Blogs

Angst

Angst

Op vliegvelden ziet de wereld er anders uit dan thuis op het televisiescherm of buiten op de weekmarkt. Zondag werd ik om zes uur wakker met de vraag of storm Dennis het vliegtuig dat ik over twee uur moest nemen wel zou laten opstijgen. Is mijn dochter veilig als ze door deze nieuwe storm naar het centrum gaat fietsen, vroeg ik me ook af. En: staan de bloempotten in de tuin safe? Want toen ik de bloemen vorige week had verpot, was ik vergeten om er nog extra grond bij te doen. Zo zag mijn wereld er die ochtend om zes uur uit. Drie uur later zat ik in een vliegtuig vol Roemenen, Nederlanders en Chinezen onderweg naar Boekarest. In Roemenië wonen veel Chinezen, dat was ik even vergeten. Maar bij de gate waren het niet de Chinezen die me opvielen, maar de Europeanen, de Roemenen en Nederlanders, en misschien ook andere nationaliteiten van het Kaukasische ras: veel met een mondkapje. De Chinezen zaten bijna allemaal bij elkaar, daar geen kapje te zien.
Als ik moet vliegen, heb ik altijd een boek bij me, maar op deze vlucht heb ik geen bladzijde omgeslagen, in plaats daarvan heb ik de vele en verschillende mondkapjes bewonderd. Bij reizen hoort nu dus ook een mondkapje. En ik moet zeggen dat de mode in de mondkapjeswereld zich duidelijk heeft ontwikkeld; ze blijken er nu te zijn in verschillende snit en in allerlei kleuren en vormen. Tot onder de neusgaten, tot over de neusvleugels, tot aan de oren, tot over de oren. Dik, dun, transparant, afhankelijk van de mate van angst, denk ik. Door zo’n tafereel groeit de angst zelfs bij niet-dragers, stelde ik vast. Want steeds als ik mijn hoofd naar links draaide, dacht ik met een ongekende nostalgie aan een dokter die me vijftien jaar geleden Xanax had voorgeschreven: links van mij zat de Oost-Europese variant van Hannibal Lector. Met een muilkorf die hij geen seconde afzette. En om de horror compleet te maken had hij op zijn ogen ook een slaapmasker gezet. In dezelfde kleur als de muilkorf: zwart. Zelfs de Chinees die schuin voor ons zat, keek af en toe naar hem. Drie uur lang heb ik mezelf moed ingefluisterd, maar toen het vliegtuig eindelijk boven Boekarest vloog, heb ik stiekem, met een bonkend hart, een foto van hem genomen. Vanuit het vliegtuig leek de wereld bijna een aflevering van ‘House M.D.’ Geen pandemie van het coronavirus, maar wel van de angst.
In Boekarest is het 14 graden. De taxichauffeur in de Roemeense hoofdstad vertelde dat hij in januari al had gebarbecued. Storm en onverwacht hoge temperaturen, overstromingen, dát zou bij ons angst moeten opwekken. Niet de Ander, ditmaal Chinees.

