Blogs

Uit de prostitutie

Uit de prostitutie

Het afgelopen weekend ben ik naar de Geleenstraat geweest, die bekende prostitutiestraat in Den Haag. Gewoon omdat het kon zonder, zoals andere keren, woedend te worden. Verlaten straten, lege ramen, een nostalgicus leunend tegen een ervan. De wijk aan één zijde afgesloten met een afzetlint. O tempora, o moris, heb ik gejuicht. Maar de prostitutie gaat gewoon door, zoals bijna alle beroepen, vanuit huis. Als je op internet een zoekslag maakt, lees je dat websites als Kinky . nl overbelast zijn. ‘Er is veel meer vraag via de sites.’ En daarmee doelde de dame die dit zei niet op een videochat of zo; no, de vrouw wordt via Kinky of een andere kinky site geboekt en bezoekt de klant vervolgens aan huis. Wat doen mannen die thuis kinderen en een vrouw hebben?, vraag je je dan gelijk af. Die kun je nu niet een dagje wegsturen om te shoppen. Voor sommigen is seks in deze dagen ingewikkelder geworden. Bij katholieke gelovigen heet dat: je tijdens de veertigdagentijd onthouden van vleselijke zonden. Op de Amsterdamse Wallen was het seksueel verkeer tot een paar dagen geleden nog heel druk, schrijven de kranten. Nu zouden de straten er net als de Geleenstraat ook leeg zijn; gedwongen door corona willen veel sekswerkers kappen met het oudste beroep ter wereld en ander werk vinden. Ik las weer eens over een toekomstige ex-prostituee die haar Nederlands wil verbeteren om ander werk te zoeken. Zucht. Hoe realistisch zijn deze carrièreswitches? Zijn er organisaties die zich juist nu inzetten voor de vrouwen die door corona hebben begrepen dat prostitutie toch niet de branche is waarin ze willen blijven werken? Ik houd mijn hart vast en hoop echt dat dit een van de goede dingen zal zijn die de coronacrisis met zich meebrengt. Is er iemand die deze mensen begeleidt nu corona hun een zetje geeft en ze het licht zien? Want ik vraag me weer af: hoe realistisch is het?
Straks mogen we allemaal ons oude leven oppakken; wat gaan degenen die nu hun Nederlands willen verbeteren en het (de basic) lichaam(staal) niet meer willen gebruiken dan doen? Welke vrouwenorganisatie slaat nu spijkers met koppen? Welke taalschool wil nu de barmhartige Samaritaan spelen? Welke gemeente wil de primeur? Wie ziet in dat zich hier een wonder aan het voltrekken is, aan het begin van de lijdensweek? Ik heb een hekel aan dromen die niet uitkomen. Niet alleen die van mij, ook die van anderen, vooral als het gaat om dromen van vrouwen zonder veel kansen in het leven. Maar deze keer is het aan corona, en niet alleen aan ons die dromen hebben. Dus moge corona de droom van die prostituee waarmaken! Want wat de mens niet kan, kan God. Of corona.

