Spring naar content

Rouw en verlies   

Rouwen doe je in je eentje, zeggen we in het Nederlands – De Groene Amsterdammer

Bij de dood van mijn man

Rouwen doe je in je eentje, zeggen we in het Nederlands

Bijna een jaar geleden overleed de geliefde van schrijfster Mira Feticu. Door de rituelen rond de dood in haar geboorteland Roemenië wordt de pijn gedeeld. Hoe gaat ze door, in Nederland, met haar wanhoop en paniek?

Mira Feticu beeld Gijs Frieling
24 mei 2023 – verschenen in nr. 21

Beeld: Gijs Frieling

Voordat ik deze eerste zin begon te schrijven heb ik alle lichten aangedaan in de woonkamer en heb ik een groot glas met cognac gedilueerd met water naast mijn bed gezet. Ik heb de eerste slok gedronken uit het glas dat van mijn man was. Toen hij overleed, bijna een jaar geleden, zat ik met hem of zijn lichaam zeven dagen lang in het mortuarium. Nu, bijna een jaar later, vraag ik me af hoe dat mogelijk was, want nu heb ik een glas nodig om alleen maar te schrijven over zijn dode lichaam.

Omdat hij mijn hele wereld was en zijn dode lichaam nog steeds de hele wereld – tot de kist dicht werd gedaan. Omdat ik alleen naast zijn (dode) lichaam kalm werd. Elke dag, elk uur veranderde zijn lichaam. Ik zag elke dag hoe zijn mooie lippen dunner werden alsof ze van papier waren. Zijn mooie, volgroeide lichaam begon te ontbinden. Toen de kist gesloten werd, heb ik mezelf horen schreeuwen zoals de oude vrouwen in mijn dorp bij brand of aardbeving schreeuwden: hoog, in een register dat ik van mezelf niet kende. Maar het was brand en aardbeving tegelijk, mijn ogenschijnlijk gezonde man van 51 was in vier maanden doodgegaan.

Ik ben Roemeens, bij de dood kwam het hele dorp waar ik geboren ben, onder de Karpaten, in beweging. Vooral de vrouwen, de mannen werden eigenlijk stijver en stiller dan ze al waren. Ze lieten bij de dood van een naaste hun baard en hoofdhaar groeien, ze droegen zwarte kleren en vergaven in een seconde alle zonden van de overledene. Vrouwen werden op dat moment niet alleen mondiger, ze trokken hun haren uit hun hoofd, ze gaven hun pijn van de een aan de ander zoals je een baby van de ene moeder naar de andere overbrengt om hem te sussen. Ze haalden tradities uit hun hoofd die ze zich alleen bij de dood van iemand herinnerden en ze deden alles op de manier waarop ervaren actrices op grote podia staan: je zag dat ze precies wisten wat ze deden. En misschien het opvallendste was dat de toevallige vijandigheid of onvriendelijkheid stopte, iedereen troostte en hielp iedereen. Iedereen was er voor iedereen.

Geen geboorte verbond mijn dorp zoals de dood verbond en dat stopte niet bij het wassen van het lichaam, niet bij het waken, niet bij de begrafenis. Een gedoopte wordt na de doop of onderdompeling een van ons, in één keer, het spektakel van de dood houdt veel meer representaties in en kan pas zeven jaar later stoppen, als de botten zonder het vlees uit het graf gehaald worden. Het is wel zo dat de catharsis stopt na de eerste representaties. Vier maanden na de dood gaan de mannen zich weer scheren, verruilen ze de zwarte kleren voor lichtere kleuren en vertellen ze alleen maar mooie verhalen over de dode. Dezelfde tijd verloopt toch moeizamer voor de vrouwen: zij dragen langer zwart en de weduwe draagt minstens een jaar deuil, zwarte kleren.

Het leven van de overledene wordt gevierd en herdacht, eerst zeven dagen na de begrafenis, daarna na vier weken, na drie maanden en dan na zeven jaar. Ze eten specifieke lekkernijen en ze drinken ‘voor de ziel’ van de overledene. Iedereen morst een paar druppels jenever op de grond, samen met zijn tranen. Ze eten samen, ze huilen samen. De dode komt nog in verhalen en mooie herinneringen terug, het is alsof hij naar een ver land is gegaan, op een verre reis die hem wijzer en bijzonderder zal maken. ‘Hij wacht daar op ons’, zeiden mijn tantes en ooms, oma’s en opa’s.

Ik was zeven toen een overgrootoma overleed. Ze was al jaren totaal blind, alsof ze zich voorbereidde op de wereld van de schaduw, zoals mijn vader de dood noemde. Haar kist werd neergelegd op een kar, getrokken door het paard van de andere opa, van de kant van mijn vader. Het paard droeg aan zijn oren grote, nieuwe handdoeken, bagage voor de nieuwe wereld waarnaar de dode vrouw op weg was. Met de ogen van nu zou ik zeggen dat het een emigratie leek, een waarvan je niet meer terugkomt.

Op de begrafenis schreeuwden een paar vrouwen en trokken hun haren uit hun hoofd en degene die het meest schreeuwde was de zus van mijn oma en ik hoorde mijn vader fluisteren dat ze een glaasje te veel op had. Rituelen die de onbeantwoorde vragen over de dood milder maken. De wereld waarnaar de ziel van de overledene migreert is geen paradijs of hel, het is een nieuwe wereld waar hij moet integreren en rituelen hebben de functie om deze laatste migratie makkelijk te maken. Nadat alle rituelen vervuld werden kon de familie rusten: ze hadden alles gedaan om de ‘overstap’ naar de andere wereld makkelijk te maken. 

