Blogs

Gat in ons hart

Gat in ons hart

Als de niet-bestaande God zijn activiteiten eventjes zou staken en zou kijken hoe de wereld eraan toe is, zou hij ongetwijfeld een paniekaanval krijgen. Krantenkoppen lezen zou ik hem zeker afraden als hij al oud en kwetsbaar is; als het moest, zou ik hem alleen behoedzaam laten weten dat zijn schepping er slecht aan toe is en ik zou hem een paar plaatselijke kranten geven waarin de ernstigste berichten gaan over het kappen van een paar bomen en een licht verkeersongeluk. Want hoeveel kan het hart van een oude man nog aan? Mijn hart werd gebroken deze week. En vandaag voel ik me lichtelijk verloren. Niet na een huiselijke ruzie, nee, en ook niet omdat er zoveel huizen leegstaan in Den Haag terwijl er een woningcrisis is. Nee, het waren twee krantenkoppen die me braken: vorige week las ik dat de taliban de middelbare scholen in Afghanistan heropenen, maar alleen voor jongens, en vandaag dat de Portugese André Ventura, oprichter van de radicaal-rechtse partij Chega, bij de verkiezingen hoopt te ‘scoren’ met Roma-haat.
‘We zijn uitbehandeld,’ zou ik tegen de oude God zeggen. ‘Richt je op je andere creaties. Er zijn nog zoveel dingen om van te genieten. Ik neem aan dat je vroeg wakker bent, luister naar de vogels, word vogelaar, neem een hobby, iets wat niets met mensen te maken heeft. Want hoewel we de maan koloniseren, hebben we een gat in ons hart. We voeren gecompliceerde operaties uit, maar we hebben dat gat in ons hart en we zijn niet meer te behandelen!’
Het dikke ‘In Memoriam – Addendum’ over Joodse, Roma- en Sinti-kinderen die tussen 1942 en 1945 werden gedeporteerd en vermoord, heeft mijn netvlies verbrand toen ik het de eerste keer in de vitrine van Verwijs zag staan. En als je het durft te openen voel je je een schim. Jij hebt hen immers overleefd. Waarom leef jij wel en zij niet? Toen ik deze week het artikel over Ventura in de Volkskrant las, dacht ik even dat ik de oude man, God zeg maar, niet langer zou sparen en hem zou confronteren: waar zat de fout? Zijn we een rekenfout, een misrekening? Kan niemand het gat in ons hart vullen?
We vechten als gekken voor een persoonlijk leven, maar we hebben geen inzicht in het grotere plaatje. Zullen wij beter zijn dan die Duitse kopstukken uit de Tweede Wereldoorlog die naderhand zeiden dat ze niet hadden geweten dat het zó erg was? Het ís al heel erg. Roma-haat is een woord dat mijn mond verbrijzelt. Het feit dat in Afghanistan alleen jongens mogen studeren, maakt mijn hart klein. De Roma-haat die Europa als gordelroos oversteekt, verstikt me. Kleine, miezerige mens.

Den Haag Centraal, 23 september 2021

Lees verder

Herfst

Herfst

Ik weet niet wat u het afgelopen weekend hebt gedaan, maar ik heb de herfst verwelkomd. Nog steeds ben ik dat boerinnetje uit mijn dorp dat ging studeren en haar lot ontliep, en het best zie je dat wanneer de seizoenen wisselen. Voor de zomer voel ik het minst, maar bij het intreden van de lente, de herfst of de winter verander ik in een personage van Dostojewski: te veel existentiële vragen. De lente geeft me energie, de winter stemt me dankbaar, maar de herfst maakt me melancholiek.
Hebt u nog de tijd om te zien dat de bladeren vallen, dat de hemel hoger wordt? De natuur is op dit moment aan het veranderen van kleren. Heeft dat invloed op de stadsmens? In mijn dorp gingen we nu plukken. Appels, peren, druiven. Op een van de eerste mooie herfstdagen waren de walnoten aan de beurt. En zij die een kweepeerboom hadden, plukten tot slot ook de kweeperen en legden ze in het venster, om de donkere, lange winterdagen die volgden, te verlichten. Van komkommers, groene tomaten en witte kool werden pickles gemaakt. Het gezinshoofd zorgde voor brandhout. Vooral de armen baden om zachte winters. Het daglicht doofde geleidelijk, wat je de tijd gaf om je innerlijke tijdmeter aan te passen aan de natuur. Iedereen verwelkomde wat er aan stond te komen: korte dagen, sneeuw en kou.
De herfst was in mijn kindertijd altijd lang. En extreem genereus. Van de fruitbomen en de oogst tot de enorme dahlia’s, groot en zwaar als volle emmers, die iedereen in de tuin had. De heuvels, de bergen, de velden in de herfst waren de eerste haute couture die ik in mijn leven heb gezien. De geuren en kleuren gaven de ziel de kracht om de winter te doorstaan. De helft van de lange nachten stond je bij het raam, wakker gehouden en geroepen door de geest van de vertrekkende zomer of herfst, je had de tijd om na te denken. Zonder spijt gaf je jezelf steeds weer over aan het komende seizoen, met zijn werk, beperkingen of rijkdom.
Maar de drukke stad minacht rituelen. Pas bij de eerste regen die een week aanhoudt, merken we dat het herfst is. Dit weekend zong ik, zoals elk najaar, in mezelf de laatste verzen van ‘Herfst’ van Rilke: ‘Wij allen vallen. Het geldt ook deze hand./ En zie naar de andere: het is in allen./ Toch is er Iemand die dit algemene vallen/ oneindig teder met zijn hand omvat.’
Toch kan ik me na een zomer vol bosbranden en overstromingen niet onttrekken aan de vraag of iemand dit algemene vallen nog wel in zijn hand houdt, want de mens heeft er een zootje van gemaakt.

