Archief blog 2013-2021

Buitenlandse krant

Betapress, de enige importeur van buitenlandse kranten, stopt er grotendeels mee. Vanaf 2022 door de week geen internationale dagbladen meer in Nederland! Niet in boekhandels, niet in kiosken, niet op stations. Een duidelijk slachtoffer van het coronatijdperk. Misschien lijkt het velen een bijzaak, vooral in deze moeilijke tijden, maar mij heeft het nieuws niet onverschillig gelaten. Vooral door het déjà-vugevoel dat ik erbij kreeg. Ik zag mezelf alweer stiekem naar buitenlandse radiozenders luisteren, zoals ten tijde van het communisme. Zover zal het uiteraard niet komen, homo coronas heeft nog altijd het internet, maar het verdwijnen van de papieren internationale krant verandert wel iets aan het plezier dat je hebt bij het lezen ervan, al is het maar omdat je voor het van A tot Z online lezen van Le Monde of The New Yorker een abonnement moet nemen. En dat wil ik niet, ik koop liever elke week losse kranten. Kocht, moet ik zeggen, want het kon al niet meer sinds de eerste lockdown. En nu wordt dat definitief.
Moet je voortaan de trein naar Antwerpen pakken voor een buitenlandse krant? En ik denk niet aan mezelf, maar aan de Spaanstalige lezers van El País, aan de Franstalige lezers van Le Monde, et cetera. De zaterdageditie dan maar? Ja, zolang het duurt, want in het noorden is de distributeur in oktober ook daar al mee gestopt. Van de tijd dat ik in de openbare bibliotheek werkte, herinner ik me nog heel goed dat er ’s ochtends of ’s middags voor veel bezoekers niets urgenters was dan: de internationale kranten! Voor velen waren die misschien de enige mogelijkheid om nieuws over hun geboortegrond te lezen. Maar ik denk ook aan internationaal georiënteerde studenten die de buitenlandse krant op de uni lazen, en dus niet op hun mobiel. Ja, wat gaan de universiteiten doen?
En wat moet de gewone internationale krantenlezer? Zullen we voortaan in de Nederlandse dagbladen die artikelen verslinden die beginnen met ‘de internationale media zeggen over…’? Zullen er straks internationale kranten naar Nederland worden gesmokkeld, zoals in mijn geboorteland onder de dictatuur? Zal er een illegale handel ontstaan? Niet meer in menselijke nieren, maar in de El País van deze week: vers, je kunt de inkt nog ruiken. Met het verdwijnen van de internationale krant in de kiosk of de boekhandel verliest onze wereld iets van haar glans.
Je kunt zoomen met Mars, bij wijze van spreken, maar om Le Figaro te kopen moet je de trein naar Antwerpen nemen. De wereld is groot en klein tegelijk, vooral nu, in deze nieuwe lockdown. Armer in glans, rijk in hoop.
‘Daarom lieve Ari

Wees niet bang

De wereld draait rond

en dat doettie nog lang’

wens ik u op z’n Deelders’.

Fijne feestdagen!

Den Haag Centraal, 23 december 2021

Onze stad

‘Wat voegt een nieuwkomer toe aan het collectief bewustzijn van de stad?’, vraagt Chris Keulemans zich af in zijn net verschenen boek ‘Gastvrijheid’. Het is een vraag die geldt voor ieder mens en elke stad, ook de onze. Toen mijn man en ik lang geleden besloten om ons te vestigen in een stad met een schouwburg, had ik geen idee dat deze stad echt mijn stad zou worden. Dat ik zo dol op de stad zou worden als je op een mens wordt.
In de liefde gaat het er mij om met wie je elke dag bent, met wie je oud wordt of wilt worden. Je eerste liefdes houd je in je hart, het leven wil soms anders dan het hart. Zo ook met steden. Elke dag dezelfde wegen, dezelfde tuinen, hetzelfde bos, de mensen die je kent. En op een dag realiseer je je verbaasd dat de stad de laatste jaren niet heeft stilgestaan: hij is onder je huid gekropen. En misschien is dat heel normaal voor iemand die hier is ‘geboren en getogen’, maar ik, die in dit land niemand met dezelfde achternaam als ik heb, vraag me soms wel af hoe wij zo ver zijn gekomen: de stad en ik.
Vorige week ontving ik het boek dat werd samengesteld naar aanleiding van het Haags Verhaal: Den Haag in 136 groepsportretten. Het echte Den Haag, geen promotionele glossy met mensen die je je hele leven in Den Haag niet zult ontmoeten, maar gewone mensen die niet anders willen doen dan ze zijn. Hoeveel Den Hagen zijn er? Hoeveel ken ik ervan? Van de mensen in het groepsportrettenboek ken ik een deel, soms ken ik ook hun verhalen. Maar sommige ontmoetingen in het boek verrassen me. En dat is ook de bedoeling van het Haags Verhaal, om mensen bij elkaar te brengen die elkaar anders niet zouden ontmoeten. Precies wat ook in het boek gebeurt. Een boek dat elk Haags museum, elke bibliotheek en elke wachtkamer zou moeten hebben. Ik herinner me hoe de juf op mijn basisschool dezelfde verrassende keuzes maakte toen ze ons een plek in de schoolbanken gaf, we waren verrast door haar keuzes, maar later begrepen we dat ze een doel had. De vraag van Keulemans, wat een nieuwkomer toevoegt aan het collectief bewustzijn van de stad, zou ik dan ook algemener maken: wat voegt íédereen toe aan het collectief bewustzijn van de stad? Het boek van het Haags Verhaal geeft een mogelijk antwoord. Een maatschappelijk antwoord op een politieke vraag, want zo lees ik de vraag van Keulemans. Oudkomers, nieuwkomers, we nemen niets af, we voegen alleen toe. We zijn geen onbekenden voor elkaar, we zijn de stad. We zijn allemaal Den Haag.

Den Haag, 18 december 2021

Hypocrisie

Ik heb nooit een aflevering van ‘De Meilandjes’ gezien. Je hoeft immers geen aflevering te zien om te begrijpen waar het over gaat. Na twee seconden kijken snap je het, denk ik. Meilandjes zijn er bijna overal in de wereld op de buis. Waarom? Omdat er kijkers voor zijn. En dat zegt meer over de kijkers dan over de Meilands, die geen moeite hebben om hun niveau en manier van denken en zijn te laten zien. Maar de ophef die is ontstaan na de uitspraken van Erica Meiland zegt wel iets over de hypocrisie van Hallmark, Emma en al die andere bedrijven die ineens een geweten, een ruggengraat, en political correctness hebben. Alsof ze ineens, out of the blue, beseffen met wie ze te maken hebben. Ik zie ze van Hallmark op hun vingers bijten: ‘Oh, hoe hebben we ons zo kunnen vergissen in die Erica, zeg!’
Ach, hou toch op! Als er niet zou zijn geklaagd over het niveau van Erica en haar gedachtegoed, waren haar postkaartjes nog gewoon in de etalages te vinden. Of ik het dan eens ben met wat die Erica op tv debiteert? Helemaal niet. Naar mijn idee vervullen de Meilands de rol van de clowns aan de koninklijke hoven van vroeger. Als de grappen van de clown de koning niet meer bevielen, moest zijn kop eraf. De tijden zijn niet veranderd, alleen heet de koning nu televisie of Hallmark. En als grappen of opmerkingen die worden gemaakt, gevaarlijk lijken, moet er koppen rollen. Maar wat die Erica heeft gezegd, leeft wel voort in de Nederlandse woonwijken, en niet alleen daar! Komt Hallmark straks ook met een echt statement? Vertrekken ze uit Nederland omdat veel van hun klanten ook pinguïns aan de horizon zien? Bedrijven, jullie naam is hypocrisie!
Of ik dan vind dat Hallmark de samenwerking met die malloten niet had moeten beëindigen? Helemaal niet. Maar misschien was het gewoon beter geweest als ze er nooit aan waren begonnen.
De maatschappij waarin we leven, heeft veel weg van een salon van de Franse neuroloog dr. Charcot: allemaal schreeuwen we wat. Die vervreemding zie je ook op tv.
Toen ik kind was, kwam er eens een man naar ons dorp met een enorme beer die kon dansen. We keken allemaal gefascineerd naar die beer die zelfs de foxtrot kon doen, en geen seconde dachten we eraan dat die beer iemand anders was dan wij zagen. Hij was een arme beer, getemd om te dansen. We vroegen die beer niet om boeken te schrijven of memorabele quotes te geven voor op Hallmark-kaarten. Want als je dat doet, krijg je pinguïns. En dan begint pas de echte foxtrot!

Den Haag Centraal, 9 december 2021

Eigen taal

Finland wil het Engels als officiële taal, omdat het Fins, met die uitzonderlijk vele naamvallen, voor migranten te moeilijk zou zijn, zelfs voor degenen met een universitaire opleiding. Ik ken het Fins niet en ben ook nooit in Finland geweest, maar ik heb begrepen dat het een beetje op het Hongaars lijkt, of andersom. Afhankelijk van waar je vandaan komt, zijn alle talen moeilijk. Voor een native speaker van een Romaanse taal is een Germaanse taal moeilijk en andersom. Of beter gezegd: was moeilijk. Chinees lijkt voor iedereen Chinees, en toch leren bijna alle gymnasiasten tegenwoordig ook Chinees.
Niemand zegt dat je de taal perfect moet spreken, maar opgeven voordat je begint, is de grootste faux pas die je in je land van adoptie kunt maken. Als je in Nederland je hele leven Engels blijft spreken, blijf je een paar centimeter boven de Hollandse klei- en zandgronden zweven. Je voelt de grond niet. En daarmee bedoel ik dat je nooit zult weten wat die schaatsers in de bekende schilderingen van Avercamp zeggen of over welke uitdrukkingen het in Pieter Bruegels Nederlandse spreekwoorden gaat. Ik wilde ze wel horen, ik wilde ze kennen. Op de zaterdagmarkt in Oud-Rijswijk zag ik jaren geleden dezelfde mensen als bij Avercamp. En toen ik aan mijn derde boek in het Nederlands begon, zette ik in mijn werkkamer een dienblad voor mijn neus met daarop een prent van de schaatsers van Avercamp. Ik wilde kunnen babbelen met hen. Voor mij, als geboren Roemeense, is de rookworst bij de Hema heel Nederlands en ik geniet als iemand in de rij voor de kassa me in plat Haags vertelt hoe ik hem moet bereiden.
Ik weet niet wat de angst van de Finse politici is dat ze bereid zijn om een groot stuk van hun identiteit verborgen te houden. Je kunt het voorstel zien als openheid tegenover migranten, maar voor mij is het het tegenovergestelde. Immers, die migranten die Engels blijven spreken, zullen nooit echt helemaal worden opgenomen in de Finse maatschappij. Het is waar dat ik niets weet van de Finse maatschappij, maar net als alle maatschappijen moet ook de Finse samenleving iets eigens hebben, iets eigens en iets moois, iets waar je nooit toegang tot zult hebben als je Engels blijft spreken. Misschien is het een manoeuvre uit paniek, want politici die dingen voorstellen zonder erover na te denken heb je overal. Of zouden de Finnen het echt zat zijn om tijdens een wandeling alleen een zwijgzame yeti tegen te komen en willen ze er een die ‘nice to meet you’ zegt en bij de McDonald’s eet?
Als buitenlander zou ik mijn mouwen opstropen en in die lange Finse woorden die zinnen lijken, beginnen te hakken.

Den Haag Centraal, 2 december 2021

Mannen

Op dit moment ben ik een debat over machtsmisbruik en seksuele intimidatie aan het voorbereiden. Met bijzondere gasten, die over dit onderwerp meer kunnen vertellen dan ik. En zeker meer beheerst. Naast twee bekwame vrouwen zit er in het panel ook een man en ik heb geen idee wat voor vragen ik hém moet stellen. Ik vind het moedig dat hij de discussie aangaat en tegelijk irriteert me mijn eigen gevoel. Zijn de vrouwen in het panel niet net zo moedig?
Het langzame intreden van de overgang gaat gepaard met het gevoel dat er te veel mannen in mijn omgeving zitten. Noem het een neveneffect van mijn opvliegers, maar ik heb het gevoel dat Den Haag stikt van de mannen. Allemaal in pak, belangrijk, somebody, met power. Als freelancer in de cultuursector heb je ook altijd met mannen te dealen. Ja, er zitten wat vrouwen, ‘meisjes’, op de socialmedia-afdelingen en, wees nu niet te opvliegerig, Mira, hoeveel vrouwelijke projectleiders heb je niet gekend – die bijna altijd verantwoording afleggen aan een man? Zou het paradijs ook vol mannen zitten? Of is het dan de hel?
Ik heb mezelf horen denken: hoeveel jaar moet ik nog dealen met zoveel powermannen? En dan heb ik het niet eens over machtsmisbruik & Co. Waar begint het probleem?
Thuis, in je relatie? Elke relatie is immers ook een machtsverhouding. Ik ben afkomstig uit een maatschappij waar het vanzelfsprekend is dat de man directeur, dokter, manager, schrijver is. Na jaren, ik zat allang in Nederland, begreep ik dat ik daar een literaire prijs niet had gekregen omdat de juryvoorzitter in mijn mannelijke personage de karikatuur van een bevriende collega meende te herkennen. Allebei mannen met power. In de liefde, oorlog en literatuur mag alles, maar alleen als mannen het doen.
Ik leef in een leven waarin zo veel wordt bepaald door een man. Ik was gek op een afwezige vader, verhuisde naar een ander land voor een buitenlandse man, om niet te beginnen over echte machtsmisbruikers. Waar was mijn vrije wil? Altijd bij me gehad, maar vaak verkeerd gebruikt, in de richting zoals onze maatschappij ons leert. Na te zijn opgegroeid in een mannenmaatschappij verhuisde ik naar een maatschappij waar de beslissingen toch door mannen worden genomen. Vrouwen mogen ook wat, maar in hoge functies zijn ze met te weinig om echt het verschil te maken.
Zouden vrouwen het anders doen? Een van de sprekers in het debat meent dat vrouwen elkaar minachten, terwijl mannen elkaar respecteren. Ik dacht dat ik het nooit zou zeggen, maar soms mis ik het meisjesinternaat waar ik ben opgegroeid. Een paar honderd meisjes.
U hoort het, het wordt wat, dat debat.

Den Haag Centraal, 25 november 2021

In het nu

‘Why so much drama in the world?’, vraagt het Griekse meisje met wie ik sport. Heel het weekend heeft ze politiesirenes gehoord. Ik haal mijn schouders op. Geen sirene gehoord, geen krant gelezen dit weekend, geen nieuws gezien, zelfs geen Netflix. Aan Loekasjenko heb ik niet gedacht, niet eens aan de persconferentie van Rutte & Co.
Toch had ik een vol en spannend weekend. Ik heb bijvoorbeeld een volle spaarkaart voor Albert Heijn-bestek ingeleverd. Niet voor het zilveren, maar voor dat andere, het goudkleurige eetgerei. Twee weken geleden had ik al twee lepels en twee vorken gehaald. Dit weekend ook de lepeltjes en gebakvorkjes. En meteen heb ik ze in gebruik genomen.
Mijn hele (Nederlandse) leven heb ik gegeten met gewone, banale vorken. Als ik in mijn eentje at, gebruikte ik meestal de enige vork die ik als studente in Boekarest had. Die heb ik nu nog steeds. Met een plastic handgreep, helemaal gesmolten, een vork die veel vuren heeft meegemaakt. Niets mis mee. Ik heb ook luxueuzer, mooier bestek, dat ik al jaren bewaar voor ‘later’. Maar dat later is nog niet gekomen en zal ook niet komen, vrees ik. Na zoveel verhuizingen zitten die betere lepels en vorken nog steeds ergens in een doos. Maar dit weekend heb ik mijn pompoensoep gegeten met een goudkleurige lepel. Dan is ie ook lekkerder, serieus! Door het bestek waande ik me in een goudeneeuwdecor voor een onzichtbare schilder. En ditmaal geen Netflix tijdens het eten, ik concentreerde me volledig op de soep en de lepel. Vrijdagavond was niet de persconferentie het spannendste moment van de dag, maar mijn gang naar Albert Heijn. Zouden die gebakvorkjes nog op voorraad zijn?
Nee, ik ben niet huiselijk, ik kook maar eens in de week en bakken doe ik nooit. Als ik alleen eet, is mijn lekkerste maaltijd een goedgevulde sandwich en een salade – die nu lekkerder is dankzij de nieuwe vork die ik in de tomaat prik. Tot nu toe heb ik het ’s ochtends nog niet aangedurfd om met zo’n mooi mes margarine op mijn boterham te smeren, maar dat komt nog wel.
Blij worden van kleine dingen is mijn mantra dit jaar. De grote zijn vaak een drama. Dat is wat ik doe, en het voelt goed!
‘Why so much drama in the world?’ Ik hoor de vraag niet eens, ik ben bezig met een oefening die drie verschillende spieren aanspreekt. Ik voel me bijna een drummer, mijn hele lichaam is aan het multitasken. Ik leef in het nu, in een sportzaal. Als ik aan de toekomst denk, zie ik mezelf met een gouden dessertlepel een sachertaart eten.

Den Haag Centraal, 18 november 2021

JEANNETTE DE GEUS

‘Een slachtoffer van geweld en misbruik in de jeugdzorg heeft een rechtszaak die ze had aangespannen tegen de Nederlandse staat verloren. De rechtbank in Den Haag gaf de staat, die zich beriep op verjaring, gelijk,’ meldt Nos.nl droog.
Het slachtoffer is Jeannette de Geus en toen zij de staat twee jaar geleden aansprakelijk stelde voor nalatigheid, heb ik daar in onze krant over geschreven. Nu heeft een rechter besloten dat ze daar te lang mee had gewacht. Heeft het zin om te vragen of de rechter een man was? Of een vrouw? Vindt u mij tendentieus? Weet de rechter wat het betekent om in geval van misbruik stappen te durven zetten? ‘De Geus heeft geen feiten gesteld, en die zijn ook niet gebleken, waaruit volgt dat de staat destijds daarvan op de hoogte was en toen had moeten ingrijpen,’ staat te lezen in de uitspraak.
De staat heeft ook iets van Harvey Weinstein, die zijn schouders ophaalt en zijn schuld ontkent. Ook de staat is een man. Een week geleden interviewde ik een dappere vrouw uit Bangladesh die werd bedreigd door orthodoxe groeperingen, en tegelijk ook door de staat Bangladesh. Maar wij zijn niet in Bangladesh. De staat kan blijven slapen terwijl er kinderen worden misbruikt, want de staat is toch niet aansprakelijk. Die kinderen zullen hun hele leven met zichzelf moeten vechten, tot ze de moed zullen hebben om er iets over te vertellen. Een vrouw van 68 klaagde de staat aan. Dacht de staat dat ze op haar leeftijd niets te doen had, dat haar breiwerk af was of zo? Nee, die vrouw worstelt een leven lang met wat haar is aangedaan en vindt nergens gerechtigheid. Ze draagt het kind dat tussen haar vierde en haar veertiende meermalen is misbruikt met zich mee. Wat voor leven heeft deze vrouw gehad? Waar kan ze rust vinden en compensatie in een rechtstaat die zegt ‘je pijn doet er niet toe want je bent te laat’? Wanneer had ze de staat aansprakelijk moeten stellen? Vijf jaar geleden? Tien, twintig, dertig, veertig jaar geleden? Ergens voor haar geboorte? Ergens tussen paniekaanvallen en depressie? Tussen het wegstoppen van herinneringen en flitsen uit een horrorverleden? Op welke leeftijd had ze de staat precies moeten aanklagen? Toen haar lichaam nog trilde bij elke onverwachte aanraking? Deze vrouw, die onder haar trauma gebukt gaat, heeft alles gedaan om dóór te gaan, om te leven, deze vrouw is de heldin van haar eigen leven. Ze heeft gevochten en heeft de schuldigen aangewezen. Het resultaat van haar aanklacht? Jeannette de Geus moet nu de proceskosten van 3391 euro betalen.

Den Haag Centraal, 11 november 2021

Er volgt een bijzonder weekend voor mij. Zaterdag 13 november speel ik twee keer ‘Al mijn vaders’ in Theater Drang in Den Haag (er zijn nog kaartjes, vooral voor de tweede voorstelling om 21.00 uur) en zondag 14 november word ik door door Maaike Verrips samen met Suleiman Adonia geïnterviewd in De Nieuwe Liefde, Da Costakade 102, 1053 WP Amsterdam.

Dus kom, kom, kom!

Ik heb veel zin in beide dagen!

Woede

Al een tijdje weet ik wat er in de Centrale Bibliotheek van Den Haag gebeurt, maar ik wilde me niet wéér opwinden en ook geen conclusie uit alleen persoonlijke ervaringen trekken. Maar de schande is nu openbaar en ook vele anderen zijn geschrokken van de lege geesten, lees: lege kasten van de bibliotheek, getuige de aandacht in de media.
‘Minder collectie, meer connectie’ is de nieuwe slogan van de barbaren die de collectie vernietigen. Umberto Eco zei ooit: ‘Het boek behoort tot dezelfde categorie als het wiel’, doelend op het belang van boeken voor de mensheid. Als je daar niet van doordrongen bent, moet je ook niet met boeken werken. Ik schaam me al lang voor de beleidsmakers in openbare bibliotheken. En zo’n ongelukkig rijm toont nog eens aan dat een rijm nog geen gedicht maakt, alleen dat de bedenkers ervan niets met boeken hebben. Meer dan dat, ze weten kennelijk niet wat een boek betekent of wat de functie van lezen is. Zulke dingen krijg je met directeuren die na vier, vijf jaar bij de bibliotheek nog niet weten waar de collectie geschiedenis staat, maar wel de weg naar de gemeente met gesloten ogen weten te vinden. Heeft niemand opgemerkt dat de werkroutes van de laatste directeuren van de ‘openbare’ bibliotheek steevast beginnen bij de gemeente? En dat wanneer ze daar zijn opgebrand, ze een minder hete functie bij de bibliotheek krijgen, bij de Assepoester van de publieke sector? Dat we cultuurwethouders hebben die evengoed zorg of financiën hadden kunnen doen en dat, wie weet, misschien met minder vernietigende effecten dan nu voor de openbare bibliotheek?
Het is al langer geleden dat ik werd benaderd door oud-collega’s van de bibliotheek die me vertelden wat daar gaande is en ziek werden van de beslissingen die werden genomen over de collectie. Ik heb toen mijn schouders opgehaald, omdat ik neutraal probeer te blijven. En omdat ik de nieuwe directie kansen gunde. Maar inmiddels schrijven alle kranten dat in de bibliotheek de koning naakt is.
Ik snap best dat je in deze tijden niet moet verwachten dat beleidsmakers in de bibliotheek Callimachussen zijn, zoals de vader van de bibliothecarissen. Maar ik schrik als ik bedenk dat met mensen zoals degenen die nu over de collectie beslissen, het boek in het algemeen de tand des tijds helemaal niet zou kunnen doorstaan. En als ik dat bedenk, voel ik woede. Woede, ja, het woord waarmee 750 jaar voor Christus de westerse literatuur begon.
Wanneer zal de bibliotheek worden geleid door mensen met liefde voor het boek? Kunt u zich voorstellen dat Mercedes-Benz wordt geleid door iemand die niets met auto’s heeft? Of het Vaticaan door een atheïst?

Den Haag Centraal, 4 november 2021

 

Kippenvel

Wat voel je op het moment dat je iemand onder de tram duwt? Of als je, zoals de advocaat zegt, niet duwt maar alleen ‘de hand en vinger van het slachtoffer wegslaat’, met dodelijke gevolgen? Is zoiets een beslissing van het moment? Een impuls? Is het peil van je menselijkheid om onverklaarbare redenen ineens tot onder het nulpunt gezakt? Of ben je simpelweg een onmens gekleed in de strakke huid van een vijftienjarige jongen die nog geen kompas in het leven heeft?
En is dit een losstaand geval of hebben we te maken met een kwetsbaar segment van de bevolking dat zomaar het slachtoffer kan worden van een wreed kind van vijftien? Je kunt eigenlijk niet meer spreken van geïsoleerde gevallen. Immers, ze stapelen zich op. Mensen over wie niemand zich ontfermt. Hun herkomstland niet, hun adoptieland niet. Migranten, de dupe van decennialange sociale en economische onzekerheid in eigen land, aangespoeld in het Westen.
Ik lees dat de ambassadeur van Polen kippenvel kreeg van de tragedie. Kippenvel. Sommigen krijgen kippenvel als ze tijdens het eten op hun vork bijten, anderen van douchen met koud water.
Kippenvel. Toch een menselijke reactie. Maar ik vrees dat hij vaak kippenvel krijgt en zal krijgen, want het wemelt van de ongelukken met Polen. Hoeveel kippenvel kreeg hij toen er twee dode Polen werden gevonden op een bootje, niet eens zo lang geleden? Reacties die tonen dat je mens bent, zijn welkom. Maar moet de ambassadeur niet beginnen met het tellen van de doden? Twee op de boot, één op een zolder, één in een park, Polen in Den Haag beginnen te lijken op de tien kleine negertjes in ‘En toen waren er nog maar…’. De Pool is de nieuwe neger. Of krijgt de ambassadeur ook van metaforen kippenvel?
Het beschermen van de migrant begint in het land van meneer de ambassadeur zelf en gaat verder tot in het land van adoptie. Dit is geen verkeersongeluk. Geweld tegen de migrant, tegen de kwetsbaarste, is geen losstaand fenomeen dat je kippenvel bezorgt, maar een verschijnsel dat moet worden aangepakt.
Wat voel je op het moment dat je iemand onder de tram duwt of ‘alleen de hand wegslaat’ met dodelijke gevolgen?
Een seconde lang stel ik me voor dat de arme Pool zich had omgedraaid en naar de jongen had geschreeuwd: ‘Waarom duw je mij?’ Dat hij van de tramrails zou opstaan en schreeuwen naar ons allemaal: ‘Hoe durven jullie? Hoe?’
Ja, ik zie het hem doen, en anderen zoals hij. En ik krijg er kippenvel van.

Den Haag Centraal, 28 oktober 2021

 

Te aardig

Vorige week interviewde ik Emile Roemer in het Limburgs Museum tijdens de start van een project over migranten in Nederland. Ik voelde me die dag heel moe en ik was eigenlijk bang dat ik op het punt stond om ziek te worden, maar ik wilde het toch doen. Emile Roemer is immers een van die weinige Nederlandse politici die geen telescoop nodig hebben om de verre planeet van de migranten te zien. En ja, hij is ook een heel aardige man. Dat zei ik een paar weken geleden na een kennismakingsgesprek ook over wethouder Martijn Balster tegen mezelf. Balster wilde me leren kennen na de publicatie van mijn onderzoek naar migranten in de regio Den Haag. Aardig, aardig. Ook Emile Roemer leek me echt een warm mens, het type dat je wiel vervangt als je panne hebt en ook je koffie betaalt.
‘Blijf vechten,’ zei Roemer na afloop van het vraaggesprek tegen me. Wat had ik tegen hem moeten zeggen? Ik had hem naar concrete stappen gevraagd, bang dat hij nu, met zijn nieuwe functie als gouverneur van Limburg, steeds minder tijd voor migranten zal hebben. ‘Voor een wet hebben we drie jaar nodig,’ zei hij. ‘Blijf vechten!’
Hoe idealistisch is een politicus eigenlijk? Of hoe pragmatisch? Zijn er ook politici die het welzijn van een bepaalde groep in de samenleving echt op de eerste plaats zetten en pas daarna hun eigen agenda of belangen? Kan dat? Wat zijn de regels om het spel te blijven spelen en te blijven vechten voor een groep die de pech heeft geen electoraat te zijn? Migranten in de kassen stemmen niet. Zullen we ooit verder gaan dan het ‘rapport Roemer’? Het verschijnsel van de migratie staat al twintig jaar op de Nederlandse politieke agenda’s, zal het over vijftig jaar nog steeds actueel zijn? Het ‘rapport Roemer’ bestaat. Hoe nu verder? Concreet? Concreet, want ook een idealist heeft een dosis pragmatisme en bij mij wordt die dosis altijd geactiveerd als ik een politicus spreek. Voor iedereen is het fijn om aardige mensen te spreken! Aardig zijn is fijn, maar ik ervaar het soms als een onzichtbare deur die voor je neus wordt dichtgesmeten. Je ziet het niet, maar na een tijdje voel je de pijn. Pijn na de aardige ontmoeting met Balster, pijn na het gesprek met Roemer. ‘Blijf vechten!’
Wie? Ik? Maar ik ben geen politicus. U moet gaan vechten! U zit daar. Ik heb alleen mijn woorden, verder niets, u hebt de instrumenten, de ruimte en de macht. U kent uw politieke partners, en als het u echt kan schelen, maakt u echte afspraken en gaat u verder dan uw beloftes.
Wanneer hebben we elkaar gesproken, meneer Balster?
Meneer Balster, meneer Roemer!

Den Haag Centraal, 21 oktober 2021

 

Hoekstra en de zijnen

Hoekstra en de toeslagenaffaire. Heeft iedereen in dit land het gevoel dat ik nu appels met peren vergelijk? Waarom is de poging om langs een voor de milderen onder ons minstens discutabele weg een vriend te helpen te vergeven, maar had o zo lang niemand ogen of oren voor alle onbekende, onmachtige ouders die, vrees ik, zelf niet eens meer wisten of ze iets fout hadden gedaan of niet? Waarom is de onmachtige altijd schuldig tot het tegendeel wordt bewezen, als het ooit bewezen wordt, en geven we een minister alle ruimte om zichzelf en een heel volk ervan te overtuigen dat hij alleen maar, eh, een vriend in nood wilde helpen? Zat die vriend soms op de rand van het ravijn? Nee, hij dreigde zijn zaak kwijt te raken.
Maar hoeveel van ons, onmachtigen, zijn hun zaak, hun huis, hun partner, hun kind, hun alles, wel niet kwijtgeraakt in de wirwar van de belasting? Wie zou er mild zijn voor mij of voor een andere, onbekende, als ik mezelf en de mijnen, of die ander de zijnen, uit onmacht wil beschermen of redden? Wie zou dan vergevingsgezind zijn? Zij en wij. Zij, de machtigen. Wij, de gedupeerden. Zij die zomaar 26.000 euro kunnen investeren en wij die elke maand de centjes tellen. Zij die liegen. En wij die aan de fiscus zelfs de kleur van onze diarree moeten doorgeven. Zij die overal huizen hebben en wij die ons gelukkig prijzen met een dak boven ons hoofd. Popolo grasso tegenover popolo minuto. Zij die zichzelf de besten vinden. En wij die zelfs aan onze twijfel twijfelen.
Wat ik alleen niet begrijp, is waarom ze nooit recht in ons gezicht zeggen dat ze ons dom vinden, en dat hun duur verkochte democratie slechts een sprookje is om ons rustig te houden. De grootste kermis ter wereld is immers de politiek. Tijdens verkiezingen zou ik graag leugendetectors willen installeren bij hun campagnes. Het enige wat in deze misère troost geeft: die zeshonderd journalisten, afkomstig van zo’n honderdvijftig mediabedrijven, die de beerput geopend hebben. Zij zijn degenen die het lijk van de democratie af en toe onder stroom zetten, een elektrische schok geven, waardoor dat lijk bij flarden nog tekenen van een polsslag vertoont.
Door deze affaire had ik het vreemde gevoel dat de globalisering op een vreemde manier werkt, dat er maar twee werelden in de wereld zijn. De rijken en de armen. Zij die overal mee wegkomen aan de ene kant, en wij aan de andere kant. En wij stemmen op hen. Wij.