Na de dood van mijn man kon ik ook niet zonder een paar glaasjes de dag doorkomen. Om twee uur te kunnen slapen dronk ik alcohol en slikte ik kalmeringsmiddelen. Ik kon niet in slaap vallen, als ik dat deed werd ik binnen een half uur weer wakker. Alleen in huis, alleen in een land waarvan ik de tradities bij de dood niet kende. Wat voor tradities? Na de crematie ging iedereen naar huis. Zand erover. Wat moest ik verder doen in mijn nieuwe land zonder mijn man? Een land waarin ik vrienden had, maar die bleven voorzichtig aan de telefoon en wisten niet wat ze moesten doen. Want rouwen doe je in je eentje, zeggen we in het Nederlands.

Het maakt niet uit hoe geïntegreerd je bent, er zijn momenten en situaties waarin je nog steeds de buitenlander bent. Alles wat ik de laatste zeventien jaar onderdrukt heb komt nu naar boven. Blijkbaar was ik nog steeds een Roemeense die haar wortels miste. Ik miste zeker de rituelen rond de dood. Ik zat op de bodem van de oceaan, en iedereen zat bij de oppervlakte op mij te wachten. Overdag zat ik een paar uur in huis op de bank, ’s avonds begon de paniek en ik maakte altijd buiten een paar rondjes en ik belde een of twee vrienden, altijd dezelfde. Een van hen gaf me een nummer van een organisatie waarnaar mensen mogen bellen die zich geen raad weten.

Na de crematie van mijn man ging ik met mijn dochter naar haar gehuurde kamer in de stad. De pijn van een dochter die haar vader verliest is anders dan de pijn van een vrouw wier partner dood is gegaan. Hoe help je je kind dat in de rouw is? Iedereen zijn rouw. We verzekerden elkaar dat het ging en ik belde een taxi om me naar huis te brengen. Het regende. In mijn cultuur zeggen we dat de dode niet dood wilde als het regent op de dag van zijn begrafenis. Ik wachtte in de regen bijna dertig minuten, ik stond daar, met de orchideeën die zijn kist in het mortuarium omringden op mijn schouder en ik wachtte op de taxi. Thuis hing ik de slinger orchideeën aan een Thaise ornamentale deur die ik als een vorm van een engel zag en zo begon mijn rouwperiode. Wat betekende dat?

Ik heb redelijk snel de talrijke opslagruimtes van mijn man leeg moeten maken, opgeruimd en af en toe heb ik hem tussen die vele spullen gevonden. De dozen met de babykleren van onze dochter, zo netjes opgevouwen zoals ik niet in staat ben om het te doen. De jonge vader die hij was vergezelde me in die opslagruimte, onzichtbaar voor de mensen van de kringloop die de spullen kwamen halen. Ik heb ook dingen gevonden waarvan ik niet wist en ik weet zeker dat hij ze ook was vergeten. Het lukte hem om een paar levens te leven tot zijn vroege dood.

Grote iconen en grote dozen met spullen heb ik op mijn kleine elektrische fiets vervoerd zonder me af te vragen hoe gevaarlijk dat was, vanaf de dorpen rond Den Haag tot bij mijn huis in Den Haag. Ik heb mensen gevraagd om me te helpen met het selecteren en op de dag dat ik op drie verschillende plekken moest zijn voor de vrachtwagens die alles meenamen heb ik gehuild en in paniek een vriendin gebeld die een andere vriendin belde die het vadercentrum Adam in Den Haag belde en binnen dertig minuten kwamen er drie onbekende mannen die twee zeecontainers in no time opruimden en de grote radiobuizen die mijn man verzamelde naar de stortplaats brachten. Ik heb elke opruimdag geschreeuwd op mijn fiets terug naar mijn appartement, gehuild en het leven gesmeekt om me kracht te geven om door te gaan.

‘Als ik een zin over de brede dijen van de aarde uit Homerus lees voel ik even dat ik ooit weer gelukkig zou kunnen zijn’

’s Nachts droomde ik over stijve dode lichamen die tot leven kwamen en alles voelde vorige zomer koud, zoals een lichaam in rigor mortis voelt. Ik durfde de koelkast twee weken lang niet aan te raken. Sindsdien heb ik wat men geurhallucinaties noemt, ik ruik de geur van zijn kist, altijd en overal.

Ik vertrok naar Boekarest, waar we nog een opslagruimte hadden. De laatste. Waarin ons leven van voor ons vertrek naar Nederland zat. Intact. Achter het huis waar onze dochter geboren was voelde ik dat ik krankzinnig aan het worden was en dat ik de vriendin die me hielp snel moest terugvinden, want ik kon mijn gedachten niet in mijn hoofd houden en ik schreeuwde uit wanhoop en paniek. De straten waren heet, de lucht was droog en heet en ik had een eczeem dat puisten maakte over mijn hele lichaam. Stress, zei mijn vriendin. ’s Nachts in de hotelkamer wikkelde ik mijn benen vol wonden in koude handdoeken. Ik moest snel weg uit Boekarest.

Boekarest was niet meer de hoofdstad van mijn geboorteland, de stad waar ik letteren studeerde en bij de radio werkte, het werd, door zijn dood, de stad waar ik mijn dode man had leren kennen, met wie ik een leven had opgebouwd dat er niet meer was. Hij niet, het leven niet. Met een Roemeense cameraman hebben we gebroken stukken van ons leven in Boekarest gefilmd, voor een documentaire over de Nederlander die perfect Roemeens sprak die mijn man was. Als ik iemand vind die me gaat begeleiden zal ik de documentaire afmaken.

