Blogs

Poep

Poep

De banaalste dingen helpen soms om levensinzicht te krijgen. Al twee weken filosofeer ik over een zakje hondenpoep dat vlak bij mijn huis op twee meter van de vuilnis ligt. Hoeveel emoties en gedachten dat zakje al niet heeft veroorzaakt!
Hoeveel inzicht in de menselijke natuur het heeft gegeven! Want degene die niet kon mikken, was níet de hond! Meer dan ooit denk ik over hoe de mens is gemaakt en wat hem in actie brengt, in dit geval: het zakje doet oprapen en in de container gooien.
Gemakkelijk gezegd. Want sommige mensen, zoals ik, hebben een zwakke maag en doen alsof ze de poep niet zien. Niet gezien, niet over gepraat, kan betekenen dat het niet bestaat! Maar toch. Het zakje poep ligt er. Elke dag. In de regen, in de zon. Ik begin te vrezen dat de poep er niet voor niets ligt, maar met een doel.
Het begon misschien met een luie hondenbezitter die de poep wel in een zakje deed, maar het zakje niet in de container. De poep was van de hond, maar hoorde bij de mens toen die hem in het zakje deed.
Maar omdat de hondenbezitter niet kon mikken of gemakzuchtig was, werd de poep van ons allemaal in de wijk, tenminste van degenen die de vuilnis in ‘onze’ container doen. Je kunt dus ook redeneren: hoe meer mensen bij wie de drol hoort, hoe onduidelijker wiens plicht het is om deze op te rapen. De hondenbezitter deed het niet; het is dus aan ons, maar aan wie precies? Moeilijke vraag.
Wat het nog moeilijker maakt, is dat natuurverschijnselen als regen, wind en zelfs de zon de conditie van het zakje hebben veranderd. De poep begon hierdoor aan twee kanten naar buiten te lopen. Degenen met een sterke maag kunnen zien dat de tegels rond het zakje de oorspronkelijke kleur van de poep hebben aangenomen. Ik maak nu een grote stap over de poep heen om er niet middenin te stappen, maar doe het gracieus als een ballerina.
Ik wed dat ik niet de enige ballerina in de wijk ben. Nog iets: het wordt steeds moeilijker om de poep op te rapen. De ouderwetse container wordt bovendien vervangen door een moderne, ondergrondse, die je alleen met een persoonlijke alfvalpas kunt openen. Dit was de echte reden van de enige onenigheid, eergisteren rond de container toen ik dacht, zoals Diogenes de Griek, dat ik toch een mens had gevonden naar wie ik kon uitkijken omdat hij de poep had opgeraapt. Inmiddels is de oude container verplaatst. Elke ochtend komen er twee mensen van de gemeente die de plek voor de nieuwe meten. Er komen wel veranderingen, alleen de drol lijkt onveranderd, hoewel ie elke dag breder wordt.