Den Haag Centraal, 20 februari 2020

Lees verder

Memento mori

Memento mori

Ons nieuwe huis ligt ongeveer tussen een school en een kerk, die deels ook als uitvaartcentrum dienstdoet. Als ik thuis mijn koffie drink, verwelkom ik in gedachten de zwermen kindertjes die een lawaai maken dat groter is dan – maar net zo aangenaam als – dat wat de zwermen groene parkieten bij ons oude huis maakten boven de Vliet. In groepen lopen ze langs mijn raam en zonder het te weten zijn zij de belofte dat de wijk niet zal verouderen en afsterven. Want naast de kinderen is er nog een groep mensen die – één voor één – voorbij mijn raam loopt, langzaam en met lichamen waar het leven al uit lijkt te zijn geperst. De ene rollator na de andere. Geen babyboomers in kleding van het Noordeinde, nee, het leven heeft geen genieters van hen gemaakt. Schuin tegenover mijn huis staat, met de achterzijde naar mij gekeerd, een overlijdensadvertentieposter. Ik lees hem elke keer als ik van het hardlopen thuiskom, elke keer als ik boodschappen bij de grote AH in de buurt doe: ‘Memento mori’. Soms zie ik groepen mensen bij de kerk die duidelijk niet voor de mis zijn gekomen. Vast om afscheid te nemen. Voor de kerk wappert stilzwijgend een grote vlag met dezelfde tekst als op de overlijdensposter twintig meter verderop. Volgens de statistieken en mijn gezondheidsscore kom ik niet in aanmerking. Maar omdat ik de affiches in de buurt zo vaak lees, zeg ik tegen mezelf: nóg niet.
Ik luister graag naar de groepen basisschoolparkieten onder mijn raam, maar ik ben geen Benjamin Button-geval. Als ik naar de vlag kijk, zeg ik tegen mezelf, als grap maar ook serieus: dit is de toekomst.
De aanwezigheid van de dood in de buurt doet me iets. Als ik vanuit de woonkamer naar de enorme, van beton gebouwde kerk kijk, vraag ik me af of er op dat moment een lijk ligt. Of er een wake wordt gehouden. Of hij/zij het in de enorme kerk niet koud heeft. Een vriend die ons nieuwe huis niet kent, kwam met het idee om als bijverdienste necrologieën voor oude rijke Nederlanders te gaan schrijven. De dood is in, zeker in mijn nieuwe buurt.
Ik vraag me af hoe het leven hier zal zijn, tussen de school en het uitvaartcentrum. Of ik in de komende dertig jaar nog oorlogen zal meemaken. Politieke regimes. Rampen. Als ik naar de uitgeputte lichamen achter de rollators kijk, lijkt zelfs het leven een ramp.
Ik zit op de bank in mijn nieuwe huis en geniet van de storm buiten. Hij kondigt tenminste niet de dood aan of zo, maar de lente. Lente. De parkieten zullen langer buiten spelen en de oudjes zullen een beetje kleur op de wangen krijgen.

Den Haag Centraal, 13 februari 2020

Lees verder

Migratie Museum

Migratie Museum

Het Migratie Museum is in relatieve stilte uit Den Haag verdwenen. Een schande voor een stad waar meer dan de helft van de bevolking een al dan niet westerse migratieachtergrond heeft.
Achteraf kun je zeggen dat het Migratie Museum zo’n beetje dood was geboren door het kat-en-muisspel met subsidiegeld, een spel dat strafbaar is als Oost-Europeanen het op kleine schaal, in parken, spelen, maar dat volkomen legaal is wanneer het wordt gespeeld door Haagse ambtenaren. ‘Alba neagra’, heet het bij Oost-Europeanen, ofwel: balletje-balletje. In de taal van de ambtenaren is er vast een andere benaming. De overlevingskansen voor het museum waren dus van begin af aan heel klein. En toch: ik heb er, in de beste tijden van het museum, prachtige evenementen bijgewoond, waarbij ik ook van het publiek genoot, niet alleen van wat er op het podium gebeurde. Het publiek was er anders dan je vaak in hartje Den Haag treft (55+, meestal autochtoon). Niet alleen was het publiek in het Migratie Museum níét wit, je zag er ook types die niet gauw onlinekaartjes voor voorstellingen kopen. Als ik in Den Haag museum- of theaterdirecteur zou zijn, zou ik een moord doen voor zo’n publiek: mensen die naar je evenement komen alsof ze naar een doopfeest in hun eigen familie gaan! Ze brengen een authenticiteit en een eenvoud mee die elke theaterzaal zouden sieren. Hén heeft Den Haag nodig, ook al denken politici dat deze mensen alleen maar goed zijn voor een verkiezingsstem. Hún verhalen, hun pijn en hun dromen heeft Den Haag nodig om de stad niet uit elkaar te laten vallen. Hén mis ik, en ik zal hen nu nog meer missen nu het Migratie Museum hersendood is verklaard.
Er zijn meer migratiemusea in Nederland. Ik ken er een waarvan de curator een vrouw is en dat zou ik voor Den Haag ook willen: een krachtige, kosmopolitische, allochtone vrouw die de vaak debiele taal van de politici ontkracht met haar wil en liefde voor onze stad. Iemand die een plek creëert waar álle migranten (en niet alleen Surinamers, want dat evenwicht miste ik wel een beetje in het Migratie Museum) elkaar de hand schudden en naar elkaars verhalen luisteren! Ik droom bijvoorbeeld van een Afrikaanse zondagochtend in hartje Den Haag, van een plek waar de Afrikaanse geschiedenis samenkomt met de Oost-Europese, bijvoorbeeld. Zo’n museum.
Op de dag dat er een migratiemuseum voor iedereen zal staan, ga ik op het Plein staan zingen: ‘O, o, Den Haag…’ Maar tot het zover is, fluister ik tussen mijn tanden mijn eigen liedjes en minder aardige woorden door elkaar!