Beeld: Gijs Frieling

In de herfst sprak ik af met mijn psycholoog om onze sessies online te doen. Ik had de kracht niet om tot zijn huis te fietsen. Hij kent me al lang en volgens hem zal ik het redden. Ik moest alleen wat rustiger aan doen. Hoe kun je dat doen? Het leven was niet meer. Als je partner doodgaat, verandert je hele leven. De manier waarop je eet, je gezinsleven, de financiën, je vertrouwen in jezelf, in het leven. Hoe je hersenen werken verandert. Hoe je naar jezelf kijkt. Ik wist dat ik nooit meer tegen mezelf zou zeggen, zoals het gedicht van Robert Louis Stevenson zegt: ‘This was the world and I was king/For me the bees came by to sing’. The world veranderde voor mijn ogen, vanaf het moment dat we de diagnose van de ziekte hoorden.

Ik was zeer onrustig, want mijn brein kon de afwezigheid van het lichaam van mijn man niet verwerken. Ik nam soms de urn met de rest van de as met me in bed, maar ik legde hem weer terug. Mijn brein kon dat niet verwerken, de weg vanuit het lichaam naar as. Ik wilde zijn verdwenen lichaam oproepen en soms lukte dat voor een seconde, voordat ik wakker werd, of in een droom of gewoon als ik op de fiets zat en met hem in mijn hoofd praatte. Mijn obsessie met het lichaam leek iedereen een beetje overdreven, hoe gek kon je zijn op zijn lichaam?

Op foto’s zocht ik naar zijn vingers en naar een litteken op zijn kin. Er waren ook twee mannen: de grote, zelfstandige, ‘gezonde’ man van voor de diagnose en de andere, de zieke man, die in vier maanden veranderde in iemand anders. Van allebei heb ik gehouden. Voor allebei heb ik gezorgd en dat geeft me soms rust. De gezonde was mijn man, de zieke was mijn man en mijn kind. Ik draag hem nog met me mee. Ik heb het gevoel, als ik in de trein zit, dat hij meegaat, onzichtbaar voor anderen, zichtbaar voor mij. Maandenlang droomde ik ’s nachts over de gezonde man en dacht ik overdag constant aan de zieke man.

‘Waar ben je, André?’ is de vraag van de afgelopen herfst. Ik heb hem op elk uur van de dag en de nacht gesteld. Waar ben je? Hoe kan een lichaam dat er was niet meer zijn? Ik zei soms tegen mezelf de woorden van Augustinus: ‘De doden zijn onzichtbaar, niet afwezig.’ Maar ik weet zeker dat ze geen antwoord geven als je ze roept. Wat moest ik met mijn eigen lichaam doen, dat zich verlaten en verloren voelde? Met Oud en Nieuw zat ik op de bank met zijn urn naast me. Ik kon toen bijna twee weken niet uit bed komen.

Ik ben bij een rouwtherapeut met perfecte manicure geweest die me verzekerde dat ze niet zo duur was als ik dacht en na een betaling merkte ik dat alleen ik praatte. Dat kon ik ook in een recorder, zonder dat ik zeventig euro, dat twee keer afgeschreven werd, moest betalen. En ik ging niet meer. Ik ging naar de kapper. Het voelde goed als de meiden daar mijn hoofd masseerden. Ik mocht ook huilen tijden het wegspoelen van de verf. Ik ging naar massages en de masseuse raakte mijn onaangeraakte, verloren lichaam aan en liet me een uur huilen op het bed en daarna masseerde ze me weer. Daar heb ik voor het eerst gehoord over binaural beats, een auditieve illusie die wordt waargenomen wanneer twee iets verschillende geluidsfrequenties tegelijkertijd worden afgespeeld in elk oor. Ik zei tegen de masseuse dat zoiets niets voor mij is, dat mijn brein te verward is.

Maar bij de volgende massages zeiden ze weer dat ik dat zou moeten proberen. Een vriendin gaf me een bon voor nog een massage. Na de massage ging ik 25 minuten de binaural beats proberen, met de koptelefoon op een comfortabel bed. Iemand van de meiden bleef bij me, want ik wist niet wat ik moest verwachten. Ik had een mens nodig die mijn pijn kon begrijpen, geen machine. Maar bij geen mens kon ik rust vinden. Mijn paniek was de straathond die je geen seconde verlaat in een stad die je niet kent. De stad van de rouw.

En toen, op het bed in de luxe kelder van een wellnesscentrum, duwde het geluid me terug naar mijn dorp, in een seconde. Ik zag mezelf op het maisveld achter het huis van oma, toen mijn moeder me stuurde om maiskolven te stelen en de wind maakte een enorm geluid waardoor ik angstiger en angstiger werd en toen wilde ik de koptelefoon aftrekken en wegrennen, maar de wind werd zachter en mijn angst verminderde ook. Ik zag mezelf vertrekken uit mijn dorp, wetend dat het voor altijd zou zijn, ik zag de vrouwen uit mijn dorp de kar die gebruikt werd bij begrafenissen volgen tot de begraafplaats. Ik voelde dat ik meer dan de rouw aan het verwerken was. Zonder het te herleven zag ik mijn leven voor mijn gesloten ogen.

Door het slaapmasker voelde ik niet dat ik huilde. Mijn ademhaling werd regelmatiger. Twintig minuten later, toen ik het masker afdeed, was het kletsnat en het meisje dat over me waakte omhelsde me huilend. Het was heftig, maar ik voelde tijdens deze vreemde muziek, in het donker, wat ik bij geen psycholoog voelde. Ik had mezelf voor even teruggevonden en de paniek zakte. Ik voelde me lichter en ik boekte nog een sessie. Drie in totaal, om een muziek te horen die gebruikt wordt bij soldaten met PTSS. Bij de tweede sessie sprong ik niet meer in mijn kindertijd, maar ik kon het lichaam van mijn man in mijn armen houden. In het donker, huilend in dat zachte slaapmasker. Een totaal onverwachte ervaring. Alsof de vreemde muziek me in de tijd begeleidde.

