand, een goede bedoeling, barmhartigheid. Dat is wat we zouden moeten doen: menselijkheid aanmoedigen. Maar eerst zoeken bij jezelf.

Den Haag Centraal, 31 januari 2019

Lees verder

Sorry

Sorry

Toen Rutte ‘sorry’ zei, moest ik even aan ‘Phileine zegt sorry’ van Ronald Giphart denken, maar na die korte oppervlakkigheid bedacht ik dat het iets groots is: het Nederlandse volk zegt ‘sorry’. Sorry voor ‘het handelen van de Nederlandse overheid in de Tweede Wereldoorlog’, voor ‘het tekortschieten van de Nederlandse regering in de oorlog als hoeder van recht en veiligheid’. Het gaat om de deportatie van 104.000 Joden, Sinti en Roma uit Nederland naar Duitse concentratie- en vernietigingskampen. Dat staat! Maar wie wat dieper in de geschiedenis graaft, weet dat er in Nederland al sinds de zestiende eeuw op Roma werd gejaagd. De eerste officiële zigeunerjacht vond plaats in 1637. Ze moesten worden doodgeschoten. In 1750 waren de zigeuners in Nederland zo goed als uitgeroeid. Pas in de negentiende eeuw kwamen ze in kleine aantallen terug. En zoals we weten, herhaalde de geschiedenis zich.

Een van mijn eerste herinneringen uit Den Haag betreft het boek van Guus Luijters over de in de Tweede Wereldoorlog gedeporteerde en vermoorde Joodse, Roma- en Sinti-kinderen, in de vitrine van de toenmalige boekhandel Verwijs in de Passage. Op 27 januari bezocht ik het Roma- en Sinti-monument in de Vondelstraat. Achter een van de poortjes, in een van de huizen, woonden tot 16 mei 1944 Magdalena en Joseph Berger en hun vader, moeder, broertjes en zusjes. Om vier uur ’s ochtends deed onze Haagse politie een razzia die het gezin Berger in de slaap verraste. Op het monument staat de naam van één Berger vermeld: Renold, de vader. Er liggen verse bloemen bij het monument. Een paar meter ernaast een monument van lichtgevende stenen, gemaakt in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, onderdeel van de 104.000 door Nederland verspreide stenen. Twee bewakers, Ilias en Ibrahim, bewaken de stenen omdat ze anders worden gestolen, vertelt Ilias.

Is er in deze wereld een volk dat de Roma in de loop van de geschiedenis wél goed heeft behandeld? Ik kom zelf uit een land dat de Roma tijdens de Tweede Wereldoorlog deporteerde en vermoordde. Het verhaal gaat dat ze op kartonnen boten werden verbannen, de zee op. De Roemeense generaal Antonescu deed in dit opzicht niet veel voor Hitler onder. Dragen wij niet allemaal schuld? We zeggen ‘sorry’ omdat we wegkeken van de deportaties van onze Joodse landgenoten. Maar we deden veel meer dan dat, zeker tegen de Roma-bevolking. Moeten we niet voor elke eeuw ‘sorry’ zeggen, te beginnen met de zestiende? En ook alvast voor de toekomst? Daarom: behandel de zigeuners beter! Daarmee kunnen we nu beginnen.

Den Haag Centraal, 30 januari 2019

Lees verder

Paul Neagu

Paul Neagu

Zondag was ik bij de opening van de Paul Neagu-expositie in PARTS Project (Toussaintkade, t/m zondag 17 maart). Paul Neagu werd in Boekarest geboren en verruilde Roemenië voor London, drie jaar voor mijn geboorte. Alsof ik een nieuwe editie van ‘Oedipus’ las, zo voelde het. En soms, naarmate ik verder keek, veranderde de lectuur van Sophocles in Afrikaanse verhalen. Want dat wil ik vooral zeggen: het bezoeken van Paul Neagu’s tentoonstelling, samengesteld door curator Maria Rus Bojan, was voor mij vooral een lectuur. En geen gewone, maar een lectuur over de oorsprong van de mens, over de eenvoud van het bestaan en het ontdekken van de kosmos, een soort ‘Mahabharata’ of ‘Gilgamesj’. Zeker een van mijn favoriete boeken.
Op een scherm bladerde ik digitaal door zijn tentoongestelde schetsen en las ik nog eens zijn woorden onder de beelden. Woorden van een kosmoloog of filosoof of priester. Wat aangeeft in welke dimensie Paul Neagu werkte: een dimensie van het mysterie en de eenvoud, van de essentie, van de balans die de natuur ooit had en nu misschien alleen de laatste van de zeven hemels nog heeft. Je kunt niet anders dan aan Brâncuși denken, maar ik dacht ook aan mijn eigen opa, in mijn dorp. Mijn opa had een werkpaard en in de schuur waar hij de wagen stalde bewaarde hij allerlei voorwerpen zoals ik ze bij de expositie zag: zware objecten van ijzer of brons, die ik niet kan benoemen, maar die voor de wagen essentieel waren: misschien een wielblok om te voorkomen dat de met hooi beladen kar achteruit de helling af zou rijden.
Mijn opa zou de woorden van Neagu niet begrijpen: ‘Apolonian lucidity’, ‘Accepting balance’, ‘Chora mythes’, ‘Cosmosizing man’, ‘Antropocosmos’, maar een van de objecten was hem zeker van pas gekomen voor zijn kar.
En dan de ‘Hyphen’. De ‘Hyphen’ (het koppelteken) zette me aan het denken. Omdat het weer over woorden ging. Eigenlijk over wat woorden bindt en scheidt, iets taalkundigs. Ook nu eenvoudig en bijna mystiek. Toen ik jaren geleden naar Nederland verhuisde, was een van de weinige objecten die ik uit Roemenië meenam een krukje met drie poten, iets wat in Roemeense dorpen in elk eenvoudig huishouden te vinden is, de meest eenvoudige vorm van een meubel. Door de vele verhuizingen zijn twee van de poten zoekgeraakt, ik heb alleen nog het zitvlak en een poot. Dit is de ‘Hyphen’ bij Paul Neagu: de drie eenvoudige koppeltekens met elkaar verbonden. De Roemeense boer maakte er een stoel van en Neagu brengt het verder, in zijn ‘Antropocosmos’. En hij noemt het ‘Hyphen’. Of: wat overblijft van het Woord dat in den beginne was.

Den Haag Centraal, 24 januari 2019

Lees verder