Den Haag Centraal , 14 oktober 2021

Buikje

We hebben elkaar ontmoet toen ik terugkwam uit Antwerpen, eind augustus, nadat ik vier weken ver van huis was geweest.
Muizen weten niets over eigendommen en misschien is het niet eens zo slecht dat hij of zij míjn kantoor had uitgekozen in plaats van een van die 2500 leegstaande huizen in Den Haag. We kwamen elkaar totaal toevallig tegen: ik ging naar de wc en hij/ zij stak net de badkamer over.
Mijn badkamer, zeg maar. Maar in die seconde van de ontmoeting gebeurde er iets, iets wat ik al lang niet meer had meegemaakt. Noem het een moment van ontroering. Het gebeurde, omdat mijn oog op zijn of haar buikje viel. Dieren kunnen, net als baby’s, zo’n schattig, mollig buikje hebben. Zo zacht dat het je netvlies streelt. Op dat moment wist ik dat ik niet een muis had, misschien wel een zwangere muis, maar een kamergenoot. Voor onbeperkte tijd.
En daar ben ik me meestal ’s nachts van bewust, dan realiseer ik me dat deze ruimte waarin ik juist alleen wilde zijn, niet meer van mij alleen is. ’s Nachts maakt hij/zij me wakker en als hij/zij me wakker maakt, vraag ik me af of hij/zij weet hoe erg we eigenlijk op elkaar lijken. Wat zou hij/zij van mij vinden? Dat mijn aanwezigheid hem/haar niet echt bang maakt, is wel duidelijk. Zijn/haar buikje heb ik niet meer gezien, maar we horen elkaar elke nacht. En verder? Allebei waarderen we de eenzaamheid en de stilte. Allebei houden we van boeken. En net als hij/zij, houd ik ook van snacken midden in de nacht. We lijken brutaal, maar dat zijn we niet, we willen gewoon ons werk doen. Als ik door hem/haar niet kan slapen, vraag ik me af of ik zelf niet een muis in een ander wezen ben, in een experiment. Hoe eng is dat?
Nu ga ik weer weg, voor twee weken. Zal hij/zij minder bang zijn in zijn/haar eenzaamheid? Zal hij/zij minder rennen tussen de stapels boeken door als er geen groot lichaam in het bed ligt? ‘In hoeveel huizen heb jij gewoond?’, vraag ik hem/haar. ‘Best veel,’ zeg ik zelf, ‘maar toch niet meer dan ik. En ik sta weer op het punt te verhuizen. Wat kunnen we voor elkaar betekenen? Ik voel me schuldig dat ik voor jou zo eng ben dat jij als een gek gaat rennen als je me hoort, lilliputter. Loop gewoon, ik heb al geaccepteerd dat je er bent!’ ‘We zijn kameraden, maatjes,’ mompel ik als hij/zij me wakker maakt.
Misschien weet hij/zij dat ik weer wegga, want vannacht was hij niet te stoppen. Ik stond op en zei hardop: ‘Zo!’ Ik lachte om mezelf, zette mijn hoofdtelefoon met geluidsonderdrukking op en ging slapen.

Den Haag Centraal, 7 oktober 2021

 

Memet

‘Op de kazerne werd hij gepest, op de kazerne ging hij dood,’ heet het artikel in NRC over brandweerman Memet Yildirir, die zelfmoord pleegde als gevolg van pesterijen op zijn werkplek. Dagenlang heb ik niet kunnen rusten na het lezen van dit artikel en ik hoop vurig dat er een plek in de hel is voor hen die buitenlanders pesten omdat zij de nieuwe taal nog niet machtig zijn. Moet ik het netjes formuleren? Ik hoop dat er in Dante’s hel een cirkel is voor collega’s die collega’s pesten om hun accent of hun gebrekkige taalgebruik. Het is een van de redenen waarom buitenlanders in Nederland Engels blijven spreken. Ik ken er veel: buitenlanders die het Nederlands passief kennen, maar bang zijn dat ze worden uitgelachen als ze zich in het Nederlands zouden uiten.
Memet werd gepest vanwege zijn afkomst en taalproblemen op de kazerne! Volwassen mannen die dat doen en een volwassen leidinggevende die het tolereert! De Turkse Memet laat een kind van drie en een vrouw achter. Ik kan me voorstellen met hoeveel liefde voor ons land zijn dochter zal opgroeien!
Nadat dichter Ovidius in 8 na Christus door keizer Augustus was verbannen naar Tomis, noemde hij – een van de grootste dichters van het Romeinse Rijk – zichzelf ‘de barbaar’. Omdat hij de taal van de volkeren die leefden aan de Zwarte Zee niet sprak. Hij, die in zijn rijke huis in Rome genoot van zijn hypokaustum, een geavanceerd systeem van vloerverwarming, was gedoemd om de rest van zijn leven te slijten tussen Geten met ijs in hun baarden. Zijn invalshoek verraste me, want ja, zo kun je het ook zien. Al die stoere Nederlanders uit de kazerne zouden in Turkije ook barbaren zijn, omdat ze geen Turks spreken.
Ik gun iedereen een verbanning, van pakweg een maand, lang genoeg om je barbaar te voelen. Misschien dat zoiets je meer empathisch maakt. Om te weten hoe het voelt als je iets wilt zeggen en het niet kunt, hoe het voelt als er op je wordt neergekeken vanwege je accent of gebrekkige taalgebruik. Memet deed zijn best, veel meer dan zijn Nederlandse collega’s. Veel meer dan de leidinggevende, veel meer dan iedereen op de kazerne. Memet wilde er zijn en vocht voor het leven tot hij de strijd verloor.
In hoeverre Memet het Nederlands machtig was, doet er niet toe. Er zijn mensen die al pesten om een vreemde nadruk op een woord, om een harde ‘n’ of een zachte ‘g’. Het zijn geen taalpuristen, het zijn geen mensen.
Taal moet verbindend zijn. De moeite die Memet deed om in te burgeren, had juist moeten worden aangemoedigd. En wat een paradox, dat brandweermannen die levens moeten redden, levens verwoesten!

Den Haag Centraal, 30 september 2021

 

Gat in ons hart

Als de niet-bestaande God zijn activiteiten eventjes zou staken en zou kijken hoe de wereld eraan toe is, zou hij ongetwijfeld een paniekaanval krijgen. Krantenkoppen lezen zou ik hem zeker afraden als hij al oud en kwetsbaar is; als het moest, zou ik hem alleen behoedzaam laten weten dat zijn schepping er slecht aan toe is en ik zou hem een paar plaatselijke kranten geven waarin de ernstigste berichten gaan over het kappen van een paar bomen en een licht verkeersongeluk. Want hoeveel kan het hart van een oude man nog aan? Mijn hart werd gebroken deze week. En vandaag voel ik me lichtelijk verloren. Niet na een huiselijke ruzie, nee, en ook niet omdat er zoveel huizen leegstaan in Den Haag terwijl er een woningcrisis is. Nee, het waren twee krantenkoppen die me braken: vorige week las ik dat de taliban de middelbare scholen in Afghanistan heropenen, maar alleen voor jongens, en vandaag dat de Portugese André Ventura, oprichter van de radicaal-rechtse partij Chega, bij de verkiezingen hoopt te ‘scoren’ met Roma-haat.
‘We zijn uitbehandeld,’ zou ik tegen de oude God zeggen. ‘Richt je op je andere creaties. Er zijn nog zoveel dingen om van te genieten. Ik neem aan dat je vroeg wakker bent, luister naar de vogels, word vogelaar, neem een hobby, iets wat niets met mensen te maken heeft. Want hoewel we de maan koloniseren, hebben we een gat in ons hart. We voeren gecompliceerde operaties uit, maar we hebben dat gat in ons hart en we zijn niet meer te behandelen!’
Het dikke ‘In Memoriam – Addendum’ over Joodse, Roma- en Sinti-kinderen die tussen 1942 en 1945 werden gedeporteerd en vermoord, heeft mijn netvlies verbrand toen ik het de eerste keer in de vitrine van Verwijs zag staan. En als je het durft te openen voel je je een schim. Jij hebt hen immers overleefd. Waarom leef jij wel en zij niet? Toen ik deze week het artikel over Ventura in de Volkskrant las, dacht ik even dat ik de oude man, God zeg maar, niet langer zou sparen en hem zou confronteren: waar zat de fout? Zijn we een rekenfout, een misrekening? Kan niemand het gat in ons hart vullen?
We vechten als gekken voor een persoonlijk leven, maar we hebben geen inzicht in het grotere plaatje. Zullen wij beter zijn dan die Duitse kopstukken uit de Tweede Wereldoorlog die naderhand zeiden dat ze niet hadden geweten dat het zó erg was? Het ís al heel erg. Roma-haat is een woord dat mijn mond verbrijzelt. Het feit dat in Afghanistan alleen jongens mogen studeren, maakt mijn hart klein. De Roma-haat die Europa als gordelroos oversteekt, verstikt me. Kleine, miezerige mens.

Den Haag Centraal, 23 september 2021

 

Herfst

Ik weet niet wat u het afgelopen weekend hebt gedaan, maar ik heb de herfst verwelkomd. Nog steeds ben ik dat boerinnetje uit mijn dorp dat ging studeren en haar lot ontliep, en het best zie je dat wanneer de seizoenen wisselen. Voor de zomer voel ik het minst, maar bij het intreden van de lente, de herfst of de winter verander ik in een personage van Dostojewski: te veel existentiële vragen. De lente geeft me energie, de winter stemt me dankbaar, maar de herfst maakt me melancholiek.
Hebt u nog de tijd om te zien dat de bladeren vallen, dat de hemel hoger wordt? De natuur is op dit moment aan het veranderen van kleren. Heeft dat invloed op de stadsmens? In mijn dorp gingen we nu plukken. Appels, peren, druiven. Op een van de eerste mooie herfstdagen waren de walnoten aan de beurt. En zij die een kweepeerboom hadden, plukten tot slot ook de kweeperen en legden ze in het venster, om de donkere, lange winterdagen die volgden, te verlichten. Van komkommers, groene tomaten en witte kool werden pickles gemaakt. Het gezinshoofd zorgde voor brandhout. Vooral de armen baden om zachte winters. Het daglicht doofde geleidelijk, wat je de tijd gaf om je innerlijke tijdmeter aan te passen aan de natuur. Iedereen verwelkomde wat er aan stond te komen: korte dagen, sneeuw en kou.
De herfst was in mijn kindertijd altijd lang. En extreem genereus. Van de fruitbomen en de oogst tot de enorme dahlia’s, groot en zwaar als volle emmers, die iedereen in de tuin had. De heuvels, de bergen, de velden in de herfst waren de eerste haute couture die ik in mijn leven heb gezien. De geuren en kleuren gaven de ziel de kracht om de winter te doorstaan. De helft van de lange nachten stond je bij het raam, wakker gehouden en geroepen door de geest van de vertrekkende zomer of herfst, je had de tijd om na te denken. Zonder spijt gaf je jezelf steeds weer over aan het komende seizoen, met zijn werk, beperkingen of rijkdom.
Maar de drukke stad minacht rituelen. Pas bij de eerste regen die een week aanhoudt, merken we dat het herfst is. Dit weekend zong ik, zoals elk najaar, in mezelf de laatste verzen van ‘Herfst’ van Rilke: ‘Wij allen vallen. Het geldt ook deze hand./ En zie naar de andere: het is in allen./ Toch is er Iemand die dit algemene vallen/ oneindig teder met zijn hand omvat.’
Toch kan ik me na een zomer vol bosbranden en overstromingen niet onttrekken aan de vraag of iemand dit algemene vallen nog wel in zijn hand houdt, want de mens heeft er een zootje van gemaakt.

Den Haag Centraal, 16 september 2021

Bataafs

Ik had nooit gedacht dat ik dit zou zeggen: studeren of lezen is niet voor iedereen goed. Het is voor het eerst in mijn leven dat ik dit zeg, nu ik zie wat klassieke lectuur heeft gedaan met iemand zonder inlevingsvermogen. Ik heb het over Baudet, die zichzelf Cato de Jongere vindt, omdat hij, in zijn ogen, de oude tradities van ons Rome (lees: Nederland) beschermt. Maar feitelijk, en dit zeg ik ook met spijt, is hij niet meer dan het Bataafse oor dat Martialis in zijn epigrammen ridiculiseerde. ‘Tune es, tune’ ait ‘ille Martialis, cuius nequitias iocosque novit aurem qui modo non habet Batavam?’ (‘Ben jij nou die Martialis wiens liederlijke grappen iedereen kent behalve wie een Bataafs oor heeft?’) Met ‘Bataafs’ wordt hier ‘onontwikkeld’ bedoeld en na Baudets ‘Homo!’-gescheld tegen de journalist die hem geen hand gaf, weet ik dat er echt een auris Batava bestaat in de zin die Martialis gaf.
Laat u dus niet verblinden door die uil van Minerva en de boreale stront, want Baudet misbruikt cultuur en culturele referenties op dezelfde manier als waarop de communisten in mijn geboorteland de taal misbruikten. Cultuur is voor hem geen doel, maar slechts een instrument. ‘Homo!’ roepen is het ware niveau van Baudet. En dan heb ik liever iemand die nooit een boek heeft gelezen dan iemand die voor niets heeft gelezen en citaten misbruikt. Dat het zo kan misgaan met iemand die zegt dat hij belezen is!
Ik las dat in 2010 de ouders van een 9-jarige jongen hun zoontje tien cent hebben laten overmaken naar COC Nederland. De reden: het kind had het woord ‘homo’ als scheldwoord gebruikt. De ouders lieten hun zoontje daarom een schadevergoeding betalen aan het COC. Wat gaat Baudet betalen aan de cultuur die hij misbruikt? Aan het COC? Aan de kinderen die niet uit de kast durven te komen, omdat ‘homo’ op scholen nog steeds het populairste scheldwoord is? Wat gaat hij betalen aan Nederland? Wat voor reprimande krijgt Baudet?
Misschien had Martialis gelijk en zijn we inderdaad onontwikkeld, lomp, en zijn we Erasmus’ tegenspraak tegen Martialis niet eens waard. Was Nederland ooit een ontwikkeld land, een land voor iedereen? Moeilijk te geloven als je naar ‘onze’ politici kijkt. Tien jaar geleden vond meer dan de helft van de Nederlanders dat het woord ‘homo’ als scheldwoord mocht worden gebruikt, zo bleek uit een peiling van de AVRO en COC Nederland. Is er in de afgelopen tien jaar iets veranderd? Ja. De helft van de Nederlanders van tien jaar geleden heeft inmiddels zijn Scaramouche gevonden, met zijn geaffecteerde spraak, in feite onontwikkeld, het prototype dat Martialis voor ogen had toen hij dat epigram schreef dat wij zo graag willen vergeten.

Den Haag Centraal, 9 september 2021

 

ABK

Hoeveel Ankie’s Broekers-Knol zijn er in Nederland? Wie durft ze te tellen? Ze, alle Ankie’s Broekers-Knol, mannen en vrouwen, bekleden mooie posities in deze maatschappij en niet altijd zie je wat ze aan het doen zijn, maar de gevolgen van hun acties zul je zelf ooit ondervinden. We kenden de Ankie’s Broekers-Knol al voordat we de naam hoorden. Ze komt immers uit een grote familie en heeft veel nichten en neven. Onmogelijk dat je, hoe kort je ook in ons landje zit, nog nooit een Ankie Broekers-Knol bent tegengekomen. Een ABK weet vanaf haar geboorte dat zij slimmer is dan iedereen en veel meer rechten heeft. Primus inter pares. Buitenlanders tellen niet. In de ogen van de vele Ankie’s Broekers-Knol zijn buitenlanders een soort muggen die in zwermen zijn gekomen met de klimaatverandering en moeten worden bestreden, van kinds af aan, op de manier waarop de heks Dorothy bestrijdt in ‘The Wizard of Oz’. En dat is wat ABK doet, bestrijden. Want ondanks haar leeftijd is ze nog fit en ze is niet het type dat met haar kleinkinderen in de bioscoop gaat zitten. ABK wil beleid maken, want daar is zij, samen met de andere ABK’s, voor geboren: ‘to make Holland great again’.
Na een paar jaar in Nederland leer je een ABK herkennen, maar haar talent is groter dan dat van jou: zij herkent jou al voordat jij weet dat zij een ABK is. Je wilt gedag zeggen of iets vragen, en dan zie je haar blik wanneer ze je accent hoort. ABK-vrouwen zijn erger dan ABK-mannen. Van een ABK-man zou je met tact een graseter kunnen maken, maar een ABK-vrouw is een T. Rex, een Tyrannosaurus, en zal dat ook blijven. Ze zitten vooral in de ‘betere’ klassen, ze zijn je baas, leraar of minister, maar ook bij de bakker kun je een T. Rex tegenkomen. Vooral als het gesprek een-op-een is, vallen ze aan. Ze moeten zich veilig voelen en zijn stiekemerds, van het soort dat brieven stuurt zonder de Kamer te informeren.
Wie denkt dat een ABK anno nu alleen een VVD’er kan zijn, vergist zich. ABK’s zitten overal. En alle functies die ze hebben, dienen hun doel. Denk niet dat het een generatie is die op een gegeven moment vanzelf zal verdwijnen. Die denkfout hebben mijn vaderlandgenoten gemaakt met de communisten. Sommige ABK’s zijn oud, zoals Ankie Broekers-Knol, maar andere zijn nog niet eens geboren. Ik las deze vakantie iets over Hekataios, een Griek die in de tijd van Ptolemaeus Egypte bezocht en de xenofobie daar betreurde.
Iedereen kent nu Ankie Broekers-Knol en kan zich distantiëren van haar betreurenswaardige handelen. Maar wat te doen met al die andere ABK’s?

Den Haag Centraal, 2 september 2021

Vlinders

Ik lees momenteel een boek over vlinders. Ook voor mij is het bijna vakantie, ik zie het in wat ik lees. Met het zwaard van een nieuwe lockdown boven ons hoofd gaan velen op vakantie. Maar vakantie vieren kun je ook in onze stad. Niet per se op de volle pleinen of op de volle stranden, maar juist in parken, tuinen, in de groene omgeving.
Laatst liep ik van de Laan van Meerdervoort naar het Zuiderpark, via de De la Reyweg. Heeft iemand weleens die kleine, bijna Japanse, miniatuurtuintjes voor de vele huizenblokken aan De la Rey opgemerkt? Ook daar, tussen het vele steen en beton, hebben mensen met liefde voor groen minituinen aangelegd, alsof ze wilden zeggen: ja, dit is inderdaad de weg naar het Zuiderpark als je van de Laan van Meerdervoort komt, met bloemen geven we je tekens dat je op de goede weg zit. En dan het Zuiderpark, een van de mooiste parken van Den Haag, waar ik de grootste tuberozenstruik ooit tegenkwam en eraan rook tot ik op mijn benen stond te trillen.
Gigantische sieruien. Duizendschoon. En in de stad die legioenen lindebomen, die nu allemaal in bloei zijn en waarvan de parfum je ’s avonds of na regen naar je bol stijgt? Wie heeft er nog een joint nodig als je onder de lindebomen fietst?
Blijf je deze zomer in de stad? Als je oog voor detail en passie voor kleur hebt, hoef je nergens heen! Het Haagse Bos is mijn ‘Secret Garden’, die ik een paar keer per week bezoek. Geen plek meer op het terras? Zet een eerste stap in het Haagse Bos en kijk wat er met je gebeurt. Eerst wordt je ademhaling regelmatig. Dan die grote bomen. Ga er eens staan, in het Haagse Bos, en probeer te visualiseren hoe het water onderweg is van de wortels van de grote bomen naar hun bladeren. Ultieme wetenschap heeft voor mij veel van het magisch realisme. Vogels.
En ook het vlindereffect, waar je heel de zomer van mag genieten. Vragen we ons weleens af waar ze vandaan komen? Wat het zijn? Hoe ze aan zoveel schoonheid komen? Vlinders zijn magisch. Ik lees in mijn boek dat het Griekse woord psyche een dubbele betekenis had: vlinder en ziel. Het verbaast me niet. Insecten bestaan al 400 miljoen jaar en zijn op deze aarde ver in de meerderheid in vergelijking met de 5400 bekende zoogdiersoorten. Op dit moment zijn er, lees ik ook in mijn boek, 900.000 soorten insecten bekend. Er wordt gezegd dat de kleine wezentjes heersen op aarde. Begrijpen we hoe ingewikkeld hun mysterie is?
Ik wens iedereen, maar vooral degenen met verdriet, een zomer vol kleuren, geuren en vlinders!

Den Haag Centraal, 15 juli 2021

Qu’est-ce qu’un auteur?

Witold Gombrowicz beweert dat een auteur die niet in staat is om over zijn eigen werk te spreken geen volwaardig schrijver is. Nederlandse auteurs trekken zich van deze bewering niets aan en schrijven of spreken weinig over auteurschap. Als ze het een keer doen, is het nieuws.(*) Ik heb me altijd afgevraagd waarom. Knikte de Nederlandse auteur simpelweg instemmend toen Michel Foucault met een bepaalde brutaliteit zei: ‘Qu’importe qui parle, quelqu’un a dit qu’importe qui parle,’ een uitspraak die nog steeds als een bevestiging wordt gezien van Roland Barthes’ melancholische aankondiging van de dood van de auteur? Naar mijn idee moet de vraag ‘Qu’est-ce qu’un auteur?’ juist nog altijd met een soort onschuld worden gesteld. En wat is de relatie tussen de auteur en de teksten die vóór hem werden geschreven? In de hilarische novelle Deserteren (2019), een werk in de toon van De stoelen (1952) van Eugène Ionesco, gaat Annelies Verbeke nadrukkelijk wel in op vragen over het wezen van de auteur. Haar boek is zelfs meer dan dat: het behandelt ongeveer alle vragen uit de literatuurtheorie.

Een ark van Noach vol literaire concepten

Deserteren is de vijfde novelle die werd geschreven voor Te Gek!?, een grootschalige campagne die de geestelijke gezondheid in Vlaanderen bespreekbaar wil maken. De hoofdpersoon, de vrouwelijke ‘Auteur’, wordt gedwongen tot groepstherapie omdat ze een einde aan haar leven wil maken. Tijdens de therapie ontmoet ze enkele notoire personages, onder wie de jonge Werther, de bekendste Hoogsensitieve Persoon uit de literatuurgeschiedenis, maar ook diens auteur Johann Wolfgang von Goethe en Thomas Mann. De Amerikaanse psycholoog Elaine Aron, grondlegger van het begrip hoogsensitiviteit, tracht het gesprek in goede banen te leiden.

Uit het therapeutische groepsgesprek leren we dat de mistroostigheid van de Auteur onder meer wordt aangewakkerd door de eenzaamheid die haar schrijverschap kenmerkt. Ze bekent:

Ik ben de laatste tijd geïnteresseerd in hoe auteurs over de tijd en het gekakel heen met elkaar in gesprek gaan, elkaar in de armen vallen soms zelfs, los van de tijdsgeest, modes en vetes. Wellicht boeit me dat omdat mijn eenzaamheid binnen de literaire wereld totalitaire trekken is gaan vertonen en mijn leven en de literatuur zich tegelijk niet meer van elkaar laten scheiden.

Ook een thema als de positie van de vrouw in de literatuur komt aan bod. ‘Ik moet immers vierentwintig uur per dag mijn dankbaarheid uitdrukken omdat ik mee mag doen.’ Als psycholoog Elaine aandringt op een gesprek over vrouw-zijn en schrijven, antwoordt de Auteur: ‘Ik wil het helemaal niet hebben over vrouw zijn en schrijven. Dat is het net. Waarom moet het daar altijd maar over gaan? Waarom mij niet gewoon als een auteur zien?’ Lezers weten ondertussen dat dit onder meer komt doordat het grammaticale geslacht van ‘auteur’ mannelijk is.

Zo weet de Goethe aan tafel niet meer welke Goethe hij is: ‘de echte of die van Mann?’

Een gesprek over de troostende waarde van literatuur volgt, of eigenlijk vooral een oefening voor in hermeneutiek getrainde geesten, een hermeneutisch spel: de deelnemers aan de groepstherapie gaan over tot ontmaskering van het auteurschap, zoals Poirot, detective uit de boekenreeks van Agatha Christie, de moordenaar ontmaskert. Er mag dan wel niemand in het gezelschap zijn die twijfelt aan de ernst van de situatie of de ernst van het schrijverschap; wel twijfelen ze allemaal aan de echtheid ervan. Wat is echt en wat is literatuur? Zo weet de Goethe aan tafel niet meer welke Goethe hij is: ‘de echte of die [uit het werk] van Mann?’

De inzet van Deserteren is ironisch en ernstig tegelijk. Het boek maakt niet alleen geestelijke gezondheid bespreekbaar, maar tevens een misschien nog wel problematischere categorie: de literatuurtheorie. Deserteren is werkelijk een ark van Noach gevuld met literaire ideeën en concepten. Alle grote thema’s van de literatuurwetenschap komen voorbij: auteurschap, de vraag voor wie de schrijver schrijft, ballingschap, de functie van het schrijven, de vrouw in de literatuur, de zwarte vrouw in de literatuur, schrijven als therapie, vragen over het waarom van het schrijven en werkelijkheid in de literatuur.

Uitrusten in eigen werk als personage

Wat blijkt uit Deserteren, is dat Annelies Verbeke in de Nederlandse letteren niet alleen haar room of her own heeft, maar dat ze ook graag speelt met het meubilair ervan. In de novelle stelt ze directe vragen aan collega-schrijvers, doet ze soms zelfs een appèl op hen, corrigeert ze hen. Al aan het begin van het boek geeft ze een knipoog naar de reeds in de jaren zestig door Barthes aangekondigde dood van de auteur. De dood van de auteur leeft dus nog steeds (sic). Dat is althans wat de openingszin van de novelle suggereert: ‘Wie wordt daar opgegraven uit een modderige kuil (…). Hemeltjelief! Het is de auteur!’ De auteur is opgestaan en Foucaults vraag kan weer in alle onschuld worden gesteld: ‘Qu’est-ce qu’un auteur?’

Misschien ben ik door mijn eigen formatie extra gevoelig voor dit thema. In Roemenië is de hele ‘Generatie 80’ tot op de dag van vandaag bezig met het thema auteurschap. Mijn universitaire studies vielen precies tussen de aankondiging van Barthes en de vraag van Foucault in. We begonnen met Gustave Flauberts bekentenis ‘Madame Bovary, c’est moi’ en tot de laatste lesdag hielden we ons bezig met de vraag van Pierre Bourdieu in hoeverre Frédéric uit L’Éducation sentimentale met de woorden van Flaubert uit diens brieven spreekt.

Verbeke komt in dit verband met een verrassende en genuanceerde visie: de auteur is niet dood en wil ook niet dood. De auteur wil hooguit (af en toe) deserteren! In Deserteren is de Auteur namelijk moe, maar zeker niet dood. Moe, want ze schrijft al sinds de Ramayana aan (voegen wij in de geest van Stéphane Mallarmé toe) Het Boek. Volgens Mallarmé bestaat de wereld om daar terecht te komen. De tekst is universeel en de auteur schrijft hetzelfde verhaal als altijd, zoals alle generaties voor hem ook deden. Ralph Waldo Emerson beaamde: ‘Je zou zeggen dat één iemand alle boeken ter wereld heeft gemaakt; zo groot is hun innerlijke eenheid dat er geen twijfel over bestaat dat ze allemaal door hetzelfde alwetende individu zijn samengesteld.’ Emerson werd weer geciteerd door Jorge Luis Borges, die eraan toevoegde: ‘De wereldgeschiedenis is een oneindig geschreven boek dat alle mensen schrijven en lezen en proberen te begrijpen, maar waarin tegelijkertijd hun naam is geschreven.’ De auteur was nooit van plan om dood te gaan, hooguit om uit te rusten van zijn eindeloze karwei, door zijn verantwoordelijkheid als auteur tijdelijk neer te leggen en zich terug te trekken als personage in zijn fictie of die van anderen.

In lijn met Emerson en Borges verzucht Goethe in Verbekes Deserteren op een gegeven moment: ‘Ik ben dus zelf een tot literatuur verworden mens.’ ‘Dat zijn we momenteel allemaal’, antwoordt Mann dan. ‘Zoiets valt ook niet te verhinderen.’ Wie is de schrijver en wie is een personage? ‘Hij (Thomas Mann) kijkt de vrouw (Charlotte) twijfelend in de blauwe ogen – is ze de door hem gefictionaliseerde versie wel? Charlotte gaat staan en trekt zijn blik met zich mee.’ Het is niet voor niets dat Barthes zijn pet als criticus op had toen hij de auteur doodverklaarde; hij verkondigde dit niet in de rol van auteur. De Auteur in de tekst van Verbeke klaagt over de moeilijkheden waarmee het auteursbestaan gepaard gaat. Moeilijkheden die haar tot deserteren brengen, maar haar zeker niet uitroeien. Dit laatste wordt dus duidelijk aan het begin van de novelle, met de Auteur die uit haar graf verrijst; een rechtzetting van de door Barthes aangekondigde dood van de auteur. De metafoor van Verbeke zou carrière moeten maken: de auteur is hooguit af en toe schijndood, deserteert in zijn of andermans fictie, maar staat telkens weer op uit zijn schijngraf.

Ingelijfd in het oneindige gedicht

Tijdens het lezen van Verbekes boek heb ik me de vraag gesteld waarom ze voor Goethe en Mann heeft gekozen, en niet, bijvoorbeeld, voor Flaubert en Guy de Maupassant. Flaubert was voor Maupassant net als Goethe voor Mann immers Het Grote Voorbeeld. Maar anders dan Mann Goethe heeft Maupassant Flaubert nooit tot personage in zijn eigen werk gemaakt. En Verbeke had juist personages nodig die de theorie van onder anderen Percy Shelley bevestigden: dat alle gedichten uit het verleden, het heden en de toekomst fragmenten zijn van een oneindig gedicht dat door alle dichters van de wereld wordt geschreven (A Defense of Poetry, 1821). Die theorie houdt namelijk ook in dat een auteur na tweehonderd jaar kan opduiken als personage in het werk van een andere auteur. Zit Goethe in Deserteren aan dezelfde tafel met Mann omdat Goethe Werther is?

De auteur is niet dood – maar een autonome schepper, geheel en al verantwoordelijk voor zijn eigen werk, is hij evenmin. De Tekst waaraan hij werkt, is immers vierduizend jaar geleden begonnen, in de beroemde bibliotheek van Assurbanipal in Nineve, en nog steeds wordt er aan geschreven. T. S. Eliot legt dit punt net anders uit: in zijn essay Tradition and Individual Talent (1919) stelt hij dat een dichter zich altijd te verhouden heeft tot de traditie als geheel; het werk van een dichter kan alleen beoordeeld worden in vergelijking met de werken uit het verleden. Borges beaamt dit gebrek aan auteursautonomie weer op een andere manier. In een van zijn essays rept hij van een man die een verhaal schrijft en ontdekt dat het verhaal zich tegen zijn bedoelingen in ontwikkelt. De personages gedragen zich niet zoals hij wilde, er vinden onvoorziene gebeurtenissen plaats en er wordt een catastrofe aangekondigd die hij tevergeefs probeert te voorkomen.

De auteur mag dan niet dood zijn, wel heeft hij een klacht: hij lijdt aan een chronisch gebrek aan autonomie en zelfbeschikking, kan zelfs zomaar door een andere auteur als personage worden ingelijfd. In Deserteren vertelt de Auteur zelf: ‘Ik mag het niet meer pikken mij te laten vernederen door de neerbuigenden, de onbegrijpenden of de door nijd verstikten, mijn credits niet te krijgen, mijn tijd te laten verprutsen door kwaadaardige parasieten.’ Wat dán het lot van de schrijver is? Goethe en Mann zeggen het in koor: ‘We gaan allen onder in wanhoop! Eer dan ook de wanhoop! Want de wanhoop zal je laatste gedachte zijn!’

Le roi est mort, vive le roi!

Literaire grootheden, echt en fictief, zijn lang niet de enigen die voorbijkomen in Deserteren. Annelies Verbeke onderschat haar lezer niet. Er komen ook paarden die zelfmoord plegen voorbij, ‘een edel soort paarden, die als ze verschrikkelijk worden verhit en opgejaagd instinctief…’ Deserteren is een zwarte komedie met schrijvers en hun personages. Werther pleegt zelfmoord en ligt met zijn hoofd op het bureau van de Auteur, een paar seconden voordat de man van de Auteur naar huis komt, haar een ‘malse kus’ op de lippen geeft en vraagt of ze goed geschreven heeft. Een scène uit het leven van de Auteur. Het verhaal eindigt met een scène waarin de Auteur de vijand, Stanislav Poepmans genaamd, verandert in een kind van drie en hem op schoot zet. Ze weet dat als ze nog een keer zou blazen, Poepmans zou verdwijnen. Maar dat doet ze niet. Een beetje weerstand kan namelijk stimulerend werken.

