Pers

Voor interviews, commentaren, artikelen en columns kunt u rechtstreeks contact opnemen via het contactformulier of via Uitgeverij De Geus.

Te gast bij Brommer op zee (vanaf minuut 5:50)

Interview Literair Nederland april 2021:

Als je Homerus niet hebt gelezen is je bagage te licht

Interview door Ingrid van der Graaf

Schrijfster Mira Feticu (1973) groeide op in Roemenië tijdens de dictatuur van Ceaușescu (1967-1989). Als jong meisje schreef ze al gedichten, in 1993 debuteerde ze met een dichtbundel. Ze studeerde  Roemeense en Franse letteren en Vergelijkende literatuurwetenschap in Boekarest, waar ze later werkte als radiomaker. In 2001 werd ze met haar verhalenbundel Femei cu veverite (Vrouwen met eekhoorntjes) genomineerd voor de prijs van de Unie van Schrijvers uit Roemenië en voor de speciale Laurențiu Ulici-prijs. Aan de universiteit in Boekarest leert ze ook haar Nederlandse man kennen waarmee ze in 2003 naar Nederland komt.

Na vijf jaar in Nederland ging Mira Feticu in het Nederlands te schrijven, in 2012 debuteerde ze met Lief kind van mij bij De Geus, een jaar later volgde De ziekte van Kortjakje. In 2019 verscheen haar grote roman Al mijn vaders bij uitgeverij Jurgen Maas en dit jaar kwam het non-fictie boek Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal uit  bij De Geus.

Voor Literair Nederland sprak ik de schrijfster via Zoom. We spraken over wat je achterlaat en wat je niet geworden bent. Over de boeken die ze hier schreef. Welke kansen een schrijver geboden worden in een nieuwe taal en de heftigheid in haar proza. Over haar worstelingen met de taal, heimwee dat nooit voorbij gaat, en is schrijven therapie of moet het meer zijn?


Hoe was het voor jou om de Nederlandse taal te leren? 

‘Toen we naar Nederland kwamen was mijn dochter twee jaar. Ik vond het heel moeilijk te accepteren dat ze een taal zou gaan spreken die ik niet zou kennen. Dat ik de nuances van wat mijn dochter zegt, niet zou begrijpen. Dat was een verschrikkelijke gedachte. Mijn man sprak Nederlands met haar, ze leerde snel. Maar ik was tweeëndertig toen ik hier kwam, voor mij ging het moeilijker. Ik raakte geobsedeerd, was alleen maar met taal bezig. Ik moest Nederlands praten zodat mijn dochter zich niet hoefde te schamen voor mij. En via de Nederlandse taal kon ik weer literatuur schrijven. Het was voor mij de sleutel naar het leven, dat ik weer mee kon doen.’


In Roemenië had je al enige erkenning verworven, hoe zag je het leven als schrijver in Nederland?

‘In Roemenië besefte ik niet hoe verwend ik was te kunnen schrijven in mijn moedertaal. Hier probeerde ik te schrijven wat ik niet kon zeggen, het echte werk. Ik leefde met woordenboeken, met vragen en steeds opnieuw schrijven, herschrijven. Mijn eerste boeken hadden drie versies. Van Joseph Conrad die van oorsprong Pools is, weet ik dat het bij hem automatisch ging. Bij mij was dat niet zo, bij mij was het een beslissing. Ik wist dat als ik wacht, ik te oud zou zijn om het te leren. Dus ik moest de sprong wagen, wat wel typerend is voor mijn leven. Sommige mensen zeggen, “Jij durft”. Maar ik zeg, “Niemand heeft mij geleerd daarover na te denken.” Ik ging gewoon voor de dingen. Zo heb ik dat ook met de Picasso gedaan, (over de teruggevonden (nep-)Picasso schrijft ze in Picasso’s keerzijde Iv/dG), met de emigratie. Ik ging gewoon. Ik volgde mijn man zonder te weten wat dit voor mij zou betekenen. Dat is mijn karakter, ik volg mijn hart, mijn instinct. Dat is niet altijd goed, ik betaal daar een rekening voor die ik mijn hele leven moet afbetalen.’


Wat bedoel je met, ik betaal daar een rekening voor?

‘Als je emigreert leef je een tweede leven en laat je een onvoltooid leven achter. Het emigreren heeft mij veel goeds gebracht, ik heb veel kansen gekregen, maar er zijn ook veel dingen weggevallen. Ik ben totaal veranderd door de nieuwe taal, door de geografie. En het is moeilijk iemand anders te worden in hetzelfde leven. Af en toe spreekt de Roemeense geest in mij. Als mijn vader dan met Pasen belt, of ik zie op Facebook hoe vrienden Pasen vieren, dan denk ik aan mijn vorige leven dat zich daar afspeelde. Ik voel daardoor een pijn die ik mijn hele leven met mij mee zal dragen.’


In je romans schrijf je over die pijn. Het is heel heftig. Zo nu en dan moest ik het boek even wegleggen. 

‘Dat heb ik van anderen vaak gehoord: “Mira, probeer minder heftige verhalen te vertellen want je laat de lezer schrikken.” Maar bij het schrijven gebeurt er iets in mij. Woorden en betekenissen komen vanuit mijn hoofd en mijn hart. Het personage Myra, (in Al mijn vaders Iv/dG) kan geen softe verhalen gebruiken. Ik heb een moeilijke jeugd gehad in Roemenië, wat ik pas besefte toen ik in Nederland kwam. Ik werd als kind weggerukt uit mijn dorp. Op het internaat waar ik werd geplaatst leek het huis van mijn ouders een paradijs, wat het helemaal niet was. Dat meisje dat heimwee heeft naar het paradijs, dat zit nog steeds in mij.’


Is je derde roman, Al mijn vaders een afsluiting van deze periode? 

‘Ik zal hier nooit meer over schrijven. Het is mijn meest pijnlijke boek geweest om te schrijven. Ik werkte in een schuur bij ons vorige huis. Drie jaar lang bleef ik in die schuur, het was heel moeilijk voor mijn gezin. Bijzonder is dat ik door de nieuwe taal en geografie, toegang kreeg tot wat er toen speelde. Als kind probeerde ik me te redden zo goed als het ging, zonder te beseffen wat me allemaal overkwam. Ik had in mezelf iets uitgeschakeld om te kunnen overleven. Het was verschrikkelijk, ook pijnlijk, maar ik kon er opeens over schrijven. Niet dat ik mijn verleden door mijn boeken een plek kon geven. Maar toch, tijdens het spelen van Al mijn vaders (er is een toneelvoorstelling van gemaakt Iv/dG), met Hans Dagelet, gebeurde er iets. Ik werd  mij bewust van het kind in mij. Op het podium stonden twee foto’s van mij als kind. Voor ik op ging zei ik tegen die foto’s, “Nu gaan we weer vertellen.” Tijdens het spelen word ik weer het meisje dat ik was. Het meisje is daar, en we kunnen vertellen, zonder schaamte. En door dat spelen, ik ben geen actrice, het was allemaal nieuw voor mij, doet de wond minder pijn. Het krijgt een gezicht, dat je dan kunt zien dat het niet zo verschrikkelijk is.’


Aan het eind van het boek schrijf je een lange brief aan de vader, een vergevingsgezinde brief.

‘Ik hou veel van mijn vader, elke dochter houdt van zijn vader. Omdat ik dat wist, en om mijn kind een vader te geven, heb ik mijn leven in Roemenië achter gelaten. Zodat mijn dochter niet op de verkeerde knieën zou gaan zitten zoals ik gedaan had. Daarom ben ik mijn man gevolgd, om mijn kind dat te besparen. Ik weet niet of ik daar goed aan heb gedaan. Ik deed het vanuit een obsessie, vanuit mijn trauma’s.


Je vader had ook willen studeren, hij hield van boeken maar kreeg niet de gelegenheid.

‘Mijn vader is een slimme man, maar ook een zwakke man. Als kind heeft hij veel geweld meegemaakt. Wij hebben allebei veel geweld meegemaakt (zucht diep). Ik kan hem nu begrijpen, ik ben nu oud genoeg om niet meer boos te zijn, niet meer zo gekwetst. Eigenlijk heb ik voor een deel de droom van mijn vader waargemaakt. Ik moest hard studeren. Gelukkig vond ik studeren leuk. Nog steeds moet ik tijd maken om te lezen, anders heb ik het gevoel dat ik niet mezelf ben. Zonder lezen en studeren heb ik het gevoel dat ik mijn tijd verdoe. Ik moet bezig zijn, iets nieuws maken, ideeën uitwerken.’

Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal bestaat uit drieënveertig essayistische stukjes waarin Feticu schrijft over haar worsteling met de taal, de ontdekkingen en valkuilen, haar overwinningen daarin. Het laat zien wat het betekent als je een nieuwe taal moet leren, dat daarmee ook een nieuwe identiteit ontstaat. Sprankelende stukjes, die vertellen hoe het is om die nieuwe taal te gebruiken, gecorrigeerd, niet begrepen te worden. Deels is het boek ook een pleidooi voor het anders omgaan met nieuwkomers en het leren van een nieuwe taal. Ze pleit voor meer taalprogramma’s op radio en tv, voor zowel Nederlanders als nieuwe Nederlanders, om ze meer kansen te geven de taal op en top te kunnen gebruik te maken.


Hoelang heb je aan Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal gewerkt?

‘Ik heb dit boek in verschillende landen geschreven. In Italië, Zuid-Afrika en Roemenië. Maar ik kon alleen thuis in afzondering de juiste toon vinden. Afgezonderd van mijn gezin, dag en nacht alleen met mijzelf. Een column kan ik overal schrijven, maar met een boek is het alsof ik in een soort trance raak. Dat was met Liefdesverklaring ook zo.

In Italië was ik in residentie en deelde een huisje met een andere schrijfster. Zij schreef op onregelmatige tijden en ik moest van mijzelf om 9 uur beginnen, om 14.00 uur een pauze en weer verder. Dan deed ik de deur van het huisje op slot omdat ik niet gestoord kon worden. Je moet mij met rust laten als ik schrijf, niet binnenlopen omdat je even iets wilt pakken, dat vind ik erg moeilijk.’


Gaat het schrijven van non-fictie makkelijker dan een roman schrijven?

‘Bij een roman werk ik meer als een architect, ik denk in constructies, de verschillende onderdelen, de puzzel. Ik denk aan alle details die soms belangrijker zijn dan het personage zelf. Het is een metafoor, groter dan mezelf, een sisyfus werk, alles van die roman draag ik als een berg op mijn rug. Als ik non-fictie schrijf, is het alsof ik ergens ga zitten en begin te vertellen.’


In Lief kind van mij zegt een oom, ‘Schrijven is eerst therapie en dan de American Dream’. Wat bedoel je hiermee?

‘Schrijven is creëren, is therapie om meer redenen. Het houdt je actief. Als ik drie pagina’s heb geschreven ben ik gelukkig, als ik vijf pagina’s heb geschreven, mag ik leven. Al schrijvende geef je een plek aan wat je hebt meegemaakt, maar om een trauma echt te verwerken moet je naar een therapeut. En misschien gaat de ‘American Dream’ over iets in jezelf, dat je weet dat je iets hebt opgebouwd. Maar schrijven moet meer dan therapie zijn. Het moet groter zijn, het moet de lezer boeien, het moet iets doen met de lezer.’


Hebben jouw ouders een beeld van jou als schrijfster in Nederland?

‘Nee, dat beseffen ze niet. Als we bellen hoor ik wel eens dat ze iets via Facebook hebben gezien over mij. We leven in parallelle werelden, zij weten niets over mij. Het heeft geen zin om hen, dertig jaar later, iets over mijzelf te vertellen. Soms is het moeilijk te beseffen dat ze er over misschien tien, twintig jaar niet meer zullen zijn. Ik weet hoe mijn vader en moeder reageren, hoe ze denken, zich bewegen. Maar ik kan niet zeggen dat ik een vader en een moeder heb gehad.’


Zou je deze boeken hebben geschreven als je in Roemenië was gebleven?

‘Sommige dingen kan ik alleen in het Nederlands schrijven. Alleen in het Nederlands kon ik zeggen, “Hij heeft mij naar zijn kamer gebracht”. Ik heb geprobeerd deze zin in het Roemeens te zeggen, maar dat is moeilijk. Het krijgt ook een andere betekenis in het Roemeens, ik moet mezelf verstoppen na zo’n zin. Ik leun op deze nieuwe taal, zij heeft mij kracht gegeven deze zin te zeggen. Het is heel interessant wat een vreemde taal met je doet. Ik dacht ook aan Nabokov, die eerst in het Russisch schreef, in de jaren dertig schreef hij in het Frans, en daarna, toen hij naar Amerika verhuisde, ging hij in het Engels schrijven. Pas op zijn vijftigste schreef hij Lolita. Dan vraag ik me af, wat was Nabokov zonder de Engelse taal. Dat vind ik ongelofelijk interessant.’


Wat betekende literatuur voor jou?

‘Het leven was hard waar ik opgroeide. Alle dieren die we hadden aten we op, de kip, het varken. Eerst aaide je het varken op zijn buik en het volgende moment werd er een mes in zijn rug gestoken. Dat was hard voor een kind, er was geen medelijden. Dat vond ik wel in de literatuur. Homerus is ontzettend menselijk, over iedereen heeft hij iets moois te zeggen. Iets waardoor je begrijpt hoe die persoon was. Hij heeft medelijden met iedereen. Op mijn twaalfde kreeg ik Het verhaal van St Michele, van de Zweedse schrijver Axel Munthe. Dat boek heeft mijn leven veranderd, dat boek heeft mij geleerd dat ik niet de enige ben die niet tegen het doden van een varken kan. Schrijvers die ik in mijn kindertijd belangrijk vond, waren schrijvers die menselijkheid en zachtheid toonden.’


Welke boeken blijven altijd bij je?

‘Ik vind houvast bij de klassiekers, Homerus, Cervantes en Dante. Hoewel Dante hard lijkt, toont hij ook medelijden. In de Divina commedia smeekt hij om woorden. Hij zegt, “Geef mij het juiste woord om dat te kunnen beschrijven.” Dante die smeekte om het juiste woord, wie ben ik om niet te smeken voor het juiste woord in het Nederlands? De grootste dichter van de Europese literatuur heeft dat gedaan, dan kan ik dat ook doen in een andere taal.’


Hoe belangrijk is het deze klassiekers te lezen?

‘T.S. Elliot heeft eens gezegd dat wij niets zijn zonder onze voorouders, wij bestaan omdat onze voorouders hebben bestaan. Zo bestaat poëzie al vele eeuwen en schrijven we al 4000 jaar. Dit is belangrijk te weten. Je kunt geloven dat je door gewoon aan tafel te gaan zitten kunt beginnen met schrijven, dat alles uit je hoofd komt. Maar dat is niet zo, het komt uit je ervaring met lezen, uit boeken. En het feit dat je iets doorgeeft, je moet iets doorgeven.’


Schrijven is lezen?

Je moet de grote literatuur kennen. Als je Homerus niet gelezen hebt, is je bagage te licht. Dan heb je iets wat belangrijk is, niet meegenomen. Ik zie de literatuur als een tuin waarin grote bomen staan, maar ook sneeuwklokjes en gras. Ik wil graag in die tuin zijn. Niet als grote sequoia of baobab, maar belangrijk is dat je weet wat er allemaal in die tuin staat, dat je weet wat literatuur is. Zonder lezen kun je niet schrijven.’


Taal is een getuige schrijf je in Liefdesverklaring. Waar wil jij van getuigen? 

‘Weet je, ik zal je iets vertellen wat ik nog nooit in een interview heb gezegd. Ik kom uit de armoede, voorbestemd geen kansen te krijgen, maar ik heb er veel gekregen. Daarvoor heb ik betaald met mijn gezondheid, ik doe alles om te schrijven, om te getuigen dat mensen zoals ik… Ik heb nog nooit verteld dat ik wil schrijven voor degenen die geen kans krijgen. Voor degenen die denken dat het niet lukt. Ik wil laten zien, dat hoe ik in Roemenië, uit de armoede kwam. Dat ik een fantastische baan bij de radio achterliet, hier opnieuw begon. Hier ben ik een buitenlander, ik zal de taal nooit perfect leren spreken. Toch wil ik laten zien dat het kan. Dat mensen zoals ik iets te zeggen hebben. Dat mensen zoals ik ook een rijkdom bezitten.’

 

In Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal schrijft Mira Feticu: ‘De Nederlandse taal is voor mij wat voor de bouwvakker het hout, de stenen of het  cement is. Ik ben een bouwvakker in de Nederlandse taal en af en toe, midden in mijn boeken, bij vlagen, een ingenieur. Ooit zal ik volleerd ingenieur worden. Misschien ook architect.’