Den Haag Centraal, 16 mei 2019

Lees verder

Gemeente Den Haag

Gemeente Den Haag

Als ambtenaar mag je geen eigen mening hebben. Ook als je parttimeambtenaar bent, mag je in je vrije tijd je kop niet boven het maaiveld uitsteken. Wie het weet, die kent het. Maar handtastelijk zijn en vrouwen aanranden mag kennelijk wel. De gemeente Den Haag nam onlangs een man aan die eerder bij de Tweede Kamerfractie van GroenLinks was ontslagen, omdat hij zich aan een stagiaire had vergrepen. In de pers wordt over hem geschreven alsof hij de eerste ambtenaar met een verleden als vrouwenmisbruiker zou zijn. Macht erotiseert, ook bij ambtenaren.
Wat mij vooral verbaast, is dat de vrouwenaanrander werd aangenomen door een vrouw. Dat zij besloot over zijn indiensttreding. ‘Aan de benoeming is een procedure voorafgegaan met meerdere kandidaten en gespreksrondes. Hierbij werd gekeken naar kennis en opgedane ervaring.’ Alsjeblieft zeg, alsof we niet weten hoe het eigenlijk gaat! Dat de man bij GroenLinks was ontslagen vanwege vrouwenmisbruik telde niet. Wedijvert de gemeente Den Haag nu met de reclassering of de Haeghe Groep?
Terug naar de dame die hem aannam: wethouder Liesbeth van Tongeren. Er is een plek in de hel voor vrouwen die elkaar niet steunen! De woorden zijn van een andere politica, maar van een ander kaliber: Madeleine Albright. Het citaat kun je vrij interpreteren.
Zou wethouder Van Tongeren geen dochters, zussen, nichtjes of vriendinnen hebben? Benoemen terwijl je weet dat hij een aanrander is, een stagiaire tegen haar wil op haar mond heeft gekust en haar na het incident midden in de nacht in Den Haag alleen zou hebben achtergelaten, wetend dat ze daar niet weg kon. Het had jouw dochter kunnen zijn! Of een van je vrouwelijke collega’s bij de gemeente Den Haag.
Toen ik jaren geleden ongewenste nachtelijke mailtjes van mijn chef kreeg – ik was een paar jaar in Nederland – durfde ik dat aan niemand te vertellen. Ik hoopte dat iemand iets zou zien en begrijpen. Ik zat in een scheiding, met een kind, was buitenlands. Dat laatste was het moeilijkst: mijn baan was zo’n beetje alles wat ik had en ik was zo bang om hem te verliezen. Van mijn veel te vriendelijke baas hoorde ik dat er wel een collega naar een vertrouwenspersoon was gegaan om te klagen over het feit dat onze chef mij veel te veel aandacht gaf.
Maar er gebeurde niets. Niets. Niets. De vertrouwenspersoon vertelde het direct ‘in vertrouwen’ aan mijn baas zelf. En die liet het mij weten, met de subliminale boodschap: ‘Niemand geeft om jou, alleen ik, op mijn manier.’
Ik hoop dat de #MeToo-beweging meer dan een warme bries in een lange winter is. En dat de gemeente Den Haag dat ook begrijpt.

Den Haag Centraal, 9 mei 2019

Lees verder

Wim en Rob

Wim en Rob

Vorige week zat ik twee uur lang op een hoge stoel in een van de vele kunstenaarsateliers aan het Westeinde. Ik werd er geportretteerd door de schilders Wim Barends en Rob van Dolron. Het poseren en portretteren werd algauw een soort televisieprogramma, maar dan zonder publiek en alleen op ons netvlies opgenomen. Want zo voelde ik me gedurende de twee uren in het sterk naar – wat anders? – terpentijn ruikende atelier. Ik vergat helemaal dat ik aan het poseren was en het portret was twee uur lang een bijzaak voor me, want de discussie, het gesprek met de twee schilders, vond ik veel te leuk. Het portret zelf werd zoals de camera bij de televisie: als het gesprek niet boeiend is, vergeet je geen moment dat je in een camera kijkt, maar als het gesprek interessant is, zie je hem niet meer. Zo was het ook bij Wim en Rob, ik vergat het portret helemaal. De gesprekspartners hadden veel te veel te vertellen: hoe ze 1968 als eerstejaarsstudenten hadden ervaren, waarom Braque superieur zou zijn aan Picasso, over de welvaart van Toulouse-Lautrec, de Vlaamse Primitieven, het in alle tijden moeilijke leven van een kunstenaar en de voor mij altijd boeiende discussie over kunst en ethiek, de vrijheid van de kunstenaar tegenover wat wel en niet mag in de kunst. En het waren niet per se deze onderwerpen die me de camera/het portret deden vergeten, maar de hele sfeer, de vriendelijkheid van mijn gesprekspartners, de sterke geur van terpentijn, het middaglicht in de grote kamer.
Ik ben een van de velen die Rob en Wim hebben geportretteerd. Ze doen het samen, één dag in de week, donderdags: een ballet van vier handen, terwijl de monden de gesprekken voeren. Van het portret werd met bijna geen woord gerept. De handen deden hun werk, zoals ze al vijftig jaar deden. Want zo lang werken Wim en Rob al samen. Ze doen niet alsof ze alles weten, ze zijn niet verbitterd door het leven, ze vullen elkaar aan. Vanaf mijn stoel voelde ik ook hun plezier, zag ik hun handen, hun stappen naar de tafel met verf achter hen. Geen seconde draaiden ze zich om, ze deden een pas zijwaarts om het penseel in de verf te dopen, de monden praatten verder, de handen vervolgden het ballet.
Volgende week krijg ik het portret. Ik heb het al gezien. En hoewel ik tijdens de ‘opnames’ veel heb gepraat en gelachen, zag ik in het portret mijn serieuze blik terug. Ik begreep ook dat we met de uitvinding van de camera iets hebben verloren: deze prachtige menselijkheid bijvoorbeeld, tijdens het poseren voor een portret, het gesprek, het prachtige, vierhandige ballet.