Je zou kunnen concluderen dat Verbeke zich in Deserteren uit tegen de traditionele kijk op de literatuurgeschiedenis, waartegen ook Barthes tot het einde van zijn leven heeft gevochten. Tegen de literatuurgeschiedenis die drijft op de idee dat we, wanneer auteurs sterven, een ‘laatste’ exegese van hun werk kunnen geven, hun werk daarmee ‘uitgeïnterpreteerd’ en dood verklarend. Zoals Barthes zei: ‘ons wordt gevraagd te wachten tot de auteur dood is om hem “objectief” te kunnen behandelen’. Gaat de Auteur aan het eind van Deserteren weer in haar graf liggen? Zeker niet. Misschien denkt ze er af en toe aan deserteren, maar ze schrijft al vierduizend jaar haar Tekst en is niet van plan te stoppen. Le roi est mort, vive le roi!

Noot
(*) Zie bijvoorbeeld deze beschouwing van journalist Haro Kraak, die in 2020 een kleine trend onder jonge schrijvers ontdekte om over zichzelf en dus over schrijverschap te schrijven: https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/waarom-schrijven-schrijvers-zo-graag-over-schrijvers~bbcd9d42/. Dat men dit in Nederland kennelijk pas vorig jaar is gaan doen, wijst op een schril contrast met de rijke tradities aan schrijverschapsreflecties in vele andere taalgebieden.

De Nederlandse Boekengids,

The Dutch Review of Books, 14 juli 2021

 

Oppervlakkig

Ik weet niet waarom, maar in één weekend zag ik twee documentaires over Afrika én aankondigingen voor nieuwe Afrika-boeken. In de media is het klimaat afgevinkt, het is nu tijd voor slavernij. Ik zeg dit met enige ironie, want het onderwerp is uiteraard meer dan nuttig, maar ik stoor me aan andere dingen, bijvoorbeeld het taalgebruik waarin we informatie geven over een zo pijnlijk verleden, pijnlijk, ook voor de Nederlander. We leven in bijzondere tijden, de geschiedenis zoals we die kennen, is net de Titanic die op de ijsberg stuit. En ik vraag me af of de taal na het zinken onder de overlevenden zal zijn. Wat me precies stoort? Iets wat ik toch typisch Nederlands vind: het taalgebruik van degene die al eeuwen gewend is om te beslissen. Je ziet het in alle compartimenten van de maatschappij, van vergaderingen tot burenruzies. Eerst ergerde ik me lichtelijk aan ‘Ondersteboven van Afrika’, waarin Waldemar Torenstra ‘op een motor door Afrika rijdt, op zoek naar verhalen die niet eerder zijn verteld met historische feiten en de huidige situatie’. Daar heb je hem weer: die vrolijke, opgewekte Nederlander die zelfs de geschiedenis het hoofd kan bieden. Tegen de Afrikaanse boer die een ernstige definitie van de Afrikaner geeft, zegt hij met een brede lach: ‘Dit is een serieus onderwerp voor jou, hè?’ En tegen de afstammeling van het San-volk zegt hij dat we allemaal San zijn, hijzelf ook.
Niet dus! We zijn niet allemaal San, zoals we ook niet allemaal Afrikaner zijn. Waarom begrijpen we niet dat goede apparatuur en betaalde reiskosten geen substituut kunnen zijn voor empathie? ‘We’ zijn geen kolonisten meer, maar ik kan me onmogelijk níét afvragen wat de boer voelde na zo’n oppervlakkige opmerking, of wat de San-afstammeling dacht na zo’n ongenuanceerde conclusie. Wat is het verschil tussen iemand die nooit van Afrikaners en Khoisan heeft gehoord en een oppervlakkige Nederlander die denkt dat hij van alles kan zeggen, omdat hij toch uit een andere werkelijkheid komt, waarin hij wordt betaald voor zijn ‘avontuur’ in Afrika? Op dezelfde dag las ik de promotietekst voor een nieuw boek over Afrika. Die zei niets over het boek, maar veel over ‘ons’: ‘Markeerde de aankomst van de Nederlander Van Riebeeck inderdaad het begin van veel huidige problemen in ZuidAfrika? En waarom weten Nederlanders zo weinig van dit stukje van hun eigen geschiedenis?’ Let op ‘inderdaad’.
Ergert u zich ook aan dit taalgebruik? Dan heb ik een tip: de andere documentaire, ‘Opstand op de Neptunus’, over de bloedigste opstand op zee in ons slavernijverleden. Verteld met gevoel, in een mooie taal. Misschien omdat de voorouders van de verteller aan de andere kant van de geschiedenis stonden, aan de kant die geen beslissingen kon nemen.

Den Haag Centraal, 8 juli 2021

 

M

Ik kende M voor zover zij zich door mij liet kennen. Iedereen die in onze stad woont, heeft haar vermoedelijk ook weleens gezien, in de stad kwam je haar zeker tegen: een vrouw van in de zeventig die een trolleykoffertje en twee tassen meedroeg, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Een vrouw die liever Engels sprak. Aardig, opgewekt. Slim. Grijze staart, blauwe ogen en oorbellen zoals alleen door lady’s worden gedragen.
Gekleed in zwart en wit. Zwarte broek, witte blouse. In de zomer met een bijpassende batik halsdoek, in de winter met een sjaal, zoals alleen mensen die veel ervaring met kleren hebben en weten wat elegantie is, kunnen. Goedkoop, maar in stijl.
In de HEMA in het centrum had je grote kans om haar tegen te komen, je kon haar ook treffen in de AH in de Elandstraat of in de bibliotheek. Of in de tram, zoals ik haar voor het eerst heb ontmoet, toen ik op zoek was naar een oma voor mijn dochtertje. Wie weinig familie heeft, moet improviseren, de vreemde wereld telt zoveel tantes en oma’s en nichten als je nodig hebt. M was toen nog niet klaar om oma te worden, maar ook zij was op zoek naar iets; anders hadden we elkaar niet gevonden. Ze kon bij ons slapen wanneer ze dat nodig had en onze feestdagen hadden de laatste jaren vóór corona iets feestelijks, omdat M dan kwam. Toen we vlak voor corona haastig moesten verhuizen, ben ik haar uit het oog verloren.
Corona kwam. Het verbaasde me dat ze me niet meer belde. En toen ik háár na enkele pandemiemaanden belde, nam ze niet op. Ik dacht dat ze zich had gered, haar telefoon ging immers over. En als ze soms niet kon opnemen, belde ze altijd terug, zeker dezelfde dag. Maar ditmaal belde ze niet terug, ook niet nadat ik het dit afgelopen jaar nog een paar keer heb geprobeerd. Haar telefoon ging wel over. Deze week belde ik nog een keer en ik kreeg te horen dat haar nummer niet meer in gebruik is.
Waar zou M, die geen vast adres had, kunnen zijn?
Hebt u haar misschien gezien? Een Britse vrouw, in de zeventig, grijs haar, netjes in een staart. Nepgouden oorbellen en een batik halsdoek om haar nek, als een stewardess. Met een grote, dikke bril. Grote tassen en een trolley, waarvan je de wielen al van ver hoort, net als haar kleine hakken. Het leven keert kennelijk terug, alleen M niet. Heeft corona haar meegenomen?
Als u haar kent, herkent u haar ongetwijfeld in mijn beschrijving. Meer dan dat zou M niet goed vinden.
Ik hoop dat je oké bent, M.

Den Haag Centraal, 1 juli 2021

Controleren, controleren

Polska Porada is de naam van een adviesbureau voor migranten in het dorp De Lier, dat in 2004 versmolt tot de grote tuinbouwgemeente Westland. Ik ben er om te spreken met Jarek, een van de duizenden arbeidsmigranten die de Westlandse glastuinbouw draaiende houden. Jarek is Pool. Na een jaar werken in de kassen werd hij gediagnostiseerd met een post-traumatische stressstoornis en ik ben hier om zijn verhaal te horen. Ik weet nog niets over hem, maar Polska Porada-eigenaar Hans Thunnissen, met wie ik op Jarek zit te wachten, heeft me niet voor niets uitgenodigd.

Gedurende de afgelopen zes maanden dat ik onderzoek naar migranten deed, heb ik veel verschillende verhalen gehoord. Goede ervaringen, maar ook verhalen over misstanden, uitbuiting, mishandeling zelfs. Arbeidsmigratie heeft in mijn ogen soms iets weg van het communisme in mijn geboorteland: het land kan niet zonder de hardwerkende migranten, zoals het communisme niet zonder de arbeidersklasse kon, maar na verloop van tijd duiken er steeds meer ernstige verhalen op. Op zo’n verhaal wacht ik nu, op deze zaterdagochtend in het hart van de kassen in De Lier. En hoewel ik weet dat ik een ernstig verhaal ga horen, ben ik veel rustiger dan het hondje van Thunnissen dat om de seconde tegen mijn knieën op springt.

De man met wie we hebben afgesproken laat op zich wachten. Als hij maar komt, denk ik. Vorige week zaten we hier in dezelfde samenstelling, de hond incluis, te wachten op een Poolse mevrouw die uiteindelijk niet durfde te komen. Thunnissen vertelt intussen over de zaken van buitenlandse werknemers die hij in behandeling heeft, veel ernstige verhalen.

Ik speel advocaat van de duivel: “Maar waarom blijven ze dan komen, als ze hier zo veel ernstige dingen meemaken?”

Te mooie verhalen

“Ze komen omdat er nog steeds ‘mooie’ verhalen worden verteld”, zegt Thunnissen. “En de grens wordt letterlijk verlegd. Eerst kwamen de Polen (die overigens goede en betrouwbare werkers zijn), daarna proberen ze de Litouwers en zo verder. Veel Polen blijven komen. Meestal uit gebieden die tegen de Russische of de Oekraïense grens liggen. Omdat het daar nog redelijk onontwikkeld is, er niet zoveel wordt verdiend en de werkloosheid hoog is. En niemand wil boer worden of een ander zwaar beroep doen. Bovendien worden ze door de eigen recruiter van een uitzendbureau benaderd. In Nederland verdienen ze ten opzichte van het thuisland drie tot vier keer zoveel. Maar hier wordt hun een worst voorgehouden, dat het allemaal goed zal gaan en ze met veel geld terug zullen keren. Dat is een misverstand. Het is en blijft onwetendheid. En de contracten kloppen veelal niet.” Thunnissen kijkt me aan. “Je moet eens naar zo’n malafide uitzendbureau bellen!”

Ik herinner me een Roemeense krantenkop: ‘Roemenen verdragen de misstanden in het buitenland, omdat niemand in het thuisland hun heeft geleerd dat ze rechten hebben.’ Geldt dat niet voor elk herkomstland? Wat doen de herkomstlanden voor arbeidsmigranten? En is iemand zonder scholing niet in het algemeen kwetsbaarder, vatbaarder voor uitbuiting? Om te spreken met de woorden van een van de arbeidsmigranten die ik interviewde: veel werk, weinig rechten. Bescherming van migranten zou moeten beginnen in de herkomstlanden. De slavernij, zoals Jarek straks tijdens het gesprek zijn eigen situatie in de Nederlandse kassen zal omschrijven, is immers begonnen in zijn land van herkomst, waar hij heel slecht werd betaald.

Het afgelopen anderhalf jaar heeft ook laten zien welke risico’s arbeidsmigranten lopen in de landen waar ze komen te werken. Ook voor hen is de pandemie een sociaaleconomische schok. Velen zijn hun werk kwijt en sommigen daardoor ook hun huis. Voor arbeidsmigranten ontsloot de pandemie een ware doos van Pandora. En nog een effect van corona-berichtgeving over migranten: een explosie van horrorverhalen van arbeidsmigranten in de media: opsluiting in barakken, inname van paspoorten, mishandeling.

Wantrouwen

Hoe komt het dat de arbeidsmigrant bang is om hierover te spreken? Niet alle Bulgaren met wie ik sprak tijdens mijn onderzoek, zouden bijvoorbeeld naar de Bulgaarse ambassade gaan als er problemen op hun werk waren. Waarom niet? Omdat ze niet geloven dat ze geholpen zouden worden. Oud wantrouwen, van voor de val van de Muur. Nog een krantenkop uit mijn geboorteland: ’77 procent van de Roemenen wantrouwt de overheid’.

Maar het wantrouwen is niet alleen aan de overheid gericht. “Als mensen niet naar de vakbond komen, kunnen ze niet geholpen worden”, zei ook Izabela Muchowska, projectleider bij het FNV, met wie ik over de problematiek sprak. “In het land van herkomst worden ze verkeerd geïnformeerd. Grote bureaus hebben locaties alleen in grote steden. Zij komen uit dorpen en daar horen ze niet het hele plaatje, dat ze bijvoorbeeld in een kamer zullen verblijven die ze delen met nog vijf anderen of dat ze in een ander sector gaan werken dan ze hadden gewild. Ze komen uit regio’s met veel werkloosheid, dus beter een slechte baan in Nederland dan geen baan in Polen.” Het komt overeen met het algemene beeld dat ik zelf van de arbeidsmigranten in Den Haag en het Westland kreeg.

Oplossingen

“Waar ligt de oplossing?” vraag ik aan Hans Thunnissen. Zijn antwoord laat niet op zich wachten: ‘In de controle-instellingen.’ De zin die hij toevoegt, doet me denken aan vadertje Lenin, die ook van herhalingen hield: ‘Controleren, controleren, controleren!’. Volgens hem moet de arbeidsinspectie meer teams samenstellen om strenger toe te zien op naleving van de arbeidswetgeving. En ook meer onaangekondigde controles uitvoeren, want volgens Thunnissen horen bedrijven nu soms dagen van tevoren over een controle, tijd die ze benutten om eventuele misstanden te verdoezelen. En ik zou daar zelf aan willen toevoegen dat deze controles ook nadrukkelijk moeten worden uitgevoerd bij de talloze uitzend- en bemiddelingsbureaus voor arbeidsmigranten. Want bij hen gaat het maar al te vaak mis. En, zoals Thunnissen ook bepleit, bij geconstateerde overtredingen: minder waarschuwingen, meer boetes! In het algemeen, een veel strenger handhavingsbeleid voeren. Hoe moeilijk kan dat zijn?

Jarek is gearriveerd. Hij komt binnen. Een kleine man van mijn leeftijd. Voordat hij gaat zitten, zie ik dat hij drie vingers van zijn rechterhand mist. En een paar tanden.

Dit artikel is tot stand gekomen met de steun van Luis in de pels, fonds voor politieke en onderzoeksjournalistiek voor de regio Haaglanden.

Trouw, 30 juni 2021

 

De ondergang van een Poolse stukadoor

Voor een onbekende dode heb ik veel moeite gedaan om erachter te komen wie hij was. Veel gewacht vooral. In de gure wind, meerdere keren een uur, soms langer. Op kennissen van hem die niet kwamen opdagen. Naar nummers gebeld die niet meer bleken te bestaan. Berichten gestuurd, e-mails. Berichten in het Pools, vertaald met Google Translate. Rondjes gemaakt om het huis waar hij had gewoond. Gestaan voor het pand waar hij was overleden, aangedrongen bij mensen die hem hadden gekend.
Op een dag besefte ik dat ik keek naar de mensen op straat en me afvroeg wie op hem zou lijken, met zijn hoge voorhoofd. Hoe lang was hij? Waarom is de dood van iemand bijzonderder dan zijn leven? Omdat het onrechtvaardig was? Onverschillig? Is de dood niet altijd zo? Toen ik eenmaal had begrepen dat niemand wilde praten, heb ik ook een moment van twijfel gehad, ik heb me zelfs even afgevraagd of hij ooit had bestaan. Waarom wilde ik toch over hem schrijven? Ik had zijn foto gezien. Een mens zoals u en ik, maar met meer pech dan wij.
Zijn familie wil niet over hem praten, was me verteld. Na zijn vertrek naar Nederland hadden ze geen band meer met hem. Ik weet hoe het is als je dood bent voor degenen die je achterlaat: het leven gaat door, zonder jou. Je gaat twee keer dood, vóór je sterven ben je al dood voor degenen die thuisblijven. Dit is niet zelden het lot van de migrant. Maar wat me was verteld, bleek niet te kloppen. Radeks moeder was na zijn dood, op 7 maart 2019, kapot. Ze was nu twee zonen kwijt, een oudere broer van Radek had een paar jaar eerder zelfmoord gepleegd. Voor de familie was Radek helemaal niet dood toen hij vertrok.

Twee keer dood
Toch ging Radek twee keer dood. Toen hij in zijn woning door twee vrienden en de eigenaar van de onderliggende kapsalon levenloos werd aangetroffen, was hij al twee dagen dood. Al twee dagen lag hij op zijn zoldertje, niet meer dan een kamer met een keukentje, gehuurd van de kapperssalon. De badkamer was beneden.
Twee jaar na Radeks dood hoorde ik van zijn bestaan. Beter gezegd: van zijn dood. Hij had dus bestaan. Radek heeft bestaan en hij heeft huur betaald. Die eerste bewering hoefde ik niet recht te zetten, de tweede wel. Want toen ik negen maanden geleden besloot dat ik wilde weten wie Radek was, had ik gelezen dat hij een zwerver was. Hoe kon hij dan een studio in de Weimarstraat bewonen?
Nu, negen maanden later, op een zonnige dag, heb ik afgesproken met een familielid van Radek, een nicht. Ze komt opdagen. Waarom ik over Radek wil schrijven? Omdat ik denk dat hij geen zwerver was. Nee, hij was geen zwerver. Maar zo is hij afgeschilderd toen hij dood in zijn studio werd gevonden. Omdat degene van wie Radek zijn zoldertje onderhuurde dat beweerde? “Ik heb de politie gevraagd,” vertelt het familielid, “om de sms’jes die ik van Radek had gekregen en die ik had gewist, terug te halen. Dan kon je lezen hoe Radek mij vroeg om de eigenaar van de kapsalon te vragen om hem nog wat uitstel te geven van het betalen van de huur. Soms betaalde hij laat, maar hij betaalde wel. Maar de politie doet niet aan rectificatie van portretten.”

Geen ideale vader
Radek was een Poolse stukadoor die is overleden in het land waarheen hij emigreerde, Nederland. Hij was 39 en liet in Polen een dochter van 23 achter voor wie hij geen ideale vader was. Zelf was hij zonder vader opgegroeid, net als het familielid dat me het verhaal van Radek vertelt. Hoe dat kwam? Is dat gebruikelijk in Polen? Alcoholisme. De tragiek van het communisme, dat mannen tot niets reduceerde. De man, de mens in het algemeen, mocht niets betekenen, mocht niet nadenken, werd gedegradeerd. En wat deden de meesten, aangezien het moeilijk was om uit de cirkel te stappen? Ze namen hun toevlucht tot alcohol. Oom, vader, oudere broer. En Radek? Radek dronk ook. “Een zachte man met een kort lontje.” Of hij een litteken had? “Een litteken? Hij miste veel tanden en vloekte constant.” Hoe hij vloekte? “Kurwa! (gvd, red.) in bijna elke zin.”
Bijna alle migranten die ik tijdens dit onderzoek naar migranten heb ontmoet, hebben hetzelfde ‘litteken’: ze missen tanden. Wanneer ze lachen, schamen ze zich voor hun ontbrekende tanden en houden een hand voor hun mond.

Waarom is de dood van iemand bijzonderder dan zijn leven?

In het dorp waar ik zelf ben opgegroeid, waren de ontbrekende tanden ook zichtbaarder dan de gave tanden, en ze hadden meer met het communisme te maken dan met het uiterlijk. Op je vijfentwintigste miste je al tanden. Als een gezondheidsverzekering een wassen neus is en je geen consult krijgt zonder de dokter een envelop met geld toe te schuiven, is een tandarts luxe.

Waakvlam
Radek groeide op in een dorp niet ver van Warschau en trouwde vroeg, scheidde ook vroeg. En ging dus heel vroeg dood. “Het bleek dat de ouderwetse gasinstallatie met waakvlam was vervangen, maar kennelijk niet door een vakman, maar, zoals zo vaak, door een kennis die minder geld vroeg,” aldus de nicht. Maar de nieuwe afvoer van de verbrandingsgassen bleek te lekken. Radek werd langzaam vergiftigd, vanaf de dag van de ketelvervanging in augustus tot begin maart, toen hij werkelijk doodging. Waarom hij niet gelijk in augustus was doodgegaan? “Hij hield het raampje in zijn kamer altijd open, maar begin maart was het zo stormachtig en zo winderig dat hij het dichtdeed. En toen ging hij dood.”
Blijkbaar was de concentratie koolmonoxide in de woning zo hoog dat bij de buren het alarm afging. Maar Radek was alleen en had geen alarm. Met de ene hand onder zijn buik en de andere onder zijn voorhoofd werd hij levenloos aangetroffen. Uit zijn mond had hij op het kussen gebloed. Hij was toen al twee dagen dood. Misschien heeft zijn leven niet veel voorgesteld, misschien was hij de echte ‘Mann ohne Eigenschaften’. Een Pool. De wereld is hem vergeten, de wereld had geen tijd voor hem.
Hij was een van de vele Poolse arbeidsmigranten, een van de vele stukadoors. Hij vloekte graag… en betaalde huur.

Den Haag Centraal, 1 juli 2021

Dit stuk is tot stand gekomen met steun van de Stichting Luis in de Pels.

 

Colette

Boeken. Belangrijk voor ieder van ons. Op verschillende manieren, maar belangrijk. Waarom boeken zo belangrijk zijn? Ik heb in mijn leven tweemaal een perfecte definitie van mijn eigen relatie met boeken gelezen en twee keer heb ik de formulering niet genoteerd. Misschien omdat het voelde alsof iemand me met een man zag en begreep dat dat mijn minnaar was. De publieke onthulling van een intimiteit. Maar op verschillende tijdstippen van de dag zou ik verschillende definities van mijn relatie met boeken geven. In ieder geval houd ik me eraan vast, zoals een schipbreukeling zich aan een plank vasthoudt.
Boeken betekenen veel, op verschillende manieren. Den Haag is een stad die leest. Ik herinner me de niet zeldzame momenten dat ik vanachter de balie van de bibliotheek waar ik ooit werkte, ware lezers ontdekte. Een keer vroeg iemand aan de telefoon om Laclos, ‘Les Liaisons dangereuses’. Het mysterie achter de stem. Dan zijn er de Dante-lezers. Een keer Eco, ‘De geschiedenis van imaginaire plekken’. Wat ik wil zeggen: het gebeurt maar zelden dat een mens met ons doet wat boeken met ons doen. En het is prima zo, want vreemdgaan met een boek is minder gevaarlijk dan met een mens. Maar onze boeken binden ons meer dan wij zelf kunnen. Als we samen in de trein zouden zitten, zou ik je misschien vreemd vinden, en wie weet, vervelend. Of wellicht zou ik je geur niet kunnen verdragen. Of omgekeerd. Maar allebei hebben we Dante gelezen en stel je voor dat je zou weten welke passage mijn favoriete is. Er was ooit iemand die heeft geraden welk gedicht van Borges mijn lievelingsgedicht was. Dat zeg ik: gevaarlijk. Boeken zijn gevaarlijk. En omdat boeken zo gevaarlijk zijn, houden we er allemaal van.
Vandaar ook dat het leukste antiquariaat van Den Haag, Colette, zo snel gered kon worden en zo veel publiciteit kon krijgen. Landelijk, van De Telegraaf tot NRC. Een verademing om te zien dat niet iedereen het stomme beleid van de bibliotheken volgt, die steeds kleinere collecties willen. Jogchum de Vries, de eigenaar die nu het estafettestokje van Colette doorgeeft, heeft nooit afgeschreven, alleen verzameld. Een boekenminnaar, zoals de beste minnaars. En Colette gaat door, want er zijn gelukkig nog genoeg boekenminnaars en -minnaressen in deze stad.
Deze stad heeft niet alleen boekenliefhebbers, maar ook schrijvers. Haagse schrijvers. Yvonne Keuls, Justine le Clercq, Christiaan Weijts en ondergetekende komen op zaterdag 3 juli bij Colette om over onze boekenkoorts te vertellen. Tussen 13.00 en 16.00 uur. Kom ook, alsof je naar een liefdesafspraak komt. Wij zullen met onze boeken op je wachten!

Den Haag Centraal, 24 juni 2021

 

Qatar

2711 Indiërs, 1641 Nepalezen, 1018 Bengalezen, 824 Pakistanen en 557 Sri Lankanen zijn de afgelopen periode in Qatar om het leven gekomen. Zes en een half duizend migranten zijn overleden tijdens werkzaamheden in de aanloop naar het WK voetbal in Qatar. Ik lees de cijfers een paar keer. Alsof ik tussen de elegante 2, de eenvoudige 1 en de volgepropte 8 een smal gezicht van een Nepalees zou zien. Of het zwarte haar van een Sri Lankaan. Alsof ik onder de buik van het cijfer 4 een Pakistaanse moeder zou ontwaren, in elkaar gezakt nadat ze heeft te horen gekregen dat haar zoon nooit zal trouwen, nooit kinderen zal krijgen en nooit meer haar kip tikka zal eten. Cijfers beschikken over een soort magie en hoewel de pijn van de moeder er niet door zal worden verzacht, kun je ze toch om het uur of elke dag lezen. 6500 migranten.
Ik moet denken aan het nog onbekende dodental van de aanleg van het Donau-Zwarte Zeekanaal, een van de dromen van de Roemeense farao Ceaușescu. Voorlopige cijfers geven aan dat bij de realisering van ‘Grandioos Roemenië’ zo’n tweeduizend mensen zijn omgekomen. Volgens sommige bronnen zelfs veel meer. De lijken werden ’s nachts vervoerd met een kiepwagen. Nog eens tienduizenden anderen overleefden het concentratiekampregime, maar hielden aan de ‘bouwplaats’ blijvend letsel over. Bij het kanaal, destijds ook wel aangeduid als het Kanaal van de Dood, hebben in totaal negentienduizend politieke gevangenen dwangarbeid moeten verrichten. En dictator Ceaușescu, die in 1973 opdracht gaf om het kanaal af te maken, wilde na een bezoek aan de havens van Antwerpen en Rotterdam in datzelfde jaar, ook nog een haven en een waterkrachtcentrale.
Toen ik een paar jaar oud was, vertrokken veel vaders uit mijn dorp een tijdlang naar de andere kant van het land om er te werken aan het kanaal. Verplicht door het regime. Voor mijn vader was het de eerste en ook de laatste keer in zijn leven dat hij heeft gezwommen. Jonge vaders waren het, net zoals veel van de duizenden Sri Lankanen, Nepalezen en Indiërs die in Qatar tien uur per dag moeten werken in de hitte, maar geen verkwikkende duik kunnen nemen.
Er zijn historici die beweren dat de slaven die de piramiden hebben gebouwd geen slaven waren, maar behoorden tot een volk dat al vóór de Egyptenaren in Egypte woonde, arbeiders die werkten in diensten van drie maanden en dagelijks 21 runderen en 23 schapen aten. Het legendarische volk van Atlantis. Ik heb geen wetenschappelijk bewijs, maar ik vrees dat ze de verre voorouders zijn van de Indiërs, Sri Lankanen, Bengalezen, Pakistanen en Nepalezen die stierven in Qatar.

Den Haag Centraal, 17 juni 2021

Dion Graus

Veel mensen wantrouwen wel iets of iemand. Sommigen mistrouwen buitenlanders. Anderen de Belastingdienst. Ik wantrouw politici. Maar ik werk eraan. En altijd zijn er wel stemmen die door mijn schild van wantrouwen heen komen.
Af en toe hoor je een discours dat niet uit het hoofd komt, maar uit het hart. Soms is er iemand die ‘het spel’ niet speelt. Ik doe ook mijn best. Maar hoe hoopvol kun je blijven als types die op de Wallen thuishoren zich politici noemen?
Hoe is het mogelijk dat een Dion Graus nog steeds Den Haag pollueert? Nee, de meeste mensen deugen niet, en in de politiek geldt dat zeker. Wat heeft zo’n ‘Addams Family’-type, dat volgens beschuldigingen zijn eigen vrouw dwong tot seks met anderen, nog in Den Haag te zoeken, vraag ik me oprecht af.
Hoeveel vrouwen moeten zich melden met klachten over ongewenst gedrag van de politicus? Is er een complot tegen hem beraamd, zoals hij zelf stelt? Ik hoop het!
Want als die vent naast je gaat staan, lopen de koude rillingen al over je rug. Dan hoeft ie niet eens wat te doen of te zeggen. Voor mij als buitenstaander is het grootste mysterie toch wel dat er ooit een vrouw bereid is geweest om met hem te trouwen. NRC vermeldt dat Graus de afgelopen twintig jaar door verschillende vrouwen is beticht van seksuele intimidatie, mishandeling, bedreiging en stalken. Hoe kan zo iemand kiezers vertegenwoordigen? Wat voor kiezers? Van die enge zestigplussers op klompen die op de brommer naar de Geleenstraat komen? Beschuldigingen die een periode van twintig jaar bestrijken en desondanks een politieke carrière van zo’n vijftien jaar. De politiek kijkt toe. Zwijgt.
Maar wie zo lang zonder in te grijpen toekijkt hoe vrouwen worden geïntimideerd, is medeschuldig! Ik ben gewend aan rare types in de politiek, je roeit met de riemen die je hebt. Maar Graus? Als je naar de beschuldigingen van de afgelopen twintig jaar kijkt, lijkt die man genetisch geprogrammeerd om vrouwen lastig te vallen. En die beschuldigingen roepen erom serieus te worden genomen. Om ingrijpen. En niet om die houding van die vertrouwenspersonen die al op de hoogte waren en niets deden. Immers, de ‘laatste ridder van Limburg’ is niets anders dan een ontspoorde bok, een stalker, een machtsmisbruiker. En dat zo’n man, die vrouwen lastigvalt, misbruikt, dan opkomt voor de rechten voor dieren? Wat een ironie! Kom op, Den Haag, onderneem eens actie! Politieke klasse, schaam je ervoor dat deze man zo lang zijn gang heeft kunnen gaan! Een man die zijn eigen vrouw dwingt tot seks met derden. Ja, ik heb eerder over zulke types gehoord. Oost-Europese pooiers, die in de gevangenis belanden. In de gevangenis, nooit in de politiek.

Den Haag Centraal, 10 juni 2021

 

Inferno

Beste Sylvain Ephimenco, ik schrijf u naar aanleiding van uw column van 29 mei in Trouw. Als ‘Fransoos’ (uw woorden) te worden gediscrimineerd lijkt me toch een tikje anders dan als Turk of Ghanees in Nederland. Het lijkt me net het verschil tussen brioche eten als je honger hebt, naar het recept van Marie Antoinette, en met een opgezet hongerbuikje lopen, een buik die niet weet wat brioche is. Ik kom zelf niet uit de derde wereld, hoewel de meningen verdeeld zijn in dit opzicht, maar ik zou toch iets anders voelen als ik zou worden uitgemaakt voor ‘Paturain’ of ‘knoflook’ dan voor ‘Oost-Europese hoer’ of voor de mildere variant: ‘Oostblokbarbie’. Maar het verbaast me niet dat u de nuance niet ziet, dat kunnen immers alleen de anderen, die graag de slachtofferrol omarmen, die de erwt voelen onder de door deze maatschappij neergelegde matras. Wat de slachtofferrol betreft, denk ik dat het beste is om het slachtoffer ruimte te geven, om hem te laten praten, ook degene die de slachtofferrol graag omarmt.
Het blijkt dat we het meeste begrip voor iets hebben als we het zelf ervaren. Het is mogelijk dat u gelijk hebt en dat degenen over wie u in uw artikel spreekt aan de tepel van het slachtofferschap zuigen. Maar dat stoort mij minder dan dat u zichzelf als voorbeeld geeft. Het inferno heeft meerdere Borgia’s en ik moet toegeven dat ik best begrip heb voor degenen die te veel Paturain aten in de derde kring van Dante, maar mijn hart bloedt bij de lagere kringen, waar Ugolino zijn (klein)kinderen van de honger opat. Groot verschil: niet voor niets plaatst Dante hen in verschillende kringen. Maar laten we zeggen dat dat literatuur is. Ik zie echter ook een groot verschil tussen twee weken omringd door lijken, dobberen op zee, op weg naar het Westen, en met de Thalys naar Nederland komen. Wat ik wil zeggen is dat ik, vrouw die in haar geboorteland de honger van de jaren ’80 en andere ongemakkelijkheden heeft meegemaakt, mijn mond houd naast een slachtoffer van een groepsverkrachting uit Rwanda. In ieder geval zou ik mezelf niet als voorbeeld stellen. Als u hulp nodig hebt, denk dan eens aan het ‘Inferno’ van Dante. Dat helpt.
In sommige kringen was best te leven, de andere waren het echte inferno.
Als we ons gevoel niet meten met een thermometer van redelijkheid en empathie, dan lijkt de vertraging van de Thalys een grotere ramp dan die genocide van, nee, niet de Fransen, maar hun buren, de Duitsers, op de Namibiërs – net erkend. Als we ons altijd net iets beter dan de anderen voelen, zijn wij de grote verliezers. Niet mijn woorden, hoor, wijsheid van de geschiedenis.