VPRO Minibieb – over boeken en lezen (Video)

 

 

Interview Den Haag Centraal bij het verschijnen van „Al mijn vaders”

 

 

Vanaf 11 december 2016: wekelijkse rubriek in het programma Kunstlicht op Den Haag FM (zondag 10:00-12:00). Terugluisteren kan via de website van Den Haag FM.

Te gast bij GrensGeluiden op Breda Nu FM (30 oktober 2016). Geïnterviewd door dichter Kees van Meel. Over poëzie en proza. (De opname van de uitzending is op te vragen via de website van Grensgeluiden.)

Te gast bij De Nieuwe Wereld op NPO2 (1 mei 2016), presentatie Colet van der Ven en Johan Fretz.

Mijn bijdrage vanaf minuut 32:47. Om terug te kijken klik hier (uitzending gemist).
Volop aandacht van de Roemeense media voor de presentatie van de Roemeense editie van “Tascha”
Radio en TV voor presentatie Tascha
Adevarul.04.09.2016 en RomLit.11.03.2016

 

Groot schrijfster bij kleine uitgever
Een groot schrijfster bij een kleine uitgever. De van oorsprong Roemeense maar in Nederland wonende en in het Nederlands schrijvende Mira Feticu (1973) schreef met Tascha haar derde roman voor uitgeverij Jurgen Maas en bewijst dat ze beschikt over een unieke stem, die een groter publiek verdient dan ze tot nu toe kreeg.
Voor Tascha baseert ze zich op de kunstroof in 2012 uit de Rotterdamse Kunsthal. Prostituee Tascha helpt Nederlandse rechercheurs bij het zoeken naar de verdwenen kunstwerken die op een Roemeens kerkhof begraven zouden liggen. Ze stuit op stroperige bureaucraten in haar geboorteland, maar ook op een eenvoudige en soms tevreden leefwijze van haar landgenoten, die misschien wel gelukkiger leven dan anderen, zoals zij, in het zogenaamd Rijke Westen. Schoonheid in eenvoud.
KOEN EYKHOUT, Dagblad De Limburger / Limburgs Dagblad, 8 september 2015

 

De Nachtzoen

De Nachtzoen, 3 september 2015

 

De realiteit naar een hoger plan getild

Vrij Nederland

Jeroen Vullings in Vrij Nederland, 22 augustus 2015

 

Tascha van Mira Feticu
door Guus Bauer (Schrijver, ex-Exuitgever, vast medewerker van De Standaard en freelance literair journalist)

In de nacht van 15 op 16 oktober 2012 werden uit de Kunsthal te Rotterdam zeven schilderijen ontvreemd met een geschatte waarde van rond de achttien miljoen. Gauguin, Picasso, Monet, Matisse. De dieven wisten wat ze mee moesten nemen. Een weloverwogen kraak, verkondigde men in die tijd. Niets bleek minder waar. Een inbraak uit verveling, omdat het mogelijk was. De beveiliging was zo lek als een zeef. Binnen twee minuten naar binnen en buiten met in het donker lukraak van de muur geplukte werken.

Al snel hield men Roemeense verdachten aan. En een aantal vermoedelijke medeplichtigen. Voorzichtige eindconclusie van kunstexperts van het Nationaal Museum in Roemenië: de doeken zijn hoogst waarschijnlijk allemaal verbrand in de woning van de moeder van hoofdverdachte Radu Dogaru. Een conclusie die als het klopt de verveling, de zinloosheid nog eens onderstreept.

Schrijfster Mira Feticu (1973) heeft voor haar derde boek, een roman getiteld Tascha, deze culturele gruweldaad aangegrepen om opnieuw over de spleen te schrijven die zij zelf ervaart als Roemeense woonachtig in Nederland. Het perspectief van de vriendin van de hoofdverdachte is daarbij een gelukkige keuze. Het biedt de mogelijkheid om het verhaal van een medeplichtige te vertellen. Maar medeplichtig aan wat? Is zij niet eerder ook een slachtoffer, ook een gestolen ‘kunstwerk’?

In een laatste poging om nog iets van de schilderijen terug te vinden gaat arrestante Tascha met twee Nederlandse politiemannen naar Roemenië. Volgens Tascha heeft zij samen met haar schoonmoeder in het holst van de nacht de schilderijen begraven op het plaatselijke kerkhof in Carcaliu in Oost-Roemenië. De moeder realiseert zich dat haar zoon iets verschrikkelijks heeft gedaan en wil hem beschermen, al begrijpt ze niet waarom dat geklieder zoveel waard is.

Feticu schept duidelijkheid in de beweegredenen van de moeder. Zij leeft in een rurale samenleving. Een gemeenschap waar het strikt om het overleven gaat. Dat haar zoon haar regelmatig geld heeft gestuurd doet daar niets aan af. En voor hoe hij dat geld verdiend heeft, sluit ze bijna traditioneel gezien haar ogen. Het verstoppen van de schilderijen en het uiteindelijk vermoedelijk verbranden in haar betegelde oven hoort daar spijtig genoeg bij. Dit alles onder het mom van ‘ze hebben toch niemand vermoord.’

Feticu laat haar roman voorafgaan door een waar woord van de bekende kunstdetective Robert Wittman: ‘De echte kunst van een kunstroof zit ‘m niet in het stelen, maar in het verkopen.’ Radu heeft behoorlijk lopen leuren met de schilderijen. Hij heeft ze proberen te slijten aan de Russische maffia en aan een bekende Roemeense magnaat. Maar niemand wilde ze hebben, want de roof trok internationaal veel aandacht. Radu komt in dit kader nogal naïef over. Maar je kunt geen enkel moment sympathie voor hem opbrengen, want zijn vriendin Tascha, met een pront stel borsten, heeft hij overgehaald om in Rotterdam de hoer te spelen. Zij gaat akkoord, voor een jaar, met het idee dat ze dan samen een huis kunnen kopen.

Zo af en toe is Feticu net zo inventief als in haar vorige boeken. Tascha in het vliegtuig:

‘… de aarde leek een reusachtige paardenhuid. En door de bewegingen van het vliegtuig scheen het Tascha toe dat het paard van tijd tot tijd de vliegen van zich af schudde.’

Dergelijke beelden zie je voornamelijk terug in de beschrijvingen van Oost-Roemenië. Op die momenten is Feticu op haar sterkst. Maar het vertelde verhaal – en dan met name dat van Tascha zelf als een slachtoffer van een loverboy, van een pooier – heeft baat bij een aanpak die meer rechttoe rechtaan is. Is de mensenhandel niet erger dan de kunstroof? Maar wat graag willen de Nederlandse agenten dat ze toegeeft dat ze gedwongen is tot prostitutie. De Roemenen lijkt dat niet zoveel te kunnen schelen.

‘Toen haar nog een keer gevraagd werd of ze haar werk vrijwillig deed, verzekerde Tascha dat ze de waarheid sprak. “En hoe is het om de waarheid te spreken?” vroeg de vrouw. “Een opluchting,” loog Tascha.’

Feticu schetst een goed beeld van de leegloop van de dorpen, van de gevolgen van de economische vlucht naar het westen. De dorpsbewoners die eropuit trekken om te gaan stelen in plaats van het leven van hun ouders en grootouders te kopiëren en tot voldoening met eigen handen een huis te bouwen.

Tascha wordt uiteindelijk in Rotterdam vrijgelaten. Of dit conform de gebeurtenissen is, is onduidelijk, maar doet niet ter zake. Zij kan eindelijk haar leven oppakken, maar wat zijn haar opties?

Voor de goede verstaander is deze roman ook een oproep tot verdraagzaamheid. Er wordt dezer dagen met betrekking tot vreemdelingen uit het Oostblok in Nederland steeds sterker vooringenomen gereageerd. Feticu heeft voor het schrijven van dit boek een werkbeurs gekregen van het Nederlandse Letterenfonds.

‘Zonder te overdrijven kan ik zeggen dat de beurs mij iets van mijn verloren identiteit heeft teruggegeven. Door de toekenning van het stipendium voelde ik dat het niet alleen zo was dat ik Nederland wilde, maar dat Nederland mij ook wilde!’

Er komt zoals blijkt ook een hoop fijnzinnigheid uit Oost-Europa. Tascha is een geslaagd achtergrondverhaal. Jammer dat de presentatie van het boek niet in de Kunsthal mocht plaatsvinden.