Den Haag Centraal, 2 mei 2019

Lees verder

Lust

Lust

Langzamerhand begint de Nederlandse politieke scene op de Roemeense te lijken. Alleen het halalstrand van Arnoud van Doorn zal me er straks nog aan herinneren dat we toch in Nederland zijn. Want als ik lees dat de PVV’er Dion Graus voor een fors bedrag gefraudeerd zou hebben, denk ik dat hij nog steeds een plekje in de Roemeense politiek zou kunnen bemachtigen, mocht hij hier uit zijn partij worden gezet. En wie weet, zouden ze daar nog iets kunnen leren van Dion met zijn lange haren, want tot nu toe heb ik nog over niemand in de Roemeense politiek gehoord dat hij zijn partner tot seks met een derde zou hebben gedwongen – maar dat is tot nu toe niet bewezen, net zomin als de fraude is bewezen. Dion krijgt jaarlijks een onkostenvergoeding van ruim 24 duizend euro, omdat hij aan de Tweede Kamer heeft opgegeven dat hij in Heerlen woont, waar eigenlijk alleen zijn mammie woont. In de wetenschap dat Nederlandse jongens respectvol zijn ten opzichte van hun moeders, denk ik dat hij zijn ex toch niet dáár, bij zijn mammie, tot seks met een ander heeft gedwongen. Dus hij woont vast ergens anders. Misschien toch in Voorburg, waar je ongetwijfeld ook beter je onschuldige pleziertjes kunt beleven dan in Heerlen, waar ik eigenlijk nog nooit geweest ben en ook in de nabije toekomst niet van plan ben te komen.
Zoals ik ook niet van plan ben om naar het halalstrand te gaan, hoewel ik me ook nooit in een echte bikini op het Nederlandse strand heb vertoond. Maar dat betekent nog niet dat ik niet van de bikini’s van anderen heb genoten. Ik geniet nog altijd van de jonge, blonde en bruine lui die de hele dag in bikini op het hete strand liggen, eten van de McDonald’s en na het eten een sigaretje roken en elkaar vervolgens gaan betasten. Jarenlang heb ik me onder de grote pilaren op het Scheveningse strand net de oude schrijver in ‘Dood in Venetië’ gevoeld, verblind door de schoonheid van andere lichamen, dun of dik, esthetisch of – zoals Arnoud van Doorn het netjes noemt – ‘onesthetisch’. In mijn geboortetaal zeggen we, vooral als het om blootheid gaat: ‘Ook God geniet van wat mooi is.’ Dat is vooral om onze eigen zomerse lust te legitimeren, maar het lijkt erop dat God niet altijd een en dezelfde is als het om naaktheid gaat. Maar wat ik eigenlijk vooral interessant vind aan de mogelijke voyeurfraudeur en de oprichter van het halalstrand, is dat ze ooit partijgenoten waren. Allebei PVV’ers, tenminste totdat Arnoud van Doorn de islam omarmde. Maar als je naar hun uitingen kijkt, zijn ze eigenlijk nog steeds partijgenoten.