Den Haag Centraal, 3 juni 2021

 

Het kind als prooi

Geen plek op aarde waar een kind kwetsbaarder is dan in een internaat. Als de Griekse tragedies later waren geschreven, dan hadden ze zich ongetwijfeld in een internaat afgespeeld, waar alle kinderen iets van Oedipus hebben. Ik denk aan die film van Pier Paolo Pasolini waarin op alle wegwijzers ‘Theba’ stond. Welke weg je ook nam, hij leidde onveranderlijk naar Theba, de plek van ellende. De weg van kinderen in internaten leidt zelden naar iets anders dan naar een kleine of grote tragedie.

Ook mijn hart breekt, zoals dat van premier Justin Trudeau, bij het lezen van het bericht dat bij een voormalig Canadees internaat de stoffelijke resten van 215 kinderen zijn gevonden. In mijn Roemeense internaat waren we met ongeveer evenveel. Allemaal meiden. Ik denk dat ik van die tweehonderd meiden met wie ik ben op­gegroeid, geen gezicht ben vergeten. De onvoorwaardelijke liefde die ik heb voor les jeunes filles en fleurs, ongeacht hun ras, lengte of gewicht, is daar ontstaan, in mijn internaat. Zij waren de meiden met wie ik de honger en het gemis van ouders, familie en heuvels heb gedeeld. Als je op één internaat hebt gezeten, dan heb je op alle internaten van de wereld gezeten. Je voelt je daarna als een kankerpatiënt die het geluk had te genezen. Je hebt het gered. Je bent niet alleen een prooi geweest, je mag volwassen worden. De pech om in een internaat te belanden, was in jouw geval dus niet totaal, wat het wel was voor die215 Canadese kinderen.

Ik zie ze, alle 215. Bang, verhongerd, geterroriseerd door een strenge ‘pedagoge’, door honger en gemis. Ik hoor hun gehuil. Ik zie hun blikken, eerst bang, daarna verloren. Hun kleine knieën, hun vieze vingers, hun ongepoetste tanden. Hun smalle militaire kledingkast, hun tranen, hun dierlijke haast om te eten wanneer ze iets te eten krijgen. Ik voel hun kou, ik zie hun schouders schokken van het huilen. Een kind weet niets van de dood en denkt niet als een volwassene over zijn eigen dood. Een kind is bang. Een kind moet je troosten, liefhebben. Beschermen. Laten groeien.

De aarde is een onbekende begraafplaats. Dat wist ik al in Roemenië, toen na de val van de Muur het ene na het andere communistische massagraf werd ontdekt. Maar 215 kinderlijken? Mensheid, je bent je kinderen niet waard.

De Standaard, 2 juni 2021

 

Homo Omscholicus

‘Dj kiest voor omscholing’ luidde de onderwerpregel van een e-mailbericht dat ik gisteren ongevraagd ontving van het UWV, zoals de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening in Nederland heet. Ik was er de hele avond misselijk van. Niet vanwege de houten taal waarin de mail was opgesteld, taalgebruik dat ik verafschuw, ook al verwacht ik van het UWV geen Proust. Maar vanwege de boodschap en het verhaal eromheen.

Omscholing. Bijscholing. Carrièreswitch. Het zijn de toverwoorden waarmee de overheden je in deze tijden van corona te pas en te onpas benaderen met als doel ons economische systeem ‘veerkrachtig’ (lees: in stand) te houden. Maar ik wil helemaal geen omscholing. Ook al verdien ik minder en heb ik de laatste tijd het syndroom van onrustige benen zodra ik in het donker in bed lig. Wat zal het in dit postcoronatijdperk betekenen om artiest te zijn of schrijver, schilder, danser, dj? Zullen we weer zoals de artiestenkolonies uit Montmartre en Montparnasse eeuwig met geldgebrek kampen, auteurs van ongeschreven meesterwerken zijn?

We zullen leven met hoop. We zullen weer ambtenaar worden, zoals Kafka, want als je als artiest niet tot de tien gevestigde namen behoort, zul je verhongeren. Je verlaat de beste versie van jezelf, omdat de maatschappij de beste versie van jezelf niet nodig heeft. In mijn werkkamer in het centrum van Den Haag vraag ik me af of er echt plek is voor de artiest tussen al die hardwerkende Hagenaars in hun tuinen en op hun balkons.

Al drie weken schuurt een buurman deuren in zijn tuin, dubbele deuren, met apparaten van verschillende snelheid en geluid. De hele dag door. Je vraag je af hoeveel deuren een appartement in het centrum van Den Haag kan hebben. En waar de schrijvers die schrijven zijn. Zijn ze allemaal omgeschoold of bijgeschoold en schuren ze deuren? Het is absurd, het lijkt De stoelen van Ionesco wel, alleen gaat het hier om deuren. Welke plek heeft de Artiest in deze maatschappij? Zijn er genoeg deuren voor iedereen?

In maanden ben ik niet meer zo misselijk geweest. Omdat ik het gevaar loop, zoals in de tijd van de communisten onder wie ik ben opgegroeid, om weer De Nieuwe Mens te worden. Geen Homo Sovjeticus ditmaal, maar Homo Omscholicus. Dankbaar, zoals de dj in het verhaal van de instelling van sociale zekerheid. De Homo Omscholicus die geen land meer heeft, maar een vaderland. Een vaderland dat hij dankbaar is, omdat hij niet verhongert. De nieuwe culturele revolutie kan beginnen.

Ik kies om Homerus te herlezen op de dagen dat ik omgeschoold zou moeten worden. Ik kies om te schrijven. Om te schelden. Op deze tijden, op politici, op de wethouders voor Cultuur die in mijn stad niet eens de namen van gevestigde schrijvers kunnen uitspreken. Ik wil geen Nieuwe Mens worden, ik wil de beste versie van mezelf worden. En daarvoor moet ik schrijven, lezen, lezen, schrijven.

Uit masochisme heb ik de e-mail van het UWV drie keer gelezen. Wat voor dj was de man die nu in de zorg werkt? Wat weet ik eigenlijk van dj’s?

Want als je eenmaal schrijver bent, kun je nooit meer iets anders zijn.

De Standaard, 27 mei 2021

 

Windturbine

Het mocht niet baten. Oud-wethouder Rabin Baldewsingh wordt geen wethouder. Niet nu en niet in Leidschendam-Voorburg. 28 raadsleden stemden tegen zijn benoeming, 7 vóór. Het is niet altijd makkelijk om te verwoorden wat niet gaat als het niet gaat. Maar in het geval van het (niet) benoemen van Baldewsingh tot wethouder in Leidschendam-Voorburg lijkt het vrij makkelijk te formuleren. Want het ging over een windturbine. Dan is het immers duidelijk dat het niet gaat.
In mijn geboortedorp onder de Karpaten ging het ook zo, al was daar geen windturbine in het spel – want een windturbine zou daar nog steeds als een ufo worden gezien. Het ging daar om iets anders, maar de effecten herken ik. In mijn dorp was het geen windmolen maar een koe. De koe van ome Ion at namelijk de klaver voor de konijnen van tante Mila. En dus was er geen klaver meer voor de konijnen. Maar dat was niet het ergste; het ergste was dat de koe geen klaver mag eten, want dan wordt haar buik dik, de buik zet op en als niemand er een lange naald in prikt om de lucht te laten ontsnappen, gaat de koe dood. De koe van ome Ion werd gered, maar de konijnen aten elkaar op van de honger, en tante Mila heeft het ome Ion nooit vergeven dat haar konijnen elkaar opaten en vooral niet dat zijn koe níét doodging.
Toen ik over die windturbine las, moest ik aan de konijnen van tante Mila denken. Die 28 raadsleden hadden in het verhaal van de windturbine de rol van de naald kunnen spelen en de buik van Leidschendam-Voorburg kunnen laten leeglopen. Zeven anderen hebben het geprobeerd, maar in de politiek gaat het om de meerderheid.
We zijn een dorp. Ondanks de internationale tribunalen, de expats en de multiculturaliteit zijn we een dorp. Binnen en buiten Den Haag. De technologie mag van de laatste generatie zijn, de vele (inter)nationale bedrijven mogen ‘shinen’ in duurbetaalde magazines, de expats mogen klagen over hoe koud het is in Den Haag, als ze maar dure bakfietsen kopen en de huizenprijzen hooghouden, want ‘the money must rule’.
Den Haag heeft nog een gezicht, minder shiny, en ik denk dat Rabin nog niet is vergeten dat het geld voor wijlen het Migratiemuseum van de rekening werd gehaald. Het gedoe met de windturbine lijkt een geschikte plot voor een aflevering van ‘Murder, She wrote’ in Cabot Cove, Maine (VS). Alleen is er niemand doodgegaan, behalve de politieke dromen van Rabin Baldewsingh en het Migratiemuseum. En Leidschendam-Voorburg zal een wethouder naar zijn gelijkenis krijgen.

Den Haag Centraal, 27 mei 2021

Zeus op leeftijd verkracht Europa opnieuw

Ik herlees La vie devant soi van Romain Gary en kom een zin tegen die zomaar uit de mond van Jurgen Conings had kunnen komen: ‘Ik wist nog niet zeker of ik bij de politie zou gaan of me bij de terroristen zou aansluiten, dat zal ik later wel zien, als het zover is.’

Op het moment van schrijven is Conings nog niet gevonden, maar ik hoop dat de wereld ondertussen ook beter naar de andere terrorist van dit moment begint te kijken: de arrogante, dictatoriale Aleksandr Loekasjenko, die een vliegtuig kaapte om een jonge moedige journalist te arresteren. Dat we in de lucht niet veilig zijn, krijgt door Loekasjenko een nieuwe betekenis. Hij is een creepy mastodont, die mooie vrouwen als ‘bodyguard’ gebruikt, eigenaar van een modellenbureau, een man die het in een normalere wereld niet verder zou schoppen dan pooier op leeftijd, denkt dat hij de tweede Vladimir Poetin is. Maar in vergelijking met Loekasjenko is Poetin een vertegenwoordiger van het magisch realisme: die komt nooit te dicht bij de plaats delict en zelfs zijn minnaressen en hun kinderen bestaan niet echt. En terwijl Poetin ‘Ceci n’est pas une pipe’ blijft spelen, is Loekasjenko een soort Javert van het laagste niveau. En de internationale gemeenschap, de Europese Unie incluis, liet hem jarenlang zijn gang gaan.

Hoelang zal de EU nog blijven kijken naar deze dictator van Wit-Rusland, deze vreemde combinatie van Julio Iglesias en Dzjengis Khan, zonder sancties op te leggen die zijn regime echt raken? Een investeringsplan bevriezen, is dat toereikend? Een vliegverbod voor Belavia? Waarom zat de EU tot nu toe koffie te drinken, terwijl het leven van een journalist die zijn leven riskeerde voor de vrijheid van het woord en de waarheid, misschien al (mond)dood is?

Wat een leuke bezigheid hebben ze daar in het Oosten: vliegtuigen kapen of neerhalen. Ze spelen er met vliegtuigen in de lucht zoals een rijk kind met treintjes speelt. Eerst vlucht MH17 neerhalen, nu de vlucht naar Vilnius kapen. Het gaat niet alleen om de gearresteerde journalist, maar ook om al die andere mensen in het vliegtuig. Hun families die op hen wachtten. Hun kinderen.

Ik stik van woede. Poetin Voldemort heeft een Harry Potter nodig om te worden uitgeschakeld, laten we hopen dat Aleksej Navalny in de buurt komt, maar EU, laat je koffie staan, en doe meer dan blaffen naar deze Corleone van het Oosten. Bijt! Kijk nooit meer weg. Want de vervallen Zeus op leeftijd verkracht Europa opnieuw.

De Standaard, 25 mei 2021

 

Vakantiedag

‘Toen de Ottomanen op de deuren van Byzantium bonkten, zaten de theologen daar te ruziën over het geslacht van engelen,’ placht mijn favoriete docent op de universiteit te zeggen als hij het gevoel had dat wij onze aandacht voor zijn college verloren. Daar moest ik het afgelopen weekend aan denken toen ik in Noordwijk naar de intens blauwe hemel keek, waarvan het blauw door een vliegtuig met een banner werd verstoord. Iedereen op het terras waar ik aan de appeltaart zat, had moeite om de boodschap te ontcijferen: ‘Martijn, gefeliciteerd! Je Corren.’ Blijkbaar zag Martijn de boodschap uit de blauwe hemel niet, want het vliegtuigje bleef rondjes maken, zodat iedereen in Noordwijk Martijn kon feliciteren. Maar wat een blauwe hemel was dat, wat een vakantiedag!
Hoe kon je niet denken aan al die raketten die de hemel van Israël en Palestina dagen en nachtenlang doorkruisten om de vele Martijns, Ruths of Samirs te doden, niet te feliciteren. En niet alleen Ruth en Samir, ook hun kinderen. ‘Iemands dood is een tragedie; de dood van een miljoen mensen een statistiek,’ zei vadertje Stalin ooit. En zittend op de comfortabele stoel op het Noordwijkse terras had ik het gevoel dat ik ze zag, zwaaiend vanuit de hemel: die doden die niet meer dan een statistiek zijn. Intussen viel het vliegtuig met de boodschap op het hoofd van Martijn, want de rondjes stopten. Kijkend naar de blauwe hemel kon ik de raketten aan de hemel van Israël en Palestina bijna horen. Naast me bewonderde een groep jongemannen elkaars dure sportschoenen en dure zonnebrillen. Door hun stemmen heen hoorde ik het kabaal in Gaza. Verderop speelde half Noordwijk midgetgolf op een terrein met kleine, aangelegde heuvels en een reliëf dat bij zo’n recreatiesport hoort.
Wat een gelukkig volk in Noordwijk, zeg! Wat een leuke vakantiedag! Wat een rijke gemeente, dat Noordwijk, wat een luxe! Ik bedacht dat ons Den Haag met Scheveningen normaler lijkt. Of misschien wilde ik me er gewoon van overtuigen dat het zo is. Dat Palestijnen en Joden in Israël op een dag samen humus zullen eten, dat de kinderen in Gaza naar de blauwe hemel zullen kijken zoals de kinderen in Noordwijk, zonder angst. Ik fietste terug vanuit Noordwijk door de duinen, een lange, maar prachtige weg met af en toe een meertje, en ‘echte’ heuvels, die me aan mijn geboortedorp deden denken. Toen ik eenmaal in Den Haag was, ging het regenen, almaar harder, je kon de hemel niet meer zien.
Hoe zit het met de raketten als het regent? Kun je raketten afvuren als het regent?

Den Haag Centraal, 20 mei 2021

 

Kattenleven

‘Ik heb in mijn leven twaalf honden gehad,’ zegt A.L. Snijders. We zitten te wachten voor de opnames van het nieuwe tv-programma ‘Brommer op zee’. ‘Tegelijk of na elkaar?’, vraagt Esther Gerritsen. We lachen alle drie. Stel je voor: tegelijk! Ik zie het al voor me, het beeld lijkt wel een Roemeens tafereel met straathonden. Straathonden, daar maar al te vaak alleen verzorgd door bedelaars of daklozen.
Ik bedenk dat twaalf honden na elkaar voor een nomade zoals ik onmogelijk zou zijn. Hoeveel honden kun je hebben als je in een nieuw land een tweede leven begint? Ik bedenk een alternatieve vraag voor ‘Hoeveel jaar zit je al in Nederland?’: ‘Hoeveel honden heb je hier gehad?’ Als je labrador twaalf is, heb je hier dus al een klein leven, een hondenleven in de letterlijke zin van het woord, hopelijk niet de figuurlijke. Heb je al twee honden gehad, vanaf dat ze puppy waren, dan zit je er al een tijd. Neem je als nieuwkomer een hond? Dan wil je echt blijven. Een hond is net een paspoort, je blijft!
Misschien nemen mensen daarom eerder een kat. Studenten nemen katten, alleenwonenden en mensen die iets groters dan een cavia willen, nemen een kat. Een kat als definitie van ‘ik wil het proberen, dat leven, en ik hoop dat het lukt’. Een kat is een huurhuis, een hond al een hypotheek.
Toen wij naar Nederland kwamen, namen we een kat. Uit het asiel. Om te proberen. Vijf jaar later een hond erbij. Niet omdat we meer vertrouwen hadden in het leven of in onszelf, meer omdat we bleven proberen. De kat was ziekelijk, en omdat hij erg verzwakte, hebben we hem laten inslapen. Toen we zaterdag in de auto met z’n drieën zaten te huilen voor de kliniek waarvandaan onze kat naar het kattenparadijs zou gaan, bedacht ik dat we al een leven in Nederland zijn: het leven van onze kat, waarvoor wij alles waren wat hij kende. In veel opzichten leken wij zelf op onze schuwe asielkat toen we naar Nederland kwamen. We hadden niemand, maar gaven onze kat een gezin, ondanks ons wankele lopen. Misschien omdat we bleven proberen. We zijn zo menselijk als onze dieren ons laten zijn. Misschien hoe onze dieren ons in veel gevallen léren te zijn. Ik bedacht ook dat je, hoe zwak, wankel, onzeker of verpletterd door het leven je ook bent, je altijd je menselijkheid kunt tonen. Aan je huisdier, aan je mede-treinreiziger, aan wie dan ook.
Ik denk weer aan de bedelaars en daklozen met hun honden. Ook in de Nederlandse steden zie je ze vaak samen. Hoeveel menselijkheid valt er van hen te leren? Hoeveel (mede)menselijkheid tonen wij?

Den Haag Centraal, 13 mei 2021

De uitverkoop van Roemenië

‘Had hij een Roemeense naam gehad, was hij misschien niet dood’, jammeren de ultranationalisten in Roemenië. Maar zelfs westers georiënteerden zien in de dood van Arthur, de grootste beer van Roemenië, een symbool. ‘De beer is voor ons, Roemenen, en voor onze voorouders, een totemdier, het symbool van een leven in vrede en harmonie, een symbool van onze kracht en weerstand’, zijn de gevoelens die Roemenen op sociale mediakanalen en in de Roemeense pers delen. ‘Wij allemaal zijn Arthur’, is nu de Roemeense variant van ‘Je suis Charlie’.

‘Beer Arthur, dat zijn alle Roemeense industrieën, banken en breinen die door de buitenlanders zijn gestolen. Net zoals Arthur waren sommige ervan uniek in Europa, ze waren vet en mooi. Maar ze stonden hun in de weg’, schrijft de Facebookgroep ‘Beer Arthur – wij beschermen de natuur’, die na de dood van de beer werd opgericht. Nog even en Arthur overtreft Balou of beer Edward, alias Winnie de Poeh, in populariteit. Waarom Arthur veel kans maakt om populairder dan alle beren te worden? Omdat er naar mijn weten tot nu toe geen beer is geweest die het oosten en het westen verdeelde. Van de ene op de andere dag is de dood van Arthur een metafoor geworden van: ‘Something is rotten in het westen.’

‘Buitenlanders leiden ons land en verkopen volk en vaderland’, roepen de (ultra)nationalisten, een duidelijke verwijzing naar de Roemeense president Klaus Johannis, die behoort tot de etnisch Duitse minderheid en bevriend zou zijn met de dader, de in het Oostenrijkse Stiermarken residerende prins Emanuel von und zu Liechtenstein. Van het Roemeense ministerie van Milieu bleek de prins een ontheffing te hebben gekregen om een berin met welpen, die vorig jaar schade zou hebben aangericht aan enkele boerderijen, uit te schakelen, maar hij doodde gewoon de grootste beer die in Roemenië is gezien. Volgens specialisten was Arthur waarschijnlijk zelfs de grootste beer in de hele EU. Uit metingen aan het kadaver bleek dat Arthur goed was voor 593 van de 600 punten die de hoogst mogelijke score vormen in kringen van trofeejagers.

Strooppartij

‘Ik vraag me af hoe de prins een wijfjesbeer met welpen, die tot in een dorp kwam, kon verwarren met het grootste mannetje dat diep in de bossen leefde. Het is duidelijk dat de prins niet kwam om het probleem van de dorpelingen op te lossen, maar om de beer te doden en zijn grootste trofee mee naar huis te nemen en daar aan de muur te hangen. Dit is een strooppartij, aangezien ze de verkeerde beer hebben doodgeschoten’, verklaarde Gabriel Păun, voorzitter van het Roemeense Agent Green, en heel Roemenië deelt zijn mening.

Ik bedenk ineens dat het boek van Herta Müller De vos was de jager verplichte lectuur zou moeten zijn voor buitenlandse trofeejagers die in Roemenië gaan jagen.

‘Wij allemaal zijn Arthur’, is nu de Roemeense variant van ‘Je suis Charlie’

Wereldwijd worden er dagelijks zoveel dieren doodgeschoten of gesmokkeld, groot of klein, maar die halen de krant niet en doen het bloed van een natie niet koken. Sinds de olifantenjacht van de Spaanse oud-koning was er geen ophef meer. Want er is iets wat deze twee schietpartijen in de ogen van het volk gemeen hebben: de decadentie, de decadentie van het Westen, de decadentie van het blauwe bloed. Degenen die de olifanten en de beer doodschoten zijn vertegenwoordigers van de wereld qui s’amuse in tegenstelling tot de wereld qui travaille en dat weegt net zo zwaar als – misschien wel zwaarder dan – de grootse beer van Roemenië. En daar komt nog bij dat Arthur Arthur was en de Roemeense nationaliteit had.

Nachtegalen

De notoriteit van Arthur is net ontstaan en het is heel goed mogelijk dat zijn leven na de dood bekender wordt dan zijn echte leven van zeventien jaren in de bossen van Roemenië, tot die noodlottige ontmoeting met een westerse prins, op die noodlottige dag van 13 maart. Het zou zomaar kunnen dat de dood van Arthur ertoe gaat leiden dat trofeejacht helemaal wordt verboden. De Roemeense minister van Milieu, degene die de prins de ontheffing had gegeven om een berin te doden, heeft in ieder geval al aangekondigd dat hij naar aanleiding van de casus-Arthur de regels heeft veranderd, zodat buitenlanders niet meer kunnen worden uitgenodigd om in Roemenië op beren te komen schieten. Heel Roemenië kijkt nu naar buitenlanders die Roemenië binnenkomen. Velen herinneren zich ook nog de Italiaan die bij de grens werd aangehouden met twaalfhonderd nachtegalen in de kofferbak van zijn auto. Ik vraag me af of die nachtegalen ook namen hadden.

De Standaard, 10 mei 2021

Poppenspel

Het was een bijzondere week, waarin Biden in zijn discours de Armeense genocide genocide noemde. De geschiedenis van honderd jaar geleden wordt nog steeds geschreven.
Maar het nieuws dat de afgelopen dagen even mijn totale aandacht had, was dat Nederlandse parlementariërs via Zoom een gesprek hebben gevoerd met een nepversie van de stafchef van de Russische oppositieleider Aleksej Navalny. En niet alleen onze politici hadden de eer om vragen te kunnen stellen aan een deepfake-imitatie van de naaste medewerker van Navalny, ook een Letse en een Britse politicus hebben een uur vragen gesteld aan, eigenlijk, een dienaar van Poetin. Vermomd als stafchef Volkov.
Is de Koude Oorlog eigenlijk ooit beëindigd of is er een nieuwe gaande?
De gebeurtenis die niet alleen aan de Koude Oorlog doet denken, maar ook aan de ‘commedia dell’arte’, toont de arena van de internationale politiek.
Ik heb me afgevraagd of zo’n actie, waarbij je denkt dat je met iemand spreekt maar eigenlijk met een deepfake-imitatie praat, in alle domeinen van het leven mogelijk zou zijn. Ik stel me bijvoorbeeld voor dat ik een Zoom-gesprek heb met Cees Nooteboom of Antjie Krog. Zou ik echt niet doorhebben dat Nooteboom niet Nooteboom is en dat de fakestem van de fake Antjie Krog minder emotie toont? Zou ik of een andere literatuurhebber dat echt niet doorhebben, vraag ik me af – en ik besef tegelijk dat ik degene was die een fakebrief over een gestolen Picasso authentiek achtte. Maar toch maak ik mijn punt: hoe klinken die gesprekken tussen internationale politieke gasten eigenlijk? Wat heeft Wilders, die deelnam aan het nepgesprek, eigenlijk gevraagd? Heeft hij gezegd dat er internationaal gezien minder-minder-minder behoefte is aan figuren als Darth Vader Poetin? Of gaan zulke gesprekken niet verder dan ‘Nice to meet you en we leven mee met Navalny?’ Als de Nooteboom in mijn imaginaire gesprek de naam van Borges verkeerd zou uitspreken, zou ik al zo mijn vermoedens hebben, maar hoe kun je vermoeden dat Volkov geen Volkov is? Als het niet sinister zou zijn, zou de politiek een scene kunnen zijn voor Scaramouche, Pantalone en Harlequin, een act zonder regels, waarin improvisatie een grote rol speelt.
Met zulke internationale ‘gesprekken’ vraag je je ook af wat het lot van Navalny zal zijn. Wie kan hem redden uit de handen van onze eeuwige Tartaglia?
Of Darth Vader? Het lijkt er soms op dat we blind zijn voor het poppenspel dat voor onze ogen wordt gespeeld. Het poppenspel is echter dan ooit. En je weet niet meer wie wie is en wat ieders rol is. Ondertussen spelen wij, de toeschouwers, onze eigen kleine komedie. Het leven gaat door, want de terrassen zijn open!

Den Haag Centraal, 29 april 2021

Viezeriken

Ik zou niet in andere tijden willen leven en misschien ook niet in een ander land. Tegelijkertijd ben ik wel op zoek naar wat ik mis, wat me verblindt. De diversiteit van de meningen in onze maatschappij houdt me scherp en zet me aan het denken. Zo heb ik soms meer aan degenen die níét op mij lijken en ánders denken. Als ze integer zijn en niet fake, wil ik graag weten wat ze te zeggen hebben.
Als vrouw doet het me goed om te zien dat je viezeriken tegenwoordig kunt aanpakken, hoewel ik, zoals in de gezondheidszorg, meer ben voor preventie dan voor behandelen. Laat het niet zover komen dat er behandeld moet worden! Hoe Sidney Smeets tot in de Tweede Kamer heeft kunnen komen of namens een bekende partij kon optreden, zijn niet de juiste vragen. Wat hij over zichzelf denkt, interesseert me meer. Hij ‘wist niet dat hij met zijn berichten iemand kwetste’. Om te kotsen. Wat een brutaliteit!
Of waanzin à la Foucault? Buiten Nederland wordt ons land vaak niet alleen als belastingparadijs gezien, maar ook als een paradijs voor pedofielen. Voor viezeriken. Don’t ask me why. Desondanks koos de Franse filosoof Foucault destijds voor Tunesië. Ik zie hem niet in Scheveningen met muntjes strooien om jongens op het kerkhof te kunnen neuken.
Waarom reageren we altijd zo laat? Waarom pas als Smeets in de Tweede Kamer zit? Mag je zulke berichtjes wel als gewone mens sturen, maar niet als politicus?
Als het om moraal en wetgeving gaat, bewegen we als een mollige worm, half slapend, inert. Waarom moeten de slachtoffers het voor ons en voor onze kinderen oplossen? Waar komt deze amoraliteit vandaan, vraag ik me steeds af.
Oh, het is de lust!
‘De seks is het waard om voor te sterven,’ zei Foucault en hij had het niet over voortplanting.
Doen vrouwen ook zoveel voor de lust? Heeft de man meer lust dan de vrouw? Ik vraag dit, omdat bekend is dat hij ook meer hersenen heeft. Was Foucault het product van zijn tijd? Laat me niet lachen! En nu serieus, welk aandeel heeft de tijdgeest in je daden? Ook voor zijn liberale tijdperk was Foucault extreem. Heel Frankrijk wist dat hij seks met kinderen wilde, officieel, en dat hij het had, onofficieel. Waarom schrikken wij er nu van, zestig jaar later?
Zijn de boeken van Foucault er minder interessant door? Ik weet het niet. Wat ik wel weet, is dat de slaperige larve die onze moraal is, meer impulsen moet krijgen.
Viezeriken zijn overal. En als wij onze ogen sluiten, is het antwoord op de bekende vraag van Foucault ‘Qu’est-ce qu’un auteur?’ makkelijker dan in de literatuurtheorie. Wij allemaal zijn de auteur.

Den Haag Centraal, 22 april 2021

 

Helden

Aleksej Navalny is binnen een maand al dertien kilo kwijtgeraakt in zijn strafkamp, zijn rugpijn neemt toe, hij heeft een dubbele hernia en de internationale organisaties die zich inzetten voor mensenrechten en politieke gevangenen wachten op Godot. Waarom er twijfel ontstond? Omdat Navalny niet de perfecte sprookjesheld bleek te zijn. En eer de internationale organisaties zichzelf zullen hebben overtuigd dat ze zelf ook geen Bollywood zijn, is Navalny al bijna dood.
De situatie heeft wel wat weg van zo’n sprookje van Grimm dat kinderen angst moet aanjagen: keizer Poetin slaagt erin om zichzelf tot farao uit te roepen, zijn tegenstander Navalny zit in een strafkamp en wordt ’s nachts elk uur door bewakers wakker gemaakt – een bekende martelmethode, die ook in de communistische gevangenissen in Roemenië heel populair was. Het kwaad ontwikkelt zich niet, het is al geniaal geboren.
Er zijn meer Navalny’s in de wereld, maar een zaal in Bollywood zou je niet met hen kunnen vullen, denk ik. Ze zijn per definitie zeldzaam.
Toch laten we ze doodgaan. Omdat ze niet perfect zijn. Omdat ze, naar verluidt, ooit toch iets hebben gezegd dat niet met de tijden van nu rijmt. In mijn naïviteit dacht ik dat de internationale organisaties eerst menselijkheid op het menu hebben en pas daarna trouw aan de finesses van de ‘political correctness’. Menselijkheid, vóór alles. Ik dacht dat een internationale organisatie geen tribunaal was. En bovendien: een held, hoe groot ook, is ook maar een mens, een product van zijn wereld, hoe oprecht hij ook is. En dus kijk je naar zijn daden en naar zijn lijden, je gaat geen hermeneutische analyse van zijn discours maken.
Wij verdienen onze helden niet. Ze zijn goed voor sprookjes en films, maar als hun leven in onze handen ligt, beginnen we te twijfelen: zijn ze echt wel helden?
Ik stel me voor dat we Navalny op een groot scherm in een Pathé zien, we zien hoe de beul van Poetin elk uur binnenkomt om hem wakker te houden, we zien Navalny kreunend van de pijn. En wij zitten achter de knoppen van ‘help hem’ en ‘laat hem creperen, want hij was niet ‘politically correct’ in een van zijn toespraken’. We twijfelen welke van de knoppen we moeten indrukken. We kijken en laten hem creperen en we lopen de zaal uit.
Als we niet menselijk zijn, zijn we andere dingen voor niets, hoe belangrijk die andere dingen ook mogen zijn. Menselijkheid is zeker wat ik verwacht van internationale organisaties die zich inzetten voor politieke gevangenen. En dat ze tenminste de juiste adviseurs hebben, als ze niet zelf een keuze tussen de knoppen kunnen maken.