Den Haag Centraal, 9 april 2020

Lees verder

KOAN VAN HET CORONAVIRUS

KOAN VAN HET CORONAVIRUS

Totdat we ons oude huis te koop zetten, kwam er jarenlang een oude vrouw bij ons slapen die geen vast onderdak had. Na een paar dagen, soms al de volgende dag, vertrok ze weer. In de tijd dat we bezig waren met de verkoop en alles wat daarbij komt kijken, heb ik niets meer van haar gehoord. In januari belde ik haar en toen ik haar te pakken kreeg, hoorde ik dat ze in het ziekenhuis lag, dat ze was gevallen. Het was niet de eerste keer dat ze viel; de laatste jaren hield ik ook mijn hart vast als ik zag hoe mager ze werd. Steeds magerder. Veel weet ik niet van haar, alleen dat ik niet veel mocht vragen. Ook toen ik geen zin had in logés of toen we het zelf moeilijk hadden, kwam ze bij ons overnachten.
De komische of ernstige momenten met een vreemde in huis die ’s nachts niet kan slapen, zal ik u besparen. Een keer belde ze ’s nachts na twaalven en vroeg of ze bij ons mocht komen, waarop mijn man haar op een of ander plein in Den Haag ging oppikken. Nee, ze wilde geen afspraak bij de gemeente, ook niet bij het Legers des Heils. We moesten haar eisen respecteren, hoewel we haar graag verder wilden helpen. Als we vragen stelden, raakte ze geïrriteerd of belde ze een tijd niet meer. Het laatste jaar was ook voor ons moeilijk en ik heb de telefoon een paar keer niet opgenomen als ze belde. Daarna voelde ik me altijd schuldig en belde ik terug. Soms nam zij dan niet op; dit was een teken dat zij zich had gered, dat een andere kennis van haar wel had opgenomen. Ik moest leren nee te zeggen. In januari heb ik haar gebeld om te zeggen dat we waren verhuisd en dat we helaas geen logeerkamer meer hebben. Sindsdien heb ik niets meer van haar gehoord.
Maar in deze coronatijd heb ik me vaak afgevraagd waar ze zou zijn. Heeft ze ergens een kamer? Leeft ze nog? Het virus zou haar, op haar leeftijd, fataal kunnen worden. Het feit dat ze niet belt is een goed teken, zeg ik tegen mezelf. Of lieg ik tegen mezelf. Ze heeft vast ergens onderdak gevonden.
In het straatje tussen het Filmhuis en de Nieuwe Kerk zat maandenlang een oude Duitse vrouw, zonder onderdak. Ze sprak geen woord Nederlands. Ze was gekleed als een non, een non op slippers, en bewaakte haar grote koffer. Maandenlang op de gemetselde treden van de tuin van de Nieuwe Kerk. Ons wordt gevraagd om binnen te blijven, zelfs degenen die geen binnen hebben. De werkelijkheid is in deze coronatijden absurd en zit vol niet te beantwoorden vragen, ze heeft iets van een koan.

Den Haag Centraal, 2 april 2020

Lees verder

‘Social distancing’

‘Social distancing’

Sinds de eerste dag van de verplichte ‘social distancing’ is de woonkamer van mijn buurvrouw een waar callcenter. Om haar kort voor te stellen: mijn buurvrouw is ergens in de zeventig, woont alleen en is naar eigen zeggen – en dat niet alleen – een beetje doof. Ik volg haar telefoongesprekken vanaf de bank in mijn woonkamer. Wanneer ze tussen twee gesprekken door een korte pauze maakt, tuiniert ze in de voortuin met een grasmaaier die de hele buurt wakker houdt. Ze is gekleed zoals de ‘desperate housewives’ in het voorstadje van de gelijknamige tv-serie: hippe broek, bijpassende blouse, een zonneklep zoals we die kennen van vrouwelijke Chinese toeristen. Ze sleurt een kruiwagen met wat gras erin over de grond en neemt een omweg vanachter de huizen naar de vuilcontainer om zich ervan te vergewissen dat alle honden in de buurt en de mijne waakzaam blijven.
Ze krijgt visite van mensen die de kunst beheersen om harder te praten dan zij, doet aan yoga, is gek op harde muziek en in normale tijden rijdt ze in haar auto overal naartoe. Nu ook af en toe. Ze heeft ook een scootmobiel, zoals veel van haar leeftijdgenoten.
Just in case. Wat voor case? Ze is tien keer vitaler dan ik. Ze heeft geen scootmobiel nodig, maar een paard.
Gisteren belde ik bij haar aan en gebaarde ik dat ik twee meter van haar deur zou blijven staan om al die bezoekers in haar woonkamer niet te besmetten. Ik vroeg of ze misschien boodschappen nodig had. In één adem zei ik ook dat ze best veel bezoek ontvangt, en nog meer telefoontjes. Ze vroeg mijn mobiele nummer. Just in case.
Twee uur later, na een gesprek van vijfenzestig minuten met iemand die net zo doof als zij was, of intussen is geworden, belde ze me om te vragen of haar muziek op Spotify te hard stond. Die stond inderdaad te hard, maar het stoorde minder dan haar geschreeuw en geklets de hele dag door. ‘Ken je dat, Spotify?’, vroeg ze. ‘Ja,’ zei ik aarzelend. Ik hoopte dat ze me niet zou vragen naar mijn favoriete liedjes.
Gelukkig vraagt ze weinig. Zij praat vooral. Veel. En hard. Ik ken haar Spotify-list al uit mijn hoofd. Ze vroeg me ook of haar tablet nu besmet is, omdat haar zwager die aangeraakt had. Ons gesprek duurde vierenvijftig minuten, waarin ik de ongehoopte kans kreeg om ‘inzage’ te krijgen in de medische dossiers van al haar familieleden. Ik weet nu ook hoeveel tijd elk van hen in de badkamer doorbrengt. Helaas spreken sommige familieleden alleen via WhatsApp met haar. Nou, ik weet wel waarom.