Den Haag Centraal, 25 april 2019

Lees verder

Zwart gat

Zwart gat

Naast het communisme, mijn schoonmoeder en de Haagse politiek heb ik sinds vorige week nog een boeman in mijn leven: het zwarte gat. 10 april was de dag dat voor het eerst een foto van een zwart gat kon worden getoond. Vanaf dat moment is er iets in mijn routine veranderd. En dat terwijl ik in Boekarest, waar ik nog een week verblijf, geen echte routine kan hebben. Ik word wakker en schrijf tot ik misselijk word, ren naar buiten, door het chaotische verkeer van Boekarest, en herinner me dan langzamerhand wie ik ben. Al een week lang eet ik elke dag hetzelfde, in een pub niet ver van mijn appartement, en daarna ga ik terug naar huis. ’s Avonds kijk ik het Roemeense nieuws, vol meldingen over verkeersongelukken, en elke keer ben ik dankbaar dat ik niet tussen al die doden zit. Er is dus nog hoop dat ik terugkom naar huis, als ik tenminste niet gek word van dat zwarte gat, dat ik voor ogen zie wanneer ik het licht uitdoe en probeer te slapen en waaraan ik denk wanneer ik een pauze neem – want ik neem altijd een kleine pauze voor ik een bijzondere scène begin te schrijven.
Wetenschap is ook een religie, bedacht ik toen ik het enthousiasme van de zwarte-gatgelovigen van over de hele wereld hoorde. Er zijn wat goeroes van het zwarte gat in de wereld. Er wordt gezegd dat Einstein de eerste aanbidder van deze nieuwe Jezus was, en een minderheid is van mening dat ook Hawking een vereerder was van het zwarte gat.
Iemand met meer vrije wil meende dat door dat zwarte gat – dat heel zwart is en zelfs onzichtbaar zou zijn – het groene mannetje naar ons zit te kijken. Dat elke stap die we zetten, wordt gezien. Dat ‘ze’ alles over ons weten, dat ze ons volgen vanuit het gat. Dat ook het feit dat de pizza die ik vandaag in Boekarest bestelde koud was en naar benzine stonk hun bekend is. Dat het zeker is dat iemand of ‘Iemand’ door het gat naar ons kijkt. Dat dit de grootste victorie van de wetenschap is in zoveel jaren. Dat we dat nu eindelijk weten!
We wisten het allang, zeg ik. Eigenlijk zei de Argentijn Jorge Luis Borges het rond 1949 al in zijn proza ‘De Aleph’. Zonder foto, maar wie fantasie heeft, heeft het gezien. Het gaat over een veel kleiner zwart gat in een kelder, een bolletje waardoor de hele wereld gezien kon worden: van de kleinste mier tot het dodelijke verkeer in Boekarest, waaraan ik vóór volgende week hoop te ontsnappen. Alleen de uitverkoren konden het zien.
Leve de literatuur, die alwetend is! En voor iedereen!