‘Met Oud en Nieuw zat ik op de bank met zijn urn naast me’

Wat ik bij geen mens vond, vond ik bij een machine. En ik bedacht dat de machine mijn brein kent. Ik was op geen enkele manier uniek, ik was een van de door pijn mishandelde breinen. Ik begon boeken over het brein te lezen en naar podcasts te luisteren om te ontdekken wat ik kon doen om de pijn te controleren. Ik kan hem niet totaal controleren, maar uit dezelfde boeken en podcasts heb ik geleerd om nieuwe gewoontes aan te leren, om mijn brein te helpen. Ik heb boeken over meditatie en beter ademen gelezen, tot de helft. Ik liep van mijn appartement tot de boekhandel in het centrum, bijna een uur lopen in de storm, om Je weg in de wereld van Julia Cameron te kopen, want ik kon niet wachten tot de volgende dag, ik had op dat moment hulp nodig. Ik ben nog niet op de helft, ik zal er nooit zijn.

Maar Dood van Elisabeth Kübler-Ross heb ik twee keer gelezen. Een keer voor de dood van mijn man, een keer erna. De eerste lectuur was uit wanhoop om iets van de dood te snappen en met mijn man daarover te kunnen praten, de tweede was uit wanhoop dat hij nergens meer was en ik minder dan daarvoor iets van de dood snapte.

Ik ben lid geworden van twee rouwgroepen op sociale media, waarin ik me verbaasde over de gelijkenis tussen de verhalen. De dood, de grote gelijkmaker. Hartinfarct en kanker, de twee topics. Soms ruzie met de schoonfamilie, een ander topic. Na een paar maanden heb ik me uitgeschreven. Ik heb dagenlang online naar organisaties gezocht die iets voor wanhopige eenzame mensen kunnen doen, maar ik heb me nooit aangesloten bij zo’n groep die een keer per twee maanden wandelt of samen luncht. Wat had ik kunnen doen tussen die weduwen van in de zeventig? Hadden ze me eerst niet gevraagd waar ik vandaan kwam en of ik terug naar Roemenië wilde, zoals iedereen? En ik ging terug naar boeken. The Power of Habit: Why We Do What We Do in Life and Business van Charles Duhigg.

Dromen van Jung, want ik wilde begrijpen of mijn man in mijn dromen een hersenschim was of dat het misschien mijn dode man was die contact met mij opnam. Waarom gingen de dromen alleen over onze eerste jaren samen, toen onze dochter een baby was? Retorische vragen, natuurlijk. Nachtenlang heb ik podcasts over traumaheling van Gabor Maté beluisterd. En voor het eerst in vele jaren podcasts over het brein in mijn moedertaal. Ik begreep dat ons brein een jungle is waarin de ruiter (de ratio) een olifant wil berijden. En dat de olifant het emotionele deel van ons brein is. Bij mij zat de olifant gewoon in de woonkamer en de ruiter kwam niet opdagen.

Ik ging in die tijd drie keer naar Spanje, op een plek waar ik met mijn man niet geweest was, om nieuwe herinneringen te maken. In mijn eentje. Zoals koningin Sissi ook op reis ging na de dood van haar zoon Rudolf. Maar ik zat een dag lang op het vliegveld om de boeken over rouw en transformatie te lezen die ik van een vriendin uit Spanje gekregen had. Mary Roach, Stiff: The Curious Lives of Human Cadavers durfde ik niet te bestellen.

Nu, bijna een jaar later, lees ik Weduwen van Mineke Schipper. Het motto van het eerste hoofdstuk is een Russisch schietgebedje en klinkt als volgt: ‘Alstublieft, God, laat me geen treurende weduwe blijven’. Ik lees verder bijna niets meer over rouwen, ademen, mediteren. Ik lees weer mijn geliefde klassiekers en probeer weer te werken. Als ik een zin over de brede dijen van de aarde uit Homerus lees voel ik voor een seconde dat ik ooit weer gelukkig zou kunnen zijn. Ik probeer ook te schrijven. Weer kracht te vinden. Het lukt even en ik val weer.

Alle belangrijke data zijn moeilijk. Zijn verjaardag, onze verjaardagen, Kerst, Pasen. Op 1 juni is het een jaar geleden dat hij doodging en twee maanden daarvoor begon ik heel onrustig te worden. En bang voor deze datum. Maar ik weet dat ik geen keuze heb, ik ga door. Soms val ik in oude gewoontes, maar vaak voel ik me een jonge hond die getraind wordt en wat hij in het begin helemaal niet snapte begint hij nu te snappen. Ik snap dat ik mezelf moet helpen. Dat het leven een paar keer in het leven begint en dat ik transformeer. En ik pak alles wat me kan helpen, machines, boeken, mensen. Ik probeer gezonder te eten en ben absoluut niet bang voor de dood. Ik zie de dood als het moment waarop ik zal begrijpen wat mijn man gevoeld heeft toen hij doodging en voor hoelang het sterven duurt zal ik weer met hem zijn. Ik geloof niet dat ik hem ooit terug zal zien.