P.S.
Radu Dogaru is door de Rechtbank in Boekarest tot zes jaar en acht maanden gevangenisstraf veroordeeld, waar achttien jaar was geëist. Daarnaast moet hij met zijn mededaders de geschatte waarde van de gestolen werken terugbetalen. Hetgeen in de praktijk neerkomt op verbeurdverklaring van hun bezittingen en het tot de dood betalen van een groot gedeelte van hun salaris. Maar ja, wat verdient een loverboy?

Guus Bauer op Literatuurplein

 

Gangstermeisje

Opzij - over Tascha

Opzij – over “Tascha”

 

Als je arm bent grijp je alle kansen

Schrijfster Mira Feticu (41) schreef een roman over de schilderijenroof uit de Rotterdamse Kunsthal in 2012. „Iedereen was alleen maar bezig met die schilderijen, niemand zag dat er ook een jong meisje tot prostitutie werd gedwongen.”
Tekst Renate van der Zee Foto Andreas Terlaak
Door RENATE VAN DER ZEE FOTO ANDREAS TERLAAK
NRC HANDELSBLAD, 20 JUNI 2015 Vers bloed
„Ik ben opgegroeid in een klein Roemeens dorp. We waren arm. Als kind was ik hele dagen alleen thuis omdat mijn ouders moesten werken. Ik deed dan het huishouden en gaf het varken en de kippen eten. Ook moest ik in de rij staan om brood te kopen op de bon. Ik was altijd bang om alleen naar buiten te gaan. Ik was bang dat de handlangers van [dictator] Ceausescu mij zouden ontvoeren omdat hij vers bloed nodig had. Alle kinderen uit het dorp waren daar bang voor: in onze fantasie was hij een soort Dracula. Vervuld van die angst stond ik dan in de rij. En het merkwaardige is dat die angst blijft. Ik ben nog steeds constant op mijn hoede. Als je onder een dictatuur hebt geleefd, blijf je gevoelig voor onderdrukking en hiërarchie. Ik kijk om me heen en ontwaar overal kleine dictatuurtjes. Ik zie meteen waar de wonden zijn. Die wil ik helen door erover te schrijven.”
Ibsen
„Mijn vader had een obsessie met studeren. Ik moest leren, leren, leren. Op mijn dertiende moest ik naar een meisjesinternaat waar ik werd opgeleid tot lerares. Daar stond ik bekend als het meisje dat drie maanden huilde. Want ik mocht tussentijds niet naar huis komen. Dan stuurde hij mij op staande voet terug. Hij was echt geobsedeerd. Niemand wilde bijvoorbeeld naar mijn verjaardagsfeest komen omdat ze wisten dat mijn vader ons dan wiskundeopgaven zou geven. Als er jongens op bezoek kwamen, vroeg hij hen wat de voornaam van Ibsen was. De jongens die het antwoord niet wisten, gooide hij er uit. Later, toen ik met mijn toekomstige man voor het eerst naar mijn ouders ging, zei ik van te voren: Luister, het antwoord is Henrik. Vergeet het niet.”
Blozen
„Er zat een jongeman uit Nederland bij mij in de klas toen ik Roemeense letterkunde studeerde in Boekarest. Hij was anders dan de mannen die ik kende. Zwijgzaam. Introvert. Geen macho-Roemeen. Ik was tegendraads, ik maakte ruzie met alle leraren. En elke keer dat ik dat deed, zag ik dat die Nederlandse jongen bloosde. Ik werd verliefd op hem en hij op mij. Ik viel altijd op oudere mannen, op vaderfiguren, maar toch trouwde ik met André, een jongen van mijn eigen leeftijd. Iets in mij was dus gezond gebleven. We vestigden ons in Boekarest en ik maakte carrière als journaliste en schrijfster. We kregen een dochter, Eva. Maar op een dag zei André dat hij het water miste. Ik zei: Hoezo? Het regent hier toch ook? Ik had geen idee wat Nederland was. Nu weet ik het, nu zou ik het water ook missen. Ik wilde niet dat Eva opgroeide zonder vader. Dus ben ik André gevolgd naar Nederland.”
Depressie
„In Nederland zakte ik in een depressie. Ik had alles opgegeven toen ik wegging uit Roemenië. Ik had daar een geweldige baan bij de radio, ik had drie romans op mijn naam staan, ik stond zelfs in boeken over de Roemeense literatuurgeschiedenis. In Nederland was ik niemand. André was voortdurend aan het werk en ik voelde me zo eenzaam. Mijn grote kans was de centrale bibliotheek in Den Haag. Ik kreeg daar een baan als medewerker en leerde er Nederlands spreken, gewoon door met mensen te praten. Ik kreeg het vertrouwen in mijzelf terug, ik kreeg mijn identiteit terug, mijn identiteit als werkende vrouw. Bovendien zat ik daar tussen de boeken. En waar boeken zijn, zijn ook wonderen.”
Spaghetti met olijfolie
„Op een avond ging ik naar een lezing van Kader Abdolah en toen wist ik: wat hij doet, kan ik ook. Toen ging ik schrijven, in het Nederlands. Schrijven is niet alleen een manier om je te uiten, het is ook een manier om te communiceren. Ik wilde communiceren met de mensen om me heen. Ik wilde direct contact, niet via een omweg, niet via een vertaler. Ik pijnigde mezelf, want deze taal kwam langzaam en ik had hem nog niet getemd. Ik zwoeg nog steeds op drie versies als ik een boek schrijf, maar ik ben niet meer te stoppen. Ik grap weleens: Ik heb een vreselijk accent en daarom schrijf ik, want dan hoor je het niet. Het wordt nooit perfect, want ik gebruik een geleende taal. Ik heb minder woorden tot mijn beschikking dan jij. Maar als je weinig ingrediënten hebt, zeg je toch ook niet: ik kook maar niet? Dan zeg je: ik maak spaghetti met olijfolie. Dat is ook heel lekker.”
De school van het leven
„Ik wilde helemaal niet over de kunstroof schrijven. Drie Roemenen stelen zeven schilderijen van wereldberoemde kunstenaars uit de Rotterdamse Kunsthal en de moeder van een van hen gooit die schilderijen in de kachel. Weer Roemenen die negatief in de publiciteit komen. Maar toen las ik in een Roemeense krant dat de hoofdverdachte een 19-jarige vriendin had, genaamd Tascha, die hij tot prostitutie dwong. En dat Tascha op haar Facebookpagina bij ‘studie’ had geschreven: de school van het leven. Toen dacht ik: hier heb ik een personage voor een boek. Ik vond dat zo ontroerend, zo triest en zo dom. Wat voor school is het leven als je je lichaam verkoopt en het geld dat je krijgt inlevert bij je ‘vriend’? Tascha dacht dat haar mooie figuur de sleutel voor een mooie toekomst was. Maar helaas: de gevaarlijke jongen uit haar dorp kreeg haar in het oog. En hij zei: je bent zo mooi, je kunt makkelijk geld verdienen.”
Nichtjes
„Ik heb talloze politiedossiers over de kunstroof doorgespit. Wat mij schokte was dat iedereen alleen maar bezig was met die schilderijen en dat niemand zag dat er ook sprake was van mensenhandel. Er werd een jong meisje tot prostitutie gedwongen, is dat niet veel ernstiger? Het waren trouwens drie meisjes, want alle drie de daders hadden een meisje in de prostitutie zitten. Waarom zijn ze daar niet voor gestraft? Dat is de reden dat ik dit boek heb geschreven. Om dat verhaal te vertellen. Die meisjes, dat zijn nichtjes van mij, zo voel ik dat. Omdat ik ook uit zo’n arm Roemeens dorp kom en weet hoe belangrijk het is om kansen te krijgen. In Nederland begrijpen jullie dat niet, maar de kloof tussen lerares of prostituee worden is in Roemenië niet zo diep. Het is simpelweg een kwestie van kansen.”
Rosse buurt
„Ik ben voor mijn boek naar de Geleenstraat gegaan, een prostitutiestraat in Den Haag. Om te kijken hoe het er daar aan toe ging. Om iets te begrijpen van wat zich afspeelt in een rosse buurt. Tussen de mannen die daar liepen, zag ik bekende gezichten. Daar schrok ik van. Ik vroeg me af: hoe kan het dat deze mannen bewust het risico nemen om seks te hebben met een vrouw die gedwongen in de prostitutie zit? Ik rij regelmatig met de tram langs de Geleenstraat. Dan moet ik de neiging onderdrukken om uit de tram te springen en er iets van te zeggen tegen de mannen die daar rondlopen voor hun plezier.”
Baklava met honing
„Vorig jaar heb ik mijn ouders uitgenodigd om negen weken te komen logeren. Ik wilde weten hoe ze nu zijn, ik wilde het helemaal meemaken. Maar ik ben behalve die volwassen vrouw ook het boze meisje dat werd weggestuurd. De tweede dag liepen de emoties zo hoog op dat mijn ouders meteen terug naar Roemenië zijn gevlogen. Ik heb hen vervolgens gebeld en gevraagd of ze het nog een keer wilden proberen. Dat wilden ze. Toen zijn ze weer naar Nederland gekomen en uiteindelijk zijn we er toch in geslaagd elkaar de liefde te laten zien die we voor elkaar voelen. Dat maakt mij blij. Alsof ik baklava met honing heb gegeten.”