Den Haag Centraal, 18 april 2019

Lees verder

Veertien jaar

Veertien jaar

Precies veertien jaar geleden zette ik mijn eerste stap op Hollandse grond. Ik twijfelde even: grond of water? Tellen doe ik nog steeds, wat erop kan duiden dat ik nog terugkijk. Of juist dat ik het voor de toekomst nodig heb, voor de jaren die ooit gewoon het leven zullen worden. Vanaf welk jaar tel je niet meer? Het twintigste? Vijfentwintigste? Sommigen tellen tot hun laatste dag. Ik ben nu langer met mijn man dan ik bij mijn ouders was. We zijn evenveel jaren samen als ik alleen heb geleefd.
Het toeval maakt dat ik dit veertienjarig jubileum vier in Boekarest. Vieren is raar gezegd, want de eerste dag hier lag ik met maagkrampen in bed. Mijn maag is kennelijk het meest ingeburgerd in Nederland.
Inmiddels gaat het weer, maar het is grappig hoe het lichaam zegt: ‘Mij houd je niet voor de gek! Doe niet alsof de melk en cornflakes hier onze melk en cornflakes zijn!’ Ík zag het verschil niet, mijn maag wel.
Misschien had ik het al op het vliegveld moeten begrijpen: 14 graden in Den Haag is anders dan 14 graden in Boekarest. In Boekarest is het bij deze temperatuur bijna zomer. Op de tv zeggen ze hier dat het vandaag regent. ‘Maar het regent echt niet,’ zegt de Nederlander in mij, ‘alleen een beetje water in de lucht.’
Zo gaat het met alles. ‘Geef mij wat geld,’ zegt een bedelares wanneer ik uitstap voor het mooie appartement waar ik logeer. ‘Voor medicijnen.’ ‘Zou ze niet verzekerd zijn?’, zegt mijn Nederlandse hoofd. Mijn Roemeense verstand vindt mijn hoofd belachelijk. ‘Hoeveel jaar woon je al in Nederland?’, vraagt het ironisch. ‘Veertien,’ zeg ik trots. ‘Veertien!’ Ik ben gehecht aan de melk van Campina, aan onze pokkenregen, aan de regels die ik niet kan uitstaan. Vanuit mijn flat in Boekarest zie ik posters met koppen van Roemeense politici en propagandataal. Hoe zouden ze dit bij ons formuleren?, hoor ik mezelf denken.
Mijn kind was twee toen we naar Nederland kwamen. Ze ging meteen Nederlands spreken, ook omdat haar vader dat altijd met haar had gedaan. Volgens mij vergeet ze soms dat ze ook Roemeens is, zo Nederlands is ze geworden. Ikzelf moest, zoals veel vrouwen die hun land achterlaten, opnieuw beginnen. En de taal die ik veertien jaar geleden nog niet sprak, is inmiddels mijn eerste taal geworden. Als mijn Roemeense vriendin nu iets door de telefoon vertelt, zeg ik ‘spannend,’ in het Nederlands, en ik corrigeer mezelf niet meer.
Spannend was het en blijft het! ‘Wie zal ik over nog eens veertien jaar zijn?’, vraag ik ons allebei, de Roemeense en de Nederlandse in mij. ‘Maar voor nu van harte gefeliciteerd,’ antwoord ik, ‘voor de eerste veertien jaar!’