Ik zoek elke dag de schoonheid om de gaten in de ziel en het dalen in de hel te compenseren. Ik doe ook dingen die men raar zou kunnen vinden: ik slaap in de mooiste jurk die ik heb, met sieraden aan, ik loop vaker in de natuur en ik zoek elke dag schoonheid op, op verschillende manieren. Ik draag dagelijks alle sieraden die ik heb. Ik heb nieuwe rokken gekocht, gekleurd en groot als enorme tulpen. Als ik verdrietig ben doe ik een van de rokken aan. Mijn dochter is gezond en wel. Ik vraag me soms af hoe gezond dat is, dat ik zo graag wil leven, alles uitlepelen uit het leven. Dezelfde woorden gebruikte ik ook voor de dood van André, maar nu hebben ze een ander tempo. Alsof een inscriptie op een Griekse vaas verandert in de Myrmidonen aan de zijde van Achilles. Rouwen is een boemerang die elke dag verder gaat en elke dag terugkomt. Soms weet ik niet wie ik ben, ik doe veel moeite om mezelf te herkennen. Om mens te blijven.

Ik heb nog steeds momenten waarop ik vrees dat ik mezelf zal verliezen en dat ik dood zal gaan. Dat ik hem zal volgen. Ik heb daar nooit eerder op gelet, maar soms gaat de overlevende partner binnen een paar jaar ook dood. Nu weet ik hoe dat komt. In Roemenië zeggen ze dat de dood in huis gebleven is. Om de partners te herenigen. Ik vraag me dagelijks af of het leven, mijn leven, sterk genoeg is om door te gaan. Of ik sterk genoeg ben. Hoe moet ik me aan het leven vastmaken?

Bijna een jaar later voel ik me nog elke dag schuldig dat ik ben blijven leven. Tien maanden na zijn dood heb ik momenten waarop ik wacht dat hij terug naar huis komt. Als ik in een menigte ben kijk ik naar de voeten van de mensen en zoek ik de zijne. Ik wil zijn voeten herkennen, hoewel ik weet dat zijn voeten niet meer zijn. Zijn huid is niet meer, zijn 24 ribben ook niet. Na zijn dood heb ik twee paradoxale dingen beseft: dat het leven heel kort is en dat ik een zee van tijd heb om te lezen.

Ik lees boeken over dingen die niet meer zijn, zoals de bibliotheek van Alexandrië, maar omdat ze niet meer zijn betekent het niet dat ze minder levendig zijn. Tijd is een illusie. Is de dood ook een illusie? Tijdens het lezen verandert de paniek in verdriet. Soms ren ik naar het licht met een snelheid die me laat schrikken. Soms maak ik nog steeds zijn favoriete ontbijt en ik doe alsof we het samen eten. Soms voel ik, zonder dat ik poëtisch wil zijn, dat een van mijn armen een vleugel wordt, als ik aan hem denk. Een enorme vleugel waarmee ik hem aanraak en omhels, in een parallel universum waarvan ik niet wist dat het bestond of dat het gecreëerd kon worden. Die vleugel groeit omdat er geen andere mogelijkheden zijn om hem te bereiken, ik ben me ervan bewust dat deze vleugel via mijn ziel groeit.

Als ik op straat loop voel ik soms dat hij, onzichtbaar, geïntegreerd is in de ruimte die ik inneem om op straat te lopen. Ik draag zijn witte sokken die na het wassen niet meer wit waren. De schaduwen op het witte ontroeren me en ik blijf ernaar kijken, alsof iets van hem nog daar zit, in de sporen die niet wit worden. Zijn leven zit in alles, ook daar. Hij heeft geleefd. Er is een nieuwe lente die in alles lijkt op die van vorig jaar, waarin mijn man doodging. Ik huil nog elke dag, maar ik blijf leven. En soms denk ik dat ik oud zal worden.

Seizoenen 

Precies een jaar geleden kon mijn man niet meer zelfstandig lopen. En een tijdlang kwam hij niet meer buiten. Als ik buiten was met de hond stuurde ik onnozele filmpjes naar hem (‘ik wilde het water filmen maar het is te donker en je ziet niets’) of foto’s met de eerste tekenen van de lente. Als symbool van hoop en schoonheid. Een paar weken later bracht ik hem naar buiten, in de rolstoel. Het voorjaar had niet op hem gewacht en het voelde voor hem alsof het opeens lente was, zelfs zomer. En hij had meer oog dan ooit voor de seizoenen, voor de natuur, voor de bloemen in het bos. We gingen elke dag weg om een bepaalde bloem met een lange stengel in Marlot te zien, een redelijk banale bloem, waarvoor hij vijftig jaar lang geen oog had gehad. Ik heb de bloem zien bloeien en sterven, hij niet meer, want hij was zelf bezig met sterven. En nu komt de bloem weer uit, ik zag het kopje van de stengel, dat niet groter is dan een stuiver, maar het is zeker dat het komt. Mijn man is er niet meer. De lente komt weer, dezelfde lente, keer op keer. Of een nieuwe? Met hoeveel verschillende ogen kijken we naar de lente? Voor wie is het de laatste? Voor wie is de lente een begin en voor wie een einde? In mijn dorp was er niets groters dan de lente, na de harde Roemeense winters. Er was toen, in mijn kindertijd, niets wat mij grotere hoop gaf na maanden lopen door de tunnels sneeuw waardoor je soms alleen de hemel zag. Lente betekende toen leven en kracht; de koe van mijn oma gaf meer melk want ze at weer gras, we hadden weer groenten, ook al was er niets meer dan de lente-ui, die niet veel tijd nodig had om te groeien. De vogels zongen weer, ze waren teruggekeerd uit warme landen, je zag ze elke dag met hun snavel veren en gras naar de stal brengen om een nestje te maken. Lente was altijd het begin van alles, opnieuw en opnieuw. Maar sinds het vorige jaar is de lente voor mij een einde en de natuur leek mij nooit onverschilliger dan nu. Die stengel in Marlot treurt niet, hij zal langer dan vorig jaar worden. De mens lijkt me kwetsbaar en vergankelijk, de natuur onverschillig. Zijn milieurampen ernstiger dan kanker? Deze lente kilt mij. De zomer maakt me al helemaal bang. 