Mira Feticu, Tascha – De roof uit de Kunsthal,uitgeverij Jurgen Maas, € 17,95.

Een versie van dit artikel verscheen op zaterdag 20 juni 2015 in NRC Handelsblad.
Op dit artikel rust auteursrecht van NRC Media BV, respectievelijk van de oorspronkelijke auteur.

 

‘Mira Feticu schrijft roman over roof Kunsthal’
Prachtig artikel van Annerieke Simeone over de verschijning van “Tascha. De roof uit de Kunsthal”
DHC.22052015in Den Haag Centraal, 22 mei 2015.

 

Interview door Naeeda Aurangzeb ter gelegenheid van de verschijning van “Tascha. De roof uit de Kunsthal” in Dichtbij Nederland op Radio 5 (editie 21 mei 2015)

 

‘De kunstdiefstal van de eeuw’ in een roman
Mooi artikel van Marinka Wagemans over de verschijning van “Tascha. De roof uit de Kunsthal”
Metro 21.05.2015in Metro, editie Rotterdam, 21 mei 2015.

 

Interview door Frénk van der Linden ter gelegenheid van de verschijning van “Tascha. De roof uit de Kunsthal” in Kunststof op Radio 1 (editie 20 mei 2015)

 

Reportage in verband met verschijning “Tascha. De roof uit de Kunsthal” vanaf Plaats Delict in VPRO’s Nooit meer slapen op Radio 1 (editie 20 mei 2015, vanaf minuut 01:13:19)

 

Mira Feticu schrijft roman over schilderijenroof uit de KunsthalAD 18.05.2015
Yvonne Keunen in Algemeen Dagblad, editie Rotterdam, 18 mei 2015

 

Interview met Jacob de Zoet, april 2014 (http://jacobdezoet.nl/content/2014/05/Interview-Mira-Feticu)
Wie ben je?
De laatste jaren is het enige antwoord dat mij een soort rust geeft tijdens slapeloze nachten, dat ik de moeder van mijn dochter ben! Sinds wanneer schrijf je? Was er een moment dat je dacht, nu ben ik een schrijver?
Je bent al schrijver voordat je je eerste boek publiceert. Waarom? Omdat jouw oog anders ziet dan andere ogen; omdat je een week lang op een zin blijft kauwen en je de obsessie hebt om een detail uit te werken tot een hele puzzel. Ik herinner me hoe geweldig ik me voelde in mijn studententijd toen mijn favoriete docent mij complimenteerde dat ik het oog van een schrijver heb.
Toen ik zeven jaar oud was, heeft mijn vader me een keer geholpen om een verhaal te schrijven over een konijn. Hij maakte er zo’n mooi verhaal van dat ik enorm jaloers op hem werd. Ik zag het konijn helemaal voor me. En dat doe ik nog steeds. Dat was het beslissende moment, waarop ik precies wist wat me te doen stond. Van het gesprek met mijn vader heb ik geen detail vergeten. Ik weet nog precies op welke stoel hij toen zat en waar hij mee bezig was; ook de kleur van de stoel, het moment van de dag, zijn blik en mijn emoties: ik wou ook zo mooi kunnen vertellen!
In Roemenië, bij het verschijnen van mijn tweede boek, wist ik dat ik nooit meer zou kunnen stoppen met schrijven. De wetenschap dat je door een klein verhaal de harten van zoveel mensen kunt bereiken, zoveel kracht in een zin kunt leggen, had me voorgoed veroverd. In een boek kun je zeggen wat je misschien nooit in het echt zou doen, maar wat wel in je hersenen speelt. En door te schrijven geef je een stem aan wie geen stem heeft of geen kans heeft om gehoord te worden. Schrijf je spontaan, op inspiratie, of hou je een strak ritme aan?
Inspiratie is als een orgasme bij seks: altijd welkom, maar niet vereist. Schrijven is belangrijker dan wachten op inspiratie. Maar oefening baart kunst. En je hebt, inderdaad, goede dagen en slechte dagen bij het schrijven. Schrijf je alleen nog maar in het Nederlands of ook in het Roemeens? Hoe is het om in een taal te schrijven die niet je moedertaal is?
Mijn eerste Nederlandse korte verhaal heb ik geschreven na het bijwonen van een lezing van Kader Abdolah. Ik heb toen tegen mezelf gezegd: wat hij kan, kan ik ook. Ik voelde toen, vijf jaar geleden, een enorme ontlading en in trance heb ik toen een kort verhaal vol seks en geweld geschreven, dankbaar voor elk Nederlands woord dat in mij opkwam. Ik had daarvoor al wel gedichten in het Nederlands geschreven, vrij snel na mijn komst hier, na drie jaar, met weinig woorden, haiku’s bijna, maar wel in het Nederlands. Achteraf beschouwd was het een overlevingsproces, denk ik, als je drie jaar nadat je een nieuwe taal begint te leren, in die taal gedichten gaat schrijven.
Mijn journalistieke werk (columns, artikelen) bevat geen enkel Roemeens woord en dat vind ik een heel interessant verschijnsel. Als journalist ben je direct verbonden met de werkelijkheid en ook de taal die ik gebruik, is de taal van die werkelijkheid. De hersenen zijn wonderlijk, ze leggen wel degelijk een verband tussen taal en geografie. Ik heb wel moeite om van taal te switchen; het gaat dus niet spontaan als ik het over mijn verleden heb, mijn verre (sic!) verleden in mijn geboortedorp. Alsof de taal een gps-signaal is, heeft de Nederlandse taal geen bereik in mijn dorp. Maar gaan schrijven in het Nederlands was een bewuste beslissing en ik weet nog steeds niet zeker of dat geen zelfmoord is. Immers, de taal waarin je schrijft verandert je. De werkelijkheid hier heeft een ander mens van mij gemaakt, samen met de taal.
Vanochtend kwam onze dochter ons, mijn man en mij, een bizar plaatje uit een tijdschrift laten zien, iets met een reuzenrad. ‘Oh, mijn God!’ zei ik in het Nederlands. ‘Doamne fereste!’ was de Roemeense reactie van mijn Nederlandse man. Dezelfde tekst, maar in verschillende talen. Een andere taal spreken dan je moedertaal is iedere dag is een heel interessant fenomeen.
Ik hoor mezelf weleens Nederlandse woorden in de mond van mijn 200% Roemeense moeder leggen, wanneer ik iets over haar vertel. Dat is dan zo ongeloofwaardig, in werkelijkheid kan ze alleen een net ‘nee’ zeggen, maar in mijn manier van denken anno 2014, in het Nederlands, kan het gewoon. Dat doet een nieuwe taal met je, hij verandert je werkelijkheid. Ik ben nieuwsgierig wat voor toekomst we zullen hebben, de Nederlandse taal en ik, want voorlopig wonen we samen, maar zijn we niet getrouwd.
Maar ik droom nog altijd dat ik een opdracht uit Roemenie krijg om een lang stuk in het Roemeens te schrijven.
Ik ben heel hard geweest met mezelf toen ik vijf jaar geleden een echtscheiding tussen mij en mijn taal aanvroeg, om verder te gaan met de Nederlandse taal. Niet dat de Nederlandse taal beter dan mijn Roemeense is, maar ik leef nu hier en ik citeer nu dus uit Couperus en niet meer uit Creanga. De journalist in mij heeft de taal gekozen, ik leef connected en ik wil mijn gedachten kunnen uitspreken in de taal die iedereen hier spreekt. Maar bidden doe ik in het Roemeens, als ik alleen ben. Vrijen doe ik in het Nederlands. Dromen in beide talen.
Ofwel: schrijven in een nieuwe taal is net een huwelijk: je werkt er iedere dag aan. In welke taal lees je het liefst? Zijn er Roemeense auteurs waarvan je vindt dat ze absoluut in het Nederlands vertaald moeten worden, maar dat nu nog niet zijn? En andersom, uit het Nederlands?
Zeventig procent van wat ik lees, is in het Nederlands. De Nederlandse literatuur leerde ik al kennen in Roemenië. Al in Boekarest las ik, negen jaar geleden, Margriet de Moor, Leon de Winter, Cees Nooteboom.
Andersom, ja, zou ik zo graag willen dat iedereen hier in de Roemeense literatuur geïnteresseerd raakt. Maar dat zit er niet in, helaas, we gaan niet verder dan de stereotype Dracula, de skimmers, en ja, al is het niet iedereen, Ceaușescu. Ik vertel altijd met veel enthousiasme over de mooie cultuur die het Roemeense volk heeft en die het ook verdient om bekend te worden!
De laatste jaren in Roemenië was ik helemaal in de ban van gevangenisliteratuur en memoires, getuigenissen van dissidenten en politieke gevangenen. Mijn dorst is nog niet gelest, dat soort boeken zou ik graag in het Nederlands vertaald willen zien. Ik ben een groot fan geweest en gebleven van het Roemeense equivalent van wat hier de ‘Privé-Domein’-reeks heet. Doina Jela, Monica Lovinescu, Virgil Ierunca waren namen die ik negen jaar geleden las. Wat zijn de belangrijkste boeken in je leven?
Op mijn werktafel liggen altijd Yourcenar, Gombrowicz, Borges. Alle drie hebben ze mijn leven veranderd, ik lees ze en herlees ze met het gevoel dat ik ze persoonlijk heb gekend. Het is voor mij plausibeler dat Gombrowicz morgen bij me op de koffie komt dan dat ik morgen de tram neem en een aardig gesprek met Wilders heb (hij woont niet ver bij mij vandaan, heb ik begrepen).
Lees de boeken van Yourcenar, wat een open geest! Lees haar interviews met Matthieu Galley, die zij gaf vlak voor haar dood! God moet heel trots op zichzelf zijn geweest nadat hij haar geschapen had! In een ander leven zou ik graag brood voor haar willen bakken en in een hoekje bescheiden naar haar zitten luisteren! De Yourcenar van haar laatste jaren draag ik voor altijd in mijn ziel: haar liefde voor de natuur, voor elk schepsel van God, haar liefde voor de armen, voor degenen die het NIET gemaakt hebben in het leven (een gevoel dat je in Nederland niet op alle straten tegenkomt).
Ik voelde me gemakkelijker in het leven nadat ik Gombrowicz heb leren kennen. Anders zijn, jezelf accepteren, geen doek over je tekortkomingen trekken, Anders, Anders, Anders durven te zijn! Zijn dagboek heb ik gelezen als een Bijbel. Ik heb gehallucineerd dat ik hem zag en sprak. Ik zou verbaasd zijn als we elkaar tegenkwamen en hij me niet herkennen zou! (Hij is allang dood, hoor, ik weet het.)
En Borges met zijn gedichten, korte verhalen en essays. ‘Ik heb de grootste van de zonden die er zijn
bedreven. Ik was niet gelukkig. Mogen
de gletsjers van het vergeten mij het ravijn
in sleuren, wissen, zonder mededogen.’