Den Haag Centraal, 6 februari 2020

Lees verder

Lezen

Lezen

“Het beleidsplan voor de jaren ’21-’24 is ingediend en we zien als bestuur de gemeentelijke reactie op onze plannen tegemoet.” Zo opende Aad Meinderts, directeur van het Literatuurmuseum, de prijsuitreiking van de Jan Campert-Stichting in Theater aan het Spui. Pijnlijk, als een viering met een uiting van zorg begint. Subsidie, een smeekbede gericht aan de tijdelijke politici. De ironie van Meinderts over de subsidieaanvraag was hoorbaar in zijn verdere woordkeuze: “Want daartoe zijn wij op aarde.”
De laureaten van dit jaar waren Marente de Moor, Gideon Samson, Paul Demets en Stefan Hertmans. Ik zou niet zijn gegaan als een van mijn favoriete auteurs, Stefan Hertmans, niet de Constantijn Huygens-prijs 2019 zou hebben ontvangen. Hertmans’ boeken doen me altijd denken aan de grote Franse cultuur, waarin ik ben gevormd, aan Marguerite Yourcenar en André Gide. Een eer om hem in Den Haag te hebben. Dat hoorde je ook in de laudatio van Joke Hermsen, die ik ook vaker in Den Haag zou willen horen. De parelvisser, noemde ze Stefan Hertmans. “De tijd bromt in zijn boeken.”
Het juryrapport van elke laureaat werd voorgelezen door cultuurwethouder Robert van Asten, die echter vóór de laudatio van Stefan Hertmans weg moest. Presentatrice Noraly Beyer excuseerde hem en wenste hem moederlijk ‘wel thuis, of waar u naartoe moet’.
Misschien was hij begonnen aan ‘De bekeerlinge’ van Hertmans en moest hij het dringend uitlezen. Ik herinner me de lijst van favoriete boeken van Barack Obama uit 2019. Geen Stefan Hertmans, helaas, wel boeiende boeken. Hoe kun je hem niet cool vinden? Zelfs de ex-president van Roemenië kreeg meer sympathisanten toen hij vertelde dat hij het laatste boek van een van de grootste Roemeense schrijvers aan het lezen was. Maken wethouders in het algemeen tijd om te lezen? Als je een uur per dag leest en halverwege een pauze neemt voor je ogen, kun je ook denken aan het schrijfproces waarin de auteur zat. Bijvoorbeeld. Vraagt de wethouder zich af wat cultuur eigenlijk is of wat cultuur in Den Haag betekent?
Ik herinner me de Facebookpagina’s van de instellingen op de dag van het indienen van het beleidsplan voor de volgende vier jaar. Teams met tekstspecialisten en begrotingsexperts die weten wat ze moeten schrijven of hoeveel publiek ze moeten invoeren.
Ik kan er nog steeds om lachen: we zijn een stad van projecten. Alsof we allemaal studenten bouwkunde zijn. Het belangrijkste is dat je de juiste mensen kent. Soms mis ik de tijden waarin het belangrijker was om de juiste boeken te kennen.

Den Haag Centraal, 23 januari 2020

Lees verder

Leven

Leven

We zijn ervan overtuigd dat ons land een vooruitstrevend land is, misschien niet helemaal zoals Zweden, maar toch. Als je alleen al bedenkt dat je al je lasten online kunt betalen, weet je dat je dat niet wilt inruilen voor een land waar je twee dagen in een rij moet staan om je elektriciteitsrekening te voldoen. En toch heb ik momenten dat ik me afvraag in hoeverre deze moderniteit bijdraagt aan het leven. In de Volkskrant las ik het verhaal van Martijn die euthanasie liet plegen vanwege zijn psychische leed. Het raakte me, zoals de dood hoort te raken, ook al is de dode een vreemde.