Den Haag Centraal, 26 maart 2020

Lees verder

Resources

Resources

Het is mijn laatste nacht in Stellenbosch, en Stellenbosch zit in het donker. Letterlijk. Elke nacht wordt in Stellenbosch de elektriciteit een paar uur afgesneden. Deze week gebeurt het steeds tussen tien en half één. Een ervaring die me doet denken aan mijn jeugd in de communistische jaren in mijn dorp, toen de elektriciteit dagelijks na zeven uur ’s avonds werd afgesloten. In Roemenië was dat omdat dictator Ceaușescu de volledige buitenlandse staatsschuld versneld wilde afbetalen, in Zuid-Afrika vanwege de corruptie. De westerse persoon in mij verbaast zich. “En wat doen jullie in het donker?”, vraag ik een collega-dichter. “We gebruiken kaarsen, we kaarten, ‘we charge the phone’ van tevoren.” “En hoe zit het met de criminaliteit?”, vraag ik de chauffeur die me door de pikdonkere straten naar mijn hotel brengt. Ik weet niet of ik moet lachen of niet, maar de ‘gated’ poortjes die ik bij het betreden van het hotelterrein steeds op slot moest doen, staan nu allemaal open. Iedereen kan naar binnen, om te genieten van het zwembad, bijvoorbeeld. Ik adem diep in en sluit me op in mijn kamer. De deur kan van buitenaf niet opengemaakt worden; dat heb ik in de eerste elektriciteitsloze nacht gecheckt. Ik zit in het donker en nadat alle horrorfilms die ik in mijn leven heb gezien, nog eens draaien in mijn hoofd, begin ik te denken als een volwassene. Aan onze luxe in het Westen, zelfs in deze tijden van het corona-virus. Elke dag water, elke dag elektriciteit. Het is vanzelfsprekend, je prikt je oplader in de muur wanneer je wilt. Ik schrijf deze column hier met de computer in batterijmodus, binnen een paar minuten zal het pikdonker zijn en heb ik nog een uur om alle horrorfilms nog eens te visualiseren en dan misschien te bedenken dat ik zo, als kind, heb leren zingen, vanwege het donker, omdat er geen elektriciteit was en de nachten lang waren. ‘Om niet gek te worden, moet je leren zingen,’ zei mijn vader.
Ik zing hier niet, mijn eigen stem zou me in dit hotel in Stellenbosch alleen maar banger maken. De chauffeur verbaasde zich toen hij hoorde dat het hotel geen generator heeft. Alles loopt hier immers op generators, alsof de apocalyps komt. Ziekenhuizen hebben generators, alle instituties. In het universiteitslokaal waar ik studenten een college gaf, zat de generator boven je hoofd en maakte een enorm lawaai. We denken in het Westen dat wij geavanceerd zijn, dat landen zoals Zuid-Afrika primitief zijn en niet de voorzieningen hebben. Maar als de resources van de aarde opraken, is dit juist de toekomst: sporadisch water, sporadisch elektriciteit. Het is maar hoe je het bekijkt. Zuid-Afrika is er klaar voor. Het Westen niet.