Wat kan er nog meer zijn?

Ik hou ook van Edward Said (‘Ontheemd’), Berberova, Malamud, Julia Kristeva, maar mijn eerste liefde is Homerus. Ik ken steeds minder verzen uit de ”Ilias” uit mijn hoofd (in het Roemeens), maar dat heeft alleen met mijn geheugen te maken. Mijn liefde voor hem is volledig intact en voor het leven.

Welke hedendaagse schrijvers heb je hoog zitten?
Ik lees met belangstelling Alain de Botton. Met een zekere jaloezie lees ik de werken van Marja Pruis, ooit wil ik een biografie schrijven zoals Marja Pruis heeft gedaan. Zij zou verplichte lectuur voor studenten moeten zijn en niet alleen voor studenten Letteren. Hoe zij haar ‘onderwerp’ van de biografie ziet, hoe zij hem terug naar het leven brengt! Haar boeken houden mijn enthousiasme voor de Nederlandse literatuur in leven, ze is een aanwinst op mijn lijst. Ik zou graag haar willen zijn om een biografie te kunnen schrijven over een Roemeense dichteres die na de Roemeense Revolutie zelfmoord pleegde.

Nog twee namen: Rascha Peper en Sanneke van Hassel.

Hoe dichtbij komen je eigen boeken voor jou?
Eenmaal gepubliceerd zijn ze niet meer van mij. Wel door mij geschreven, maar ter adoptie aan de lezer afgestaan. Daarom begrijp ik de vergelijking ‘dat een boek je kind is’ niet. Een boek is immers een product dat je aan vreemden geeft. Anderzijds blijven het mijn boeken, ze handelen over mijn eigen Roemenië en mijn eigen angsten en trauma’s, dromen en hopen. Ze blijven een deel van mij. Deels zijn ze ook autobiografisch, maar de vrouw in mijn boeken is niet dezelfde als degene die nu de woorden schrijft. Ik ben heel blij dat de boeken gelezen worden, ik ben elke lezer dankbaar, wie hij ook is. Van alle feedback die ik heb gekregen, heb ik nu twee reacties in mijn hoofd: iemand schreef me dat hij in zijn leven alleen de Bijbel en mijn boek ‘De ziekte van Kortjakje’ heeft gelezen. En een ander schreef dat hij het boek, na tot pagina 60 te zijn gekomen, na zoveel seks, bij het vuilnis heeft gegooid, maar dat hij van mij wel graag meer zou willen horen over mijn Roemenië. Een andere lezer, met wie ik intussen bevriend ben geraakt, vertelde me dat hij door ‘De ziekte van Kortjakje’ heeft begrepen hoe “grenzeloos en toch beheerst” ik eigenlijk ben. Dus je schrijft en publiceert een boek en door de lezer komt het boek steeds naar jou terug. Voor welk boek, behalve die van jou, moeten we nu allemaal naar de winkel rennen?
Mooi dat je zegt ‘behalve die van jou’. Want ja, als je iets anders dan Dracula wil weten over Roemenië moet je mijn boeken lezen!
Ik zou altijd in de rij staan voor de volgende, naast natuurlijk Yourcenar, Gombrowicz, Borges: Ljoedmila Oelitskaja, Max Blecher, Ilf en Petrov, Ismail Kadare, Italo Calvino, Marina Tvetaeva, Flaubert, Berberova, Almudena Grandes.
Maar wie leest moet echt beginnen met Homerus, ik noemde hem al, met Dante en met het Gilgamesj-epos. Hoe kun je literatuur lezen als je geen Dante hebt gelezen?
De laatste jaren lees ik meer non-fictie dan fictie en ik herlees meer dan ik lees. Veel geschiedenis, psychologie. Mijn appetijt voor geschiedenis is weer een verworvenheid van de laatste jaren. Wat doe je het liefst als je niet schrijft?
Alsof ik eerst schrijf en daarna leef. Nee, eerst leef ik, eerst vivere deinde philosophari: ik heb een dochter, man, hond, kat, mijn werk in de bieb. Maar als mijn man boos op me is, zegt hij weleens dat ik alleen maar aan het schrijven ben. Als ik dat hoor ben ik trots op mezelf, want ja, ik wil iedere dag kunnen schrijven. Dit is een droom, mijn droom: iedere dag twee uur schrijven! Maar om te kunnen schrijven moet je kunnen leven, anders maak je een origami met letters.
Ik heb lange gesprekken met mijn dochter van 11, laat de hond uit, luister hoe de eenden in het water springen, ik kook, ruim op, maak plannen, werk in de bieb, zit op de bank met mijn man wanneer ons dat lukt en ja, ik probeer iedere dag te schrijven, zeker 3-4 dagen per week! Wat brengt de toekomst voor Mira Feticu?
Ik hoop: gezondheid om veel boeken te kunnen schrijven!
En… binnenkort rond ik mijn derde boek af!

http://jacobdezoet.nl/content/2014/05/Interview-Mira-Feticu#sthash.04FMIK8T.dpuf

 