Martijn was 45 en zijn leven was ondragelijk geworden. ‘Meer leed dan vrolijke momenten,’ zei hij ongeveer. En nog iets: dat hij alles in zwart-wit zag. Het artikel ging deels over hoe moeilijk het als euthanasiepatiënt is om donor te zijn; Martijn wilde zijn organen doneren. Zijn moeder vertelde dat hij hun een cadeau gaf, omdat ze zich geen zorgen meer over hem hoeft te maken.

Dit is het moment om te zeggen dat ik uit een land kom waar je tenminste een paar jaar geleden drie dagen in de rij stond om elektriciteit te betalen, maar dat anders omgaat met de dood en de doodswens. Want de gedachten die na het lezen van het verhaal van Martijn in mij opkwamen, waren – het cynisme daargelaten – ‘opgeruimd staat netjes’. Martijn bestelde twee boeketten bloemen, die na zijn dood bij zijn moeder en zijn ex-vriendin werden bezorgd.

En dat was het ongeveer. Alleen nog het bericht dat de gedoneerde organen waren geaccepteerd door de daardoor geredde lichamen.

Wat ik wil zeggen, is dat de dood in Nederland minder deel uitmaakt van het leven dan ik gewend was in de cultuur waar ik vandaan kom. Het gaat hier heel erg over het leven. Als het over rouwen gaat, gaat het over hoe degene die overblijft met het verlies omgaat. En de dode? Was dat alles? Zijn we niet meer dan ons eigen leed? Als kind gingen we een paar keer per jaar naar het kerkhof om de doden van de familie te herdenken. Mijn oma en mijn moeder huilden bij de graven van overgrootmoeder en betovergrootmoeder en hun vader, ooms en tantes, verre nichtjes. Ze brachten bloemen, verwijderden het onkruid van de graven. Zo’n bezoek duurde urenlang, ik speelde tussen de graven en kreeg tegelijk het gevoel van de eeuwigheid.

En in die eeuwigheid waarvan ik proefde, waren de doden en levenden één. Martijn, mij een vreemde, zag het niet meer zitten en werd geholpen. Het ligt vast aan mijn achtergrond, maar soms gaat de dood sneller dan je in sommige landen de elektriciteitsrekening betaalt.

Den Haag Centraal, 9 januari 2020

Lees verder

Aparte kamer

Aparte kamer

Ik heb de zee aan vuurwerk van het laatste uur van het afgelopen jaar meegemaakt vanuit een vrachtwagen. Een aanrader, want je zit hoog. Zo reden we onder de explosies en soms er middenin. Tegelijk moest ik denken aan mensen met PTSS, na een oorlogservaring, want de onophoudelijke reeks knallen deed mij ook aan loopgraven denken. Maar de hemel met vuurwerksterren was mooi en ik voelde me als op een kermis.
Ik zat in de vrachtwagen, omdat we tot tien voor middernacht spullen van het oude huis naar het nieuwe hadden gesjouwd. Het huis is nu redelijk ingericht, met alles wat we zelf konden vervoeren. We zijn eindelijk verhuisd en daarbij hebben we een spoor als dat van de komeet Halley achter ons gelaten. In ons geval: kapotte vazen, glazen en tijdschriften. Ik werd overrompeld door wanhoop toen ik besefte dat we spullen voor drie levens hebben. Maar om tien voor twaalf namen we snel een douche en daarna openden we net op tijd een fles cava, gekregen van het bedrijf waar we een blokhut hadden gekocht, waarin ik ga schrijven.
Omdat geen professional op korte termijn een tuinhuisje kon monteren, heeft mijn man mijn schuurtje met een vriend van ons in elkaar gezet. Want dit is de filosofie van mijn leven: we hebben een groot huis achtergelaten en we zijn verhuisd naar een nieuwe woning die ons huis moet worden. Maar ik kon niet verhuizen tot ik een plek voor mezelf had: ‘a room of one’s own,’ zoals Virginia Woolf het bijna honderd jaar geleden zei. Een schuur, waarin niet meer dan een tafel, een stoel en een paar boeken passen.
Jezelf afzonderen om die ikke die alleen jij kent te mogen zijn, het meest jij, degene die al een paar weken onder de verhuisomstandigheden lijdt.
Een verhuizing zet je aan het denken; je stelt jezelf vragen die je anders niet tegenkomt. Het pijnlijke moment tijdens de verhuizing was toen ik begreep dat die ruimte voor mezelf ook belangrijker was dan al mijn boeken. Ik heb voorlopig niet meer dan dertig boeken meegenomen, misschien minder. De rest komt later en ik moet er ruimte voor maken. In het oude huis hadden we een bibliotheek, in het nieuwe moet ik mijn boeken verdelen.
Wie ben ik? Wat heb ik nodig om te zijn? Dat zijn de vragen waarmee ik het nieuwe jaar ben begonnen. En ik bedacht dat ik voorlopig nog een jaar heb, een kersvers jaar, om over een antwoord na te denken.

