Stiltecoupé
De afgelopen maanden leefde ik vooral in treinen. Daar zoek ik altijd het stiltegebied. Net een leeszaal vol studenten uit mijn studietijd: als er iemand piept, kijken de anderen streng en vervolgens duwt de pieper zijn neus in zijn boek. Maar zaterdag begreep ik dat niets in de wereld vaststaat, niet eens de mooie ‘S’ op het raam van de stiltecoupé.
Ik wilde mijn laptop pakken toen ik een stel luid hoorde praten. Twee gesluierde vrouwen met boodschappenwagentjes wilden niet voor hen onderdoen. Verderop nog een kibbelend stel, niet alleen kibbelend met elkaar, maar ook met (schoon)moederlief aan de overkant. Dit was geen stiltecoupé, dit was Babylon! Het duo vóór de kibbelaars keek filmpjes, het volume keihard: een uitnodiging om mee te genieten of een opgestoken middelvinger naar de rest? Ik stond op. Of ze het geluid misschien wilden dempen, vroeg ik netjes. Nee, dat wilden ze niet. Ik had geen reactie paraat. Ik vernam toen dat ze travestieten waren. Hun vraag was gelijk een politieke: “Waarom kom je naar ons? Iedereen praat hard, zijn wij anders of zo?” De gesluierde vrouwen praatten nog harder. Een student legde een Spaanstalig meisje trots de oorzaak van de treinvertraging uit. Ik luisterde naar de kakofonie in het stiltegebied. De dag was slecht begonnen. Iemand tikte op mijn schouder. Toen ik me omdraaide, zei een vrouw: “Ik heb ook veel last van hen, zou je nog eens iets willen zeggen?” Tegen wie precies? De travestieten, de sluiervrouwen, de student, het kissebissende gezin? Ik keek naar hen en zij naar mij. Het leek een koude oorlog en een western tegelijk. Ik stond op en zei nu luid: “Mensen, ik ben geen politieagent, maar ik wil nogmaals zeggen dat dit stiltegebied is. Willen jullie hier alsjeblieft rekening mee houden?” Stilte. Alleen de kibbelaars wilden weten wat ik had gezegd, ze verstonden geen Nederlands. Hoewel: de man grijnsde naar me, waarschijnlijk had hij geen vertaling nodig. Halverwege stapten de travestieten uit, mijn buurvrouw zei dat ze van buiten een gezicht naar haar hadden getrokken. Maar het bleef een circus. Ik draaide me om naar mijn achterbuurvrouw: “Zou u ook iets willen zeggen? Het is uw beurt.” Ze slikte. “Sorry, bij de volgende stap ik uit.”
Ik sloot mijn ogen om de man die me constant toegrijnsde niet meer te zien. Toen we het Centraal Station binnenreden, liep iedereen langs mijn stoel om nog eens naar me te kijken. Uit ultiem protest wilde ik uitstappen aan de andere kant. Geen perron daar! De stiltecoupé stond buiten het station. “Allemaal uitstappen via de voorste wagon!”, klonk de conducteursstem. Ik liep in de richting van mijn coupégenoten. Iemand grijnsde af en toen naar me van voor in de rij
Den Haag Centraal, 4 april 2019