Weet wat seks is
Cathérine Ongenae in De Morgenstrong>Bloed, melk en communisme
De in het voorjaar verschenen roman van de van oorsprong Roemeense schrijfster Mira Feticu – vorig jaar debuteerde zij in het Nederlands met de verhalenbundel Lief kind van mij – is tot nog toe onopgemerkt gebleven. Misschien komt het door de ondertitel, op zich al vreemd voor een roman, die de uitgemolken woorden ‘lust’,’liefde’ en ‘eenzaamheid’ in zich draagt. Nadat mijn oog was blijven haken aan de openingszin – ‘Sinds twee jaar masturbeer ik elke dag in het geheim (ook als ik ongesteld ben, dan vooral) – heb ik dit boek, in feite Feticu’s debuutroman, afwisselend schaterend en gruwend in de speekwoordelijke enkelvoudige adem gelezen. ‘Bloed, melk en communisme’ was een betere aanduiding geweest, en Feticu waardig.
In een ongekend markant proza, robuust en lyrisch tegelijkertijd, ontvouwt zich in De ziekte van Kortjakje het portret van een huwelijk tussen twee emigranten. Ze werden verliefd in Boekarest, en zij volgde hem naar Amsterdam toen hij een baan kreeg aan de universiteit. Aldaar begon de worsteling met de vreemde taal, het heimwee en vooral: met elkaar. Haat wordt de grondtoon: ‘Houden van elkaar doen we allang niet meer, hoewel ik denk dat er best nog liefde mogelijk zou zijn, als we wisten waar we de onderlinge haat begraven moesten. Maar we dragen die haat met ons mee, overal in huis en vooral in het gemeenschappelijke bed.’
Zij verwijt hem hun kinderloosheid, hij verwijt haar haar krankzinnigheid. Maar wat is de kip, en wat het ei? Of zij niet gewoon het leven rustig aan zich voorbij kan laten gaan, vraagt de man. Waarop zij repliceert dat de communisten haar niet dood hebben gekregen, en iets anders dus al helemaal niet meer. De toon is gezet. Het gedeelde traumatische verleden wordt een splijtzwam, beiden kiezen hun overlevingsstrategie. Bij hem is het werken, en Roemenië zo ver mogelijk achter zich laten. Bij haar is het de onstuitbare herinnering aan geweld, en haar thuis, en het verlangen naar een glimlachend meisje of jongen in haar schoot. ‘Samen zullen wij de kleine cel voorfluisteren hoe hij mens kan worden.’
Als op een dag zich eindelijk een Spinozaliefhebber aan haar balie meldt – ze heeft een baan gevonden in de Openbare Bibliotheek, waar vooral de Consumentengids populair is, en boeken over tuinieren – opent zich haar dorstige hart. Let wel, Feticu beschrijft dit zo: ‘Toen op een donderdag rond het middaguur, na een stuk of vijf keer rij-examentheorie en driemaal de laatste editie vragen en antwoorden, een klein mannetje, iets groter dan ikzelf, met een dikglazige bril om Spinoza vroeg, schuurde ik mijn kont over de baliestoel alsof hij me een injectie geluk kwam toedienen.’
Het is het begin van een affairette, waarbij hij haar uitkleedt en in haar nakie ronddraagt. Wint ze er iets bij? Als hij zich na enige tijd laat zien in het gezelschap van een ander Balkanvrouwtje, Olga, weet ze in feite genoeg. Hoe meer bezwerende woorden hij op haar loslaat, hoe onbedwingbaarder haar neiging zijn schedel te splijten met een loeizware asbak.
De ziekte van Kortjakje is een roman die de pijn van het emigrantenbestaan fysiek onder woorden brengt. ‘Ik wil woorden snel uitspreken, zonder na te denken, zonder in gedachten een zin te maken die eruit ziet als een gedrocht.’ Misschien maak ik het mooier dan het is, verblind door Feticu’s vreemde grillige beeldspraak, en is het ‘gewoon’ een roman over een vrouw die zich laat leiden door de lokroep van haar baarmoeder. Dat doet zij dan echter wel erg in stijl: het masturberen, het bloed dat zij opspaart in een leeg frisflesje, de steeds grotere vibrators die ze aanschaft, de manier waarop ze die tegen de muur plaatst, het is allemaal geladen met een woedende wraakzucht. Waarschijnlijk is het de combinatie van de vanzelfsprekende, doorleefde kennis van een communistisch regime en de naweeën ervan, en het niet te onderdrukken verlangen naar seks, flirts en baby’s, die dit zo’n uitzonderlijk werk maakt. Uitzonderlijk sardonisch ook. Als de man schreeuwt dat ze dan maar een hond moet nemen, antwoordt zij dat ze dat voor haar kind zou doen, een hond nemen. ‘Net als Ceausescu heb ik een vijfjarenplan.’ Over haar halfzachte minnaar in Rotterdam denkt ze dat hij een uitstekend voorzitter van een coöperatieve boerderij of zoiets zou zijn geweest. ‘De woorden stromen uit zijn mond als tienermeiden die gaan shoppen met weinig geld. De hele dag zijn ze in de weer en tegen de avond kopen ze een strikje of zo.’ Als ze haar onderbroeken te drogen hangt aan de waslijn vindt ze het moeilijk ze met hun voorzijde op te hangen, maar met hun achterste is nog erger. ‘Het voelt alsof ik zelf naakt, ruggelings aan de waslijn hang, met mijn benen gespreid. Laten we zeggen dat de Securitate me zo kan verkrachten, hangend op mijn rug, maar ik kan krabben en bijten.’
Tegen het einde van de roman dreigt de gal van de vertelster te verdrinken in net te surrealistische beelden. Maar ach, ook die overdaad is misschien wel gepast. ‘Alles is mogelijk’, zoals de openingszin van het slotdeel luidt. Dus ook het visioen van het dochtertje dat aan haar vader vertelt met een klasgenootje een letterspel te hebben gespeeld. Ze moest een lichaamsdeel noemen dat begon met een k. De trotse vader begint met raden wat ze gezegd zou hebben. Kin? Knie? De lezer weet intussen wel beter.

Marja Pruis in De Groene Amsterdammer, nummer 29 / 17-07-2013

Projectsubsidie (werkbeurs) voor publicatie

Acht debutanten (van de volgende literaire debuten) ontvangen elk een projectsubsidie voor de totstandkoming van hun tweede literair werk:

Patrick Bassant (Joy, roman, Wereldbibliotheek) voor een roman;
Annemarie de Gee (Kamermensen, verhalenbundel, Atlas Contact) voor een roman;
Rosan Hollak (Scherptediepte, roman, De Bezige Bij) voor een roman;
Shira Keller (M, roman, Podium) voor een roman;
Kaweh Modiri (Meneer Sadek en de anderen, roman, Thomas Rap) voor een roman;
Lodewijk Petram (De bakermat van de beurs, non-fictie, Atlas Contact) voor een non-fictieboek;
Ellen van Velzen (Jonge Vlieger, kinder- en jeugdliteratuur, Lemniscaat) voor een kinderboek;
Kira Wuck (Finse meisjes, poëzie, Podium) voor een dichtbundel.

Aan twaalf auteurs konden beurzen worden verleend voor het schrijven van een derde boek:

Martin Michael Driessen voor een roman (Wereldbibliotheek);
Mira Feticu voor een roman (De Geus);
Viktor Frölke voor een roman (Thomas Rap);
Rein Gerritsen voor een roman -derde deel in trilogie (Lemniscaat);
Saskia Goldschmidt voor een roman (Cossee);
Thomas Heerma van Voss voor een verhalenbundel (Thomas Rap);
Willem Jardin voor een roman (Querido);
Marije Langelaar voor een roman (De Arbeiderspers);
Jamal Ouariachi voor een roman (Querido);
Mirjam Pool voor een non-fictieboek (Augustus);
Bart Slijper voor een non-fictieboek (Prometheus/Bert Bakker);
Ivo Victoria voor een roman (Bezige Bij Antwerpen).

Projectsubsidies voor publicaties (voorheen: werkbeurzen voor auteurs) worden door het Nederlands Letterenfonds toegekend als investering in de totstandkoming van literair Nederlands- en Friestalig werk dat bij een professionele uitgever in een redelijke oplage wordt uitgegeven en dat in de reguliere boekhandel verkrijgbaar is.