Den Haag Centraal, 2 maart 2023

 

Het brein  

Ik ben altijd onder de indruk geweest van het menselijke brein. Wie bijvoorbeeld met suiker wil stoppen weet welke slimme manieren het brein bedenkt om toch suiker te krijgen. We zijn gedesigneerd om te overleven. En ik zie dat in mijn dagelijkse leven. Ik heb iets bedacht, zonder dat ik daarover ging nadenken, waardoor ik de paniek en wanhoop over het recente verlies van mijn man kan verdragen. Mijn brein was op zoek naar een strategie, zonder dat ik het in de gaten had. Want de laatste weken ben ik een groot fan geworden van documentaires over de kosmos. Laatste ontdekking: ‘Ancient Apocalypse’ op Netflix. Het werkt namelijk zo: Ik voel de paniekaanval aankomen (via vragen zoals ‘hoe zal ik ooit dit enorme verlies verwerken?’ ‘Hoe kun je terug naar het leven gaan als het geliefde lichaam, dat voor jou de hele mensheid betekende, in je armen zijn laatste adem uitblies?’). Als ik de vragen voel aankomen zap ik naar ‘Ancient Apocalypse’. Of  ik troost mezelf met het nieuws dat de Webb- telescoop chaos toont door een pasgeboren ster. We zijn niets, we zijn stof, zoals de Bijbel zegt. De natuur heeft het ook moeilijk, kijk maar naar al die rampen, heel Atlantis is verdwenen. Toen mijn man terminaal ziek was, fietste ik twee keer per week door een prachtig bos naar de school waar ik werkte. Ik bracht hem naar de chemo en ik mocht eerder weg van school om hem van de chemo terug te halen. Als hij aan het chemische infuus lag, fietste ik door het bos en smeekte ik de natuur en de hemel, die kracht die ik als kind uit mijn dorp kende, om hem beter te maken. Ik schreeuwde als een gek in de regen naar het bos om hem in leven te houden. Nu kijk ik naar al die apocalypsen en ik zeg tegen mezelf dat de natuur het ook moeilijk heeft, kijk maar naar al die overstromingen en aardbevingen. Dat zeg ik tegen mezelf en ik voel mijn bloeddruk dalen. Ik ben nooit kwetsbaarder geweest en mijn hersenen zijn op hun hoede. Mijn neiging is om me van de wereld terug te trekken, om mijn wonden in eenzaamheid te likken. Maar na nog een aflevering van ‘Ancient Apocalypse’ vraag ik me af of onze kwetsbaarheid niet een teken is dat we mensen nodig hebben. Dat we met elkaar verbonden zijn door het verlies dat we meemaken: aardbevingen of de dood van je geliefde. De filosoof Democritus  zocht naar euthymie, het moment van kalmte waarop je geest rust vind. Ik vind mijn euthymie als ik naar apocalypsen op tv kijk.  

  Den Haag Centraal, 24 november 2022

 

Het leven dat we hebben  

 Ik ben mijn huis aan het opruimen. Mijn leven, in feite. Ik ruim op, ik geef weg, ik voel, ik geef betekenis, ik begrijp en laat los. Ten minste, dat probeer ik. Het lukt niet elk moment, niet bij elk object dat ik weg doe, maar ik probeer het. Veel spullen, ook veel pijn. We vergeten veel, als we lang genoeg leven. Spullen herinneren ons vaak aan wat we vergeten hebben: een vrolijke Kerst of een verpeste verjaardag, een reis of een zondag in Scheveningen. Het sneeuwde voor het eerst op die zondag, twee jaar geleden, ik had deze muts op. Sommige spullen brengen me aan het huilen, sommige aan het trillen. Er zit veel energie in spullen en ook veel geheugen. Spullen die over mijn leven getuigen. Het leven dat ik had zit in deze objecten. Ik kijk naar de volle zakken en denk aan mijn leven. Hoevelen van ons zouden kiezen voor het leven dat we leven? Bijna niemand. Maar dit is wat we hebben. We zijn in leven. We kunnen nog oud worden. Misschien zal ik ooit iets van het leven snappen. Vandaag, op deze zonnige dag in november, probeer ik op te ruimen. Ik verander elke dag. Elke dag kijk ik met andere ogen naar werk, succes, relaties. Dingen die vroeger moesten. Dingen waarvoor ik leefde. Dingen die ik wilde beïnvloeden. Dingen die ik wilde bepalen. Het leven is geen auto die je kunt besturen en het geluk kun je niet afdwingen. Maar ook in het donker is er licht. Ik probeer niet bang te zijn, niet voor de pijn, niet voor de eenzaamheid. Ik ruim al uren op en ik denk dat ik iets heb wat sommigen van ons niet meer hebben: tijd. Ik heb, vandaag tenminste, een zee van tijd. Ik weet niet wat er morgen gaat gebeuren, maar vandaag lijkt de tijd oneindig. Ik zoek geen geluk meer, ik probeer niemand meer gelukkig te maken, niet eens mezelf. Het feit dat ik er ben lijkt mij de beste reden om te zijn. En alles te accepteren zoals het is. Hoevelen van ons hebben de liefde die ze nodig hadden? Hoevelen van ons hebben de troost die ze nodig hebben? Wie is niet gewond, wie is niet gebroken? Krijgen we in dit leven wat we nodig hebben?     