Den Haag Centraal, 11 april 2019

Lees verder

Stiltecoupé

Stiltecoupé

De afgelopen maanden leefde ik vooral in treinen. Daar zoek ik altijd het stiltegebied. Net een leeszaal vol studenten uit mijn studietijd: als er iemand piept, kijken de anderen streng en vervolgens duwt de pieper zijn neus in zijn boek. Maar zaterdag begreep ik dat niets in de wereld vaststaat, niet eens de mooie ‘S’ op het raam van de stiltecoupé.
Ik wilde mijn laptop pakken toen ik een stel luid hoorde praten. Twee gesluierde vrouwen met boodschappenwagentjes wilden niet voor hen onderdoen. Verderop nog een kibbelend stel, niet alleen kibbelend met elkaar, maar ook met (schoon)moederlief aan de overkant. Dit was geen stiltecoupé, dit was Babylon! Het duo vóór de kibbelaars keek filmpjes, het volume keihard: een uitnodiging om mee te genieten of een opgestoken middelvinger naar de rest? Ik stond op. Of ze het geluid misschien wilden dempen, vroeg ik netjes. Nee, dat wilden ze niet. Ik had geen reactie paraat. Ik vernam toen dat ze travestieten waren. Hun vraag was gelijk een politieke: “Waarom kom je naar ons? Iedereen praat hard, zijn wij anders of zo?” De gesluierde vrouwen praatten nog harder. Een student legde een Spaanstalig meisje trots de oorzaak van de treinvertraging uit. Ik luisterde naar de kakofonie in het stiltegebied. De dag was slecht begonnen. Iemand tikte op mijn schouder. Toen ik me omdraaide, zei een vrouw: “Ik heb ook veel last van hen, zou je nog eens iets willen zeggen?” Tegen wie precies? De travestieten, de sluiervrouwen, de student, het kissebissende gezin? Ik keek naar hen en zij naar mij. Het leek een koude oorlog en een western tegelijk. Ik stond op en zei nu luid: “Mensen, ik ben geen politieagent, maar ik wil nogmaals zeggen dat dit stiltegebied is. Willen jullie hier alsjeblieft rekening mee houden?” Stilte. Alleen de kibbelaars wilden weten wat ik had gezegd, ze verstonden geen Nederlands. Hoewel: de man grijnsde naar me, waarschijnlijk had hij geen vertaling nodig. Halverwege stapten de travestieten uit, mijn buurvrouw zei dat ze van buiten een gezicht naar haar hadden getrokken. Maar het bleef een circus. Ik draaide me om naar mijn achterbuurvrouw: “Zou u ook iets willen zeggen? Het is uw beurt.” Ze slikte. “Sorry, bij de volgende stap ik uit.”
Ik sloot mijn ogen om de man die me constant toegrijnsde niet meer te zien. Toen we het Centraal Station binnenreden, liep iedereen langs mijn stoel om nog eens naar me te kijken. Uit ultiem protest wilde ik uitstappen aan de andere kant. Geen perron daar! De stiltecoupé stond buiten het station. “Allemaal uitstappen via de voorste wagon!”, klonk de conducteursstem. Ik liep in de richting van mijn coupégenoten. Iemand grijnsde af en toen naar me van voor in de rij

Den Haag Centraal, 4 april 2019

Lees verder

Word wakker, schrijversgilde!

Word wakker, schrijversgilde!

Ik hoorde de toespraak van Thierry Baudet via YouTube en schrok in gelijke mate van zowel de speech als het jonge publiek dat hem af en toe met applaus onderbrak. Ook van het in slaapmodus verkerende Nederlandse schrijversgilde schrik ik. Iemand gebruikt hier culturele verwijzingen om racisme te propageren en je reageert niet, schrijversgilde! Ik weet dat het moeilijk is om uit je comfortzone te komen, maar: word wakker voor het te laat is! Iemand wil hier met jouw instrumenten een wereld van racisme creëren, een ‘boreale’ wereld, waarvoor hij het ooit mooie woord ‘boreaal’, dat vroeger in gedichten werd gebruikt, misbruikt. Ik ben opgegroeid met verhalen over Hyperborea, het land van de Hyperboreeërs in de Griekse mythologie, en nu moet ik lezen dat ook de nazi’s het woord al hebben misbruikt.
Ik ben opgegroeid in een land waar de taal door het politieke regime werd misbruikt totdat de taal niet meer betrouwbaar was. We ontwikkelden er een metataal die we ‘hagedis’ noemden, terwijl de misbruikte, van inhoud ontdane, lege taal zelf ‘houten taal’ werd genoemd. Vooral in de jaren zeventig en tachtig was de houten taal het instrument van de (Communistische) Partij, en dat instrument is vandaag de dag nog steeds in gebruik. Je moet namelijk niet denken dat deze taal alleen door de partijbonzen werd gebezigd; nee, de lege taal werd gebruikt in alle lagen van de maatschappij, door mensen die door middel van de taal wilden misleiden en door hen die het taalgebruik overnamen, uit gebrek aan persoonlijkheid of educatie of uit naïviteit. En denk nu niet dat deze taal iets typisch Oost-Europees is! Je komt haar overal tegen, bij mensen van allerlei slag: van een slimme pooier of loverboy tot de baas op je werk die zijn autoriteit en de taal misbruikt voor zijn eigen doelen.
Er zijn journalisten die de taal van Baudet hebben ‘gedeconstrueerd’, maar naar mijn weten is er tot nu toe geen enkele schrijver geweest die dit heeft gedaan. Waar is de schrijver die de slappe uil van haat en stro neerhaalt met een direct, betekenisvol en menselijk discours? In de pen van welke schrijver zit de oprechte Nederlandse taal die de ideologische, lege, maar bombastische taal van Baudet ontmaskert? De uil van Minerva zou zich in haar helm verstoppen als hij zou weten voor welk propagandistisch doel hij wordt gebruikt. Word wakker, kom uit je ivoren toren, schrijversgilde, want uit ervaring weet ik dat het decennialang kan duren tot een lege taal gedeconstrueerd kan worden en dat er achter lege taal vaak een monster schuilt! Vecht! Als het niet voor de mens is, vecht dan tenminste voor de taal! Literatuur is nooit apolitiek geweest en je taal wordt nu gebruikt voor indoctrinatie.