Den Haag Centraal, 16 september 2021

Lees verder

Bataafs

Bataafs

Ik had nooit gedacht dat ik dit zou zeggen: studeren of lezen is niet voor iedereen goed. Het is voor het eerst in mijn leven dat ik dit zeg, nu ik zie wat klassieke lectuur heeft gedaan met iemand zonder inlevingsvermogen. Ik heb het over Baudet, die zichzelf Cato de Jongere vindt, omdat hij, in zijn ogen, de oude tradities van ons Rome (lees: Nederland) beschermt. Maar feitelijk, en dit zeg ik ook met spijt, is hij niet meer dan het Bataafse oor dat Martialis in zijn epigrammen ridiculiseerde. ‘Tune es, tune’ ait ‘ille Martialis, cuius nequitias iocosque novit aurem qui modo non habet Batavam?’ (‘Ben jij nou die Martialis wiens liederlijke grappen iedereen kent behalve wie een Bataafs oor heeft?’) Met ‘Bataafs’ wordt hier ‘onontwikkeld’ bedoeld en na Baudets ‘Homo!’-gescheld tegen de journalist die hem geen hand gaf, weet ik dat er echt een auris Batava bestaat in de zin die Martialis gaf.
Laat u dus niet verblinden door die uil van Minerva en de boreale stront, want Baudet misbruikt cultuur en culturele referenties op dezelfde manier als waarop de communisten in mijn geboorteland de taal misbruikten. Cultuur is voor hem geen doel, maar slechts een instrument. ‘Homo!’ roepen is het ware niveau van Baudet. En dan heb ik liever iemand die nooit een boek heeft gelezen dan iemand die voor niets heeft gelezen en citaten misbruikt. Dat het zo kan misgaan met iemand die zegt dat hij belezen is!
Ik las dat in 2010 de ouders van een 9-jarige jongen hun zoontje tien cent hebben laten overmaken naar COC Nederland. De reden: het kind had het woord ‘homo’ als scheldwoord gebruikt. De ouders lieten hun zoontje daarom een schadevergoeding betalen aan het COC. Wat gaat Baudet betalen aan de cultuur die hij misbruikt? Aan het COC? Aan de kinderen die niet uit de kast durven te komen, omdat ‘homo’ op scholen nog steeds het populairste scheldwoord is? Wat gaat hij betalen aan Nederland? Wat voor reprimande krijgt Baudet?
Misschien had Martialis gelijk en zijn we inderdaad onontwikkeld, lomp, en zijn we Erasmus’ tegenspraak tegen Martialis niet eens waard. Was Nederland ooit een ontwikkeld land, een land voor iedereen? Moeilijk te geloven als je naar ‘onze’ politici kijkt. Tien jaar geleden vond meer dan de helft van de Nederlanders dat het woord ‘homo’ als scheldwoord mocht worden gebruikt, zo bleek uit een peiling van de AVRO en COC Nederland. Is er in de afgelopen tien jaar iets veranderd? Ja. De helft van de Nederlanders van tien jaar geleden heeft inmiddels zijn Scaramouche gevonden, met zijn geaffecteerde spraak, in feite onontwikkeld, het prototype dat Martialis voor ogen had toen hij dat epigram schreef dat wij zo graag willen vergeten.

Den Haag Centraal, 9 september 2021

Lees verder

ABK

ABK

Hoeveel Ankie’s Broekers-Knol zijn er in Nederland? Wie durft ze te tellen? Ze, alle Ankie’s Broekers-Knol, mannen en vrouwen, bekleden mooie posities in deze maatschappij en niet altijd zie je wat ze aan het doen zijn, maar de gevolgen van hun acties zul je zelf ooit ondervinden. We kenden de Ankie’s Broekers-Knol al voordat we de naam hoorden. Ze komt immers uit een grote familie en heeft veel nichten en neven. Onmogelijk dat je, hoe kort je ook in ons landje zit, nog nooit een Ankie Broekers-Knol bent tegengekomen. Een ABK weet vanaf haar geboorte dat zij slimmer is dan iedereen en veel meer rechten heeft. Primus inter pares. Buitenlanders tellen niet. In de ogen van de vele Ankie’s Broekers-Knol zijn buitenlanders een soort muggen die in zwermen zijn gekomen met de klimaatverandering en moeten worden bestreden, van kinds af aan, op de manier waarop de heks Dorothy bestrijdt in ‘The Wizard of Oz’. En dat is wat ABK doet, bestrijden. Want ondanks haar leeftijd is ze nog fit en ze is niet het type dat met haar kleinkinderen in de bioscoop gaat zitten. ABK wil beleid maken, want daar is zij, samen met de andere ABK’s, voor geboren: ‘to make Holland great again’.
Na een paar jaar in Nederland leer je een ABK herkennen, maar haar talent is groter dan dat van jou: zij herkent jou al voordat jij weet dat zij een ABK is. Je wilt gedag zeggen of iets vragen, en dan zie je haar blik wanneer ze je accent hoort. ABK-vrouwen zijn erger dan ABK-mannen. Van een ABK-man zou je met tact een graseter kunnen maken, maar een ABK-vrouw is een T. Rex, een Tyrannosaurus, en zal dat ook blijven. Ze zitten vooral in de ‘betere’ klassen, ze zijn je baas, leraar of minister, maar ook bij de bakker kun je een T. Rex tegenkomen. Vooral als het gesprek een-op-een is, vallen ze aan. Ze moeten zich veilig voelen en zijn stiekemerds, van het soort dat brieven stuurt zonder de Kamer te informeren.
Wie denkt dat een ABK anno nu alleen een VVD’er kan zijn, vergist zich. ABK’s zitten overal. En alle functies die ze hebben, dienen hun doel. Denk niet dat het een generatie is die op een gegeven moment vanzelf zal verdwijnen. Die denkfout hebben mijn vaderlandgenoten gemaakt met de communisten. Sommige ABK’s zijn oud, zoals Ankie Broekers-Knol, maar andere zijn nog niet eens geboren. Ik las deze vakantie iets over Hekataios, een Griek die in de tijd van Ptolemaeus Egypte bezocht en de xenofobie daar betreurde.
Iedereen kent nu Ankie Broekers-Knol en kan zich distantiëren van haar betreurenswaardige handelen. Maar wat te doen met al die andere ABK’s?