Hoevelen van ons zouden kiezen voor het leven dat we leiden? Weinigen. Maar dit, dit leven, zoals het is, is alles wat we hebben. 

 Den Haag Centraal, 17 november 2022

 

Op het westerse rouwen  

Deze 17 jaar in Nederland ben ik nooit deel van een groep of communiteit geweest. Niet dat ik dat niet wilde, soms wilde ik dat heel erg graag, maar ik heb er weinig talent voor. Echt Nederlands was ik niet en jammer genoeg kwam ik ook niet uit het Midden-Oosten. Voor sommige groepen was ik te Europees, voor anderen niet Europees genoeg. Ik voerde dus een eigen strijd in mijn eigen oorlog. Ik dacht: als ik ingeburgerd ben, komt alles goed. En ik ben ingeburgerd en ik heb mezelf laten adopteren door deze nieuwe cultuur. De cultuur van mijn man, die net als ik een lone wolf was. Je hoorde me niet klagen, ik was blij dat ik mijn ding kon doen. Ik was geworteld, voor zover je geworteld kunt raken in de polder. Maar met de dood van mijn man, 5 maanden geleden, twijfel ik aan mijn wortels. Ik mag mijn boeken schrijven en mijn mening ventileren, ik heb ook een klein eigen publiek, maar hoe zit het met mijn wortels? En zo besefte ik: ik mocht dan ingeburgerd zijn, maar met zijn dood zijn ook mijn wortels weg. Ik rouw om hem en om alles wat we waren en door zijn dood ging ik voor het eerst meer moeite doen om bij een groep te horen. Van weduwen en weduwnaars. Voor het eerst in zoveel jaren voel ik dat ik niet van hier ben. Dat de westerse therapie om de draad op te pakken niets met me doet en dat ik anders rouw. Dat ik baal van het gebrek aan rituelen rond de dood in de polder. Ik lees alles wat met rouw te maken heeft en sta meestal stil bij de verhalen van gemixte stellen. Die bijna niet te vinden zijn. Zeker niet in de krant. Voor het eerst in mijn leven hier heb ik geen zin om in te burgeren in de westerse manier van verdergaan na de dood van je partner. ‘Geef het een plek,’ ’laat het me weten als je iets nodig hebt.’ 

Hoe rouwen ingeburgerde buitenlanders in dit land? Ik lees elke dag verhalen over dood in de kranten, allemaal hetzelfde, allemaal perfect westers. Zelfs de commentaren onder de artikelen zijn dezelfde. Ik mis iets wat ik niet kan vinden en ik heb me nooit meer ontheemd gevoeld dan in deze rouw. Alles wat ik 17 jaar lang onderdrukt heb, komt nu in de rouw naar buiten. Dit zegt deze rouw: “Je bent een buitenlandse.” Dat zeg ik ook en dat zegt ook deze maatschappij die niets anders kan zeggen tegen degene die niet meer weet te leven dan: “Laat het me weten als je iets nodig hebt.”  

Den Haag Centraal, 10 november 2022

 

Olifanten 

Tegelijk met mijn nieuwe sociale status, weduwe, kreeg ik een kamer vol olifanten. De meeste heb ik in kooien kunnen stoppen, met een beetje discipline en hulp van vrienden en familie. Maar er zijn nog twee olifanten in mijn kamer, de grootste van de hele kudde. De eerste heeft een lange naam. Hij heet ‘Hoe kan ik het, vanaf nu, financieel redden, zonder jobs te doen die me uitputten en ziek maken’. De tweede heeft een kortere naam, ’Eenzaamheid’. Zijn naam heeft ook een langere versie: ‘Hoe kan ik optimaal en met rendement vechten tegen de eenzaamheid’. U begrijpt welke olifant het zwaarst weegt en de meeste ruimte in de kamer inneemt. De zwaarste olifant, die met de kortere naam, kun je niet zomaar laten verdwijnen met zelfdiscipline of hulp van vrienden. Hij is een apart ras, dat je niet weg kunt sturen met wat telefoontjes op bepaalde moeilijke momenten, bijvoorbeeld in de avond. En een olifant kun je niet onder het tapijt schuiven. Op het moment dat je denkt dat de dag goed begonnen is, komt de olifant op je nek zitten. Wat ik tot nu toe geleerd heb te doen, naast in paniek telefoneren, is diep ademen en kijken hoeveel ruimte er over is. Wat zou ik kunnen doen in deze kleine ruimte, behalve telefoontjes plegen? Mensen die ooit ook wat wilde dieren in hun kamer hadden, spreken over een temmer met een hele korte naam: Tijd. ‘je moet de Tijd nemen’, zeggen ze. Ik zou meneer de Tijd vandaag nemen, als dat zou kunnen, maar hij woont heel ver weg. Sommigen zeggen dat hij binnen een jaar wat dingen kan fixen en de tweede olifant van mijn nek kan halen, anderen zeggen dat het langer duurt. Er zijn ook mensen die menen dat meneer Tijd morgen zomaar bij je deur kan verschijnen, maar hen neem ik niet echt serieus. Ik neem de Tijd en zeg tegen mezelf, op goede dagen, dat olifanten niet alleen verwoesten, maar dat ze ook slimme dieren zijn van wie je iets zou kunnen leren. Bijvoorbeeld dat er hoop is, zolang je leeft. Maar door mijn olifanten begon ik te beseffen dat er veel mensen zijn met een olifant op hun nek. De mensheid kun je ook zo verdelen: in degenen die vrij ademen zonder dat ze zich bewust zijn van hun geluk en degenen met een olifant op hun nek. Je hebt ook degenen die via Panama een huis kopen voor hun minnares, zonder dat hun naam op de papieren staat, las ik deze week in De Groene Amsterdammer. Maar over hen meer in een andere column.  