Den Haag Centraal, 19 maart 2020

Lees verder

Openbare ruimte

Openbare ruimte

Terecht kunt u zeggen dat ik nu zeur. Ik betrapte mezelf ook. Amper twee dagen in Nederland om een grotere koffer te pakken en ik vertrek weer. Maar ik wil toch even hardop zeggen dat ik nergens in de wereld meer mensen in de tram of trein heb gezien die zo hard tegen hun telefoon praten. Zonder enige rekening met anderen te houden, steeds minder mensen die gewoon uit het raam willen staren.
Na een trein en twee trams ren ik naar huis en voel ik de behoefte om mezelf een tijdje op te sluiten in de badkamer. Gedurende de laatste twintig minuten in de tram moest ik tien conversaties over feestjes, filmpjes of luide muziek aanhoren. En zo gaat het elke rit. En elk gesprek begint met ‘Waar ben je?’ of ‘Ik zit in de tram.’ Openbare ruimte is geen openbare ruimte meer, we personaliseren de openbare ruimte op een hooliganmanier: al schreeuwend aan je telefoon stap je de trein in en dwing je iedereen om jouw uiterst saaie gesprek aan te horen.
Waarom ik geen oordopjes gebruik? Omdat ik geen muziek wil luisteren, in ieder geval niet gedwongen. Ik wil gewoon de tram kunnen nemen zonder dat ik koppijn krijg. Hoe zal het over drie jaar zijn? Wat kan er nog erger worden? De tram en de trein lijken wel een stadion geworden, een ordinaire ruimte die je zo snel mogelijk wilt verlaten, gestrest door de vele ordinaire conversaties en hooliganismen die je om de oren vliegen.
We worden eenzamer en vijandiger, we vermijden het echte contact. Hoe kunnen we de wereld beter maken of onze bijdrage aan de wereld leveren als we ons al zo misdragen in trein en tram? We komen ons huis uit, niet om te genieten van de zon, maar om de ander te negeren, om te laten zien dat de ander ons niet schelen kan. De technologie heeft de mens niet bij elkaar gebracht, ze isoleert, creëert bubbels waarin we een nepgevoel van samenzijn ervaren. Met elkaar praten in de tram is al een uitzondering, zeker als je elkaar niet kent.
‘Dit is zo’n stadje,’ zei vandaag in tram 16 een mevrouw tegen haar man. ‘Zo’n stadje van: we hebben het gezellig, maar je komt er niet tussen.’ Hebt u het over Den Haag?’, had ik haar willen vragen. Maar ik besloot gewoon te genieten van het eerste gesprek tussen twee mensen – en niet mens en telefoon – dat ik die dag hoorde. ‘Je voelt je weleens eenzaam,’ zei ze weer, in de kakofonie die reizen met het openbaar vervoer tegenwoordig inhoudt.
Over een uur vertrek ik weer. Ten minste in het vliegtuig mag je voorlopig niet aan je telefoon schreeuwen.

Den Haag Centraal, 12 maart 2020

Lees verder

Te veel

Te veel

Als we overal tegelijk in de wereld konden zijn, zou ik de ochtenden in Puglia, Italië, zeker op mijn lijstje zetten. Als we overal tegelijk konden zijn, zou de schoonheid van de wereld ons verblinden en zou het serotoninegehalte in onze hersenen gevaarlijke hoogtes bereiken. We mogen niet té gelukkig zijn. Het is de mens niet gegeven om de ochtenden in Puglia, de zomernachten in Zweden en de kersentuinen in Japan tegelijk te zien. Dat zou te veel zijn. Voor mij is het al veel dat ik al tien dagen in Puglia wakker word. Bijna dagelijks huil ik spontaan door het vele licht, alsof ik zo, vroeg in de ochtend, een offergave aan de dag breng. Het licht is verbluffend. Ik, die graag tot negen uur in bed lig, vooral omdat ik laat ga slapen, ben hier bijna elke ochtend wakker om half zeven, fris en klaar om de dag te beginnen. Als we al de schoonheid van de wereld tegelijk zouden zien, zou ons hart verpulveren, uiteenvallen in ontelbare atomen. Want in vergelijking met het eeuwige geritsel van de olijfbomen, de helderheid van het water in de zee, de generositeit van de bloemen op de velden, zijn wij niets. ‘No photo, no photo,’ riep een oude vrouw als een ekster toen we een paar oorbellen in een vitrine van haar winkel wilden fotograferen. De olijfbomen zeggen nooit ‘no photo, no photo’; het licht valt uit de hemel en impregneert je botten zonder iets terug te roepen.
In het huisje waar ik bijna tien dagen heb geschreven aan mijn nieuwe boek, heb ik elke dag vuur gemaakt, zoals ik dat als kind in mijn dorp deed. Mijn handen wisten nog hoe ik een torentje van hout moest maken, hoe ik het vuur moest onderhouden, hoe ik de as eens in de week moest verzamelen. Voor een van de deuren die toegang geven tot de tuinen, staat een kleine, maar stevige citroenboom. Vol citroenen. Ik pluk er een voor in de thee. Een andere ontdekking, naast het verse bruine brood dat onze onvermoeibare gastvrouw elke dag bakt, is de mosterdplant. Overal, waar je maar kijkt, groeit hier de mosterdplant, als een tienermeisje in een witte jurk. Ik heb er deze dagen veel van gegeten, geplukt op de velden tijdens het uitlaten van de honden.
We kunnen niet al de schoonheid van de wereld zien, zoals we ook niet tegelijk alle lelijkheid kunnen zien. Stel je voor dat je die Syrische kinderen in de kou zou kunnen zien gelijk met de hysterie rondom corona. Corona neemt al onze tijd al in beslag. Ik zit in een cocon in Puglia. No corona virus, no photos, no zorgen. Zon, licht, citroenbomen. En toch is het al te veel. Te veel schoonheid.