Den Haag Centraal, 2 september 2021

Lees verder

Vlinders

Vlinders

Ik lees momenteel een boek over vlinders. Ook voor mij is het bijna vakantie, ik zie het in wat ik lees. Met het zwaard van een nieuwe lockdown boven ons hoofd gaan velen op vakantie. Maar vakantie vieren kun je ook in onze stad. Niet per se op de volle pleinen of op de volle stranden, maar juist in parken, tuinen, in de groene omgeving.
Laatst liep ik van de Laan van Meerdervoort naar het Zuiderpark, via de De la Reyweg. Heeft iemand weleens die kleine, bijna Japanse, miniatuurtuintjes voor de vele huizenblokken aan De la Rey opgemerkt? Ook daar, tussen het vele steen en beton, hebben mensen met liefde voor groen minituinen aangelegd, alsof ze wilden zeggen: ja, dit is inderdaad de weg naar het Zuiderpark als je van de Laan van Meerdervoort komt, met bloemen geven we je tekens dat je op de goede weg zit. En dan het Zuiderpark, een van de mooiste parken van Den Haag, waar ik de grootste tuberozenstruik ooit tegenkwam en eraan rook tot ik op mijn benen stond te trillen.
Gigantische sieruien. Duizendschoon. En in de stad die legioenen lindebomen, die nu allemaal in bloei zijn en waarvan de parfum je ’s avonds of na regen naar je bol stijgt? Wie heeft er nog een joint nodig als je onder de lindebomen fietst?
Blijf je deze zomer in de stad? Als je oog voor detail en passie voor kleur hebt, hoef je nergens heen! Het Haagse Bos is mijn ‘Secret Garden’, die ik een paar keer per week bezoek. Geen plek meer op het terras? Zet een eerste stap in het Haagse Bos en kijk wat er met je gebeurt. Eerst wordt je ademhaling regelmatig. Dan die grote bomen. Ga er eens staan, in het Haagse Bos, en probeer te visualiseren hoe het water onderweg is van de wortels van de grote bomen naar hun bladeren. Ultieme wetenschap heeft voor mij veel van het magisch realisme. Vogels.
En ook het vlindereffect, waar je heel de zomer van mag genieten. Vragen we ons weleens af waar ze vandaan komen? Wat het zijn? Hoe ze aan zoveel schoonheid komen? Vlinders zijn magisch. Ik lees in mijn boek dat het Griekse woord psyche een dubbele betekenis had: vlinder en ziel. Het verbaast me niet. Insecten bestaan al 400 miljoen jaar en zijn op deze aarde ver in de meerderheid in vergelijking met de 5400 bekende zoogdiersoorten. Op dit moment zijn er, lees ik ook in mijn boek, 900.000 soorten insecten bekend. Er wordt gezegd dat de kleine wezentjes heersen op aarde. Begrijpen we hoe ingewikkeld hun mysterie is?
Ik wens iedereen, maar vooral degenen met verdriet, een zomer vol kleuren, geuren en vlinders!

Den Haag Centraal, 15 juli 2021

Lees verder

Qu’est-ce qu’un auteur?

Qu’est-ce qu’un auteur?

Witold Gombrowicz beweert dat een auteur die niet in staat is om over zijn eigen werk te spreken geen volwaardig schrijver is. Nederlandse auteurs trekken zich van deze bewering niets aan en schrijven of spreken weinig over auteurschap. Als ze het een keer doen, is het nieuws.(*) Ik heb me altijd afgevraagd waarom. Knikte de Nederlandse auteur simpelweg instemmend toen Michel Foucault met een bepaalde brutaliteit zei: ‘Qu’importe qui parle, quelqu’un a dit qu’importe qui parle,’ een uitspraak die nog steeds als een bevestiging wordt gezien van Roland Barthes’ melancholische aankondiging van de dood van de auteur? Naar mijn idee moet de vraag ‘Qu’est-ce qu’un auteur?’ juist nog altijd met een soort onschuld worden gesteld. En wat is de relatie tussen de auteur en de teksten die vóór hem werden geschreven? In de hilarische novelle Deserteren (2019), een werk in de toon van De stoelen (1952) van Eugène Ionesco, gaat Annelies Verbeke nadrukkelijk wel in op vragen over het wezen van de auteur. Haar boek is zelfs meer dan dat: het behandelt ongeveer alle vragen uit de literatuurtheorie.

Een ark van Noach vol literaire concepten

Deserteren is de vijfde novelle die werd geschreven voor Te Gek!?, een grootschalige campagne die de geestelijke gezondheid in Vlaanderen bespreekbaar wil maken. De hoofdpersoon, de vrouwelijke ‘Auteur’, wordt gedwongen tot groepstherapie omdat ze een einde aan haar leven wil maken. Tijdens de therapie ontmoet ze enkele notoire personages, onder wie de jonge Werther, de bekendste Hoogsensitieve Persoon uit de literatuurgeschiedenis, maar ook diens auteur Johann Wolfgang von Goethe en Thomas Mann. De Amerikaanse psycholoog Elaine Aron, grondlegger van het begrip hoogsensitiviteit, tracht het gesprek in goede banen te leiden.

Uit het therapeutische groepsgesprek leren we dat de mistroostigheid van de Auteur onder meer wordt aangewakkerd door de eenzaamheid die haar schrijverschap kenmerkt. Ze bekent:

Ik ben de laatste tijd geïnteresseerd in hoe auteurs over de tijd en het gekakel heen met elkaar in gesprek gaan, elkaar in de armen vallen soms zelfs, los van de tijdsgeest, modes en vetes. Wellicht boeit me dat omdat mijn eenzaamheid binnen de literaire wereld totalitaire trekken is gaan vertonen en mijn leven en de literatuur zich tegelijk niet meer van elkaar laten scheiden.

Ook een thema als de positie van de vrouw in de literatuur komt aan bod. ‘Ik moet immers vierentwintig uur per dag mijn dankbaarheid uitdrukken omdat ik mee mag doen.’ Als psycholoog Elaine aandringt op een gesprek over vrouw-zijn en schrijven, antwoordt de Auteur: ‘Ik wil het helemaal niet hebben over vrouw zijn en schrijven. Dat is het net. Waarom moet het daar altijd maar over gaan? Waarom mij niet gewoon als een auteur zien?’ Lezers weten ondertussen dat dit onder meer komt doordat het grammaticale geslacht van ‘auteur’ mannelijk is.

Zo weet de Goethe aan tafel niet meer welke Goethe hij is: ‘de echte of die van Mann?’