Den Haag Centraal, 3 januari 2020

Lees verder

Sorry

Sorry

Toen Rutte ‘sorry’ zei, moest ik even aan ‘Phileine zegt sorry’ van Ronald Giphart denken, maar na die korte oppervlakkigheid bedacht ik dat het iets groots is: het Nederlandse volk zegt ‘sorry’. Sorry voor ‘het handelen van de Nederlandse overheid in de Tweede Wereldoorlog’, voor ‘het tekortschieten van de Nederlandse regering in de oorlog als hoeder van recht en veiligheid’. Het gaat om de deportatie van 104.000 Joden, Sinti en Roma uit Nederland naar Duitse concentratie- en vernietigingskampen. Dat staat! Maar wie wat dieper in de geschiedenis graaft, weet dat er in Nederland al sinds de zestiende eeuw op Roma werd gejaagd. De eerste officiële zigeunerjacht vond plaats in 1637. Ze moesten worden doodgeschoten. In 1750 waren de zigeuners in Nederland zo goed als uitgeroeid. Pas in de negentiende eeuw kwamen ze in kleine aantallen terug. En zoals we weten, herhaalde de geschiedenis zich.

Een van mijn eerste herinneringen uit Den Haag betreft het boek van Guus Luijters over de in de Tweede Wereldoorlog gedeporteerde en vermoorde Joodse, Roma- en Sinti-kinderen, in de vitrine van de toenmalige boekhandel Verwijs in de Passage. Op 27 januari bezocht ik het Roma- en Sinti-monument in de Vondelstraat. Achter een van de poortjes, in een van de huizen, woonden tot 16 mei 1944 Magdalena en Joseph Berger en hun vader, moeder, broertjes en zusjes. Om vier uur ’s ochtends deed onze Haagse politie een razzia die het gezin Berger in de slaap verraste. Op het monument staat de naam van één Berger vermeld: Renold, de vader. Er liggen verse bloemen bij het monument. Een paar meter ernaast een monument van lichtgevende stenen, gemaakt in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, onderdeel van de 104.000 door Nederland verspreide stenen. Twee bewakers, Ilias en Ibrahim, bewaken de stenen omdat ze anders worden gestolen, vertelt Ilias.

Is er in deze wereld een volk dat de Roma in de loop van de geschiedenis wél goed heeft behandeld? Ik kom zelf uit een land dat de Roma tijdens de Tweede Wereldoorlog deporteerde en vermoordde. Het verhaal gaat dat ze op kartonnen boten werden verbannen, de zee op. De Roemeense generaal Antonescu deed in dit opzicht niet veel voor Hitler onder. Dragen wij niet allemaal schuld? We zeggen ‘sorry’ omdat we wegkeken van de deportaties van onze Joodse landgenoten. Maar we deden veel meer dan dat, zeker tegen de Roma-bevolking. Moeten we niet voor elke eeuw ‘sorry’ zeggen, te beginnen met de zestiende? En ook alvast voor de toekomst? Daarom: behandel de zigeuners beter! Daarmee kunnen we nu beginnen.

Den Haag Centraal, 30 januari 2019

Lees verder