Den Haag Centraal, 13 oktober 2022

 

Het monument van de liefde  

U kunt zich voorstellen dat ik nolens volens tijd heb om over mijn leven na te denken. Ik zit in een soort stoptrein die ook tussen de stations stopt. Het bekende landschap verandert en als ik door het raam kijk, zie ik soms momenten van mijn eigen leven. Het leven tot drie maanden geleden was een intercity. Zelden zag ik iets door het raam. Ik was vooral bezig met het snelle leven. Ik neem nu de tijd om iets van de reis van de intercity te begrijpen en ik ben vooral trots op de gedrevenheid van de intercity die we waren, ook al hebben we af en toe wat stations gemist. En mijn enige monument, en misschien herkent u dat, is het monument van de liefde die ik heb gegeven. Hoewel ik open stond voor de buitenwereld, leefde ik in de wereld die ik met mijn man creëerde. Ons gezin, hoe imperfect ook. Dat herkent u ook.  

De medemens is niet degene die je de kan koffie doorgeeft bij vergaderingen op je werk, hoe aardig hij misschien ook is. We zijn niet gemaakt om op het Malieveld te leven, in een totaal engagement voor een beter leven. We zijn gemaakt om na het werk op de fiets te stappen en terug naar huis te gaan. De grootste moed in het leven is lief te hebben en te knokken daarvoor. Je hebt alles als je van iemand houdt. 

De enige spiritualiteit die geen fictie is, hoort bij het leven en heet liefde. De enige religie die geen fictie is, heet liefde en hoort bij het leven. Er is niets groter dan dat, niets wat belangrijker is dan de liefde.  

De stille offers die je in de naam van de liefde brengt, zijn in mijn ogen groter dan elk contract op papier dat je in je leven tekent. Belangrijker dan een militaire coup.  

We praten zo vaak over ‘de zaken op orde hebben’, ‘het leven op orde hebben’. Wie dat heeft, heeft nooit in de orkaan van de liefde gezeten.  

Ik denk dat het leven een getuigenis moet zijn van de liefde die je geeft. De menselijkheid begint ook thuis, met je partner, kinderen of familie en niet in de tram, op het werk of op het Malieveld.  

Relaties zijn vaak een bron van ellende en toch is er niets wat je menselijker maakt dan je omgang met je partner. Datgene waarvan je denkt dat het je grote zwakte is, blijkt vaak je grote kracht te zijn. Liefde geven maakt je kwetsbaar. 

Met mijn ervaring van nu ben ik nooit gelukkiger geweest dan toen ik op mijn zwakste was. 

Den Haag Centraal, 15 september 2022

 

Leermeester

Als je geliefde of iemand anders in je familie doodziek is, verandert niet alleen je leven, maar ook je kijk op het leven. De vraag is: wat blijft er overeind als je naaste de diagnose terminale kanker krijgt? “Ben ik nog mezelf?” vraag ik me vaak af. “Of ben ik iemand anders aan het worden?” Ik ben altijd vrij rechtlijnig geweest en heb altijd veel gevraagd van mensen. Ik heb mezelf ook altijd volledig gegeven. Maar als ik mezelf van vóór de kanker zou moeten beschrijven, zou ik zeggen: “Soms een beetje te serieus.” 

Maar ruim twee maanden na de zware diagnose merk ik dat ik ongeduldiger met de wereld aan het worden ben. En zwartgalliger in het algemeen. Dat ik geen geduld meer heb voor oppervlakkigheden, wat ik zelf logisch vind. Zoals een vrouw die in de winkel de tijd neemt om de verkoopster uit te leggen wat voor servetjes ze wil neerleggen in haar nieuwe, grote badkamer en iedereen in de rij achter haar getuige wil laten zijn van haar geluk. Ook in mijn ogen zoekt ze een bevestiging van haar mooie karma en ze verwacht een glimlach van me. Maar mijn tanden waren nooit strakker op elkaar geklemd. Ik zou haar niet willen vertellen wat ik met haar stomme servetjes zou willen doen. Zie je? Ongeduldiger, dat bedoel ik. 

Kanker in je familie maakt je nog geen verpleegkundige, ik ben van mijn spoor afgeraakt en zal ooit het leven opnieuw moeten leren. Nu, net als Dante, sta ik klaar om af te dalen in de hel. Het afglijden is begonnen. Ik kijk naar de wereld door een nieuwe bril, een kankerbril. Je hebt ineens andere prioriteiten en andere urgenties. Wat vroeger belangrijk was, zakt op je lijstje. Je leert een nieuwe woordenschat, je ontmoet nieuwe mensen, die je begeleiden op het kankerpad. Vrienden rangschikken. Mensen van wie je het nooit verwachtte, bellen je en bieden hulp, terwijl vrienden die je nodig had, op afstand blijven. Je bent verrast, maar de dood is eng in onze cultuur en zo was het tot drie maanden geleden ook voor mij. Maar kanker is niet alleen eng, hij is ook een leermeester. Voor een nieuwe dimensie van het leven, voor zolang het leven er nog is. Kanker verwijdert veel blinde vlekken en oogkleppen. 

Ik ben ongeduldiger geworden, maar tegelijk heb ik niet meer zo snel een oordeel klaar als iemand chagrijnig is. Misschien heeft hij iemand thuis die terminaal is, is hij bang en uitgeput en hangt hij tussen het kapotte leven en de dood van zijn geliefde. Ik weet nu dat hij iedereen nodig heeft. 

Den Haag Centraal, 12 mei 2022