Een gesprek over de troostende waarde van literatuur volgt, of eigenlijk vooral een oefening voor in hermeneutiek getrainde geesten, een hermeneutisch spel: de deelnemers aan de groepstherapie gaan over tot ontmaskering van het auteurschap, zoals Poirot, detective uit de boekenreeks van Agatha Christie, de moordenaar ontmaskert. Er mag dan wel niemand in het gezelschap zijn die twijfelt aan de ernst van de situatie of de ernst van het schrijverschap; wel twijfelen ze allemaal aan de echtheid ervan. Wat is echt en wat is literatuur? Zo weet de Goethe aan tafel niet meer welke Goethe hij is: ‘de echte of die [uit het werk] van Mann?’

De inzet van Deserteren is ironisch en ernstig tegelijk. Het boek maakt niet alleen geestelijke gezondheid bespreekbaar, maar tevens een misschien nog wel problematischere categorie: de literatuurtheorie. Deserteren is werkelijk een ark van Noach gevuld met literaire ideeën en concepten. Alle grote thema’s van de literatuurwetenschap komen voorbij: auteurschap, de vraag voor wie de schrijver schrijft, ballingschap, de functie van het schrijven, de vrouw in de literatuur, de zwarte vrouw in de literatuur, schrijven als therapie, vragen over het waarom van het schrijven en werkelijkheid in de literatuur.

Uitrusten in eigen werk als personage

Wat blijkt uit Deserteren, is dat Annelies Verbeke in de Nederlandse letteren niet alleen haar room of her own heeft, maar dat ze ook graag speelt met het meubilair ervan. In de novelle stelt ze directe vragen aan collega-schrijvers, doet ze soms zelfs een appèl op hen, corrigeert ze hen. Al aan het begin van het boek geeft ze een knipoog naar de reeds in de jaren zestig door Barthes aangekondigde dood van de auteur. De dood van de auteur leeft dus nog steeds (sic). Dat is althans wat de openingszin van de novelle suggereert: ‘Wie wordt daar opgegraven uit een modderige kuil (…). Hemeltjelief! Het is de auteur!’ De auteur is opgestaan en Foucaults vraag kan weer in alle onschuld worden gesteld: ‘Qu’est-ce qu’un auteur?’

Misschien ben ik door mijn eigen formatie extra gevoelig voor dit thema. In Roemenië is de hele ‘Generatie 80’ tot op de dag van vandaag bezig met het thema auteurschap. Mijn universitaire studies vielen precies tussen de aankondiging van Barthes en de vraag van Foucault in. We begonnen met Gustave Flauberts bekentenis ‘Madame Bovary, c’est moi’ en tot de laatste lesdag hielden we ons bezig met de vraag van Pierre Bourdieu in hoeverre Frédéric uit L’Éducation sentimentale met de woorden van Flaubert uit diens brieven spreekt.

Verbeke komt in dit verband met een verrassende en genuanceerde visie: de auteur is niet dood en wil ook niet dood. De auteur wil hooguit (af en toe) deserteren! In Deserteren is de Auteur namelijk moe, maar zeker niet dood. Moe, want ze schrijft al sinds de Ramayana aan (voegen wij in de geest van Stéphane Mallarmé toe) Het Boek. Volgens Mallarmé bestaat de wereld om daar terecht te komen. De tekst is universeel en de auteur schrijft hetzelfde verhaal als altijd, zoals alle generaties voor hem ook deden. Ralph Waldo Emerson beaamde: ‘Je zou zeggen dat één iemand alle boeken ter wereld heeft gemaakt; zo groot is hun innerlijke eenheid dat er geen twijfel over bestaat dat ze allemaal door hetzelfde alwetende individu zijn samengesteld.’ Emerson werd weer geciteerd door Jorge Luis Borges, die eraan toevoegde: ‘De wereldgeschiedenis is een oneindig geschreven boek dat alle mensen schrijven en lezen en proberen te begrijpen, maar waarin tegelijkertijd hun naam is geschreven.’ De auteur was nooit van plan om dood te gaan, hooguit om uit te rusten van zijn eindeloze karwei, door zijn verantwoordelijkheid als auteur tijdelijk neer te leggen en zich terug te trekken als personage in zijn fictie of die van anderen.

In lijn met Emerson en Borges verzucht Goethe in Verbekes Deserteren op een gegeven moment: ‘Ik ben dus zelf een tot literatuur verworden mens.’ ‘Dat zijn we momenteel allemaal’, antwoordt Mann dan. ‘Zoiets valt ook niet te verhinderen.’ Wie is de schrijver en wie is een personage? ‘Hij (Thomas Mann) kijkt de vrouw (Charlotte) twijfelend in de blauwe ogen – is ze de door hem gefictionaliseerde versie wel? Charlotte gaat staan en trekt zijn blik met zich mee.’ Het is niet voor niets dat Barthes zijn pet als criticus op had toen hij de auteur doodverklaarde; hij verkondigde dit niet in de rol van auteur. De Auteur in de tekst van Verbeke klaagt over de moeilijkheden waarmee het auteursbestaan gepaard gaat. Moeilijkheden die haar tot deserteren brengen, maar haar zeker niet uitroeien. Dit laatste wordt dus duidelijk aan het begin van de novelle, met de Auteur die uit haar graf verrijst; een rechtzetting van de door Barthes aangekondigde dood van de auteur. De metafoor van Verbeke zou carrière moeten maken: de auteur is hooguit af en toe schijndood, deserteert in zijn of andermans fictie, maar staat telkens weer op uit zijn schijngraf.

Ingelijfd in het oneindige gedicht

Tijdens het lezen van Verbekes boek heb ik me de vraag gesteld waarom ze voor Goethe en Mann heeft gekozen, en niet, bijvoorbeeld, voor Flaubert en Guy de Maupassant. Flaubert was voor Maupassant net als Goethe voor Mann immers Het Grote Voorbeeld. Maar anders dan Mann Goethe heeft Maupassant Flaubert nooit tot personage in zijn eigen werk gemaakt. En Verbeke had juist personages nodig die de theorie van onder anderen Percy Shelley bevestigden: dat alle gedichten uit het verleden, het heden en de toekomst fragmenten zijn van een oneindig gedicht dat door alle dichters van de wereld wordt geschreven (A Defense of Poetry, 1821). Die theorie houdt namelijk ook in dat een auteur na tweehonderd jaar kan opduiken als personage in het werk van een andere auteur. Zit Goethe in Deserteren aan dezelfde tafel met Mann omdat Goethe Werther is?