Den Haag Centraal, 5 maart 2020

Lees verder

Reizen

Reizen

De Vlaamse Willy (86) zoekt al 468 dagen naar een vrouw die hij ontmoette in de trein, zo las ik. ‘Op slag verliefd.’ Al meerdere malen plaatste hij een bericht in kranten en zelfs de burgemeester van Kortrijk schreef hij aan, maar tot nu toe zonder resultaat. Er is niets mooiers dan op reis mooie mensen ontmoeten, zeg ik – zelf ook een maand lang op reis, in vier landen en op twee continenten. En het gaat niet om verliefd worden, maar om het leren kennen van andere zielen: de eerlijkheid die je alleen op reis tegenkomt als je urenlang op een vliegveld vastzit bijvoorbeeld. Het kan natuurlijk ook tegenvallen, maar gun het jezelf te genieten van toevallige ontmoetingen, zoals Willy van 86 doet! Reizen maakt je moe, maar gelukkig.
Misschien zijn we tijdens reizen het dichtst bij onze essentie, bedenk ik. Je bent kwetsbaar, maar geeft jezelf bloot, je communiceert, je bent gelijk aan iedereen die ook is gestrand op dat vliegveld. Gedurende twee dagen in Roemenië heb ik rijdend door de Karpaten een theorie van onbalans bij genieën ontwikkeld die elke dromer zal boeien, en in het vliegtuig boven Hongarije was ik ervan overtuigd dat ik de gedichten van Piet Paaltjens nog een kans moet geven. Niets wat een gedicht charmanter maakt dan de muziek van de vliegtuigairco. Mensen, ga reizen, mensen ontmoeten, intellectueel flirten, en kijk, als je dat een luxe vindt, met je beste blik naar je naaste! Het leven is kort, open je ziel, wees aardig, kus je man/vrouw, stuur hem/haar een extra lief bericht, wees dankbaar! Ook degenen die mijn leven onmogelijk maakten, ben ik dankbaar. Het leven is niet ergens anders, zoals Kundera meende. Wíj zijn het leven! Leef het! Hoeveel mensen heb je vandaag gesproken? Hoeveel onbekenden? Herinner je je iets van het gesprek, iets wat je raakte? Stuur je vriendin die de laatste tijd geen tijd voor je heeft nog een bericht! Zwaai naar de postbode, stuur in gedachten een kushandje naar de lente, we leven!
Toen ik op dat vliegveldje vastzat, was ik vooral pissig; pas later begreep ik hoeveel mooie mensen ik er heb ontmoet, hoeveel levens zich naar mij hebben geopend, hoeveel nieuwe gezichten ik me met plezier herinner – zelfs van degene die me op het kleine vliegveld twee keer fouilleerde en keek tot ín mijn broek.
Aan onze tafel in de hak van de Italiaanse laars vraagt iemand hoe de lokale ‘cozze’ (mosselen) smaken. ‘Zo verschillend,’ zegt Tonino, de enige Italiaan aan de tafel. ‘Als de kus van een vrouw.’ Van ons allemaal, officieel ‘scrittori’, blijkt hij de echte dichter te zijn. ‘La vita è bella’, en reizen, zelfs in de tijd van het corona-virus, doet wonderen.