Bron: Letterenfonds. Dutch Foundation for Literature

Interview in Santé (PDF)

De Roemeense taal is een Slavisch slagveld
De Nederlandse schrijfster Mira Feticu (1973) debuteerde begin 2012 sterk met Lief kind van mij. Kan zij die lijn met haar tweede roman De ziekte van Kortjakje voorzetten? Is de van oorsprong Roemeense soms zo ingeburgerd dat we, gezien de titel, hier te maken hebben met een typisch geval van Hollandse literatureluur? Niets is minder waar. Het proza van Feticu heeft internationale allure, zeker wat betreft taal en opbouw.
De hoofdpersoon in De ziekte van Kortjakje heet toevalligerwijze ook Mira en scheert derhalve dicht langs het leven van de schrijfster zelf. Hier is iemand aan het werk die zichzelf in haar teksten helemaal geeft. Op het exhibitionistische af. Maar juist doordat de realiteit als het ware een tikkeltje gekanteld is, is dit minder confronterend dan men denkt. Zelfspot werkt helend.
Net als in de eerste roman wordt er flink geworsteld met het huwelijk, masturbatie die eerder op bestraffing lijkt, een kinderwens die niet gedeeld wordt, ongeïnteresseerde ouders en een papa die in een ver verleden zijn handen niet thuis kon houden. Maar vooral is er het gevecht met de taal. Dat vreselijke Nederlands dat maar niet eigen te maken lijkt. Juist die strijd zorgt voor de originele stem.
Haar (in het boek van oorsprong Roemeense) man begrijpt eigenlijk niets van haar. Hij vindt haar te neurotisch voor het moederschap. Zij is niet bereid, of eerder niet geschikt, om simpelweg te leven. Dat alles wordt veroorzaakt door ‘de Grote Ideologische Vrieskou’ van het communisme, de feitelijke ziekte van Kortjakje. De Roemeense geheime dienst Securitate leeft in haar hoofd nog voort.
‘Ik meet de haat tussen ons. In bed, in het donker. Als ik me naar hem toe beweeg en hem ruik, proef ik de geur van mijn man, de vertrouwde geur die ik ken. De haat verstopt zich dan onder het bed, als een verjaagde kat. [ … ] Wat doet hij eigenlijk voordat hij in slaap valt? Meet hij ook de haat tussen ons?’ […]

– Guus Bauer op Literatuurplein.nl

Opvallend is natuurlijk de gelijkenis tussen de naam van de hoofdpersoon en de schrijfster: Mira. Hierdoor vraag je je als lezer af waar de grens ligt tussen het verhaal en de werkelijkheid. Mogelijk is dit ook Feticu’s bedoeling, ze zet je als lezer aan het denken.
Het communistische verleden van Roemenië komt ook aan bod in De ziekte van Kortjakje. Verhalen uit Mira’s jeugd, met name over haar door het socialistische beleid getraumatiseerde oma, laten zien dat het voor iedereen een moeilijke tijd was. Er komt ook een beeld uit naar voren van Mira’s jeugd, die niet vlekkeloos is verlopen.
Het verhaal is goed, maar de verwarring van Mira heeft veel invloed op de schrijfstijl. Naarmate ze wanhopiger wordt, wordt de stijl lastiger te volgen. Gedachten, dialogen en flashbacks wisselen elkaar af, en soms is het onduidelijk wat echt is gebeurd en wat de fantasie is van de hoofdpersoon. De schrijfstijl past bij de mentale staat van de hoofdpersoon, bij haar gevecht met vooral zichzelf.

Felice Beekhuis op Boekenbijlage.nl

Met de dilemma’s van de immigrant heeft Mira Feticu een goed thema te pakken. Van alle tijden en tegelijkertijd actueel. Vele mensen komen naar Nederland, in het hoop het hier beter te krijgen dan thuis of gewoon om een paar jaar te werken. Hun dromen en ambities, hun strijd met het nieuwe land; dit is herkenbaar en interessant.
In haar boek De ziekte van Kortjakje stipt Feticu dit onderwerp veelvuldig aan, maar het vormt niet het hoofdonderwerp. De zoektocht naar liefde vormt de kern van het boek. Feticu’s hoofdpersoon zoekt naar liefde bij haar man. Als hij haar meer en meer negeert raakt ze gefrustreerd. Hij vindt juist dat zij zich hysterisch gedraagd en dat hij haar daarom juist negeert. De vrouw als hysterische harpij, de man als gevoelloos blok steen; een gedateerd archetype als je het mij vraagt, of blijft zoiets eeuwig houdbaar?
Feticu neemt geen blad voor de mond. Met de openingszinnen zet ze gelijk de toon: “Sinds twee jaar masturbeer ik elke dag in het geheim (ook als ik ongesteld ben, dan vooral). Daarbij denk ik aan vreselijke dingen, aan ongelukken, de dood. Ik vinger mezelf tot er bloed stroomt en ik niet meer op mijn kont kan zitten, totdat de straal urine ongecontroleerd uit me gutst.” De ondertitel van het boek luidt ‘lust, liefde en eenzaamheid’ en dat wordt hier effectief in één ranzig beeld getroffen. Het is alsof de schrijfster eerst een voorselectie onder haar lezers wil houden: weet je zeker dat je verder wilt in dit boek?
Ik vind het mooi dat Mira Feticu, die zelf vanuit Roemenië naar Nederland is gekomen, in het Nederlands is gaan schrijven. De volmaakte integratie zou ik zeggen. Maar het kan nog wel een stuk beter. De ziekte van Kortjakje is niet mijn boek, dat is duidelijk. Ik hoef niet per se een heel boek lang in het hoofd van een seksueel gefrustreerde vrouw te zitten. Feticu heeft echter wel degelijk een eigen stem, die wat mij betreft het beste tot uiting komt wanneer ze herinneringen beschrijft uit Roemenië; wandelingen door de stoffige straten van Boekarest, een eigenzinnige grootmoeder die verhalen vertelt en de communisten vervloekt. Hier wil ik graag meer over lezen. 2 Juni 2013
Jacob de Zoet op jacobdezoet.nl
De Roemeens-Nederlandse Mira Feticu kruipt in het hoofd van een vrouw die dingt naar liefde en gek wordt van eenzaamheid
Feticu zet het personage overtuigend neer. Mira’s ontreddering druipt van de pagina’s, in die mate dat het ergerlijk wordt en we zin krijgen haar wakker te schudden, tot actie aan te zetten, haar te laten scheiden van die man die haar kinderwens nooit zal vervullen en haar weer naar Roemenië te sturen bij haar familie. Maar ze zit gevangen in een vicieuze cirkel en kan die niet doorbreken, integendeel, ze maakt het zichzelf net moeilijker en scherpt de aversie van haar man aan. Het is bijna pervers, alsof ze geniet van zelfvernietigend gedrag. […] De ziekte van Kortjakje is een pijnlijk, rauw verhaal. Feticu laat haar lezers achter met een knoop in de maag en dat is wellicht de bedoeling.
– Annick Vandorpe 0p Cobra.be (2 mei 2013)
Lief kind van mij valt het beste te vergelijken met de vroege kortverhalen van Kristien Hemmerechts. Dat komt door de fascinatie voor het lichaam, door de vleselijke, niets verdoezelende seksualiteit en door de enigszins bitsige manier van noteren. Niettemin zit Feticu nog sterk vast in haar autobiografie. Soms vult ze hele bladzijden met losse herinneringen, alsof ze uit de losse pols notities zit te maken. Die vergaarbak aan jeugdherinneringen laat zich niet zomaar omvormen tot een boeiend verhaal. Ook de zelfbeklagmeter staat soms in het rood. De wisselvallige eersteling van een onmiskenbaar talent.”
DE STANDAARD, vrijdag 1 juni 2012
”Hoeveel zinnelijkheid Benali ook in het boek vindt, Lief kind van mij is vooral ook een ontzettend treurig boek. De eerlijke beschrijving van zoveel verdriet, pijn en teleurstelling, van zoveel liefde die nooit is waargenomen, gedeeld en geleefd. Het stompt je in je maag, beukt op je hart, sleept je mee en laat je uiteindelijk volledig lamgeslagen achter. Kies er het juiste moment voor, en laat je meezuigen in absolute openhartigheid.”
Prospekt Online
‘Ik heb genoten van Lief kind van mij. Op hartverscheurende wijze weet Mira Feticu het leven van een jonge Roemeense die de overgang van de dictatuur naar de vrijheid doormaakt in prachtige beelden te vangen. De ontdekking van de jonge seksualiteit in dit boek is wellustig en openhartig.’
Abdelkader Benali
”Met zelden vertoond lef schetst Mira Feticu haar jeugdige honger, seksualiteit en eenzaamheid. De gretigheid van de schrijfster verkleint niet na haar verhuis naar Nederland of door het moederschap. Lief kind van mij is een uniek zelfportret van een zowel brutale als gevoelige vrouw. Feticu’s originele proza maakt stevige bokkensprongen. Voor lezers die bereid zijn om mee te gaan op het grillige pad van een emigrante die zichzelf genadeloos ontleedt. ”
Psychologies.be