De auteur is niet dood – maar een autonome schepper, geheel en al verantwoordelijk voor zijn eigen werk, is hij evenmin. De Tekst waaraan hij werkt, is immers vierduizend jaar geleden begonnen, in de beroemde bibliotheek van Assurbanipal in Nineve, en nog steeds wordt er aan geschreven. T. S. Eliot legt dit punt net anders uit: in zijn essay Tradition and Individual Talent (1919) stelt hij dat een dichter zich altijd te verhouden heeft tot de traditie als geheel; het werk van een dichter kan alleen beoordeeld worden in vergelijking met de werken uit het verleden. Borges beaamt dit gebrek aan auteursautonomie weer op een andere manier. In een van zijn essays rept hij van een man die een verhaal schrijft en ontdekt dat het verhaal zich tegen zijn bedoelingen in ontwikkelt. De personages gedragen zich niet zoals hij wilde, er vinden onvoorziene gebeurtenissen plaats en er wordt een catastrofe aangekondigd die hij tevergeefs probeert te voorkomen.

De auteur mag dan niet dood zijn, wel heeft hij een klacht: hij lijdt aan een chronisch gebrek aan autonomie en zelfbeschikking, kan zelfs zomaar door een andere auteur als personage worden ingelijfd. In Deserteren vertelt de Auteur zelf: ‘Ik mag het niet meer pikken mij te laten vernederen door de neerbuigenden, de onbegrijpenden of de door nijd verstikten, mijn credits niet te krijgen, mijn tijd te laten verprutsen door kwaadaardige parasieten.’ Wat dán het lot van de schrijver is? Goethe en Mann zeggen het in koor: ‘We gaan allen onder in wanhoop! Eer dan ook de wanhoop! Want de wanhoop zal je laatste gedachte zijn!’

Le roi est mort, vive le roi!

Literaire grootheden, echt en fictief, zijn lang niet de enigen die voorbijkomen in Deserteren. Annelies Verbeke onderschat haar lezer niet. Er komen ook paarden die zelfmoord plegen voorbij, ‘een edel soort paarden, die als ze verschrikkelijk worden verhit en opgejaagd instinctief…’ Deserteren is een zwarte komedie met schrijvers en hun personages. Werther pleegt zelfmoord en ligt met zijn hoofd op het bureau van de Auteur, een paar seconden voordat de man van de Auteur naar huis komt, haar een ‘malse kus’ op de lippen geeft en vraagt of ze goed geschreven heeft. Een scène uit het leven van de Auteur. Het verhaal eindigt met een scène waarin de Auteur de vijand, Stanislav Poepmans genaamd, verandert in een kind van drie en hem op schoot zet. Ze weet dat als ze nog een keer zou blazen, Poepmans zou verdwijnen. Maar dat doet ze niet. Een beetje weerstand kan namelijk stimulerend werken.

Je zou kunnen concluderen dat Verbeke zich in Deserteren uit tegen de traditionele kijk op de literatuurgeschiedenis, waartegen ook Barthes tot het einde van zijn leven heeft gevochten. Tegen de literatuurgeschiedenis die drijft op de idee dat we, wanneer auteurs sterven, een ‘laatste’ exegese van hun werk kunnen geven, hun werk daarmee ‘uitgeïnterpreteerd’ en dood verklarend. Zoals Barthes zei: ‘ons wordt gevraagd te wachten tot de auteur dood is om hem “objectief” te kunnen behandelen’. Gaat de Auteur aan het eind van Deserteren weer in haar graf liggen? Zeker niet. Misschien denkt ze er af en toe aan deserteren, maar ze schrijft al vierduizend jaar haar Tekst en is niet van plan te stoppen. Le roi est mort, vive le roi!

Noot
(*) Zie bijvoorbeeld deze beschouwing van journalist Haro Kraak, die in 2020 een kleine trend onder jonge schrijvers ontdekte om over zichzelf en dus over schrijverschap te schrijven: https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/waarom-schrijven-schrijvers-zo-graag-over-schrijvers~bbcd9d42/. Dat men dit in Nederland kennelijk pas vorig jaar is gaan doen, wijst op een schril contrast met de rijke tradities aan schrijverschapsreflecties in vele andere taalgebieden.

De Nederlandse Boekengids,

The Dutch Review of Books, 14 juli 2021

Lees verder

Oppervlakkig

Oppervlakkig

Ik weet niet waarom, maar in één weekend zag ik twee documentaires over Afrika én aankondigingen voor nieuwe Afrika-boeken. In de media is het klimaat afgevinkt, het is nu tijd voor slavernij. Ik zeg dit met enige ironie, want het onderwerp is uiteraard meer dan nuttig, maar ik stoor me aan andere dingen, bijvoorbeeld het taalgebruik waarin we informatie geven over een zo pijnlijk verleden, pijnlijk, ook voor de Nederlander. We leven in bijzondere tijden, de geschiedenis zoals we die kennen, is net de Titanic die op de ijsberg stuit. En ik vraag me af of de taal na het zinken onder de overlevenden zal zijn. Wat me precies stoort? Iets wat ik toch typisch Nederlands vind: het taalgebruik van degene die al eeuwen gewend is om te beslissen. Je ziet het in alle compartimenten van de maatschappij, van vergaderingen tot burenruzies. Eerst ergerde ik me lichtelijk aan ‘Ondersteboven van Afrika’, waarin Waldemar Torenstra ‘op een motor door Afrika rijdt, op zoek naar verhalen die niet eerder zijn verteld met historische feiten en de huidige situatie’. Daar heb je hem weer: die vrolijke, opgewekte Nederlander die zelfs de geschiedenis het hoofd kan bieden. Tegen de Afrikaanse boer die een ernstige definitie van de Afrikaner geeft, zegt hij met een brede lach: ‘Dit is een serieus onderwerp voor jou, hè?’ En tegen de afstammeling van het San-volk zegt hij dat we allemaal San zijn, hijzelf ook.
Niet dus! We zijn niet allemaal San, zoals we ook niet allemaal Afrikaner zijn. Waarom begrijpen we niet dat goede apparatuur en betaalde reiskosten geen substituut kunnen zijn voor empathie? ‘We’ zijn geen kolonisten meer, maar ik kan me onmogelijk níét afvragen wat de boer voelde na zo’n oppervlakkige opmerking, of wat de San-afstammeling dacht na zo’n ongenuanceerde conclusie. Wat is het verschil tussen iemand die nooit van Afrikaners en Khoisan heeft gehoord en een oppervlakkige Nederlander die denkt dat hij van alles kan zeggen, omdat hij toch uit een andere werkelijkheid komt, waarin hij wordt betaald voor zijn ‘avontuur’ in Afrika? Op dezelfde dag las ik de promotietekst voor een nieuw boek over Afrika. Die zei niets over het boek, maar veel over ‘ons’: ‘Markeerde de aankomst van de Nederlander Van Riebeeck inderdaad het begin van veel huidige problemen in ZuidAfrika? En waarom weten Nederlanders zo weinig van dit stukje van hun eigen geschiedenis?’ Let op ‘inderdaad’.
Ergert u zich ook aan dit taalgebruik? Dan heb ik een tip: de andere documentaire, ‘Opstand op de Neptunus’, over de bloedigste opstand op zee in ons slavernijverleden. Verteld met gevoel, in een mooie taal. Misschien omdat de voorouders van de verteller aan de andere kant van de geschiedenis stonden, aan de kant die geen beslissingen kon nemen.

