Buikje

Buikje

We hebben elkaar ontmoet toen ik terugkwam uit Antwerpen, eind augustus, nadat ik vier weken ver van huis was geweest.
Muizen weten niets over eigendommen en misschien is het niet eens zo slecht dat hij of zij míjn kantoor had uitgekozen in plaats van een van die 2500 leegstaande huizen in Den Haag. We kwamen elkaar totaal toevallig tegen: ik ging naar de wc en hij/ zij stak net de badkamer over.
Mijn badkamer, zeg maar. Maar in die seconde van de ontmoeting gebeurde er iets, iets wat ik al lang niet meer had meegemaakt. Noem het een moment van ontroering. Het gebeurde, omdat mijn oog op zijn of haar buikje viel. Dieren kunnen, net als baby’s, zo’n schattig, mollig buikje hebben. Zo zacht dat het je netvlies streelt. Op dat moment wist ik dat ik niet een muis had, misschien wel een zwangere muis, maar een kamergenoot. Voor onbeperkte tijd.
En daar ben ik me meestal ’s nachts van bewust, dan realiseer ik me dat deze ruimte waarin ik juist alleen wilde zijn, niet meer van mij alleen is. ’s Nachts maakt hij/zij me wakker en als hij/zij me wakker maakt, vraag ik me af of hij/zij weet hoe erg we eigenlijk op elkaar lijken. Wat zou hij/zij van mij vinden? Dat mijn aanwezigheid hem/haar niet echt bang maakt, is wel duidelijk. Zijn/haar buikje heb ik niet meer gezien, maar we horen elkaar elke nacht. En verder? Allebei waarderen we de eenzaamheid en de stilte. Allebei houden we van boeken. En net als hij/zij, houd ik ook van snacken midden in de nacht. We lijken brutaal, maar dat zijn we niet, we willen gewoon ons werk doen. Als ik door hem/haar niet kan slapen, vraag ik me af of ik zelf niet een muis in een ander wezen ben, in een experiment. Hoe eng is dat?
Nu ga ik weer weg, voor twee weken. Zal hij/zij minder bang zijn in zijn/haar eenzaamheid? Zal hij/zij minder rennen tussen de stapels boeken door als er geen groot lichaam in het bed ligt? ‘In hoeveel huizen heb jij gewoond?’, vraag ik hem/haar. ‘Best veel,’ zeg ik zelf, ‘maar toch niet meer dan ik. En ik sta weer op het punt te verhuizen. Wat kunnen we voor elkaar betekenen? Ik voel me schuldig dat ik voor jou zo eng ben dat jij als een gek gaat rennen als je me hoort, lilliputter. Loop gewoon, ik heb al geaccepteerd dat je er bent!’ ‘We zijn kameraden, maatjes,’ mompel ik als hij/zij me wakker maakt.
Misschien weet hij/zij dat ik weer wegga, want vannacht was hij niet te stoppen. Ik stond op en zei hardop: ‘Zo!’ Ik lachte om mezelf, zette mijn hoofdtelefoon met geluidsonderdrukking op en ging slapen.

Den Haag Centraal, 7 oktober 2021