Den Haag Centraal, 27 februari 2020

Lees verder

Angst

Angst

Op vliegvelden ziet de wereld er anders uit dan thuis op het televisiescherm of buiten op de weekmarkt. Zondag werd ik om zes uur wakker met de vraag of storm Dennis het vliegtuig dat ik over twee uur moest nemen wel zou laten opstijgen. Is mijn dochter veilig als ze door deze nieuwe storm naar het centrum gaat fietsen, vroeg ik me ook af. En: staan de bloempotten in de tuin safe? Want toen ik de bloemen vorige week had verpot, was ik vergeten om er nog extra grond bij te doen. Zo zag mijn wereld er die ochtend om zes uur uit. Drie uur later zat ik in een vliegtuig vol Roemenen, Nederlanders en Chinezen onderweg naar Boekarest. In Roemenië wonen veel Chinezen, dat was ik even vergeten. Maar bij de gate waren het niet de Chinezen die me opvielen, maar de Europeanen, de Roemenen en Nederlanders, en misschien ook andere nationaliteiten van het Kaukasische ras: veel met een mondkapje. De Chinezen zaten bijna allemaal bij elkaar, daar geen kapje te zien.
Als ik moet vliegen, heb ik altijd een boek bij me, maar op deze vlucht heb ik geen bladzijde omgeslagen, in plaats daarvan heb ik de vele en verschillende mondkapjes bewonderd. Bij reizen hoort nu dus ook een mondkapje. En ik moet zeggen dat de mode in de mondkapjeswereld zich duidelijk heeft ontwikkeld; ze blijken er nu te zijn in verschillende snit en in allerlei kleuren en vormen. Tot onder de neusgaten, tot over de neusvleugels, tot aan de oren, tot over de oren. Dik, dun, transparant, afhankelijk van de mate van angst, denk ik. Door zo’n tafereel groeit de angst zelfs bij niet-dragers, stelde ik vast. Want steeds als ik mijn hoofd naar links draaide, dacht ik met een ongekende nostalgie aan een dokter die me vijftien jaar geleden Xanax had voorgeschreven: links van mij zat de Oost-Europese variant van Hannibal Lector. Met een muilkorf die hij geen seconde afzette. En om de horror compleet te maken had hij op zijn ogen ook een slaapmasker gezet. In dezelfde kleur als de muilkorf: zwart. Zelfs de Chinees die schuin voor ons zat, keek af en toe naar hem. Drie uur lang heb ik mezelf moed ingefluisterd, maar toen het vliegtuig eindelijk boven Boekarest vloog, heb ik stiekem, met een bonkend hart, een foto van hem genomen. Vanuit het vliegtuig leek de wereld bijna een aflevering van ‘House M.D.’ Geen pandemie van het coronavirus, maar wel van de angst.
In Boekarest is het 14 graden. De taxichauffeur in de Roemeense hoofdstad vertelde dat hij in januari al had gebarbecued. Storm en onverwacht hoge temperaturen, overstromingen, dát zou bij ons angst moeten opwekken. Niet de Ander, ditmaal Chinees.

Den Haag Centraal, 20 februari 2020

Lees verder

Memento mori

Memento mori

Ons nieuwe huis ligt ongeveer tussen een school en een kerk, die deels ook als uitvaartcentrum dienstdoet. Als ik thuis mijn koffie drink, verwelkom ik in gedachten de zwermen kindertjes die een lawaai maken dat groter is dan – maar net zo aangenaam als – dat wat de zwermen groene parkieten bij ons oude huis maakten boven de Vliet. In groepen lopen ze langs mijn raam en zonder het te weten zijn zij de belofte dat de wijk niet zal verouderen en afsterven. Want naast de kinderen is er nog een groep mensen die – één voor één – voorbij mijn raam loopt, langzaam en met lichamen waar het leven al uit lijkt te zijn geperst. De ene rollator na de andere. Geen babyboomers in kleding van het Noordeinde, nee, het leven heeft geen genieters van hen gemaakt. Schuin tegenover mijn huis staat, met de achterzijde naar mij gekeerd, een overlijdensadvertentieposter. Ik lees hem elke keer als ik van het hardlopen thuiskom, elke keer als ik boodschappen bij de grote AH in de buurt doe: ‘Memento mori’. Soms zie ik groepen mensen bij de kerk die duidelijk niet voor de mis zijn gekomen. Vast om afscheid te nemen. Voor de kerk wappert stilzwijgend een grote vlag met dezelfde tekst als op de overlijdensposter twintig meter verderop. Volgens de statistieken en mijn gezondheidsscore kom ik niet in aanmerking. Maar omdat ik de affiches in de buurt zo vaak lees, zeg ik tegen mezelf: nóg niet.
Ik luister graag naar de groepen basisschoolparkieten onder mijn raam, maar ik ben geen Benjamin Button-geval. Als ik naar de vlag kijk, zeg ik tegen mezelf, als grap maar ook serieus: dit is de toekomst.
De aanwezigheid van de dood in de buurt doet me iets. Als ik vanuit de woonkamer naar de enorme, van beton gebouwde kerk kijk, vraag ik me af of er op dat moment een lijk ligt. Of er een wake wordt gehouden. Of hij/zij het in de enorme kerk niet koud heeft. Een vriend die ons nieuwe huis niet kent, kwam met het idee om als bijverdienste necrologieën voor oude rijke Nederlanders te gaan schrijven. De dood is in, zeker in mijn nieuwe buurt.
Ik vraag me af hoe het leven hier zal zijn, tussen de school en het uitvaartcentrum. Of ik in de komende dertig jaar nog oorlogen zal meemaken. Politieke regimes. Rampen. Als ik naar de uitgeputte lichamen achter de rollators kijk, lijkt zelfs het leven een ramp.
Ik zit op de bank in mijn nieuwe huis en geniet van de storm buiten. Hij kondigt tenminste niet de dood aan of zo, maar de lente. Lente. De parkieten zullen langer buiten spelen en de oudjes zullen een beetje kleur op de wangen krijgen.