Den Haag Centraal, 8 juli 2021

Lees verder

De ondergang van een Poolse stukadoor

De ondergang van een Poolse stukadoor

Voor een onbekende dode heb ik veel moeite gedaan om erachter te komen wie hij was. Veel gewacht vooral. In de gure wind, meerdere keren een uur, soms langer. Op kennissen van hem die niet kwamen opdagen. Naar nummers gebeld die niet meer bleken te bestaan. Berichten gestuurd, e-mails. Berichten in het Pools, vertaald met Google Translate. Rondjes gemaakt om het huis waar hij had gewoond. Gestaan voor het pand waar hij was overleden, aangedrongen bij mensen die hem hadden gekend.
Op een dag besefte ik dat ik keek naar de mensen op straat en me afvroeg wie op hem zou lijken, met zijn hoge voorhoofd. Hoe lang was hij? Waarom is de dood van iemand bijzonderder dan zijn leven? Omdat het onrechtvaardig was? Onverschillig? Is de dood niet altijd zo? Toen ik eenmaal had begrepen dat niemand wilde praten, heb ik ook een moment van twijfel gehad, ik heb me zelfs even afgevraagd of hij ooit had bestaan. Waarom wilde ik toch over hem schrijven? Ik had zijn foto gezien. Een mens zoals u en ik, maar met meer pech dan wij.
Zijn familie wil niet over hem praten, was me verteld. Na zijn vertrek naar Nederland hadden ze geen band meer met hem. Ik weet hoe het is als je dood bent voor degenen die je achterlaat: het leven gaat door, zonder jou. Je gaat twee keer dood, vóór je sterven ben je al dood voor degenen die thuisblijven. Dit is niet zelden het lot van de migrant. Maar wat me was verteld, bleek niet te kloppen. Radeks moeder was na zijn dood, op 7 maart 2019, kapot. Ze was nu twee zonen kwijt, een oudere broer van Radek had een paar jaar eerder zelfmoord gepleegd. Voor de familie was Radek helemaal niet dood toen hij vertrok.

Twee keer dood
Toch ging Radek twee keer dood. Toen hij in zijn woning door twee vrienden en de eigenaar van de onderliggende kapsalon levenloos werd aangetroffen, was hij al twee dagen dood. Al twee dagen lag hij op zijn zoldertje, niet meer dan een kamer met een keukentje, gehuurd van de kapperssalon. De badkamer was beneden.
Twee jaar na Radeks dood hoorde ik van zijn bestaan. Beter gezegd: van zijn dood. Hij had dus bestaan. Radek heeft bestaan en hij heeft huur betaald. Die eerste bewering hoefde ik niet recht te zetten, de tweede wel. Want toen ik negen maanden geleden besloot dat ik wilde weten wie Radek was, had ik gelezen dat hij een zwerver was. Hoe kon hij dan een studio in de Weimarstraat bewonen?
Nu, negen maanden later, op een zonnige dag, heb ik afgesproken met een familielid van Radek, een nicht. Ze komt opdagen. Waarom ik over Radek wil schrijven? Omdat ik denk dat hij geen zwerver was. Nee, hij was geen zwerver. Maar zo is hij afgeschilderd toen hij dood in zijn studio werd gevonden. Omdat degene van wie Radek zijn zoldertje onderhuurde dat beweerde? “Ik heb de politie gevraagd,” vertelt het familielid, “om de sms’jes die ik van Radek had gekregen en die ik had gewist, terug te halen. Dan kon je lezen hoe Radek mij vroeg om de eigenaar van de kapsalon te vragen om hem nog wat uitstel te geven van het betalen van de huur. Soms betaalde hij laat, maar hij betaalde wel. Maar de politie doet niet aan rectificatie van portretten.”

Geen ideale vader
Radek was een Poolse stukadoor die is overleden in het land waarheen hij emigreerde, Nederland. Hij was 39 en liet in Polen een dochter van 23 achter voor wie hij geen ideale vader was. Zelf was hij zonder vader opgegroeid, net als het familielid dat me het verhaal van Radek vertelt. Hoe dat kwam? Is dat gebruikelijk in Polen? Alcoholisme. De tragiek van het communisme, dat mannen tot niets reduceerde. De man, de mens in het algemeen, mocht niets betekenen, mocht niet nadenken, werd gedegradeerd. En wat deden de meesten, aangezien het moeilijk was om uit de cirkel te stappen? Ze namen hun toevlucht tot alcohol. Oom, vader, oudere broer. En Radek? Radek dronk ook. “Een zachte man met een kort lontje.” Of hij een litteken had? “Een litteken? Hij miste veel tanden en vloekte constant.” Hoe hij vloekte? “Kurwa! (gvd, red.) in bijna elke zin.”
Bijna alle migranten die ik tijdens dit onderzoek naar migranten heb ontmoet, hebben hetzelfde ‘litteken’: ze missen tanden. Wanneer ze lachen, schamen ze zich voor hun ontbrekende tanden en houden een hand voor hun mond.