Den Haag Centraal, 15 april 2021

 

Waarheid

Hoewel momenteel ziek in bed (geen corona), heb ik met een trots die alleen mijn eigen geschiedenis kan verklaren, het gedicht van Lieke Marsman over de laatste nationale (de hele natie rakende) leugen gelezen. Als iets me deze Pasen van mijn ziekbed kreeg, was het wel dit: te kunnen zien dat literatuur kracht toont en de waarheid van de daken schreeuwt. Heel anders dan vroeger in mijn geboorteland, waar de schrijver onder de dictatuur niet veel opties had. Wij zijn een democratie en dat zie je (ook) in de literatuur. Dat het niet ‘iedereen’ kan schelen, is een ander verhaal.
Ik vraag me, nog herstellende maar opgewonden van het gedicht van Lieke, gewoon af hoe de verkiezingen eruit zouden hebben gezien als ‘Een paasgedicht’ een week voor de verkiezingen zou zijn verschenen: ‘Treurig die dag, een donderdagnacht/ waarin een land op waarheid wacht.’
Bam!
Kan dit gedicht geen nationaal lied worden? Want ik ken het al uit mijn hoofd!
Dus het kan, heb ik tegen mezelf gezegd. Het kan! Je hoeft geen oorlog te hebben meegemaakt, geen dictatuur, geen totalitarisme, geen honger, geen politieke gevangenis, geen censuur, om de enorme kracht van de waarheid te kennen. En om te begrijpen hoe belangrijk het is om je pen te gebruiken in dienst van de waarheid!
Er was een nationale leugen voor nodig om bijna iedereen te laten begrijpen dat er geen ‘meer waarheden’ zijn, of dat ‘iedereen’ zijn eigen waarheid heeft en je dus alles moet ‘uitpraten’, zoals ik al jarenlang hoor in Nederland. Ik heb me vaak afgevraagd of de vele waarheden in ons land niet de oorzaak zouden zijn van de nationale ziekte, burn-out, gezien de vele ‘waarheden’ die je hier steeds moet slikken, ook als de waarheid gekruisigd en naakt boven je hoofd staat.
Nee, er is één waarheid. Zwaar, naakt en oncomfortabel. En die zit niet in de buurt van Rutte zoals bergen niet in de buurt van Den Haag liggen. Maar ze zit wel in de literatuur.
Het was lang geleden dat ik van een gedicht zo high werd. En nee, het komt niet door de pijnstillers, het komt door het gedicht van Marsman, Dichter des Vaderlands, die bewijst dat Plato het mis had waar het dichters betreft.
Ik weet zeker dat ik morgen beter zal zijn en zal gaan lopen, want ik kan zingen, ik zing, als een mantra, na elke slok thee: ‘Oh Rutte – door te blijven heeft u ons verlaten.’

Den Haag Centraal, 8 april 2021

Pasen

De enige traditie die niet verdwaalde tussen de twee culturen waarin ik leef, is Pasen vieren. Een psychoanalyticus zou zeggen dat dat niet toevallig is, dat ik vasthoud aan iets wat gaat over schuld en magisch realisme.
Maar het is zoals het is. Ik zou de psychoanalyticus kunnen tegenspreken en zeggen dat de omstandigheid dat Pasen in de lente valt, ook een rol speelt bij mijn vasthoudendheid. In mijn kindertijd was na de harde winters met Pasen bijna alles groen en was ik er getuige van dat in de natuur wonderen mogelijk zijn. Niets magischer dan de aarde die zich vernieuwde, opnieuw en opnieuw, elk jaar weer, met een kracht die me versteld deed staan! Een tijdje geleden heb ik begrepen dat ik twee levens nodig zou hebben om kwijt te raken wat ik als kind, in een land waar geloof werd afgekeurd, in een dorp dat geen kerk of kerkhof had, leerde van geloven in de natuur en het goede. In mij zit een Bernadette, ook al heb ik van haar alleen de overtuiging dat Maria haar in het patois toesprak. Geloof zou een intieme overtuiging moeten zijn, in ieder geval een persoonlijke zoektocht en niet een die je met de hele kerk deelt. Als meisje vond ik al meer mysterie en goddelijk bewijs in de schoonheid van de natuur dan in de letter van de Bijbel. Dat meisje dat ik was, ben ik ook niet kwijtgeraakt tussen deze twee culturen.
Maar hoe kan het dat we de kruisiging en het enorme lijden van een mens als onze eigen redding en zaligmaking kunnen zien?
Geen psychoanalyticus kan me ervan overtuigen dat zoiets koosjer is.
Op mijn twijfels vind ik nog steeds meer antwoorden in de natuur, zoals toen ik kind was. Na de val van de Muur kregen we op tv met Pasen ‘Jesus of Nazareth’ met Robert Powell, elk jaar opnieuw, en elk jaar moesten mijn ouders me de kamer uit sturen, want ik viel bijna flauw van het huilen wanneer Jezus werd gekruisigd. Ik was wanhopig van onbegrip. Wat voor religie kon zo wreed zijn? Het feit dat hij na drie dagen uit de dood verrees, maakte op mij veel minder indruk dan zijn lijden.
Wreedheid zit overal, ook in Urk en Krimpen aan den IJssel. Naast ons, in ons.
Wat ik van elke paasviering in mijn dorp heb overgenomen, en deze overtuiging heb ik meer op de heuvels dan in de kerk gekregen, is dat het leven krachtiger is dan alles. En dat pijn een functie kan hebben in het vernieuwen.
Ook van de ziel. Maar schop je naaste niet, zoek liefde en vertrouw op de goddelijke schoonheid van de natuur! De lente komt! Vrolijk Pasen allemaal!

Den Haag Centraal, 1 april 2021

 

Maar één Kaag

De resultaten van deze verkiezingen deden me denken aan de situatie op school waarbij je een vak niet leuk vindt, maar de docent wel. En de docent is zo cool dat je het vak een kans geeft en het zelfs leuk begint te vinden. De docent is zo buitengewoon dat je uiteindelijk een passie voor zijn vak krijgt en het zelf gaat studeren. Een goede, gepassioneerde docent doet wonderen. Kan dat ook in de politiek? Zo te zien wel. Sigrid Kaag is het bewijs.
Want velen van ons hebben deze keer op de docent gestemd en niet per se op zijn vak. Of beter gezegd: uiteindelijk ook op zijn vak, maar alleen vanwege de docent. Velen hebben voor Kaag gekozen, omdat zij met haar discours boven alle partijen uitsteeg. Boven alle politici uit.
Ze is cool, ze kan onderhandelen, en ze weet iets over de wereld. Bovendien is ze getrouwd met een buitenlander. Net als Wilders, zou je kunnen zeggen. Maar wat bij Wilders een klein detail in zijn sowieso oninteressante biografie is, wordt bij Kaag een politieke daad.
Kaag is de docent die de saaie materie aantrekkelijk maakt. En de stemmers vielen voor haar. De stemmers hebben hun ding gedaan. Nu is het aan Kaag. Als je in je schoolleven een of twee van zulke docenten ontmoet, zit je goed. Wat je van je docent meekrijgt, draag je je hele leven mee, tenminste in je herinneringen – als je het zelf, op jouw beurt, niet ook doorgeeft of transformeert in iets anders, wat anderen kracht en richting geeft. Met politici is het net zo. Ik heb het nu niet over de partijen. Ik heb het over de Jan Terlouw van een partij, de Sigrid Kaag en – hoewel ik zeker niet voor zijn ideeën was, maar zijn charisma (en zijn mooie taal) niet kan ontkennen – Pim Fortuyn.
Tip voor de verliezende partijen: zoek jullie eigen Kaag! Iemand die echt iets te zeggen heeft, dat ‘iets’ dat geen politieke blabla is, weliswaar goed geformuleerd in het Nederlands maar niet meer dan dat. Zoek iemand die ons écht iets kan vertellen. Want hoe kil Kaag bij sommigen ook overkomt, ze heeft wel veel minds, en misschien ook harten, weten te overtuigen.
Maar ook de ‘leerling’ die uiteindelijk, dankzij de docent, voor het vak viel, was geen gewone leerling. Het was een intelligente, hoogopgeleide, maar zoekende stemmer. Die zich niet vertegenwoordigd voelde. Tot nu toe.
Geen wonder dat de andere partijen verloren hebben. Er was immers maar één Kaag. Helaas.

Den Haag Centraal, 25 maart 2021

 

Paradijsje

De Haagse bibliotheek zal een nieuwe directie krijgen. Het is de plek waar ik de boeken uit mijn leven in Roemenië terugvond en waar ik werkelijk de Nederlandse taal heb geleerd. En niet alleen dat. Ik heb er veel meer geleerd en ik zal de bibliotheek altijd een warm hart toedragen. Het is de plek waar ik en anderen zoals ik richting hebben gekregen, omringd door boeken. De bibliotheek is groter dan haar naam, en haar functie is groter dan in politieke toespraken wordt gezegd. Ze is geen addendum van de gemeente en moet ook geen cadeau onder de kerstboom voor tijdelijke machthebbers zijn.
Daarom wens ik de bibliotheek een boekenmens toe als directeur! Immers, wie boeken leest, weet de mens de waarde te geven die hij verdient. Ik wens de bibliotheek een directeur toe die de schatten van de bibliotheek kent en ze kan belichten. In Den Haag is er geen andere plek zoals de bibliotheek. Een sober paradijsje, maar wel een paradijsje voor iedereen! Een plek met boeken geeft iedereen die er zit waarde. Daarom wens ik de bibliotheek een directeur toe die de boekencollectie wil ontdekken en de mensen die er soms hun hele leven werken, wil leren kennen. Een directeur die af en toe van zijn positie op de hoogste verdieping afdaalt tot op de begane grond. Een directeur die weet dat in de kleren van Assepoester een prinses zit en die weet dat de mens de plek heiligt. In een bibliotheek wordt de plek ook geheiligd door de boeken. Tegen iedereen zeg ik dan ook: Je bent geen Hagenaar als je niet weet waar de Haganacollectie in de bibliotheek staat. Ik gun de Haagse bibliotheek een directeur die, ook al staat het niet in zijn functieomschrijving, de Haganacollectie met gesloten ogen kan vinden. Een directeur die zijn eigen herinneringen uit de tijd dat hij naar de bibliotheek ging, koestert en ook onder druk nooit vergeet dat de bibliotheek voor iedereen is, voor alle mensen die vanaf 10.00 uur binnenkomen en er tot 20.00 uur kunnen blijven, en voor hun kinderen en hun kleinkinderen. En die niet vergeet dat de bibliotheek het anker van onze stad is en geen vehikel naar een nog betere functie. En dat de wethouder die de bibliotheek in zijn portefeuille heeft, ook maar een mens is die ’s avonds zijn sokken uitdoet, hoe machtig hij ook lijkt. Ik gun de bibliotheek een directeur die zijn eigen mensen kan vertrouwen.
Ik gun de bibliotheek een directeur die geen filialen sluit en twee, drie jaar later nieuwe opent. Die kan denken, eigen beslissingen kan nemen. Die, voordat hij zijn positie aanvaardt, weet wat een bibliotheek is: de beste plek om te zijn.

Den Haag Centraal, 18 maart 2021

 

Vrouwen

Het was weer 8 maart, de dag waarop we ons herinneren dat Eva, na de korte episode met de appel en de slang in de Bijbel, nog altijd een stap achter Adam loopt. En niet omdat ze het ritme niet zou kunnen bijhouden; immers, terwijl ze achter Adam loopt, doet ze van alles: voor de kinderen zorgen, het huishouden, zich opofferen, kunst maken en ook Adam niet uit het oog verliezen – want, wie weet, misschien heeft hij ook iets nodig. Toch wil Adam nog steeds bepalen hoeveel bedenktijd Eva na een verkrachting heeft om een abortus te plegen. Waarom kan Eva dat zelf niet bepalen? Waarom vergeten we Eva nog altijd?
Als journalist bezocht ik deze week een expositie van drie vrouwen, in het hart van onze stad. Drie vrouwen die de expositieruimte veranderen in een wereld waarin je je meteen op je gemak voelt, omdat het de ruimte van de vrouw is. Zeven kamers die mij sterk deden denken aan mijn eerste kinderjaren, toen ik min of meer opgroeide in een fabriek met honderden Eva’s die naalden, draden en naaimachines manoeuvreerden; de enige Adam daar was de directeur. Het verschil tussen de ruimte van toen en deze zeven kamers van nu zit in de boodschap. De rumoerige ruimtes waarin vrouwen werkten, hebben een heldere stem gekregen, een boodschap. Om de sacraliteit van zo’n ruimte van vrouwen te nuanceren is de expositie naar de drie schikgodinnen vernoemd: ‘She spins the thread, she measures the thread, she cuts the thread’ – de drie zussen uit de Griekse mythologie, Lachesis, Klotho en Atropos. Lachesis was degene die de lengte van de levensdraad van elk mens bepaalde, haar zussen weefden de draad en knipten die door. De drie kunstenaressen die deze rollen spelen, zijn Mila Lanfermeijer, Ana Navas en Evelyn Taocheng Wang.
Als je de zeven kamers die architecte Donna van Milligen Bielke ontwierp allemaal doorloopt, begin je op een gegeven moment te begrijpen welk werk van wie is.
De materialen en objecten dragen niet de naam van de kunstenaar.
Een huiselijkheid en intimiteit waarnaar we in onze relaties altijd op zoek zijn. Gewoontes, huiselijkheid en rituelen. Objecten van toen als symbolen van nu. Boodschappen. Het is een expositie die vragen stelt over wat vanzelfsprekend was. Waar is de plek van Eva? In een van de zeven kamers? Zijn de kamers, het huiselijke, geen Mario-game geworden, waarin de held(in) de obstakels moet overwinnen om in de agora te mogen staan? De huiselijkheid van het leven. Een expositie die ons er ten minste tot 2 mei aan kan herinneren dat Eva nog steeds achter Adam loopt. Bij Nest in het hartje van Den Haag. Voor als we weer naar musea en exposities mogen.

Den Haag Centraal, 11 maart 2021

 

Nieuwe tijden

Jaren geleden zei een literair criticus tegen me: ‘Je bent geen Nederlandse en je komt ook niet uit het Midden-Oosten. In Nederland is er geen gunfactor voor een Oost-Europese.’ Ik stond perplex, want ik was er zeker van dat ik alles kon zijn en veel kon voelen, juist door mijn afkomst. Ik was veel meer dan een Oost-Europese. Ik heb toen besloten om te doen alsof ik de opmerking niet had gehoord. Naïviteit geeft soms vleugels. Want ik kon alles zijn, omdat ik literatuur… kon. Via de literatuur ben je zwart en wit en geel en kun je alle kleuren van de regenboog zijn. Juist dat doet de literatuur: ze geeft je de kans om alles te zijn en veel te begrijpen. Via de literatuur kunnen we meer kleuren hebben.
In een Nederlandse volkswijk waar ik heb gewoond, begreep ik dat het paradijs van de een, de hel van de ander kan zijn. Ik hoefde niet eens af te stammen van een zwarte op een plantage om te voelen hoe zwaar het witte paradijs kan zijn voor wie niet dezelfde kleur/afkomst heeft. De werkelijkheid is nog steeds hard en ook een uitgeverij kan een volkswijk zijn, maar we hebben de literatuur nog en de literatuur is gelukkig geen volkswijk. Juist de literatuur moet het dak zijn waar het zeer van de ander vanaf geschreeuwd kan worden. En gehoord. En er is zo veel zeer om vanaf het dak van de literatuur geschreeuwd te worden.
Helaas leven schrijvers zelf in enclaves. En gunnen we elkaar niet veel. Zelfs een ex-Oost-Europese begrijpt dat het tegenwoordig niet meer om gunnen gaat. Het gaat om de oude hel en het eeuwige paradijs. Het gaat om beleid en het zeer van de geschiedenis. Het gaat om een nieuwe wereld. Ook voor degenen die eeuwenlang niet konden lezen.
Het tij keert. Misschien moet iemand de geschiedenis bellen. Het gaat erom dat je pijn wordt gezien. Het gaat om het eeuwige zeer. Maar gun het de witte om zwart te zijn en andersom! In de literatuur. Gun het de Jood om Marokkaan te zijn en andersom, via de literatuur! Gun het de Oost-Europese om uit Irak en Helsinki tegelijk te komen! Via de literatuur. De vertaling van de ‘zwarte’ ervaring door een witte in Nederland had juist een snel voertuig naar de toekomst kunnen zijn. Had zij het zeer niet kunnen begrijpen? Dat weet niemand. Marieke Lucas Rijneveld heeft de kans niet gehad.
‘Things are changing, Jane, and for the better,’ zegt Miss Marple in ‘At Bertram’s Hotel’. En ondanks het feit dat ze in de serie ‘Miss Marple’ maar één kleur heeft, wit, weet ik dat ze gelijk heeft.

Den Haag Centraal, 4 maart 2021

Apartheid

Grotere onzin dan dat we in Nederland alleen maar succesvolle migranten zouden moeten toelaten, het verzinsel van de inmiddels Amerikaanse oud-VVD’er Ayaan Hirsi Ali, dat zij ook in haar nieuwe boek ‘Prooi’ bepleit, heb ik tot nu toe niet gehoord!
Straks zijn migranten succesvoller dan de witte directeur, vaak zwak en onzeker, maar stevig in het zadel zittend, met een roedel jaknikkers om zich heen, en ja, wat te doen? Wat te doen, Nederland? Hirsi wil migranten testen op hoe succesvol ze kunnen worden en ze terugsturen als ze niet slagen voor de test! ‘Daarom is er aan het einde van het traject, als je niet slaagt, een repatriëringselement: jij hebt het geprobeerd, wij hebben het geprobeerd, je bezet de plek van iemand anders die wél geslaagd zou zijn, je gaat nu naar huis,’ lichtte ze haar ideeën de afgelopen week toe in NRC.
Schande! De migrant als proefdier. We zijn zo respectloos tegenover het leven van de ander dat we van hem vragen wat ons zelf niet lukt! En wat betekent succesvol eigenlijk? Wat als je thuis een waardeloze moeder of vader bent, of een vreselijk mens, als je in je carrière over lijken gaat, als je egoïstisch bent, een wolf in schaapskleren, maar wel weet hoe je het moet máken? Word je dan wel of niet naar de hel (terug)gestuurd?
Dat NRC zo’n schandalig interview publiceert, is voor mij ook een raadsel. Een aanval op de integriteit van de persoon, een monument van racisme en waanzin! The New York Times benoemt Hirsi’s onverdraagzaamheid, maar NRC geeft haar zieke ideeën alle ruimte! Qua beleid lijkt Nederland soms op het ‘Ship of Fools’ van Katherine Anne Porter. We zijn cynisch geworden, altijd klaar om anderen een les te leren. Alleen al het woord ‘succesvol’ en mijn huid begint te jeuken! Emigratie is niet alleen een levenslang gevecht van Jakob met de engel zoals in de Bijbel, maar ook met de duivels, honderd duivels tegelijk. Als je na alle gemis en heimwee gezond blijft in je hoofd, als je met plezier kunt lopen in je nieuwe geografie en na vijf jaar beseft dat het vele water hier, dat je in je vorige leven niet kende, je geest kalmeert en je kunt genieten van de vele regen, dan ben je de succesvolste variant van wat jij kon worden!
We zijn succesvol als we mens zijn, als we redelijke afspraken kunnen maken met ons geweten en geen uitgezaaide haat tegen de ander koesteren. We zijn succesvol als we helpen en steunen en geen apartheid willen institutionaliseren. We zijn succesvol, omdat we van ons nieuwe land houden en omdat zij van wie we het meest houden, onze kinderen, tweehonderd procent Nederlands zijn.

Den Haag centraal, 25 februari 2021

 

Trojaanse paarden

‘Bezwaar Crossing Border gegrond verklaard’, stond onlangs in deze krant. Voor velen, ook voor mij, was dat een van de goede nieuwsberichten van de week. Ha, dus ook Den Haag kan netjes doen als het moet! Voor Crossing Border is de strijd nog niet afgelopen, maar van dit slagveld valt al een heleboel te begrijpen en te leren. Vooral dat zij die een zwak voor Trojaanse paarden hebben, elf jaar op zee blijven drijven en niet thuiskomen. Zelfs de goden verafschuwen hen. Dat is wat de boeken vertellen over Odysseus die de oorlog tegen Troje tegen elke prijs wilde winnen. Al zijn mannen verdronken en in zijn eentje moest hij de weg naar huis vinden. En als zelfs Odysseus uiteindelijk zijn lesje heeft geleerd, kunnen de comités en commissies en vooral Writers Unlimited dat ook. Wees correct, wees eerlijk en vooral: heb respect voor de ander, ook voor degene die géén melkkoe of directeur is en voor degene die géén functie heeft die jou goed uitkomt! Als ‘weten hoe het moet in Den Haag’ in de cultuursector niet gebeurt met respect en binnen de grenzen van correctheid, wat voor zin heeft een overwinning dan? Probeer niet tegen elke prijs te winnen, ga niet over lijken, zou ik dan ook willen zeggen tegen degenen die niet hebben geluisterd naar de lessen van de boeken, ook al ‘werken’ ze hun hele leven met boeken en moeten ze zich op een dag met de staart tussen de benen en de medailles om hun nek terugtrekken. Wat niet hardop mag worden gezegd, blijft immers liggen stinken onder het tapijt. Maar wie te hard hapt van de taart (lees: publieke middelen), verslikt zich en moet opnieuw leren ademen. En wie iedereen te slim af wil zijn, zal, om zich te redden in het land van Polyphemos, de cycloop uit de Odyssee, op een dag met Odysseus zeggen: ‘Ik ben niemand!’
In het leven is het nooit te laat om een les te leren. Het is nooit te laat om correct te leren handelen. Den Haag is geen Troje, ondanks de vele Trojaanse paarden. Het resultaat van de commissie is een langverwachte les over eerlijkheid en transparantie in de literaire sector in Den Haag en ik hoop dat de strijd voor gerechtigheid hier niet stopt. Want, zoals de conclusie van de onafhankelijke commissie luidt: ‘Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit niet ongewijzigd in stand blijven.’ Wordt vervolgd.

Den Haag Centraal, 18 februari 2021

 

De Mos

In mijn geboorteland schrijven politici boeken om strafvermindering te krijgen. Dertig dagen voor elk boek of ‘wetenschappelijk’ artikel. Maar Richard de Mos heeft geen geduld tot het recht zal zegevieren. Hij heeft nu al een boek klaar, ‘Mijn verhaal’, met een voorwoord van zijn advocaat Peter Plasman – hoewel het uiteraard niet aan de lezer is om te beslissen of De Mos corrupt is. Het verhaal is dus eerder populisme van een redelijk laag niveau. Pathetisch is het boek ook. Tegen elke prijs wil De Mos wat van de Haagse politieke vlaai. Oprechte vraag: waarom zou Revis of Van Asten wel een stukje van de taart mogen en Richard de Mos niet?
Jaren geleden was ik al gebiologeerd door Richard de Mos, vanwege zijn taal. Een taalgebruik dat vaak aan onbedoelde humor lijdt, zo ook in dit boek (‘Toen was helemaal duidelijk dat mijn wethouderschap voorlopig ten einde was.’) Soms grijnzen (‘Mijn vriendin, met een vader die bij de KGB heeft gezeten…’). Plasman kon niet ook het redactiewerk doen. ‘Ik laat in dit boek zien dat ik niets te verbergen heb,’ zegt De Mos.
De oud-onderwijzer weet kennelijk niet dat je je lezer nooit moet onderschatten. De fout van De Mos: denken dat heel Nederland is geschapen naar zijn evenbeeld en dat van zijn stemmers. Als De Mos geloofwaardig zou willen overkomen, heeft hij zijn Machiavelli nodig, die van hem El Principe kan maken. De Mos is larmoyant, pathetisch en zijn logica hapert te vaak. Ik zoek naar voorbeelden en kan mijn vinger niet op een bepaalde plek leggen. Het is alles, in het algemeen. In zijn boek lijkt hij meer een lokale Emma Bovary die zich inbeeldt Churchill te zijn. Of, als je wilt denken zoals De Mos, de plaatselijke Napoleon.
Ik begrijp ook waarom hij bij sommigen sympathie wekt: ‘Als Kamerlid was ik goed met de bodes, de koffiejuffrouw en de bediening van het restaurant. Met omhooggevallen Kamerleden, die allen vroeg of laat weer naar beneden vallen, heb ik veel minder op.’
Ik heb het boek voor bijna de helft gelezen. Wat een verschil met Arthur Docters van Leeuwen, die ook een boek over het Haagse schreef, dat ik hier heb gerecenseerd! Waar Docters van Leeuwen gelijkwaardige geesten ontmoette, ziet Richard de Mos alleen maar jaloerse collega’s met dubbele agenda’s, die, in tegenstelling tot Richard zelf, niets over de gewone mens weten. Is De Mos corrupt? Hij omringt zich in ieder geval niet met de juiste mensen. Hij heeft een soort naïviteit die bij sommigen, misschien mensen met dezelfde soort naïviteit, in goede aarde valt.
Niet elke Principe krijgt zijn Machiavelli. Maar om een Machiavelli op je pad te krijgen, moet je toch iets van (een) Principe(s) (!) hebben, denk ik.

Den Haag Centraal, 11 februari 2021

 

Wat telt

Dit is een ander soort column. Een over het leven. Het leven van mij, van u, van zovelen die dóórgaan, hoe imperfect, moeilijk, verscheurend, leeg of verdrietig het ook is. Deze week heb ik een vriendin verloren aan wie ik niet vaak genoeg heb verteld dat ik van haar hield. En juist deze week heb ik zoveel verhalen gehoord dat ik nu, meer dan ooit, nadenk over het leven. Is liefde alles in het leven? Ik ben een romantica, liefde was altijd mijn kruistocht. Mensen met meer balans in het leven zeggen dat het leven eerder een puzzel is. Familie, baan, vrienden. En het sleutelwoord lijkt, in de Nederlandse versie, ‘genieten’. Genieten van elk element van de puzzel. Maar sommige puzzelstukjes blijken, voor sommigen van ons, moeilijk te passen. Je hebt bijvoorbeeld een goede baan, maar die maakt je niet gelukkig. Een mooi gezin, maar het is niet genoeg. Mijn recept om door te gaan was altijd: je focussen op één element van de puzzel als de rest in het plaatje moeilijk te fixen is. Werken tot je van moeheid van je lichaam vervreemdt. Knokken zodat je gezin het goed heeft. Zelf was ik altijd beter in werken dan in mensen fixen, vooral als het om mezelf ging.
Hoe doe jij het? Wat is de sleutel? Minder nadenken, meer doen? Minder vragen stellen? Ruggengraat hebben? Dat maakt je meer ongelukkig dan gelukkig. Ik weet dat velen van jullie een antwoord hebben. Sommigen hebben een perfect antwoord, met een glimlach en veel zekerheid erbij. Juist zulke antwoorden heb ik altijd gewantrouwd. Want het leven is voor de meesten van ons niet makkelijk. En veel van degenen die zweren bij hun geluk, dragen al sinds ver voor corona een masker.
Vraag door en je ziet de barsten erin. Is het leven voor iedereen een lijdensweg? ‘Nee,’ zei een andere vriend deze week, een tikkeltje té opgewekt. Moeten we het makkelijke, vluchtige geluk plukken en het ‘ware’, diepe geluk niet meer nastreven? Wat is het belangrijkste? Dat je kinderen gezond zijn.
Voor mijn overleden vriendin was het leven geen lijdensweg, als geen ander kon ze genieten van het leven. Naast haar kreeg ik het gevoel dat het leven een genietritueel was. Toen ik een tuin had, dacht ik dat de sleutel van gelukkig zijn tuinieren is. Vooral in moeilijke tijden. Moet je zoeken wat voor jou werkt? Meegaan met de flow? Soms hebben anderen het antwoord op je vraag en verlost dat je toch niet. Het is niet jóúw antwoord.
Blijven zoeken. Dankbaar zijn voor wat er is. Eten van de lekkere chocolaatjes die ik van de opgewekte vriend kreeg. Meer nieuwe boeken lezen, in plaats van herlezen. Misschien ligt daar het antwoord.

Den Haag Centraal, 4 februari 2021

 

Benali

Dat Abdelkader Benali zich heeft teruggetrokken voor de 4 mei-lezing zegt niets over Benali, maar wel veel over Nederland. Twintig jaar geleden zou Benali, dronken, iets hebben gezegd over de ‘vele’ Joden in Amsterdam-Zuid. Maar zeggen we niet allemaal weleens foute dingen? Rutte zei niet lang geleden tegen ons allemaal dat we moesten ‘oppleuren’. En hij trok zich vervolgens niet terug. Bij ruzie, met je man of vrouw, bij dronkenschap, tegen een vriendin of juist een onbekende zeggen we soms dingen die we niet echt menen. We gaan door, vergeven, veranderen. Wie nog hetzelfde als twintig jaar geleden is, mag zijn hand opsteken! We ‘vergeten’ (lees: negeren) #MeToo-verhalen, machtsmisbruik, blunders van politici, maar Abdelkader vergeven we niet dat hij van Marokkaanse afkomst is. Want de Marokkaan heeft twintig jaar geleden iets over Joden gezegd.

Ik dacht dat we mensen waren. We zijn toch geen op flessen geplakte etiketten? Ik vond het juist geweldig dat een schrijver met een Marokkaanse achtergrond de lezing zou houden die voor Joden en ons allemaal zo veel betekent. Het verbaast me dat degenen die zijn terugtrekking eisten, er geen rekening mee houden dat gekwetst blijven geen toekomst biedt. Als de ‘daders’ niet veranderen, is het immers aan het slachtoffer om te veranderen. Het was goed geweest om Abdelkader de lezing te laten doen. Degenen die er baat bij hadden gehad waren meer dan degenen die willen blijven ademen in hun bubbel. (Ik voel me dicht bij de Joodse ziel door de boeken van Isaac Bashevis Singer uit mijn jeugd, maar zeker niet door een of andere rabbijn of zijn ‘dagboeken’). Iemand een tik op de vingers geven en eisen dat hij een goede mening over je gaat hebben? Ik vrees dat antisemitisme voor sommigen iets heeft van buikkramp. Dat hebben we allemaal weleens, soms na veel eten of drinken, maar dat betekent toch niet dat we darmkanker (lees: antisemitisme) hebben? Wat bereikt de Joodse gemeenschap met deze hele heisa tegen Benali? Hoe laaghartig en kleingeestig die journalist was die ooit over de dronken uitspraak schreef, hoef ik niet te zeggen. Maar ook hij heeft spijt betuigd. Hem werd het vergeven, Benali niet. Juist gesloten kringen hebben megafoons nodig, en Abdelkader Benali had op 4 mei zo’n rol kunnen spelen. En is het niet beter dat we zulke woorden van iemand als Benali hoorden (bij dronkenschap, twintig jaar geleden), dan van Baudet of erger? Van Benali kun je wat hebben, als je hem kent. Opperrabbijn Jacobs noemt hem ‘zo’n figuur’. Jammer dat hij geen ruimte voor dialoog laat, dat hij niet wil weten wie Abdelkader Benali is! Zo zie je maar dat een rabbijn, hoe wijs ook, soms ook een rabbijn nodig heeft.

Den Haag Centraal, 28 januari 2021

 

Belastingdienst

Ik geloof nog altijd dat we in een goed land leven, beter dan het land waar velen van ons vandaan komen. Ik geloof dat instituties werken in het belang van het volk en ik geloof dat het goede op de een of andere manier altijd wint. Soms generaties later, maar de wereld draait nog altijd. Soms geloof ik zelfs dat elke politicus een ‘goede jongen is’, zoals een voormalige Haagse wethouder ooit tegen me zei. Wat ik bijna niet kan geloven, is dat een institutie als de Belastingdienst zo cynisch kon zijn om enkele duizenden mensen van fraude te beschuldigen op basis van hun nationaliteit. Zoals velen ben ik geen fan van de Belastingdienst, maar ook ik geloof in een hoger belang dan alleen de eigen portemonnee. Helaas worden instituties door mensen gerund. Wat voor mensen zijn degenen die het idee hadden om bij mensen met een dubbele nationaliteit een vraagteken te zetten? Roept dat aanvinken van buitenlandse namen geen associaties op met de lijsten van burgers die ooit een Jodenster moesten gaan dragen? Zoals Cesare Lombroso geloofde dat alle mensen met een laag voorhoofd criminelen waren, leken de verantwoordelijken bij en voor de Belastingdienst te geloven dat wie niet Jansen heet, een potentiële crimineel is.
De dubbele nationaliteit hoefde niet eens te worden geregistreerd bij de Belastingdienst, blijkt uit journalistiek onderzoek, maar er is altijd wel een kwade genius die, zoals de kwade genieën in tekenfilms, het kwade denkt en doet. Met hoevelen denken ze bij de Belastingdienst zo over ‘buitenlanders’? Als gevolg van dit schandaal zijn er directeuren opgestapt en nu zelfs het voltallige kabinet. Ze hebben of nemen verantwoordelijkheid voor het feit dat veel gezinnen kapot zijn gegaan, dat ouders gingen scheiden of hun huis of baan kwijtraakten, maar nogmaals, wie zijn de kwade geniën, degenen die zeiden: ‘Aha, buitenlanders, die moeten sowieso een boete betalen, omdat het bedrog in hun bloed zit. Dat weten we uit ervaring’? De kafkaiaanse functionarissen zonder naam, beschermd door een wet die alleen voor ons, degenen die niet in het systeem zitten, functioneert. Velen in het systeem zijn net zo erg als die boerse vrouw in de volkswijk die vanachter de schutting schreeuwt dat je terug naar je land moet. Tegen die lompe vrouw kun je aangifte doen, maar wat doe je tegen een systeem dat wil dat je oppleurt? Want een systeem kan verwoestender zijn dan het zeemonster dat het mythische Atlantis verwoestte. Niemand weet wat voor monster dit precies was. Maar als nieuwe Nederlander heb ik, na vijftien jaar hier en na de recente toeslagenaffaire, een nieuwe theorie: misschien was het gewoon de Belastingdienst.