Den Haag Centraal, 28 maart 2019

Lees verder

Incunabelen

Incunabelen

Incunabelen, wiegendrukken, zijn boeken die zijn gezet met losse letters en zijn gedrukt in de eerste halve eeuw na de uitvinding van de boekdrukkunst, vóór 1 januari 1501. Schatten zijn het, letterlijk en figuurlijk, en ik ben er al door gefascineerd sinds mijn hoogleraar scheef begon te lopen van de enorme tas die hij dagelijks over zijn schouder droeg om ons, letterenstudenten in Boekarest, elk moment van de dag honderden kopieën van incunabelen te kunnen laten zien. Een incunabel is een redelijk zwaar object dat een bijzondere geschiedenis in zich meedraagt. Het is een boek waarnaast je begint te zweten van liefde en ongeduld, een kunstobject, met tekst en beeld, meestal gekleurd. Voordat je het leest, bewonder je het en daarna begin je de niet makkelijke weg van het ontcijferen.
Er zijn bibliotheken in de wereld die gerenommeerd zijn om hun incunabelen en de lie*ᄀ ebbers weten waarom. Ik heb er zelf enkele bezocht, in Florence en Brugge heb ik specialisten horen spreken en ik heb nog steeds spijt dat ik vorig jaar de bijzondere expositie incunabelen in het Groenigenmuseum in Brugge heb gemist. Er zijn specialisten die de hele wereld afreizen voor een zeldzame incunabel, een unicum dat ze aanbidden zoals de Wijzen uit het Oosten het Kind.
Maar tegenwoordig hoef je niet meer zo ver reizen voor een incunabel, je kunt deze naar je toe halen, digitaal, want veel van deze zeldzame schatten zijn online te bewonderen, op websites die zich sneller openen dan de grot van Ali Baba. Of als je in Den Haag of omgeving woont, kun je naar de Koninklijke Bibliotheek (KB) gaan, met de grootste collectie incunabelen van Nederland. Vorige week werd daar een nieuwe aanwinst gevierd: de zeldzame Raoul Lefèvre, ‘Le recueil des histoires de Troyes’ (Haarlem, Jacob Bellaert, 1485-’86). Bellaert was een belangrijke incunabeldrukker in Haarlem. Hij drukte dit boek in het Frans en het Nederlands en liet hiervoor speciale houtsnedenseries maken door een anonieme kunstenaar die bekendstaat als de ‘Meester van Bellaert’.
Het gesprek over de aanwinst werd geleid door Alexander Reeuwijk; aan het woord kwamen Marieke van Delft (KB), Bas Hesselink en degene die mijn hart sneller deed kloppen, zeldzamer dan de incunabel zelf, met dezelfde liefde en passie voor het bijzondere boek zoals ik die ooit bij mijn hoogleraar had gezien: Willem Kuiper, emeritus hoogleraar aan de UvA, die op zijn scherm, ondanks zijn slechte ogen, nog steeds zeldzame manuscripten ontcijfert. Een grotere ode aan het boek dan een (hoog)leraar die zijn leven wijdt aan het ontcijferen van een verhaal dat zich duizend jaar geleden afspeelde, ken ik niet. Hulde!
En vergeet de grootste Nederlandse collectie incunabelen niet: in de Koninklijke Bibliotheek.