Den Haag Centraal, 13 februari 2020

Lees verder

Migratie Museum

Migratie Museum

Het Migratie Museum is in relatieve stilte uit Den Haag verdwenen. Een schande voor een stad waar meer dan de helft van de bevolking een al dan niet westerse migratieachtergrond heeft.
Achteraf kun je zeggen dat het Migratie Museum zo’n beetje dood was geboren door het kat-en-muisspel met subsidiegeld, een spel dat strafbaar is als Oost-Europeanen het op kleine schaal, in parken, spelen, maar dat volkomen legaal is wanneer het wordt gespeeld door Haagse ambtenaren. ‘Alba neagra’, heet het bij Oost-Europeanen, ofwel: balletje-balletje. In de taal van de ambtenaren is er vast een andere benaming. De overlevingskansen voor het museum waren dus van begin af aan heel klein. En toch: ik heb er, in de beste tijden van het museum, prachtige evenementen bijgewoond, waarbij ik ook van het publiek genoot, niet alleen van wat er op het podium gebeurde. Het publiek was er anders dan je vaak in hartje Den Haag treft (55+, meestal autochtoon). Niet alleen was het publiek in het Migratie Museum níét wit, je zag er ook types die niet gauw onlinekaartjes voor voorstellingen kopen. Als ik in Den Haag museum- of theaterdirecteur zou zijn, zou ik een moord doen voor zo’n publiek: mensen die naar je evenement komen alsof ze naar een doopfeest in hun eigen familie gaan! Ze brengen een authenticiteit en een eenvoud mee die elke theaterzaal zouden sieren. Hén heeft Den Haag nodig, ook al denken politici dat deze mensen alleen maar goed zijn voor een verkiezingsstem. Hún verhalen, hun pijn en hun dromen heeft Den Haag nodig om de stad niet uit elkaar te laten vallen. Hén mis ik, en ik zal hen nu nog meer missen nu het Migratie Museum hersendood is verklaard.
Er zijn meer migratiemusea in Nederland. Ik ken er een waarvan de curator een vrouw is en dat zou ik voor Den Haag ook willen: een krachtige, kosmopolitische, allochtone vrouw die de vaak debiele taal van de politici ontkracht met haar wil en liefde voor onze stad. Iemand die een plek creëert waar álle migranten (en niet alleen Surinamers, want dat evenwicht miste ik wel een beetje in het Migratie Museum) elkaar de hand schudden en naar elkaars verhalen luisteren! Ik droom bijvoorbeeld van een Afrikaanse zondagochtend in hartje Den Haag, van een plek waar de Afrikaanse geschiedenis samenkomt met de Oost-Europese, bijvoorbeeld. Zo’n museum.
Op de dag dat er een migratiemuseum voor iedereen zal staan, ga ik op het Plein staan zingen: ‘O, o, Den Haag…’ Maar tot het zover is, fluister ik tussen mijn tanden mijn eigen liedjes en minder aardige woorden door elkaar!

Den Haag Centraal, 6 februari 2020

Lees verder