Den Haag Centraal, 21 januari 2021

 

Kaag

Er is nog iets wat Nederlandse mannen Sigrid Kaag niet vergeven, behalve dat ze niet een van hen heeft gekozen als levenspartner. Of tenminste een Europeaan. Namelijk dat zij, als Nederlandse, het minder mooie gezicht van Nederland laat zien. Dat zij, als Nederlandse, benoemt wat een buitenlander in Nederland allang weet en wat zij in een van haar recente tweets heel netjes, in politieke bewoordingen, formuleert: ‘We kunnen het nieuwe Nederland al door onze oogharen zien. Een land van fatsoen, tolerantie en empathie.’ Met minimale hermeneutische moeite begrijp je dat we moeten worden wat we niet zijn.
Ofwel: we hebben géén fatsoen, we zijn íntolerant en we zijn níét empathisch. We zijn zelfs erger dan dat, als je de tornado van tweets leest die Kaag na de uitzending van de documentaire ‘Van Beiroet tot Binnenhof’ over zich heen kreeg. Als je het geduld hebt, en een sterke gal, om die berichten allemaal te lezen, zie je dat het overwegend mannen zijn die Sigrid voor de klas roepen. Hoe durft ze? Getrouwd met een Palestijn, als vrouw in de politiek en dan nog kritiek op ons westerse landje hebben ook! Op het land van alle landen. Maar misschien toch wel het meest onvergeeflijke: een Palestijnse echtgenoot. Hoe kon ze?! Door haar levenservaring is de geboren Nederlandse Sigrid Kaag een van ons, nieuwe Nederlanders.
Dat is iets wat weinig andere geboren Nederlandse politici in Nederland hebben. Misschien soms wel in hun discours, om stemmen te krijgen, maar Kaag weet zélf hoe het is om een gemengd huwelijk te hebben. En kinderen uit zo’n huwelijk bijvoorbeeld. Hoe het is om erbij te horen en toch ook weer niet. Om van overal en nergens te zijn. Om alles iets van bovenaf te bezien, van enige afstand, afstand die het zicht op de zaak en daarmee de zaak zelf alleen maar goed doet. Wat het betekent om niet geaccepteerd te zijn, ondanks je vele moeite. En bovenal, hoe hard Kaag zelf soms ook lijkt of is, heeft ze, professioneel gezien, een ervaring die Rutte-in-zijn-torentje tot een personage uit een dystopie maakt. Ook dat ze kil is, wordt haar verweten. Alsof Rutte of Wilders zo moederlijk is! Dat ze arrogant is. Maar hebben we een Lady Di als premier nodig? Als je de tweets over Kaag leest, begrijp je dat Nederland meer behoefte voelt aan een Lady Di dan aan een Merkel. Nederland? Welk Nederland?
Want ik, en mensen zoals ik, en zo veel anderen, zijn ook Nederland. De lawine van macho-misogyne, racistische tweets komt van een Nederland van vrachtwagenchauffeurs met een Twitteraccount, zou ik willen zeggen, maar ik wil mensen met het beroep van vrachtwagenchauffeur zeker niet beledigen. Vrachtwagenchauffeurs ongeacht hun echte beroep.

Den Haag Centraal, 14 januari 2021

 

Schoonmoeder

Het nieuwe jaar begon met een telefoontje van een vriendin. De beste wensen. In mijn moedertaal, zij is ook Roemeense. Maar al snel ging het gesprek over haar schoonmoeder en het eindigde in een heuse huilbui. Mijn eerste impuls was om te lachen, maar nog afgezien van het feit dat je niet lacht als een vriendin huilt, zag ik ook het grotere plaatje. Ik begreep dat het dieper zat. Wat? Hoe moet ik het zeggen? Misschien hoe ze het vertelde. Enfin, mijn Roemeense vriendin staat dus niet op de verjaardagskalender van haar Nederlandse schoonmoeder, die in de kleine wc hangt. Wie er hangt? ‘De kalender. Schoonmoeder leeft en is zo vrolijk als ze kan,’ zei mijn vriendin.
Staat ze niet op de kalender?! Lacht u nu ook? Ik snap het. Maar bekijk het eens zoals mijn vriendin: twintig jaar getrouwd, drie kinderen en in tegenstelling tot mij vermijdt zij geen familiefeesten en denkt ze nog steeds dat iedereen van haar Nederlandse familie het waardeert als ze drie dagen in de keuken staat om lekkernijen voor hen te bereiden.
‘Hun maag waardeert het, maar zij hebben het niet zo met woorden.’
Zo verdedigt zij hen.
Want dat is het, mijn vriendin is veel netter dan ik en geeft iedereen honderd kansen, hoewel ze diep vanbinnen ook weet hoe het zit. Want het zit zo: iedereen staat op die stomme wc-kalender, van verre tantes en neefjes tot verre Roemeense kennissen die haar schoonouders hebben overgehouden aan hun reizen door Roemenië. Haar eigen kinderen staan op de kalender, haar man ook, alleen zij niet.
‘En dat na twintig jaar! Ik check het tweemaal per jaar, met de verjaardagen.’
‘Misschien was jouw datum bezet,’ zei ik, uit liefde voor mijn vriendin. ‘Het vakje is nog leeg,’ barstte ze weer in tranen uit. En toen kwam de hamvraag: ‘Ben ik niet ingeburgerd genoeg?’
Ik ken niemand die meer ingeburgerd is dan zij, na twintig jaar in Nederland. Ik probeer haar te sussen, nadat ik het beeld van een hangende schoonmoeder uit mijn hoofd heb gebannen. ‘Inburgering heeft niets met liefde te maken, niet eens met goedkeuring. Wees blij dat je nog steeds jezelf bent, na twintig jaar hier. En neem de volgende keer (als je zo masochistisch bent om nog een keer te gaan) een rode marker mee en schrijf je verjaardag op de witte muur, naast de kalender!’
Ik bracht haar aan het lachen en wilde verder gaan en zeggen wat ik echt dacht, wat ze daarna met de marker zou moeten doen. Maar het is Nieuwjaar en een van mijn goede voornemens is om minder te schelden, in welke taal dan ook. De beste wensen iedereen!

Den Haag Centraal, 7 januari  2021

Reflectie

Wat zal 2021 voor jaar zijn? Als je op de website van de rijksoverheid de kabinetsplannen leest, weet je dat we leven in een goed land. De site lijkt een lange lijst wensen voor de Kerstman, een Kerstman voor landen, niet voor kinderen.
Hoeveel landen zouden niet zo’n lijst willen? ‘Naast het ondersteunen van werknemers, zzp’ers en werkgevers, zodat er zo min mogelijk banen onnodig verloren gaan, trekt het kabinet ook 1,4 miljard euro uit om mensen te helpen bij het vinden van ander werk en voor de aanpak van schulden. (…) Voor de komende vijf jaar is 20 miljard euro beschikbaar om te investeren in kennis, innovatie en infrastructuur.’ Als een mopperkont nu zegt dat dat weinig is, moet ie eens naar andere landen kijken. Briljante studenten uit armere landen komen juist hierom naar Nederland. ‘Het actieprogramma Werken in de Zorg wordt uitgebreid en structureel gemaakt. Het kabinet maakt daarvoor 20 miljoen euro extra vrij voor 2021, oplopend tot jaarlijks 130 miljoen euro vanaf 2023.’
Ik heb niet veel verstand van cijfers, maar het voelt goed. Ik hoor de stem van mijn vriendin Fatma, als ik wanhoop omdat ik dit of dat niet meer kan betalen of bang ben om geen dak meer boven mijn hoofd te zullen hebben: ‘Mira, we leven in Nederland. In dit land blijf je niet op straat staan.’ Na zulke woorden daalt het peil van mijn wanhoop gelukkig snel.
Er komt een jaar aan waarin we meer naar onszelf moeten kijken. Doe ik het goed? Houd ik me aan de regels? In maart gaan we weer stemmen. ‘Zorg dat de grote acteurs ‘Hamlet’ blijven spelen en de puppets die nu eens aftreden en dan weer als lijsttrekker aanblijven, puppets blijven,’ zeg ik tegen mezelf, en niet alleen dat.
Het grote vaccin is in aantocht. Wees verstandig, je helpt jezelf, maar ook anderen.
2021 wordt een jaar van reflectie, denk ik. Van naar onszelf kijken. Wie ben ik? Hoe kan ik beter? En nee, ik denk niet aan hoeveel je verdient of zo. Ook niet aan vakanties. Ik denk aan hoeveel je reflecteert. Als we niet reflecteren, is corona voor niets langsgekomen.
2021 zal het jaar zijn waarin we ons realiseren dat veel beperkingen van 2020 nog blijven. Misschien wel voor altijd. Maar het is aan jou om te bepalen hoe je het gaat doen, niet aan de overheid.
Want ‘als je de beperkingen kent, kun je daarbinnen onbeperkt te werk gaan’. Dit zijn niet mijn woorden. Het was Jules Deelder die ze ooit zei, en van iemand die geen totalitarisme heeft meegemaakt vind ik dat onwijs wijs. We hebben het in ons. We kunnen het.
Fijne kerstdagen en een goed 2021!

Den Haag Centraal, 24 december 2020

 

Luie geesten

Protesteren zit me in het bloed en het heeft mijn leven er niet gemakkelijker op gemaakt. Integendeel.
Dat ik niet op mijn tong kan bijten en geen rust heb als ik niet zeg wat ik denk, heeft mij wat gekost en zal me nog wat kosten.
Protesteren betekent denken met je eigen hoofd, integer proberen te blijven en ontmaskeren wat je onrecht vindt. Een van de mooiste babyfases is de ‘nee’-fase, wanneer baby’s op alles ‘nee’ zeggen, ook als ze ‘ja’ bedoelen. Zodat je er als ouder alvast aan kunt wennen, zeg maar. Maar wanneer je als volwassene protesteert, heeft dat niets met de ‘nee’-fase van doen; je komt immers met argumenten en oplossingen.
Wat zijn de argumenten van de luie geesten die tijdens de toespraak van Rutte stonden te protesteren? Je hoorde ze fluiten en met minimale inspanning van de verbeelding kon je hun luiers nog zien zitten. Nooit verder gekomen dan de ‘nee’-fase. Voor iedereen die moet ontwaken, is er een laatste moment. Alleen voor die luie geesten niet. Waarom protesteerden zij?
Omdat ze met kerst niet kunnen drinken met hun maten? Want ik wed dat ze beginnen te stotteren als je aan hen zou vragen wat kerst eigenlijk betekent. Sowieso stottert hun moraal, hun logica.
Leer eens rekening te houden met de ander! Of dat nu je buurman, een buitenlander of een vluchteling is. ‘Ik ga mijn levensstijl voor jou niet veranderen,’ heb ik dit jaar een paar keer te horen gekregen, van zowel oude als jonge mensen. Het was in andere omstandigheden, maar de zin zet me aan het denken.
Wat is een levensstijl? Egoïsme, egocentrisme, verwennerij, een te goed leven, blindheid. Luiheid van geest. En dat dat niets met leeftijd te maken heeft, is ook zorgwekkend. Van een oud mens verwacht ik namelijk dat zijn levenservaring hem leert een beter mens te worden, opener, genereuzer. Een lang leven zou de kans moeten vergroten om je empathischer te maken. En als een jong iemand zoiets zegt, schrik ik net zo erg. Je hoopt immers dat de generaties die na je komen slimmer worden, dat ze een collectieve ervaring en moraal hebben die beter zijn dan van je eigen generatie, een resultaat van wat er voor hun tijd is gebeurd. Ik verwacht dat we geen mollen in onze gangen zijn, dat we aan de bubbels waarin we leven ontsnappen. Dat we leren. Ik wil leren van iedereen, van oude en jonge mensen. Maar egoïstisch zijn heeft helaas geen leeftijdsgrens.
Soms moet je het moeilijk hebben om de prijs van alles te begrijpen.
Soms moet je met je neus op de feiten worden gedrukt, met de werkelijkheid worden geconfronteerd. Want niet wat voor levensstijl je hebt is belangrijk, maar wat je ervan leert.

Den Haag Centraal, 17 december 2020

 

Dankbaarheid

Het was een jaar waarin iedereen, gedwongen door de pandemie, wel iets heeft geleerd. Sommigen leerden misschien niet meer dan online te vergaderen, hoewel ik dat betwijfel. Veranderingen in je gedrag zie je immers pas later, nu ben je nog bezig te overleven. En al ging het overleven voor sommigen niet verder dan het vechten om de laatste rol wc-papier in de supermarkt, was dit jaar voor veel – te veel – anderen het jaar waarin een vader of tante of oma door corona heenging zonder dat je afscheid kon nemen. Het was een jaar van gedwongen scheidingen, van pijn.
Ook voor mij was 2020 een jaar van gedwongen leren. Soms dacht ik dat ik mezelf kwijt was, in ieder geval dat ik niet meer wist hoe nu verder. Maar het was ook een jaar van verrassingen, van openbaringen, van nederigheid. Van ‘humble’ zijn, want veel stellen wij niet voor. Altijd is er wel iets wat groter is dan wij, iets waar we niet mee weten te vechten, iets wat ons als een draaikolk naar beneden trekt. Mijn dankbaarheid gaat uit naar mijn vrienden. Zonder het te beseffen heb ik in dit jaar op hen geleund. Ik heb zo veel van mijn vrienden gekregen dat ik me weer voel zoals in mijn jeugd, in mijn internaat, toen ik me door de vreemde wereld gered voelde.
Er is in de wereld altijd iets waar je op kunt rekenen, een bron van kracht, een teken. Hoop. En het was de kracht van mijn vrienden die mij kracht gaf, hun vriendschap die mij redde. Vrienden hebben altijd een onverwachte doos van Pandora bij zich waar je op kunt kloppen: ‘Is er nog iets voor mij in deze wereld?’ En ja, hoor, reken maar dat er ergens een vriend voor je is, een die met de stem van de hoop zegt: ‘Kom op, het is niet het eind van de wereld!’ Of iets wat je van hen nooit had gehoord of verwacht: ‘Ik hou van jou’ op een dag waarop je de equatie van het leven vooral hogere wiskunde vindt, bijvoorbeeld omdat jij meer van de boeken bent.
Ja, het was een zwaar jaar met grote vragen, met gedwongen en pijnlijke veranderingen. Wanhoop. Het leven kan soms oorverdovend zijn. Maar toen heb ik de stemmen van mijn vrienden gehoord. Trouwe, oude of nieuwe vrienden en vele goede mensen die ik dit jaar heb ontmoet of beter heb leren kennen.
Ik heb meer gekregen dan ik heb gegeven. Ik heb nog een leven voor me om te zorgen dat de balans in evenwicht komt. Dank voor de lessen, leven! Dank voor de liefde en de goede mensen op mijn pad. Dank, iedereen, ook u, mijn lezer!

Den Haag Centraal, 10 december 2020

Mores

Een beetje lucht in een verstikkend milieu. Dat is wat het gesprek over de zaak-Juliaan A. met Margreet de Boer (advocaat slachtoffers seksueel geweld), Jane Huldman (projectleider Stroom), Carola Houtekamer (onderzoeksjournalist NRC), Lucette ter Borg (journalist NRC) en Freek Walther (vertrouwenspersoon Mores.online) vorige week was. Het door Nest en Zaal 3 georganiseerde debat handelde over de beslissing van NRC om de volledige naam van de kunstenaar te noemen, maar vooral over hoe het heeft kunnen gebeuren dat hij jarenlang ongestoord vrouwen aanrandde. Wat goed dat men is geschrokken na de onthullingen in NRC! En wat goed dat specialisten aan het woord komen! Alleen jammer dat zo’n gesprek niet op primetime op tv kon!
Het was Lucette ter Borg die formuleerde wat voor mij de conclusie van het gesprek was: ‘Ik ken de kunstwereld niet, maar zeggen jullie niet tegen elkaar dat dat níét normaal is?’ Graag had ik gewild dat het geen retorische vraag was en dat je iemand had kunnen aanwijzen om antwoord te geven. Zelf had ik dan, vanuit mijn fauteuil thuis, waar ik de livestream volgde, die mevrouw van Stroom antwoord laten geven: ‘Vertelt u nu eens, mevrouw,’ zou ik haar hebben gevraagd, en ik zou mijn teleurstelling niet hebben laten meeklinken, ‘hoe het mogelijk is dat jullie van A.’s gedrag op de hoogte waren en toch niets deden?’
Ik moet toegeven dat de mevrouw van Stroom het goed deed. Flauw, bedoel ik. Eigenlijk precies zoals ik had verwacht, naar mijn gevoel heel Nederlands: door de schuld die je draagt diffuus te maken, te veranderen in iets wat bijna positief klinkt. Want wat zei deze mevrouw? ‘We hebben ontdekt dat er een bedrijfscultuur moet worden gecreëerd waarin je zulke dingen moet bespreken.’ Natuurlijk was er niemand die op dat moment opmerkte dat ze dat hadden moeten ontdekken op het moment dat ze de brieven van de slachtoffers ontvingen, en niet toen na het losbarsten van de zaak hun verantwoordelijkheid ter sprake kwam! Dat die overgestapte directeur niet de moed had om ten minste hetzelfde te komen zeggen: We moeten zus en zo! Het is duidelijk dat we veel moeten. Het feit dat zij die dit nu rondschreeuwen degenen zijn die op de hoogte waren en niets deden (omdat er geen protocol voor was!), is maar een detail. Stroom (en niet alleen Stroom) blijkt stroom nodig te hebben. Was moraal maar iets waarbij we verbonden werden, zoals je bij stroom verbonden wordt!
Veel interessante zaken werden er in het debat gezegd. Bijvoorbeeld dat er een meldpunt voor zulke zaken bestaat: Mores.online. Maar vooral de verbijstering van de NRC-journaliste is me bijgebleven: waarom leert de kunstsector niet van de sportsector? Hoe vooruitstrevend zijn we eigenlijk?

Den Haag Centraal, 3 december 2020

 

Resomeren

In het weekend heb ik iets verkeerds gegeten, waarop ik mijn man vroeg om wat brood, honing en muntthee te gaan kopen, de drie ingrediënten waar ik me in dat soort situaties mee op de been help. Toen ik weer wat was opgeknapt, vroeg hij me of we nog eens moesten praten over mijn wensen voor het geval van overlijden. Hij weet namelijk dat ik gecremeerd wil worden, maar had over een nieuwe mogelijkheid gehoord. Ik had eerder die week gelezen over een geval van kannibalisme, alweer in Duitsland, waarbij een man zijn date had opgegeten, maar ik betwijfelde of hij dat bedoelde. Ik zou hem als gerecht veel slechter vallen dan wat ik in het weekend had gegeten, mij was gevallen. Ik ben niet te verteren, dacht ik, maar ik zei niets, ik wachtte rustig tot hij meer duidelijkheid zou geven. ‘Resomeren.’ Ze hadden het op het Journaal verteld, het zal waarschijnlijk worden opgenomen in de wet.
De wonderen zijn de wereld nog niet uit. Resomeren. Ontbinden van het lichaam in kaliumhydroxide. Goed voor het milieu. Het is wel een beetje grappig, op morbide wijze, dat we in een tijd waarin veel mensen om ons heen aan corona overlijden, met een oplossing (sic!) komen. Om lijken op te lossen.
Ik bedenk ook dat ik, met mijn 1,57 meter, niet veel zou kosten. Maar hoeveel zuur zou er nodig zijn voor iemand met obesitas? Ik zie de gesprekken met de nabestaanden al voor me: ‘Oom Rinus heeft veel meer liters nodig.’
Het leven wordt steeds absurder, als je erover nadenkt.
Cremeren vind ik een ideale manier om te verdwijnen. Vuur purificeert en is heilig, er bestaat een hele mythologie over de functie en symboliek van het vuur. Vuur reinigt en is het symbool van het eeuwige licht. Ook begraven heeft wel iets, dan heb je eindelijk rust, geen gedonder van buren, geen feesten in de tuin, geen gestofzuig op de stoep, dus begraven is zeker nog een optie, tenminste als je niet claustrofobisch bent zoals ik. Mijn kindertijd zat vol horrorverhalen over mensen die na het begraven in een andere houding, omgedraaid en met kapotte nagels, in hun kist werden teruggevonden, hun lijk tenminste. Volgens die verhalen hadden zij geprobeerd om zich te bevrijden, tot ze echt doodgingen. Doodgaan is echt eng. Maar niet omdat je doodgaat. Wat erbij komt kijken, is veel enger. Kaliumhydroxide bijvoorbeeld. Daar is geen mythologie over, als je de horrorverhalen niet meetelt. En wat gaan ze doen met het zuur waarin het lichaam is opgelost? Gaan ze dat voor een tweede of derde gebruiken, zoals de frituurolie bij een frikandel?
Ik vraag maar voor een vriend. Want ik ben weer goed opgeknapt en knok verder.

Den Haag Centraal, 26 november 2020

 

Topambtenaar

Als iemand me vijftien jaar geleden had verteld dat ik op een novemberdag in de stad der Hollandse ambtenaren, in mijn werkkamer in het centrum, zou genieten van de memoires van een topambtenaar die ik hoogstwaarschijnlijk ook weleens ben tegengekomen, zonder te weten dat zijn opmerkelijke kop het gezicht van een opmerkelijke man was, had ik gezegd dat dat hoogstwaarschijnlijk een teken van magisch realisme is, voer voor iemand die, zoals ik, soms te veel van de eenzaamheid geniet.
Toch is dat wat nu waar gebeurt. Terwijl de gewone Hollander zijn aardappels met groente, vlees en jus eet, lees ik, na twee boterhammen en een zakje pure pindarotsjes te hebben verorberd, de laatste pagina van een opmerkelijk boek: ‘Een spoor van vernieuwing’ van die topambtenaar: Arthur Docters van Leeuwen (Prometheus, 2020). Wat een mens, wat een brein, wat een karakter, wat een koppigheid! Zulke karakters overstijgen nationaliteiten, en hoewel Docters van Leeuwen heel Hollands is, is hij door zijn uniciteit veel meer dan dat. Zijn memoires zijn niet alleen een spiegel van hemzelf, een verklaring, maar ook een getuigenis van een tijd die ik niet ken. Wat een plezier om te lezen hoe strategieën op hoog niveau werden bedacht, met welke seriositeit en integriteit er werd gewerkt. In de 460 pagina’s heb ik geen zin gelezen over hoe bang hij voor ‘de wethouder’ of andere politieke machtshebber was, zoals ik gewend was van hoge ambtenaren in onze tijden te horen. En dan te bedenken dat je tegenwoordig leest over hoge ambtenaren die met geld van de overheid sjoemelen, valse facturen op de naam van hun buurman uitschrijven of dat je ‘gewoon’ weet en accepteert hoe de ene hand de andere wast in het ambtelijke Haagse apparaat!
Wat zou Arthur Docters van Leeuwen van zulke ambtenaren hebben gevonden? Op het moment dat de man des Hollandsen huizes staat af te drogen nadat de vrouw heeft gekookt, lees ik de laatste pagina van dit bijzondere getuigenis. Hoe kon een mens zoveel capaciteiten hebben? Een jurist die erotische verhalen schreef, een ambtenaar die gedichten maakte. Het doet me een groot plezier als ik lees dat hij de Franse taal leerde bij de Nonnen van Vught; daar heb ik ook gezeten en ik kan de topambtenaar volgen, stap voor stap: hoe hij de dagelijkse oefeningen deed, woordjes herhaalde, ik zie de plek waar hij at. Wat een brein! En hoezeer genoot hij van andere breinen! Vierhonderdzestig pagina’s lang vertelt hij over met wie hij heeft gewerkt, wat de werkwijze van diegene was, hoe de sfeer op de verschillende ministeries was, en wat het resultaat van de samenwerking was. Met de ijver van een scribent en het vuur van een Mozes. Een ambtelijke Mozes.

Den Haag Centraal, 19 november 2020

 

Lachen

Als iets me dit coronajaar heeft verbaasd, is het toch wel de magere productie humor over het virus, de lockdown en alles wat erbij hoort. We doen nog niet echt een beroep op humor, terwijl grappen in crisisperiodes van de mensheid juist altijd een overlevingsventiel boden. Echte humor, bedoel ik. Ik had meer verwacht dan de softe grappen in de sociale media. Harde humor over China, Trump of Italië in de pandemie bijvoorbeeld. En vooral: meer zelfspot.
Zijn we er te moe of te eenzaam voor? Te veel door geldzorgen in beslag genomen? Veel verder dan een plaatje van een grijze, gebogen Rutte die na twintig jaar met de woorden ‘nu kunnen we naar buiten’ de deur uit komt, komen we eigenlijk niet. Waar is die droge Hollandse humor gebleven? Waar de harde grappen – nee, ik bedoel niet de misogyne grappen van Johan Derksen – en waar de cabaretiers die kans zien om dit unieke thema te exploiteren? Waar zijn de cartoons?
De communistische dictatuur in mijn jeugd, ook geen fijne tijd, was een ware bron van humor. En zelfs als je niet wílde lachen, lachte je thuis of tussen je kiezen. Maar nu lachen we niet. Waarom niet? Ook Robinson Crusoe had in zijn isolatie meer lol gemaakt, denk ik. Het leven gaat immers door, ondanks ziekte, gesloten theaters en failliete horeca. Elke dag een beetje lachen zou ons goed doen. Wacht er niet in elke hoek een grap die geboren moet worden? Vraagt het idee dat je elke dag bij het zoomen met je baas op ‘sluiten’ kunt klikken, niet om een glimlach?
Of de blijken van vindingrijkheid van ondernemers? Onlangs liep ik door een Haagse expatwijk. ‘Stamppotten to go’, stond er op een etalageruit. Ik wacht nog op de cabaretier die ons via Zoom door zijn grappen verbindt, op het tv-programma waarin ik mezelf in quarantaine zie en om mezelf lach.
Is de productie humor zo mager omdat we niet bij elkaar zijn?
Grappen maakten we immers in de kroeg, in de kantine, met z’n allen. Nee, humor is overal, ook in ons. Je moet hem alleen zien en laten komen. We lijken nu op een vrouw van zestig die nog niet weet hoe ze moet masturberen.
In mijn kindertijd kwamen de beste grappen uit de periode dat we dachten dat Ceaușescu eeuwig zou leven. Vandaag de dag lijkt corona ook niet te verslaan. Geen vuurwerk, geen familiekerstdiner, geen feest. Wat moet je? Grappen maken! Als je lacht, heb je deze moeilijke tijden verslagen. Maak lol en laat mij ook lachen!

Den Haag Centraal, 12 november 2020

 

Laffe maatschappij

Ik ben een van de velen die zijn geschrokken na het lezen van het onthullende artikel over de Haagse Julian A. in NRC. Kunstenaar. Zeg maar roofdier! Hoe is het mogelijk dat iemand die vrouwen anaal verkracht en drogeert, beurzen van 30.000 en 50.000 euro van het Mondriaan Fonds krijgt? Mannen zoals Julian bestaan, meer dan je denkt. Gaat de omgeving vrijuit? Is zijn school, de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, die al jaren geleden klachten over zijn wangedrag kreeg en er niets mee deed, ook niet schuldig? Is de politie, die ermee volstond de ontelbare klachten te verzamelen en tegen een slachtoffer te zeggen dat aangifte doen geen zin had, ook niet schuldig? En die leraren, zo onder de indruk van zijn talent? Zijn moeder, wier oogappeltje hij volgens NRC is? De galeriehouders die, horend over de misdaden van de ‘kunstenaar’, reageerden met woorden als ‘ik ben zijn vader niet’? Zijn zij niet allemaal medeschuldig? Als het om vrouwen gaat, zijn we een laffe maatschappij. Lees het goed: hoe laf zijn al die mannen die ‘iets’ over het afschuwelijke gedrag van de ‘kunstenaar’ hadden gehoord en niets deden? Een maatschappij waarin zoveel mannen met posities het gedrag van Julian A. tolereerden?
Waarom, mannen met posities, directeuren, galeriehouders, impresario Martin van Zomeren, waarom? ‘Ik ben misschien naïef geweest,’ reageert Martin van Zomeren in het Parool. Nee, Martin van Zomeren, naïef zouden wij zijn als we jou zouden geloven! Als je nu de naam van Julian A.
googelt, blijken de pagina’s bij de kunstinstellingen over hem subiet verwijderd. Zijn kunst doet er dus niet meer toe, als je hoort wat voor mens hij is. Maar wat voor mens hij is, was, zeker in de kunstwereld, ook al vóór de onthullingen van NRC redelijk bekend; toen verwijderde niemand de pagina’s over hem. Hypocrieten!
Binnen een bedrijf weet iedereen wie de viezerik is die vrouwen tegen hun wil wil aanraken. Meestal is er niemand die wat doet en wordt hij ‘getolereerd’, zelfs de vertrouwenspersoon doet vaak niets.
En als de viezerik, de engerd, een positie heeft, wordt hem juist ‘in vertrouwen’ verteld dat er iemand over hem klaagt. Deze week hoorde ik over een leraar, vertrouwenspersoon op een Haagse school, die meisjes lokte. Man, man, man! In deze laffe maatschappij voeden we onze dochters op. Niet alleen omringd door roofdieren, maar ook door hun laffe beschermers, vertrouwenspersonen, agenten, directeuren, galeriehouders.
Tijdens het schrijven van deze column had ik de titel van Raymond Queneau in mijn hoofd: ‘On est toujours trop bon avec les femmes’. Sodeju!

Den Haag Centraal, 5 november 2020

 

Bedelen
Ik heb een oog voor bedelaars, misschien ook een zwak. Ongetwijfeld door mijn herkomst. Daardoor heb ik in Parijs of Brussel ook meteen het gevoel dat ik thuis ben, waar het wemelt van de bedelaars, vreemden met wie je makkelijk in contact komt. Ze willen immers allemaal iets van je. Het wemelt er ook van de verhalen. Want waar pijn is, is een verhaal dat moet worden gebaard. Bij ons in Den Haag wordt deze verhalenvertellers vaak de mond gesnoerd. De Haagse regels zijn duidelijk, bedelaars tolereren we niet; als er een aan de horizon verschijnt, wordt hij gesaneerd, nog lang voordat je zijn verhaal kunt horen. We geloven meer in succesverhalen en ik hoop dat u de volle ironie van deze zin voelt. Vandaar mijn verbazing dat kennelijk niemand het drama ziet of wil zien dat een uitgebuite vrouw in Den Haag centrum meemaakt. De politie niet, de sociale dienst niet, niemand. Haar naam ken ik niet, ook die van haar uitbuiter niet. Een dunne vrouw, donkerblond haar tot op haar schouders. Al jaren zie ik haar in het centrum bedelen, eerst halfslachtig, duidelijk gedwongen, helemaal niet overtuigend. Nu, een paar jaar later, loopt ze er nog steeds. Magerder dan toen, krommer en wanhopiger. De tranen spatten nu uit haar ogen, ze heeft bijna geen stem meer. De woorden mompelt ze onduidelijk en ze smeekt iedereen om iets te geven.
Haar uitbuiter ken ik ook al jaren van gezicht, ik heb hem jaren geleden aangesproken toen ik zijn ‘praktijk’ ontdekte en ik heb ook de politie ingelicht. Een man met een getint uiterlijk, een smal gezicht en langwerpige ogen, en met een gouden ketting om, meestal op de fiets, nooit ver van zijn slachtoffer vandaan. Jaren geleden zag ik hoe hij haar sloeg, omdat ze haar kunstje niet overtuigend genoeg deed. Nu, een paar jaar later, is zij een ruïne, een wandelende ‘Schreeuw’ van Munch in onze stad; de man lijkt relaxter, maar niet minder alert.
Ik kom beiden dus bijna dagelijks tegen. Vanochtend zat de vrouw voor de Zara en fietste hij niet ver van de Jumbo. Ik volgde zijn blik en zo bemerkte ik dat mijn fietstas openstond. Hij ziet alles, volgt alles, kent de stad en zijn mensen beter dan u en ik, vermoed ik. Hij buit niet alleen dat arme vrouwtje uit, maar ons allemaal, wij die haar willen helpen.
Vandaar dat ik iedereen die hen kent vraag om aangifte tegen de man te doen, ik vraag de wijkagent in Den Haag centrum om alerter te zijn en de sociale dienst om in te grijpen. Als je het centrum van Den Haag kent, weet je welke vrouw en uitbuiter ik bedoel. Help haar!