Den Haag Centraal, 21 maart 2019

Lees verder

Vadercentrum

Vadercentrum

Vader zijn moet je leren. Sommigen krijgen het snel onder de knie, anderen blijven het heel hun leven proberen en je hebt ook mannen die hem smeren, nog voordat het kind hen met hun nieuwe naam kan roepen: ‘Papa.’
Vorige week zat ik in het Haagse Adam Vadercentrum in een zaal met vijftig vaders. Beangstigend gewoon! Maar soms moet je door eigen angst heen en na tien minuten geluisterd te hebben naar een Nederlandse man op leeftijd die meende dat moeders een wat beperkte woordenschat hebben en dat vaders daarom veel moeten communiceren met hun kinderen, kon ik echt lachen. Tijdreizigers heb ik altijd grappig gevonden.
Maar wat daarna kwam, vond ik boeiend. Want het ging niet alleen over het vader-zijn, maar ook over het man-zijn, een onderwerp waarover ik bijna niets weet. Er volgde een interview met mannen die zich via het Vadercentrum hebben ontwikkeld en nu zelf ook rolmodel zijn. En ook al zou je een afkeer hebben van het woord ‘rolmodel’, zou je ontroerd zijn door de menselijkheid van de sprekers. Mannen zijn ook maar mensen. Iemand vertelde dat hij vroeger werkte als glazenwasser en nu, dankzij het Vadercentrum, verkeersregelaar is. Een jongeman vond het jammer dat zijn vader in zijn moeilijke jaren in Nederland niet gebruik heeft kunnen maken van zo’n Vadercentrum. Voor de pauze vertelde een kunstenares haar verhaal over haar zoektocht naar haar vader, die ze uiteindelijk vond en ontmoette, kort voordat hij overleed. Dat haar vader zo’n mooie, positieve dochter, met zo’n prachtige glimlach, heeft kunnen missen, is iets wat ik niet kan begrijpen en stilletjes bewonderde ik haar voor haar levensfilosofie.
Stel je voor dat die afwezige vader voor wie zij zoveel liefde had, een vreselijke, dagelijks aanwezige vader was geweest! Dan zou je minder positief zijn, denk ik. Soms is het leven al beter zoals het is.
Het viel me op hoe mensen zich thuis voelen in het Vadercentrum aan het Jonckbloetplein. Een gastvrijheid die is gelinkt aan de vele nationaliteiten die er rondlopen. Marokkaanse thee, Turkse hapjes, in de pauze speelde iemand mandoline. En de middag voelde niet als een programma, ook al gebeurde het allemaal tijdens de tweede Nationale Mannenconferentie. Het voelde heel gewoon. Workshops, praatjes, muziek, lekkere hapjes, een warmte die gewoon was, door de gastarbeiders meegenomen uit hun eigen land. Een verrijking voor een land dat is opgevoed met één koekje uit de trommel!
Er zijn vaders en er zijn vaders. Maar die vijftig in het Vadercentrum vorige week hebben me het gevoel gegeven dat er ondanks onze soms nare ervaringen altijd hoop is op betere tijden en betere vaders.

Den Haag Centraal, 14 maart 2019

Lees verder