Waarom is de dood van iemand bijzonderder dan zijn leven?

In het dorp waar ik zelf ben opgegroeid, waren de ontbrekende tanden ook zichtbaarder dan de gave tanden, en ze hadden meer met het communisme te maken dan met het uiterlijk. Op je vijfentwintigste miste je al tanden. Als een gezondheidsverzekering een wassen neus is en je geen consult krijgt zonder de dokter een envelop met geld toe te schuiven, is een tandarts luxe.

Waakvlam
Radek groeide op in een dorp niet ver van Warschau en trouwde vroeg, scheidde ook vroeg. En ging dus heel vroeg dood. “Het bleek dat de ouderwetse gasinstallatie met waakvlam was vervangen, maar kennelijk niet door een vakman, maar, zoals zo vaak, door een kennis die minder geld vroeg,” aldus de nicht. Maar de nieuwe afvoer van de verbrandingsgassen bleek te lekken. Radek werd langzaam vergiftigd, vanaf de dag van de ketelvervanging in augustus tot begin maart, toen hij werkelijk doodging. Waarom hij niet gelijk in augustus was doodgegaan? “Hij hield het raampje in zijn kamer altijd open, maar begin maart was het zo stormachtig en zo winderig dat hij het dichtdeed. En toen ging hij dood.”
Blijkbaar was de concentratie koolmonoxide in de woning zo hoog dat bij de buren het alarm afging. Maar Radek was alleen en had geen alarm. Met de ene hand onder zijn buik en de andere onder zijn voorhoofd werd hij levenloos aangetroffen. Uit zijn mond had hij op het kussen gebloed. Hij was toen al twee dagen dood. Misschien heeft zijn leven niet veel voorgesteld, misschien was hij de echte ‘Mann ohne Eigenschaften’. Een Pool. De wereld is hem vergeten, de wereld had geen tijd voor hem.
Hij was een van de vele Poolse arbeidsmigranten, een van de vele stukadoors. Hij vloekte graag… en betaalde huur.

Den Haag Centraal, 1 juli 2021

Dit stuk is tot stand gekomen met steun van de Stichting Luis in de Pels.

Lees verder

M

M

Ik kende M voor zover zij zich door mij liet kennen. Iedereen die in onze stad woont, heeft haar vermoedelijk ook weleens gezien, in de stad kwam je haar zeker tegen: een vrouw van in de zeventig die een trolleykoffertje en twee tassen meedroeg, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Een vrouw die liever Engels sprak. Aardig, opgewekt. Slim. Grijze staart, blauwe ogen en oorbellen zoals alleen door lady’s worden gedragen.
Gekleed in zwart en wit. Zwarte broek, witte blouse. In de zomer met een bijpassende batik halsdoek, in de winter met een sjaal, zoals alleen mensen die veel ervaring met kleren hebben en weten wat elegantie is, kunnen. Goedkoop, maar in stijl.
In de HEMA in het centrum had je grote kans om haar tegen te komen, je kon haar ook treffen in de AH in de Elandstraat of in de bibliotheek. Of in de tram, zoals ik haar voor het eerst heb ontmoet, toen ik op zoek was naar een oma voor mijn dochtertje. Wie weinig familie heeft, moet improviseren, de vreemde wereld telt zoveel tantes en oma’s en nichten als je nodig hebt. M was toen nog niet klaar om oma te worden, maar ook zij was op zoek naar iets; anders hadden we elkaar niet gevonden. Ze kon bij ons slapen wanneer ze dat nodig had en onze feestdagen hadden de laatste jaren vóór corona iets feestelijks, omdat M dan kwam. Toen we vlak voor corona haastig moesten verhuizen, ben ik haar uit het oog verloren.
Corona kwam. Het verbaasde me dat ze me niet meer belde. En toen ik háár na enkele pandemiemaanden belde, nam ze niet op. Ik dacht dat ze zich had gered, haar telefoon ging immers over. En als ze soms niet kon opnemen, belde ze altijd terug, zeker dezelfde dag. Maar ditmaal belde ze niet terug, ook niet nadat ik het dit afgelopen jaar nog een paar keer heb geprobeerd. Haar telefoon ging wel over. Deze week belde ik nog een keer en ik kreeg te horen dat haar nummer niet meer in gebruik is.
Waar zou M, die geen vast adres had, kunnen zijn?
Hebt u haar misschien gezien? Een Britse vrouw, in de zeventig, grijs haar, netjes in een staart. Nepgouden oorbellen en een batik halsdoek om haar nek, als een stewardess. Met een grote, dikke bril. Grote tassen en een trolley, waarvan je de wielen al van ver hoort, net als haar kleine hakken. Het leven keert kennelijk terug, alleen M niet. Heeft corona haar meegenomen?
Als u haar kent, herkent u haar ongetwijfeld in mijn beschrijving. Meer dan dat zou M niet goed vinden.
Ik hoop dat je oké bent, M.

Den Haag Centraal, 1 juli 2021

Lees verder

Controleren, controleren

Controleren, controleren

Polska Porada is de naam van een adviesbureau voor migranten in het dorp De Lier, dat in 2004 versmolt tot de grote tuinbouwgemeente Westland. Ik ben er om te spreken met Jarek, een van de duizenden arbeidsmigranten die de Westlandse glastuinbouw draaiende houden. Jarek is Pool. Na een jaar werken in de kassen werd hij gediagnostiseerd met een post-traumatische stressstoornis en ik ben hier om zijn verhaal te horen. Ik weet nog niets over hem, maar Polska Porada-eigenaar Hans Thunnissen, met wie ik op Jarek zit te wachten, heeft me niet voor niets uitgenodigd.

Gedurende de afgelopen zes maanden dat ik onderzoek naar migranten deed, heb ik veel verschillende verhalen gehoord. Goede ervaringen, maar ook verhalen over misstanden, uitbuiting, mishandeling zelfs. Arbeidsmigratie heeft in mijn ogen soms iets weg van het communisme in mijn geboorteland: het land kan niet zonder de hardwerkende migranten, zoals het communisme niet zonder de arbeidersklasse kon, maar na verloop van tijd duiken er steeds meer ernstige verhalen op. Op zo’n verhaal wacht ik nu, op deze zaterdagochtend in het hart van de kassen in De Lier. En hoewel ik weet dat ik een ernstig verhaal ga horen, ben ik veel rustiger dan het hondje van Thunnissen dat om de seconde tegen mijn knieën op springt.