Den Haag Centraal, 29 oktober 2020

 

I beg to differ

Het komt goed met Den Haag, heb ik mezelf verzekerd toen ik dinsdagavond om 23.00 uur de stad doorkruiste. Ik kwam van de eerste editie van ‘I beg to differ’, een nieuw debat in Den Haag. Nieuw?! Ja, en ook ongeveer het enige. Want hoewel veel Haagse culturele organisaties al jaren kreunen om een debat in Den Haag te organiseren, is het een koppel nu echt gelukt: HNT Zaal 3 en Nest. Ik zeg dit voor de volgende gemeentelijke commissie die de subsidies voor de culturele instellingen gaat verdelen: dat fata morganadebat waar elke politiek benoemde directeur van elke min of meer culturele plaatselijke instelling tijdens kantooruren van droomt, bestaat al.
‘I beg to differ’ wordt gemaakt door mensen die het niet in hun hoofd halen om leden van de commissie die het geld verdeelt te benoemen als directeur van hun organisatie of door organisaties die een debat willen om de wethouder van cultuur te plezieren. Nee, het wordt gemaakt door een nieuwe generatie. Want dat is wat Den Haag nodig heeft: nieuw bloed, jong bloed, jong enthousiasme, echt engagement. Iets wat ‘divers’ Den Haag tot nu toe te weinig kent. Mensen die hun idealen niet (of nog niet) inruilen voor posities en commissies. ‘Jonge mensen die de handschoen oppakken,’ zoals de directrice van Nest, Heske ten Kate, het formuleerde.
Vier mensen zaten op het podium van deze eerste editie: theatermaker en schrijver Romana Vrede, Sahar Shirzad, oprichter van de reeks ‘The Refugee Millennial’, conceptueel kunstenaar Willem de Haan en Zaïre Krieger, journalist en spoken wordartiest. Onderwerp van debat: ‘protesteren.’
Met haar speech over solidariteit met de beweging Black Lives Matter dreef Romana Vrede me tot tranen (en ik was niet de enige die huilde). Maar als je deze nieuwe generatie helemaal wilt begrijpen, moet je bij Zaïre Krieger zijn. Aan de hand van een citaat gaf zij een fantastische presentatie over wat ‘protest’ precies betekent. Geïnformeerd, ervaren. Maar wat me bijzonder boeide, was haar kwetsbaarheid vertaald in kracht en emotie. Met mensen als Zaïre is de wereld in goede handen. Sahar Shirzad maakte een punt met haar theorie over plaatsmaken voor anderen in het emancipatieproces.
Het enige witte gezicht op het podium was de ‘dichter’ van de avond, die geen woorden maar ideeën voor zijn kunst gebruikt en happenings maakt, en ons ‘bleekgezichtenras’ een beetje redde: Willem de Haan. In heel het land verkoopt hij zaadjes van het gras van het Malieveld, voor degenen die graag willen protesteren, maar geen Malieveld in de buurt hebben.
Halleluja!
We koesteren hoop. Er is dus een debat in Den Haag, vanaf nu elke derde dinsdag van de maand in Zaal 3.

Den Haag Centraal, 22 oktober 2020

 

Taal als moraal

De plaatselijke VVD steunde vorige week met Hart voor Den Haag/ Groep de Mos en de Partij voor de Toekomst een PVV-motie die stelt dat de woningnood in Den Haag vooral te wijten is aan de komst van kansarme allochtonen en dat de groei hiervan moet worden tegengegaan. ‘De stad kan dit niet veel langer aan,’ beaamde VVD’er Jan Pronk en hij maakte, niet onbewust maar uit arrogantie, een wat in de letterkunde synecdoche heet, een totum pro parte. Want niet ‘de stad’ kan het niet langer aan, maar de VVD of de VVD’er Jan Pronk, wat iets anders is. Taal is meer dan taal; taal is ook moraal, zegt taalfilosoof Emmanuel Levinas. Als onze Haagse politici zouden nadenken over hun taalgebruik, zouden ze iets ontdekken over hun eigen moraal. Wanneer zal de jonge Jan Pronk, een PVV’er of Baudet in persona met het idee komen om ‘kansarme’ migranten te steriliseren? Met het geweldige idee van Chinese oorsprong van één kind per gezin bij ‘kansarme’ migranten? Zeer benieuwd naar hoe ze dat zullen formuleren. ‘We willen niet bouwen in de Bomenbuurt, de Vruchtenbuurt of welke andere woonwijk dan ook. Dat betekent dat we niet steeds meer mensen in de stad kunnen opnemen. Dat gebeurt nu wel en het zijn vooral kansarme migranten die nu voor de groei zorgen. Den Haag kan deze groep niet blijven opvangen. Het is een keertje klaar.’ Ik krijg het aan mijn hart. Straks is het feit dat we niet alles weten van de zwarte gaten in het universum ook de fout van de kansarme migrant. De PVV’er Sebastian Kruis, indiener van de motie, of Groep de Mos zal ik nooit serieus nemen. Maar mijn bloeddruk ging wel omhoog toen ik de VVD’er Jan Pronk hoorde. Het is misleidend als je je laat beïnvloeden door zijn verschijning van meester van groep twee op de basisschool. Maar taal is alles; taal verraadt iemands ware aard en voor iedereen die in dertig seconden meer dan driemaal het meervoud ‘we’ gebruikt, ook al is hij vertegenwoordiger van een partij, zou ik oppassen. Een echte Jan Pronk zal hij wel nooit worden, maar bij Wilders aankloppen kan hij altijd nog. Voor mij heeft hij niet meer geloofwaardigheid in zijn met ‘we’ opgepepte discours dan een man die zijn vrouws zwangerschap aankondigt met ‘we zijn zwanger’ en gemakshalve weglaat dat niet híj degene is van wie over negen maanden een dilatatie van twaalf centimeter wordt verwacht. Volgens Levinas ligt de oorsprong van onze waarden in onze ervaringen. Ervaring wordt opgedaan in de relatie tussen mijzelf en de ander. Ik weet zeker dat Jan Pronk van de VVD dat ook herkent: tussen hemzelf en de Ander uit de Vruchtenbuurt, waar niet gebouwd gaat worden.

Den Haag Centraal, 15 oktober 2020

 

Ik snap Richard wel

De Mos wordt lijsttrekker van een nieuwe beweging. Code Oranje. Zijn advocaat, Peter Plasman, is nummer twee.

Richard de Mos is onrustig als een werkloze van middelbare leeftijd die op alle vacatures solliciteert. Ik snap dat wel. Als je wanhopig bent, doe je van alles en vraag je je niet af wat dat in godsnaam voor naam is, Code Oranje, voor een politieke beweging. Ik begrijp dat wel. Toen ik het nieuws las, heb ik een paar keer tegen mezelf gezegd: ‘Ik snap Richard De Mos wel, ik begrijp hem.’ En: ‘Stel je voor dat Richard net zo hard knokt als ik, misschien harder, veel harder. Stel je voor dat hij heel teleurgesteld is in het OM zoals ik een paar jaar geleden was in de directie van mijn vorige werk. Stel je voor dat die Plasman zo’n advocaat is die echt gelooft in het goede doen en in de zegeviering van het recht, ondanks dat hij advocaat is. Stel je dat allemaal eens voor, en wees minder cynisch, Mira. Kijk hoe hard Richard knokt, ondanks die verdenkingen van deelname aan een criminele organisatie, schending van het ambtsgeheim, meineed en corruptie!’

Ik weet hoe het is om verdacht te worden terwijl je weet dat je onschuldig bent en de waarheid spreekt. Je hoeft geen Kafka te zijn om dat allemaal te ervaren, het is genoeg om buitenlander te zijn en bij een woord de klemtoon verkeerd te leggen. Soms, in sommige kringen, is dat al genoeg om verdacht te zijn.

Dus, waarom doe ik nu met Richard de Mos hetzelfde? Waarom verdenk ik hem op basis van zijn discours? Dat wil ik echt niet doen.  Vooral nu niet, als ik zie hoe hard hij vecht, als ik zie wat een werkethos, wat een passie, wat een elan hij aan de dag legt. Maar het zit me niet lekker als een onschuldige, van van alles onterecht beschuldigde man zegt: ‘Ik ben onschuldig tot het tegendeel bewezen is. Ik vind zelf dat ik niks fout gedaan heb.’

‘Kwestie van interpretatie,’ sus ik mezelf, destijds op school een groot fan van hermeneutiek.

‘Toch niet,’ hoor ik de advocaat van de duivel zeggen – ik bedoel mezelf, niet Plasman.

‘Maar geef de keizer wat van de keizer is,’ zeg ik weer tegen mezelf. Alle populisten zoeken immers een niche en Richard de Mos, de op verdenking van corruptie een jaar geleden afgetreden wethouder en locoburgemeester, is echt keihard op zoek naar zo’n niche. En hij heeft er nog geen ontdekt, als je tenminste de niet-bewezen illegaliteiten niet meerekent.

Ik wens hem veel, veel succes.

Den Haag Centraal, 8 oktober 2020

 

Tickets nu verkrijgbaar:

https://www.hnt.nl/voorstellingen/4319/Mira_Feticu/Al_mijn_vaders/ 

 

Haags verhaal

Het echte leven, echte mensen, echte verhalen: het ‘Haags Verhaal’. Er is naar mijn weten in Den Haag geen ander programma dat dit als motto zou kunnen gebruiken. En dit motto heb ik zojuist pas bedacht; het is naar mijn weten niet het motto van het Haags Verhaal. Afgelopen vrijdag was ik bij een van de bijeenkomsten, in de ‘Copernicus’ aan de Daguerrestraat. De Haagse Fatma Kaja interviewde er Jaswina Bihari Elahi, geboren in Eindhoven en hier opgegroeid in de Hindoestaanse gemeenschap. De hele avond hing ik aan de lippen van Jaswina en ik denk dat iedereen haar verhaal zou moeten horen. Vanuit armoede heeft zij een wetenschappelijke carrière gemaakt tot de graad van doctor. Tegenwoordig is ze onderzoeker aan het Rathenau Instituut. Deze avond deed zij haar verhaal, en het verhaal van haar zus – en zo ook dat van hun moeder, die, trots op haar Hindoestaanse cultuur, ooit de memorabele zin heeft gezegd: “Toen ze in Den Haag nog in berenvellen rondliepen, liepen we in Suriname al in sari.” Hear, hear! En dan vooral degenen die denken dat de polder de navel van het universum is en dat alles wat buiten de polder valt, barbaars is!
Jaswina sprak als een koningin en ziet er ook uit als een koningin. Als eerste in de familie die ging studeren vertegenwoordigt zij de enorme sprong in generaties die veel migrantenkinderen maken. Over het drama dat zij, de twee zussen en de moeder, hebben meegemaakt praat ze met een lach, iets wat, denk ik, ook alleen koninginnen kunnen. En zo spreekt ze ook over hoe ze werden gezien door anderen en over het feit dat ze er doodmoe van is dat ze nog steeds moet uitleggen waarom ze zo goed Nederlands spreekt. Het verhaal van deze verhalenavond wordt verteld aan de hand van foto’s van Jaswina’s leven, waarbij de foto’s van haar bruiloft eruit springen. “Maar promoveren vond ik veel bijzonderder dan trouwen,” zegt ze, en iedereen lacht. “Hoezo?”, vraagt Fatma, die van Turkse oorsprong is en dezelfde sprong in generaties maakte, op haar beurt.
“Iedereen kan trouwen, maar om te promoveren heb ik echt moeten vechten.” “En wat dreef je?”, vervolgt Fatma. “Ik ben een afmaker,” zegt Jaswina.
Wij in de zaal zuchten en kijken naar deze koningin die als kind zo vaak heeft moeten verhuizen en in woningen heeft moeten leven waar elektriciteit of warm water vaak was afgesneden en die vanaf haar vijftiende heeft gewerkt om de rekeningen te kunnen betalen. O, o, Den Haag, wat een mooie mensen heb je!

Den Haag Centraal, 1 oktober 2020

 

Generatie zonder humor

Ik ben nooit een liefhebber van interviews met schrijvers geweest. Altijd bang dat ik daarna hun boek niet meer ga lezen, wat helaas vaak het geval is. Het gebeurt ook dat de kop of de strekking van het interview me ontstemt, zoals bij het vraaggesprek met schrijfster Nelleke Noordervliet in De Standaard enkele dagen geleden. Ik kreeg het gevoel dat ik een Roemeens of Hongaars tijdschrift las waarin de geïnterviewde zoals bijna altijd het Westen bekritiseerde. Puntsgewijs. Om te beginnen de nieuwe generatie hier. Natuurlijk moet elke generatie haar strijdpunten formuleren, vindt Noordervliet. ‘Maar de huidige doet dat wel zeer agressief, en zonder humor of zelfspot.’ Toen ik dat las, vroeg ik me af wat eigenlijk het verschil is tussen Nelleke Noordervliet en iemand als Jeremy Clarkson van het autoprogramma ‘Top Gear’, die Greta Thunberg destijds ‘gek’ noemde en haar terug naar school stuurde – wat ik persoonlijk nog milder vind (gezien wie het zei) dan Noordervliets ‘zeer agressief, en zonder humor of zelfspot’. Want over Thunberg zegt Noordervliet dat ‘een meisje als Greta Thunberg nog niet de volwassenheid heeft om haar woede te kruiden met een vorm van zelfrelativering die haar boodschap sterker zou maken’.
Ik moest ook meteen denken aan de interviews die Marguerite Yourcenar ooit aan Matthieu Galley gaf. Als je die leest, besef je dat Yourcenar – geboren in 1903, overleden in 1987 – een millennial had kunnen zijn of zelfs tot generatie Z had kunnen behoren: dezelfde inzet voor het milieu, dezelfde bezorgdheid om het klimaat en inderdaad ja, redelijk humorloos! Op haar tachtigste vocht ze tegen de verwoesting van bossen, in haar strijd om borstvoeding te stimuleren boycotte ze melkproducten bestemd voor zuigelingenvoeding in de derde wereld en ze militeerde tegen onnodig dierenleed; ze liep regelmatig rond met een bord met leuzen en vanwege haar idealen belandde ze zelfs in de gevangenis. Ze was dus zeer agressief, zonder humor of zelfspot. Je kunt immers niet tegen de verwoesting van de planeet zijn en jezelf tegelijk belachelijk noemen. ‘We’ zouden de ‘huidige’ generatie juist dankbaar moeten zijn voor haar inzet, voor haar humorloze strijd voor klimaat, milieu, ras en sekse. Voor het feit dat zij de wereld en daarmee onze waarden omverwerpt. Maar in plaats daarvan hebben we kritiek op de onlineplatforms waar ze elkaar treffen en zijn ‘we’ van mening dat wat nu gebeurt, met name de culturele toe-eigening, ‘literatuur onmogelijk maakt’ (aldus Nelleke Noordervliet). Welke literatuur? De literatuur zoals we die kennen, in het algemeen.
Maar misschien is literatuur, zoals alles in de wereld, ook aan verandering toe! Panta rhei.

Den Haag Centraal, 24 september 2020

Moria

Met veel nostalgie denk ik soms terug aan de laatste jaren op mijn middelbare school, de jaren waarin we tijdens de pauzes beslag legden op onze docent wereldliteratuur en hem de meest onmogelijke vragen voorlegden: Waarom heeft eigenlijk niemand Emma Bovary geholpen en haar weerhouden van haar daad? Waarom moest Enkidu dood? En wat gaat er met Andromache en Astyanax gebeuren? Onze docent luisterde altijd naar onze vragen en soms leek het zelfs alsof hij erop zat te wachten.
Hoe kon de volwassen wereld zo wreed en zo onverschillig zijn ten opzichte van het leed van de medemens?
Op die leeftijd kwam de medemens vooral uit de boeken en geen van ons zou zijn geschrokken als we onderweg naar de schoolbibliotheek oog in oog zouden hebben gestaan met Don Quichot. We zouden hem zeker hebben aangemoedigd in zijn strijd tegen windmolens!
Ik ben nu volwassen en toch herken ik Andromache en Elektra overal waar ik ze zie, in onze volwassenenwereld. De vragen van toen zijn ook niet veel veranderd. En ondanks mijn volwassen leeftijd heb ik nog steeds geen antwoord op die vragen. Misschien formuleer ik ze soms anders: Waarom schrijven we boeken, waarom maken we grote theaterproducties, waarom componeren we nieuwe muziek, als we ons hoofd wegdraaien voor de kinderen in Moria? Alles wat we vanuit onze getalenteerde geest doen, heeft toch iets minder betekenis als je niets voor je medemens in nood kunt doen? Ik zeg niet dat alles dan zonder betekenis is, maar in mijn ogen verliest de betekenis haar glans. Waarom schrijven we, componeren we, dansen we, zingen we? Voor de medemens toch? Ik schrijf voor degenen die vechten om het te redden. Ik schrijf voor degenen die het niet hebben gemaakt in het leven. Voor de verliezers. Mede vanuit mijn eigen geschiedenis. Maar redden kan ik hen niet. Ik kan hen niet redden, mijn regering kan hen niet redden, de EU kan hen niet redden. Reddingsacties komen vaak laat en zijn vaak ontoereikend. Geloven we echt dat alles wat we doen in onze beschermde wereld, in onze ivoren toren – debatten, muziek, films – vol van betekenis is? Zouden we de kinderen in Moria of de kinderen in Jemen echt niet kunnen redden? Nu laten we hen stikken. Een psycholoog heeft me ooit geadviseerd om in de zonnige kant van de tuin (volgens Jung) te gaan zitten. Vooral als ik oud wil worden. Grote vragen hebben nooit iemand gelukkig gemaakt.
Ik denk dat het tegenwoordig best druk is in die zonnige kant van de tuin. ‘Luxe, calme et volupté’ (Weelde, rust en wellust) – de definitie van Nederland – zei Baudelaire ooit.

Den Haag Centraal, 17 september 2020

Spoonface

Het was een leeg Lange Voorhout het afgelopen weekend tijdens het BinnenUIT Festival Den Haag. Het voelde alsof je met je ex met wie je jarenlang het bed hebt gedeeld, nu in een café afspreekt in de hoop dat hij terug naar huis wil komen. Onwerkelijk, absurd. Ook met het prachtige weer, heerlijk om te wandelen, dat ook nog!
Dus in plaats van uren te kletsen en van kraam naar kraam het Lange Voorhout over te slenteren, ben ik naar een voorstelling in de Koninklijke Schouwburg gegaan. Een voorstelling die me heeft getroost en ontroerd en nog eens getroost en weer ontroerd. ‘Spoonface’, van Steinberg Lee Hall, in de vertaling van Jibbe Willems. Met Soumaya Ahouaoui. Een monoloog van een uur waarin een autistisch meisje, Spoonface, liefhebster van opera, ons naar het leven laat kijken. Door haar ogen. Door haar onschuld.
Wat een therapie om Spoonface te horen zeggen ‘droevige dingen vullen je op’ of ‘ik denk dat ik altijd achterlijk was’! Vooral de laatste zin zouden we allemaal als mantra kunnen gebruiken, zo af en toe, dat geeft rust. Een uur lang werd ik door Spoonface losgekoppeld van routine en persoonlijke droefheid en tegelijkertijd kon ik anders naar mijn eigen ‘sorrow’ kijken, door de ogen van de onschuld. Want onschuld veroordeelt niet, eist niet en pretendeert niet. Onschuldige Spoonface vertelt ons haar droevige leven op een komische manier, zoals alleen onschuld dat zou kunnen. Ook al is er niets komisch meer aan wanneer je in de muzikale intermezzo’s Maria Callas hoort zingen. Maar Spoonface maakt zelfs de Griekse tragedie menselijk en rustiger en ik heb het stuk gezien als een persoonlijke therapie, met een bonus: het ‘Bloemenduet’ uit ‘Lakmé’, als ik me niet vergis, een van mijn favoriete operastukken.
Halverwege wist ik dat Spoonface een variant van ‘Le Petit Prince’ is, met een autistische prinses ditmaal, die goed met getallen is, maar dezelfde kijk op feiten en het leven heeft als het personage van Antoine de Saint-Exupéry. We mogen er zijn, we mogen elkaars verhalen horen, we mogen ademen en we mogen liefhebben. Tijdens de voorstelling dacht ik ook aan de geleerden van Jonathan Swift in ‘Gulliver’s Travels’, die af en toe met een stokje aangeraakt moesten worden omdat ze zich vaak verloren in te filosofische gedachten en van de werkelijkheid afdwaalden. Precies zo’n stokje is Spoonface. Met haar verhaal herinnert zij ons eraan dat het leven droevig is, maar toch vrij simpel. Dat het feit dat we leven belangrijker is dan de complexiteit van het leven. Er zit een Spoonface in ieder van ons, maar velen van ons zijn het kwijt.
Le Petit Prince is in de stad, mis hem niet!

Den Haag Centraal, 10 september 2020

Menselijkheid

Arjan Peters klaagt de Volkskrant aan en wil zijn recensentenbaan terug. Niet geheel onterecht, denk ik, aangezien de krant bijna net zo lang over de schorsing heeft gedaan als een kiwi over vliegen. Wisten zij niets van de lieve mailtjes en leuke lunches? Want je kunt niet zeggen dat je het maar een béétje wist. En wie schreef dat Peters de Weinstein van de Nederlandse letteren is, vergist zich. Macht is het sleutelwoord bij veel mannen zoals Peters. Zonder de macht die hij had, was hij gewoon een vent die vreemdging en uiteindelijk van zijn vrouw mocht ophoepelen. Maar ‘macht erotiseert’, heeft Peters kennelijk een keer gezegd, en in mijn roman ‘Al mijn vaders’ heb ik dat in de mond gelegd van een personage, pleger van #MeToo. Toen mijn boek verscheen, heb ik Peters een exemplaar gestuurd en bij de eerste gelegenheid vroeg ik hem of hij het had gelezen. ‘Stuur me een e-mail,’ zei hij. Dat heb ik gedaan. Toen ik hem later bij een andere gelegenheid vroeg of hij de e-mail had ontvangen, lachte hij me, omringd door Nereïden, uit. Jonge vrouwen, mooi en slim. Zij de Nereïden, hij net Poseidon. De Nereïden lachten ook mee, alle zeven of acht. ‘Hij is aangekomen,’ zei Peters. En omdat ik op een reactie wachtte, vervolgde hij, onder het geschater van de Nereïden: ‘Nu moet ik hem nog lezen.’ Tegen zoveel gevestigde schrijvers had Peters gezegd dat ze de Nederlandse taal niet machtig zijn, dat ik, tien jaar geleden echt begonnen in het Nederlands te schrijven, hem mijn laatste roman uit masochisme had gestuurd. Maar ook wetend dat literatuur veel meer is dan taal alleen. Als je dat niet weet, ben je maar een Wizard van Oz en is de schrijver Dorothy.
Zijn de Nereïden ook niet een beetje schuldig en is zijn krant dat niet net zo?
Op de sociale media verbijsterde me zijn cynisme, want ondanks de goede en minder goede boeken die we schrijven en de goede en minder goede recensies die we krijgen, zijn we allemaal, auteurs van boeken en recensies, allereerst mensen. En menselijkheid gaat voor alles, ook voor intelligentie en talent. Ik herinner me een gesprek op Facebook waarin een oude man vertelde dat hij nog een boek in zijn hoofd had. Het antwoord van Peters choqueerde, alsof hij St. Petrus met de sleutel van de hemelpoort was: ‘Hou het daar!’
Literatuur is niet alles en Arjan Peters is geen heilige Petrus, niet eens bij het paradijs der Nederlandse letteren, maar evenmin een Harvey Weinstein. Geef hem minder macht en er zullen geen lunches meer zijn.
Misschien komt hij ergens anders aan de bak of wie weet, terug bij de Volkskrant. Maar zelfs hij zou nu een beetje menselijkheid kunnen gebruiken.

Den Haag Centraal,  september 2020

Baudet

Een aanrader, die documentaire van ‘Zembla’ over Thierry Baudet en zijn banden met het Kremlin! Maar wat voor banden? Dat de Russen Baudet gebruiken is alsof een dief zou zeggen dat hij een zijdeur heeft gebruikt om binnen te komen.
Er zijn geen banden; iemand als Baudet, met slechts opblaaspopretoriek, kan immers alleen maar worden gebruikt. De opschepperij van Baudet over Rusland laat alleen maar zien wat een klein en onschuldig (lees: onervaren) landje we bij de echte battles zijn. We zeggen ‘nee’ in Brussel, maar als we verder dan Brussel ‘nee’ of ‘ja’ zouden zeggen, of wat dan ook, zijn we niet te horen. Daarom bieden sommigen van ons zich aan de grote jongens aan, zoals een straatprostituee aan een Cadillac in Amerikaanse films. Dat Baudet géén geld van Rusland heeft gekregen, betwijfel ik niet, want opschepperig zoals hij is, zou hij daarover zeker hebben geappt of zelfs getwitterd. Misschien heeft hij een lunch met kaviaar gekregen en een speelgoedtreintje. Ik denk niet dat het Kremlin iemand als Baudet serieus zou nemen. Hem gebruiken ja, dat wel, dat kan ik me wel voorstellen. In mijn geboorteland circuleren lijsten met journalisten, politici, schrijvers, niet weinig in aantal, die de Wizard van het Kremlin dienen.
Zou Baudet op de lijsten van de Kremlin staan? Moeilijk te geloven. Zwevend tussen metataal en grof racisme, kennelijk niets wetende over de politieke gevangenen in Rusland of, anyway, over martelingen van opponenten van Poetin, over polonium, Litvinenko, Politkovskaja, Nemtsov, thee en giftige paraplu’s speelt Baudet met vuur als een pyromaan die bij de brandweer werkt. Russisch vuur.
Met Rusland moet je niet spelen, weten ze in Oost-Europa. Met Rusland moet je ook niet flirten, want zoiets kan snel veranderen in verkrachting, en als je vervolgens de dader zoekt, wordt Oekraïne naar voren geschoven. Van Rusland moet je je ver houden, wist ik als kind al. Maar dat is iets wat vooral de landen die met vuur hebben gespeeld en zich lelijk hebben gebrand weten. Er zijn ook kikkerlandjes, heb ik tijdens mijn migratie geleerd, die denken dat alles wel meevalt, omdat een land dat Dostojewski en Tolstoj heeft voortgebracht wel moet meevallen, ondanks die andere voortbrengselen: Stalin, Lenin, de KGB, het Kremlin, de miljoenen doden tijdens het communisme en de dagelijkse schendingen van de mensenrechten.
Maar Baudet is ontevreden en gulzig als een kind dat nog geen grotemenseneten krijgt, maar al een barbecue wil. Iemand zou hem af en toe een fopspeen moeten geven. Dat tempert de (politieke) honger en houdt hem ook even stil.

Den Haag Centraal, 27 augustus 2020

SCHILDERSWIJK IN DE MODEWERELD

Iedereen is ontdaan door de rellen in de Schilderswijk. Watskeburt? Wat brandkranen opengedraaid, eieren gegooid, relletjes. Maar omdat het de Schilderswijk is, heeft iedereen er een mening over. Ik ook. Alleen wed ik dat veel van degenen die bij het lezen van de naam Schilderswijk al een oordeel hebben, de wijk zelf nooit hebben doorkruist. God verhoede! Ik weet ook zeker dat ze zullen zeggen dat ik appels met peren vergelijk als ik vraag: Maar waarom horen we niets meer over de grote corruptie, over de dingen die in stijl gebeuren in en rondom de gemeente Den Haag? Over de corrupte ambtenaar die ‘niet transparant’ handelde bij de bouw van Amare, over de controller die bevriende bedrijven aan gemeentelijke opdrachten hielp, valse facturen opstelde en collega’s onder druk zette om ze goed te keuren, over de Walraven-affaire waarbij een kernlid van de kunstadviescommissie directeur werd van het gesubsidieerde WU, over de vele belangenverstrengelingen, over de van corruptie verdachte wethouders, over die andere wethouder die een pand aan het Noordeinde verkocht voor 1,7 miljoen euro terwijl het 4,7 miljoen waard was, enzovoort. Zo te zien vervelen ambtenaren zich ook regelmatig. Maar dat soort dingen vind ik minder saai dan een paar brandkranen en wat eieren.
Ik wed nogmaals: dat dit zaken zijn die ook de Schilderswijk interesseren. Misschien zouden de jonge inwoners van de Schilderswijk zich zelfs minder vervelen als ze zouden zien dat de nieuwe burgemeester ook over zulke affaires ontdaan is. Dat het tapijt waar zulke zaken onder worden geschoven steeds kleiner wordt. We schrikken en verheffen onze stem vanwege de rellen in de Schilderswijk, maar het echte Jurassic Park zit achter hoge muren, bij de airco, en gaat stilletjes zijn gang.
Vragen stellen over wat er in hogere kringen gebeurt, betekent je werk in gevaar brengen, weet ik uit ervaring. Ik ken ook ambtenaren die het advies kregen een andere baan te zoeken, omdat ze vragen durfden te stellen. In de kringen die tijdens de hitte genoten van de airco is vragen stellen not done, het hoort niet bij de etiquette. Waarom horen we niets meer over die zaken? Eieren gooien is te verklaren als je hersenen koken in de hitte, maar hoe verklaar je de affaires waarover je nu niets meer hoort? Wat is er precies gebeurd nadat we vaststelden dat de koning naakt was? En wat is het verschil tussen de rellen in de Schilderswijk en laten we zeggen de rest van de wereld in Den Haag?
Mijn conclusie is dat je in Den Haag illegale dingen kunt doen – in stijl of zonder stijl. De stijl maakt het verschil. Wie het in stijl doet is ‘van ons’, wie niet is minstens Turk, zeker Marokkaan.
We leven in een modewereld. Stijl is alles.

Den Haag Centraal, 20 augustus 2020

 

De schutting

Een woonwijk is het volk zelf, op kleinere schaal. Als ik deze zin schrijf, hoop ik dat ik me vergis. Je zou kunnen zeggen dat je het gewoon moet treffen, een woonwijk.
We zijn naar deze wijk verhuisd met al onze hoop op stand-by, in koffers en dozen gepakt, net als onze spullen. We hadden erger meegemaakt, we waren eigenlijk opgelucht dat we konden verhuizen, opnieuw beginnen, in een kleiner huis met dunnere dromen, maar wel een huis. Luttele weken later begrepen we dat de tuin toch wel een beetje verpest was, door de te luidruchtige buurvrouw, een levensgenietster van een soort dat we niet echt kenden. Maar veel (niet alles) went. Ik zit minder in de tuin, bijna nooit meer. Maar iets anders gaf de openingszin in.
Toen we dit huis eind vorig jaar kochten, stond achter in de tuin geen hek; de tuin kwam direct uit op de brandgang die achter langs de tuinen loopt. Ik heb het niet gecheckt, maar ik denk dat alle tuinen zijn afgesloten door een schutting, alleen de onze was er niet. We hebben daarom snel een rietmat gekocht om de tuin vanachter, waar alleen de buren lopen, af te sluiten. Provisorisch, tot we een schutting zouden kunnen betalen. Toen we de mat plaatsten, vroeg een verre buurman of het zo zou blijven. Zeker niet. Maar corona heeft veel plannen en inkomsten verdund en zo werd ook ons plan om een schutting te kopen op de lange baan geschoven. Het is niet erg, er zijn zoveel doden gevallen, zoveel levens zijn veranderd, het leven van iedereen is anders geworden. Maar niet dat van mijn buren, die sinds januari, als ze groeten, gelijk vragen wanneer we een schutting gaan plaatsen. Geen vraag over hoe het met ons gaat, of we zijn getroffen door corona of anderszins. Nee, de schutting. Blijft ie zo? Wanneer komt ie? Want die van riet is namelijk niet zo mooi als hun eigen houten schutting.
Is dit de menselijkheid die we elkaar moeten tonen? Is dit alles wat we voor elkaar kunnen betekenen? Mijn luidruchtige buurvrouw, een hooligan in een jurk, een ‘genietster’, valt hier niet op, wij, die nu andere prioriteiten dan een schutting en ‘genot’ hebben, wel.
We kunnen doodgaan of oprotten, maar niet voordat we een fatsoenlijke schutting hebben geplaatst. De wereld kan vergaan, maar de woonwijk moet het goed hebben. Vorige week, na de introductievraag van een andere buurvrouw, je weet wel: ‘Komt de schutting er?’, vertelde ik dat ik meer in mijn werkkamer aan de andere kant van het huis zit. Toen kwam de tweede memorabele vraag: ‘En wat doe je? Nagels?’
Had ik maar nagels gedaan, dan hadden we meer geld voor een schutting gehad.