De man met wie we hebben afgesproken laat op zich wachten. Als hij maar komt, denk ik. Vorige week zaten we hier in dezelfde samenstelling, de hond incluis, te wachten op een Poolse mevrouw die uiteindelijk niet durfde te komen. Thunnissen vertelt intussen over de zaken van buitenlandse werknemers die hij in behandeling heeft, veel ernstige verhalen.

Ik speel advocaat van de duivel: “Maar waarom blijven ze dan komen, als ze hier zo veel ernstige dingen meemaken?”

Te mooie verhalen

“Ze komen omdat er nog steeds ‘mooie’ verhalen worden verteld”, zegt Thunnissen. “En de grens wordt letterlijk verlegd. Eerst kwamen de Polen (die overigens goede en betrouwbare werkers zijn), daarna proberen ze de Litouwers en zo verder. Veel Polen blijven komen. Meestal uit gebieden die tegen de Russische of de Oekraïense grens liggen. Omdat het daar nog redelijk onontwikkeld is, er niet zoveel wordt verdiend en de werkloosheid hoog is. En niemand wil boer worden of een ander zwaar beroep doen. Bovendien worden ze door de eigen recruiter van een uitzendbureau benaderd. In Nederland verdienen ze ten opzichte van het thuisland drie tot vier keer zoveel. Maar hier wordt hun een worst voorgehouden, dat het allemaal goed zal gaan en ze met veel geld terug zullen keren. Dat is een misverstand. Het is en blijft onwetendheid. En de contracten kloppen veelal niet.” Thunnissen kijkt me aan. “Je moet eens naar zo’n malafide uitzendbureau bellen!”

Ik herinner me een Roemeense krantenkop: ‘Roemenen verdragen de misstanden in het buitenland, omdat niemand in het thuisland hun heeft geleerd dat ze rechten hebben.’ Geldt dat niet voor elk herkomstland? Wat doen de herkomstlanden voor arbeidsmigranten? En is iemand zonder scholing niet in het algemeen kwetsbaarder, vatbaarder voor uitbuiting? Om te spreken met de woorden van een van de arbeidsmigranten die ik interviewde: veel werk, weinig rechten. Bescherming van migranten zou moeten beginnen in de herkomstlanden. De slavernij, zoals Jarek straks tijdens het gesprek zijn eigen situatie in de Nederlandse kassen zal omschrijven, is immers begonnen in zijn land van herkomst, waar hij heel slecht werd betaald.

Het afgelopen anderhalf jaar heeft ook laten zien welke risico’s arbeidsmigranten lopen in de landen waar ze komen te werken. Ook voor hen is de pandemie een sociaaleconomische schok. Velen zijn hun werk kwijt en sommigen daardoor ook hun huis. Voor arbeidsmigranten ontsloot de pandemie een ware doos van Pandora. En nog een effect van corona-berichtgeving over migranten: een explosie van horrorverhalen van arbeidsmigranten in de media: opsluiting in barakken, inname van paspoorten, mishandeling.

Wantrouwen

Hoe komt het dat de arbeidsmigrant bang is om hierover te spreken? Niet alle Bulgaren met wie ik sprak tijdens mijn onderzoek, zouden bijvoorbeeld naar de Bulgaarse ambassade gaan als er problemen op hun werk waren. Waarom niet? Omdat ze niet geloven dat ze geholpen zouden worden. Oud wantrouwen, van voor de val van de Muur. Nog een krantenkop uit mijn geboorteland: ’77 procent van de Roemenen wantrouwt de overheid’.

Maar het wantrouwen is niet alleen aan de overheid gericht. “Als mensen niet naar de vakbond komen, kunnen ze niet geholpen worden”, zei ook Izabela Muchowska, projectleider bij het FNV, met wie ik over de problematiek sprak. “In het land van herkomst worden ze verkeerd geïnformeerd. Grote bureaus hebben locaties alleen in grote steden. Zij komen uit dorpen en daar horen ze niet het hele plaatje, dat ze bijvoorbeeld in een kamer zullen verblijven die ze delen met nog vijf anderen of dat ze in een ander sector gaan werken dan ze hadden gewild. Ze komen uit regio’s met veel werkloosheid, dus beter een slechte baan in Nederland dan geen baan in Polen.” Het komt overeen met het algemene beeld dat ik zelf van de arbeidsmigranten in Den Haag en het Westland kreeg.

Oplossingen

“Waar ligt de oplossing?” vraag ik aan Hans Thunnissen. Zijn antwoord laat niet op zich wachten: ‘In de controle-instellingen.’ De zin die hij toevoegt, doet me denken aan vadertje Lenin, die ook van herhalingen hield: ‘Controleren, controleren, controleren!’. Volgens hem moet de arbeidsinspectie meer teams samenstellen om strenger toe te zien op naleving van de arbeidswetgeving. En ook meer onaangekondigde controles uitvoeren, want volgens Thunnissen horen bedrijven nu soms dagen van tevoren over een controle, tijd die ze benutten om eventuele misstanden te verdoezelen. En ik zou daar zelf aan willen toevoegen dat deze controles ook nadrukkelijk moeten worden uitgevoerd bij de talloze uitzend- en bemiddelingsbureaus voor arbeidsmigranten. Want bij hen gaat het maar al te vaak mis. En, zoals Thunnissen ook bepleit, bij geconstateerde overtredingen: minder waarschuwingen, meer boetes! In het algemeen, een veel strenger handhavingsbeleid voeren. Hoe moeilijk kan dat zijn?

Jarek is gearriveerd. Hij komt binnen. Een kleine man van mijn leeftijd. Voordat hij gaat zitten, zie ik dat hij drie vingers van zijn rechterhand mist. En een paar tanden.

Dit artikel is tot stand gekomen met de steun van Luis in de pels, fonds voor politieke en onderzoeksjournalistiek voor de regio Haaglanden.

Trouw, 30 juni 2021

Lees verder