Den Haag Centraal, 13 augustus 2020

 

Naima El Bezaz sprong al eerder, alleen we hebben het nu gezien.

Ik kende haar niet persoonlijk. Op de dag dat ik haar zou leren kennen – ze zou te gast zijn in het programma dat ik produceerde – kwam ze niet. Omdat haar broer een auto-ongeluk had gehad, mailde ze me een paar uur voor aanvang van het programma.

Zoals velen van ons was ik geschokt ik toen ik hoorde dat zij niet meer is. Bijna een jaar jonger dan ik.

Maar ik schrok bijna net zo erg toen ik Naima in de film hieronder zag. Zo kwetsbaar. Pijnlijk om te zien. Dan begrijp je dat ze al jaren geleden sprong, zonder vangnet. De schrijver, maar vooral de performer, heeft iets van een circusdier. We worden getraind om te verkopen: onszelf en onze boeken. Je ziet haar bij Pauw, de gasten om haar heen lachen. Circus. In uitgeverijtaal: verfrissend. Vooral als je ook buitenlander bent. Maar durven laten zien dat je anders bent betekent soms dat je geen controle meer over je leven hebt. Eerlijk zijn is een, je hele kwetsbaarheid laten zien is iets anders. Heb je een vangnet als je springt? Staat je man, je vrouw, je uitgever achter of onder je om je op te vangen? Want je kunt dat niet alleen. Niemand kan dat alleen. Ik herinner me Griet Op de Beeck bij DWDD toen ze vertelde dat ze door haar vader was misbruikt. Een kind van een paar jaar dat van het dak sprong. Niemand die haar opving, die tenminste haar hand vasthield.

Het is ontzettend pijnlijk om Naima el Bezaz zo te zien, in haar laatste jaren. De vrouw gebruikte zichzelf, at zichzelf op, zoals velen van ons doen. Wie stond haar bij? Want als je haar in de film hieronder ziet, weet je dat ze hulp nodig had. Haar te eerlijke en controversiële uitspraken, haar onrust, haar moed om zichzelf zo bloot te geven, zo pijnlijk om te zien, zijn ook een kreet om te worden geholpen.

Het is voor mij nog een mysterie waarom ze werd gefilmd in de staat waarin ze was. Ze had geen promotie nodig, maar steun en behandeling. Een vangnet. Ze was ziek en ze wed nog gefilmd voor de promotie van haar boek.

Het feit dat Naima sprong, jaren geleden, zegt ook iets over ons en onze (boeken)wereld. Over de eenzaamheid en wreedheid van ons beroep.

(En dat iemand in de boekenwereld de dood van Naima el Bezaz gebruikt om Abdelkader Benali aan te vallen is slechts een incarnatie van het feit dat ook in onze wereld geldt: homo homini lupus. Jammer dat het lam dood is.)

Rust in vrede, Naima El Bezaz!

10 augustus 2020

klik hier voor een link naar de opname met Naima El Bezaz

1453

Het is een dagelijkse gedachte dat de geglobaliseerde samenleving toch heel fragmentarisch is, vooral voor een zogenaamde nieuwkomer. Een migrant is een puzzel van de werelden die hij met zich meedraagt en het is geen gemakkelijke opgave om de tegenstrijdigheden in zijn leven onder een gemeenschappelijke noemer te brengen. Vaak sta ik versteld van de transformaties en veranderingen in mijn eigen denken, van mijn jeugd tot nu, en dan vraag ik me af of het normaal is dat je in de loop der jaren, vooral in een andere omgeving, heel anders naar dingen gaat kijken.
Neem nu wat in West-Europa een gewoon nieuwsbericht was: de transformatie van de Hagia Sophia in Istanboel tot een moskee. In de westerse pers was het gewoon een van de vele nieuwsberichten, ik had het niet eens gezien. Maar toen las ik kranten uit de Balkan en begonnen de tegenstrijdigheden. Griekenland is woedend, Kirill van Moskou is ‘diep bezorgd’, de paus is ‘verdrietig’ en zelfs Unesco vindt dat Erdogan vooraf had moeten overleggen. En dan mijn geboorteland, dat het veranderen van ‘het symbool van het christendom’ in een moskee ‘de tweede val van Constantinopel’ noemt.
Om het geheugen van de westerling op te frissen: op 29 mei 1453, na wekenlange beschietingen met kanonnen (van Hongaarse makelij), viel Constantinopel voor het Ottomaanse Rijk. Het betekende het einde van het Byzantijnse of Oost-Romeinse Rijk. Er volgden drie dagen van plunderingen. Het moment wordt vaak gezien als scheidslijn tussen de Oude en de Nieuwe Tijd, tussen de middeleeuwen en de renaissance. De latere paus Pius II weeklaagde dat de Kerk ‘een van haar twee ogen’ had verloren.
Maar dat was toen, in 1453.
Intussen is de Kerk, vooral in West-Europa, veel meer kwijt. Dus waarom zou ik me nog afvragen waarom het Westen zo lauw reageert op het nieuws dat Oost-Europa juist ontroert, in de wetenschap dat in het Westen zoveel kerken hun oorspronkelijke bestemming hebben verloren? De westerse mens stapt al jaren uit de kerk. Tientallen westerse kerkgebouwen zijn moskee geworden. Als je dat weet, begrijp je ook de stilte rondom de herbestemming van de Hagia Sophia. De westerse pers interviewde Turken op straat en zelfs het feit dat de gewone Turk in Erdogans besluit vaak een politieke bedoeling ziet, zegt ons in het Westen niet zoveel. Het Westen heeft echte, serieuze problemen en zo’n bagatel laten we over aan het Oosten, dat zich sowieso de ondergewaardeerde poort naar het Westen voelt, een poort die de Turken (het Ottomaanse Rijk) honderden jaren buiten Europa heeft gehouden, maar nu wijd open staat – door het Westen zelf geopend, zo moppert Oost-Europa.

Gisteren fietste ik door Scheveningen en maakte ik een stop bij een cocktailbar naast het Turkse restaurant-met-Turkse-vlag met de heldere naam 1453. Ik moest lachen. Erdogan loopt achter op de Nederlandse Turk.
Ik ben allang geen Oost-Europese meer. Ik ben niets meer. En als ik per se iets moet zijn, ben ik fietser. Een mindful fietser in een fragmentarische wereld, die af en toe een glaasje Aperol lekker vindt.

Den Haag Centraal, 30 juli 2020

Mark Rutte

‘Mark Rutte, avare et contre tout’, luidde de kop van het artikel dat de Libération het afgelopen weekend aan onze premier wijdde. ‘Gierig en overal tegen.’ De koppigste van de ‘zuinige vier’, de aanstoker, zoals de rest van Europa hem ziet, degene die coronaherstelfondsen niet zomaar cadeau wil geven. Uiteraard zijn de vele portretten van Rutte in de internationale pers ingegeven door de recente EU-top over het covid-herstelfonds en de meerjarenbegroting. ‘Hij leidt een sober en discreet leven, in combinatie met een schitterende loopbaan,’ aldus de Libération. En als ze het nog niet wisten, lezen de Fransen nu dat Rutte een goed pianist is en geen vrouw of kinderen heeft.
De conclusie van het artikel vind ik toch wel interessant: ‘Kortom, hij belichaamt l’homme néerlandais exemplaire,’ de voorbeeldige Nederlandse man…
Ik heb altijd gedacht dat l’homme néerlandais één van die ronde, weldoorvoede gezichten op de schilderijen van Jeroen Bosch moest zijn die je soms in een of ander Nederlands dorp terugziet. Toen ik ruim tien jaar geleden een dorpskerk in de Biblebelt bezocht, dacht ik daar l’homme néerlandais tegen te komen, tussen de gelovigen die ’s zondags de telefoon niet opnemen, geen bezoek krijgen en niet eens koken.
De Corriere della Sera noemt onze voorbeeldige Nederlander ‘grande cattivo’, grote slechterik. Dat deed me denken aan die andere ‘exemplarische Nederlander’, Adrianus VI, de eerste en laatste Nederlandse paus, die in 1522 op zijn 62ste tot paus werd verkozen en vervolgens Italië, net zoals Rutte nu, flink liet schrikken. Adrianus wilde de corrupte en decadente kerk hervormen. Na zijn verkiezing betrad hij de grond van Rome blootsvoets, als blijk van nederigheid, en leefde er als een monnik. Hij sliep op een houten bank en at eenvoudig. Het Vaticaan schrok van zijn eenvoudige levensstijl en het was misschien geen toeval dat Adrianus VI al in het jaar na zijn verkiezing overleed. Kennelijk vergiftigd. Na zijn dood werd het opulente leven in de kerk weer opgepakt en het zou tot 1978 duren voordat er weer een niet-Italiaan tot paus werd verkozen.
Als je uit dit verhaal per se een moraal wilt trekken, is die dat je je manier van leven niet aan een ander kunt opleggen. Het is waar dat de Nederlander zich niet kan inleven in het leven van een mediterraan iemand, maar het tegenovergestelde is niet minder waar. Hoeveel mensen herinneren zich die arme paus Adrianus VI nog? Van het pragmatisme van onze premier begrijpt de rest van Europa niet veel, net zomin als het Vaticaan toen iets van de Nederlandse paus begreep. Gelukkig is gif niet populair meer en kan een rottweiler als Viktor Orbán alleen maar grommen: ‘Ik weet niet wat zijn persoonlijke reden is om mij of Hongarije te haten, maar hij valt ons hard aan.’

Maar misschien is het na het lezen van de vele portretten van onze premier in de buitenlandse pers mogelijk om ook een andere conclusie te trekken: het gaat er nu meer om Europeaan te zijn en minder Nederlander. Alleen Nederlander zijn moet heel eenzaam voelen.

Den Haag Centraal, 23 juli 2020

Criminele organisaties

Richard de Mos wordt gepest. Als het niet door de VVD is, dan is het door Rutte zelf, door de regering, door het OM, door niet-geboren Hagenaars, zoals ik, door de gemeente. Want hoe verklaar je de ‘heksenjacht’ (zijn woorden) die het De Mos & Co belemmert om eigen politieke idealen in ons stadje waar te maken?
Ik schrok me vorige week kapot toen ik de krantenkoppen las; een seconde lang wist ik niet meer of ik hier in ons stadje of in mijn geboorteland was. ‘OM verdenkt De Mos van deelname aan criminele organisaties.’ Ja, Richard de Mos & Co vernieuwt de Haagse politiek, zoals hij zelf zegt. Zie alleen al de krantenkoppen. Dacht je vóór De Mos aan de Haagse politiek, dan dacht je aan polderpolitiek, consensusdemocratie, redelijk ‘saaie’ dingen. Wilders bracht eerder al een beetje kleur in de anders behoorlijk kleurenblinde politiek, ook al had die kleur meer iets weg van de inkt van een octopus die zijn vijand wil verblinden. Maar de daadwerkelijke verandering in de politiek komt met De Mos. De Mos maakt ons echt internationaal; ook wanneer ik dit zeg, denk ik meer aan de Balkan. Want in mijn leven hier had ik nog nooit de woorden ‘politicus’ en ‘criminele organisatie’ in één kop gelezen. Jawel, één keer eerder, maar dat was in het paleoceen, in de tijd van Berlusconi. En inderdaad, regelmatig in de Balkan, maar in de polder nog nooit.
Want hoe moet een criminele organisatie in Nederland schuilen?, vraag ik me af. Als die niet van de Belastingdienst of de gemeente(n) zelf is. In films die ik heb gezien, trekken leden van zo’n organisatie zich, eenmaal ontmaskerd, terug in de bergen. De Roemeense corrupte sociaaldemocraten vluchten naar Servië of Italië, de liberalen naar Costa Rica. Maar in de polder? Waar zou een criminele organisatie zich in de polder moeten verschuilen?
Alsof een luis zich op een kale kop verstopt. Vandaar mijn vraag: heeft het OM goed over de woorden nagedacht? Criminele organisatie? Onze ‘goeie jongen’ De Mos?
De Mos is er zeker van dat het om karaktermoord gaat en wil met het OM in duel gaan. Kan het OM duidelijker zijn? Is er al resultaat van een van de vele onderzoeken naar De Mos?
Den Haag heeft tegenwoordig meer iets weg van een soap dan van een stad van vrede en recht. Ik vraag me al een paar jaar af hoe dat komt. Als je te dicht bij de macht staat, doet die macht met veel mensen wat de gouden ring met Tolkiens Gollem deed. Onze stad van vrede en recht is ‘the precious’ geworden.

De beschuldigingen aan het adres van De Mos zijn nog steeds een storm in een glas water. Zeker voor hem. Elke beschuldiging pareert De Mos met een steeds flamboyanter plan. ‘Ik ga de ombudspolitiek landelijk uitrollen,’ vertelt hij bij ‘Beau’. Na de zomer komt hij met een landelijke beweging en gaat hij meedoen aan de landelijke verkiezingen.
Het zou komisch kunnen zijn, maar het is zorgwekkend.

Den Haag Centraal, 16 juli 2020

Mira Feticu vervangt de komende weken op deze plek Aukje van Roessel en Casper Postmaa.

 

Jalta

Gisteren woonde ik ongewild een ontmoeting Nederland–Amerika– Oost-Europa bij. In een bakkerij, waar mijn man en ik, natgeregend, wat wilden drinken.
De setting: bij de toonbank drie Amerikanen, droog en heel Amerikaans. Ik erachter. De eigenares doet haar best om haar gebrekkige Engels een Amerikaans jasje te geven. Koekjes en thee voor de Amerikaanse jongedame, die niet had misstaan in een film over Manhattan, en twee jongemannen – ik denk toch dat een van hen Europees is. Ook honing bij de kruidenthee. En suiker, just in case. Als de formaliteiten eindelijk zijn beëindigd, kan ik bestellen.
Twee thee op het terras? Kan niet. Het is een seconde nadat ze met al haar tanden naar de Amerikanen glimlachte. Het is nu kwart voor en om vijf uur gaat ze dicht. Ontsteltenis. Hoe kan dat nu? Kunnen we dan ‘thee to go’ nemen en vijf minuten blijven zitten tot ze gaat opruimen? Nnn-nee, dat kan ook niet. Waarom? To go-thee heeft een andere prijs dan terrasthee.’ Goedkoper natuurlijk. In principe begrijpelijk, in de terrasprijs zitten ook de afschrijving van het kopje en afwaskosten verrekend (water, een druppel Dreft, twaalf seconden arbeidsloon), maar in dit geval niet: de to go-beker hoeft ze immers niet te wassen. Soms begrijp ik onze kleine wereld niet.
‘Waarom zij wel?’, vraag ik, wijzend naar de Amerikanen op het overdekte terras. Het voelt alsof ik de conferentie van Jalta bijwoon.
Ze zoekt naar een antwoord, en hoewel ze het Nederlands net nog beter beheerste dan het Amerikaans, lijkt ze nu echt lang naar woorden te zoeken. Ik heb ook de tijd om langer naar haar te kijken, hoewel de tijd in ons nadeel tikt.
Tijd genoeg om thee te drinken, maar het mag niet. Niet op het terras, waar de Amerikanen rustig hun kruidenthee savoureren. Ik zeg nogmaals dat ik het raar vind, vooral omdat ze zo anders tegen de Amerikanen deed. Ze lijkt mijn argument te begrijpen, en als ik het had herhaald – wat ik graag had gedaan, maar mijn man vond dat ik al duidelijk genoeg was – had ze me zelfs gelijk gegeven.
Ik besluit ‘to go’ te nemen. Twee thee om te drinken in de regen. Ze vraagt niets over honing, suiker of een roerstaafje, maar ik ben ook geen Amerikaanse. Ik reken af met mijn pinpas. Het lukt niet. ‘Saldo onvoldoende,’ zegt de eigenares in lettergrepen, met de triomf die je in je ogen hebt als je na een avond verliezen met Monopoly wint.
Mijn man heeft geen portemonnee bij zich en dus lopen we voorbij de Amerikanen en gaan huiswaarts.
Onderweg krijg ik een margriet van mijn man, die hij op een veldje plukt. ‘Je kunt hem later planten, want ik heb hem met wortel en al uit de grond gehaald.’

Den Haag Centraal, 9 juli 2020

Schilderswijk

Ik dacht altijd dat ik de Schilderswijk kende, maar dat was meer vanuit de auto. Alleen op de fiets leer je de stad echt kennen, kan ik zeggen na een maand dagelijks fietsen over de Vaillantlaan.
Wanneer ik het politiebureau richting restaurant Çadir passeer, merk ik dat ik alerter word. In de ochtend vergeet ik het restaurant, maar ’s avonds, als ik terug naar huis fiets, komt er van het Turkse restaurant een geur van gepofte paprika’s die de herinneringen aan mijn eigen land en het Roemeense eten wakker maken. Want wat voor sommigen oesters betekenen, betekenen gepofte paprika’s voor mij: à la julienne gesneden en bestrooid met zout, olie en zware druppels zwarte balsamicoazijn. Als ik bij het verkeerslicht ertegenover wacht op groen, word ik vrolijker van de geur van de gepofte paprika’s. Bij het volgende verkeerslicht, op de brug, tegenover het politiebureau, vraag ik me af of de kok dikke paprika’s aan het poffen was, of van die Hongaarse, puntige ‘kapia’.
Maar nog even een paar stoplichten terug: als de regen aanhoudt, ga ik schuilen bij de Turk met de pruimen. Dikke, geurige pruimen, zoals je bij de Ekoplaza maar één keer in een zomer kunt kopen, als je geluk hebt. En bij de Turk op de Vaillantlaan dus, waar je ook grote watermeloenen kunt krijgen, zo sappig en zoet als de Albert Heijn ze nooit heeft gehad, het soort dat op de Balkan ‘lubenița’ heet.
Bij een winkel verderop kocht ik twee weken geleden de lekkerste kersen in jaren. Een bak die het geld waard was. In één avond hadden we ze op. Die van de AH staan al twee weken in de koelkast, niemand raakt ze aan. Daar waar ik kersen kocht, kun je ook börek kopen, waar ik soms voor naar de Rotterdamse Markthal ging, of die ik bij Dudok op het station daar kocht. Je kunt daar ook lekkere simits kopen, die ik in de lente met linzensoep eet.
Als ik te lang bij het stoplicht wacht, kijk ik naar de mannen op de terrassen, eigenlijk mannenterrassen zoals je in Turkije en Griekenland ziet. Ik vraag me af hoe die besnorde, oude mannen zouden reageren als ik als vrouw een keer naast hen onder de luifel voor de regen zou schuilen.
Ik ben blij dat de Schilderswijk bestaat. Gisteren fietste ik door het Benoordenhout. Ik liet mijn man zien waar prinses Beatrix volgens de geruchten weleens taartjes kocht. Rustig en overzichtelijk, leuk om doorheen te fietsen. Maar het leven begon op de Vaillantlaan: getoeter, auto’s op het fietspad, vrouwen met hun kinderen die niet bij de zebra oversteken. En de gepofte paprikageur, die ik nog in mijn haren ruik. Ah, Schilderswijk, tot straks, op de fiets!

Den Haag Centraal, 3 juli 2020

Sigrid Kaag

De vraag is niet of Sigrid Kaag een goede premier voor Nederland zou zijn, maar of Nederland een goed land voor een premier als Kaag kan zijn. Ik ben geen politicoloog, maar ik weet zeker dat er ook goede politici zijn, al zou ik niet kunnen uitleggen wat dat precies inhoudt. Naïevelingen die denken dat ze de wereld kunnen veranderen? Pragmatici die weten hoe een probleem moet worden aangepakt, maar (nog) niet aan de macht zijn? Integere mensen die moeilijk compromissen kunnen sluiten? Ik ben geen expert in wat een goede politicus is, maar ik heb wel een neus voor oplichters, ook in de politiek. Ik ruik het moeras, al is het aangelegd als rozentuin. Natuurlijk wordt ons zand in de ogen gestrooid: politici zijn ook mensen en maken fouten, soms bij het tellen van appartementen, omgaan met minnaressen, gekochte stemmen, om niet te beginnen over discriminatie of zo. Toch is Den Haag geen Kremlin en Rutte geen Poetin, zeg ik tegen mezelf als ik lees dat De Mos weer van iets wordt verdacht.
En in vergelijking met wat er internationaal gaande is, is ons Haagse gedoe echt een Legospel, wat niet per definitie slecht is, maar kleinschalig, ook al lijden de politici vaak aan het syndroom waardoor een kat zich een tijger waant. En ook dat is niet slecht, als je niet zou brullen wanneer het niet nodig is, zoals Rutte over het Europese geld in deze coronatijd. Maar als je leest dat Sigrid Kaag premier wil worden, voel je je zoals na het zien van ‘Avatar’: zou het echt mogelijk zijn?
Ik weet niet hoeveel kans Sigrid Kaag heeft om premier te worden, maar ze zou de eerste premier zijn die op ‘ons’ lijkt. Geboren en getogen in Nederland, maar met een buitenlandse man en kinderen die Nederlands, maar ook Palestijns zijn, lang in het buitenland gewoond. Zij is het Nederland van nu, het Nederland dat je elke dag ziet. Ze ziet de problemen en is niet bang om er een duidelijke mening over te formuleren. Ze spreekt niet als een politicus, ik bedoel: niet als een bij wiens tv-toespraak je wegzapt, nee, ze is helder en laat zich aan je zien. Zou ze uit politieke overwegingen hebben verteld hoe ze haar kinderen doopte en haar niet-praktiserende moslimman dat oké vond? Hoe haar kind wel meteen op gesprek mocht toen hij/zij een sollicitatiebrief had ondertekend met moeders naam, en niet toen hij/ zij tekende met vaders Arabische naam? Sigrid Kaag heeft ongetwijfeld haar ondeugden, maar ze ziet Nederland – na zo lang in het buitenland te hebben gewoond en het te zijn ontwend – wel precies zoals het is. Nederland waarin we met z’n allen willen leven, heeft iemand als Sigrid Kaag nodig.

Den Haag Centraal, 26 juni 2020

Onze tijden

‘We leven in interessante tijden,’ antwoordde een Chinese hoogwaardigheidsbekleder voorzichtig toen hem werd gevraagd wat hij van de Culturele Revolutie vond. Datzelfde kunnen wij ook zeggen, volmondig. Er gebeurt ineens zo veel, van de openbaring dat we niet zonder wc-papier kunnen tot Baudet die bloemen legt bij het standbeeld van J.P. Coen, je hebt de vingers van meerdere handen nodig om alles te kunnen tellen.
We zijn kwetsbaarder geworden, velen van ons hebben geen of minder werk, we zitten met man en kinderen opgesloten in huis en moeten onder ogen zien dat elke dag zo’n ‘feest’ niet voor iedereen is weggelegd. Bepaalde gebeurtenissen houden me, met een glaasje calvados op de bank, tot laat wakker. Gisteravond heb ik voor de n’de keer ‘I am not your negro’ gezien. Corona is een bijzaak geworden, de geschiedenis haalt ons in. Sinds de Roemeense Revolutie van 1989 en kort erna de gewelddadige komst van mijnwerkers naar Boekarest heb ik niet meer zo acuut gevoeld dat er momenten zijn waarop je de pols van de geschiedenis kunt opnemen als nu. Op die dag in ’89 van protesten in Boekarest kwam dictator Ceaușescu terug van een bezoek aan Iran; hij dacht dat het volk klaarstond om voor hem te applaudisseren. Wie zijn gezicht heeft gezien toen bleek dat het niet zo was, vergeet die uitdrukking van ontsteltenis nooit meer: ja, in een paar tellen begreep hij dat de geschiedenis een wending nam.
De social media zijn nu ‘interessanter’ dan ooit, de geschiedenis heeft koorts en hoest, en niet door corona. We wennen aan dood, minder geld hebben, thuiswerken, eenzaamheid; we passen ons leven aan de grillen van een willekeurig gekomen virus aan, maar de geschiedenis haalt ons in. ‘Black lives matter!’ De galblaas van de geschiedenis zit weer vol.
De afgelopen maanden heb ik mijn eigen confrontaties gehad: met mijn eigen eenzaamheid, met wat ik niet goed of slecht doe en heel vaak door de vingers zie; vooral de dagelijkse confrontatie met de werkelijkheid, zoals iedereen heeft. Ik heb af en toe goed geschreven en ben ‘corona’ ook dankbaar dat ze van mij een echte fietser heeft gemaakt, fanatiek en verslaafd aan het zadel; dankzij corona ken ik Den Haag, Rijswijk, Nootdorp, Pijnacker en Delft beter dan ooit. En toch. Sta je of niet op de Dam of op het Malieveld, voel je mee of niet, it happened. Zelfs Baudet weet dat, vandaar zijn zielige gebaren.
Soms is de mens net zo krachtig als de natuur, het is madness om tegen haar wil in te gaan, alsof je je tegen een overstroming keert. Op zo’n moment leven we nu, de wereld is een tsunami. De galblaas van de geschiedenis zit vol. Black lives matter!

Den Haag Centraal, 18 juni 2020

Schuld van de vertaler

In 1877 meldde de Italiaanse astronoom Giovanni Schiaparelli een schokkende ontdekking: toen hij door zijn telescoop naar Mars tuurde, had hij daar ‘canali’ gezien, wat in het Engels (en vervolgens in andere talen) misleidend als ‘canals’ in plaats van ‘channels’ werd vertaald. En aangezien canals per definitie kunstmatige waterlopen zijn, deed zich ineens ook de mogelijkheid van marsmannetjes voor; die zouden de kanalen hebben aangelegd als irrigatiewerken. De astronoom Percival Lowell nam het idee gelijk over en bracht de marskanalen in kaart, op een vooral door zijn verbeeldingskracht ingegeven wijze. Het probleem is dat Schiaparelli doelde op lijnen/greppels, die ook door volstrekt natuurlijke omstandigheden gevormd konden zijn (en later gezichtsbedrog bleken), en niet per se op kunstmatige waterlopen. Maar een hele generatie na hem heeft in de overtuiging geleefd dat marsmannetjes kanalen hadden aangelegd. Vertaalfout.
Vertalers, vooral ook AzerbeidzjaansTurks, maken fouten. Zo had Erdinç Akyol niet gezegd dat ze in de Schilderswijk voor Groep de Mos stemmen hadden gekocht, maar misschien ‘gekocht hadden stemmen’. Kwestie van interpretatie.
Toen de Amerikaanse president Jimmy Carter in 1977 een bezoek aan Polen bracht, veroorzaakte de incompetente tolk bijna een politieke ramp, op z’n minst veel geschater. Steven Seymour, tolk, zzp’er met een dagloon van 150 dollar, vertaalde ‘ik ben gekomen om uw standpunten te horen en uw wensen te begrijpen’ als ‘ik wil de Polen vleselijk’.
Ik kan me niet voorstellen wat er met de arme vertaler Azerbeidzjaans-Turks gaat gebeuren. Staat hij/zij sterk in zijn schoenen? Ik hoop dat hij niets heeft gelezen over het bij de oudere broer Akyol gevonden pistool. Hilarisch is dat de jonge Akyol, die de blunder aan de telefoon maakte, niet zegt wat hij eigenlijk wél had gezegd en door de tolk zo verkeerd is vertaald. ‘Ah, die telefoontjes, ik heb maar wat geluld.’ Woorden zijn niets voor stoere kerels die in een Porsche of een Mercedes rijden, je kunt van alles zeggen, vooral in het Azerbeidzjaans-Turks. Belangrijk is wat je doet. En blijkbaar deden de broers Akyol in de Schilderswijk goed: 150 euro voor twintig stemmen, dan kan de arme Schilderswijker rondkomen, zeker tijdens de verkiezingen.
Wij buitenlanders denken altijd dat Nederlanders soft en vaak naïef zijn. Vooral als we Azerbeidzjaans-Turks aan de telefoon spreken, denken we toch niet dat degenen die ons tappen er iets van snappen? Wij buitenlanders hebben overal nog onze eigen methodes. Grenzen die aan corruptie? Onmogelijk!
Groep de Mos/Akyol begint iets weg te hebben van de Louis de Funès-films. Laat die jonge broer maar vaak bellen; binnenkort gaan we het delen, in afleveringen, met ondertiteling vanuit het Azerbeidzjaans-Turks. ‘Zowel Richard (de Mos) als Rachid (de ‘Marokkaanse flikker’ volgens de jonge Akyol) zijn in onze handen.’ Het is verder aan de naïeve en softe justitie om haar gang te gaan. Wordt vervolgd, ongetwijfeld.

Den Haag Centraal, 11 juni 2020

Buurvrouw

Het is nog niet eens zomer en ik wacht al op de winter. Want dan gaat mijn té vitale buurvrouw meer binnen dan buiten zitten, hoop ik. Hoewel je het bij haar nooit weet. Een vrouw van in de zeventig die elke dag minstens drie groepen mensen in haar tuin ontvangt. En u weet hoe de tuinen in een volkswijk aan elkaar geplakt zijn. Als ze geen groep heeft, om tien uur, als ik zelf in de tuin ontbijt, zit ze er met haar telefoon, die vaker rinkelt dan bij de receptie van een huisarts. Haar penetrante stem is hoorbaar in de hele wijk en ze praat voor tien. Alleen als haar broer op visite komt, tweemaal in de week, is er iemand die nog harder spreekt dan zij. Ze heeft ook haar vaste afspraken: minstens eens in de week de tuinman, en dan de bridgeclub, de andere clubs. Wat te doen? Er valt niet te praten met haar. Ik dacht altijd dat we met de jaren wijzer worden, maar voor de familie van mijn buurvrouw hoop ik dat ze pas de laatste jaren zo egocentrisch is geworden. ‘Ik ben Stine en zo ben ik,’ antwoordt ze op mijn vraag om ook rekening te houden met ons, de nieuwe buren. Ja, wat kun je dan nog?
Afgelopen zaterdag, bij de tweede groep, heb ik een radio aangezet, ondanks dat de ontvangst daarop belabberd is als gevolg van de zonnepanelen van de andere buren. Vooral gebrom dus. Maar zo hoefde ik haar en haar vriendin tenminste niet te horen.
Als je in de tuin zit en de buurvrouw hoort, krijg je spontaan een hekel aan de Nederlandse taal. De woorden springen uit haar mond als vogels die uit de lucht worden geschoten – je hoort de vogel, maar ook het schot.
Ik heb een mooie tuin waar ik niet meer van kan genieten. Want zelfs als zij even niet in de hare is, zit ik met de angst dat ze zal komen. En zij komt nooit in stilte.
Ik kan het niet nalaten om te zeggen dat aan de andere kant een gezin woont dat van buiten Europa komt. De moeder is gesluierd en maakt minder contact. Moeder, vader en – denk ik, na vijf maanden hier – twee puberkinderen. Rustig, beleefd, leuk, aardig, vooral in vergelijking met mijn christelijke, uitbundige, Nederlandse, van het leven genietende kan-me-niet-schelenbuurvrouw.
Wat te doen? Is het in Den Haag en omgeving overal zo? We zijn net verhuisd, ik heb gelukkig een werkkamer ver van de tuin, maar het voelt alsof een van de kogels waarmee zij de woorden in de lucht afschiet, in mijn borst is blijven steken.
Ik zoek rust en beleefde mensen. Wat te doen?

Den Haag Centraal, 4 juni 2020

Kuddemens

Ik ben geen filosoof, maar de afgelopen maanden heb ik me vaak afgevraagd wat er te leren valt over de mens tijdens en na de lockdown. Vanaf het moment dat schappen wc-papier werden leeggekocht – om het netjes te zeggen – tot aan de ontspanning van nu.
Verrassen we onszelf of stellen we onszelf juist teleur? De werkelijkheid liet zien dat je op je balkon voor zorgmedewerkers kunt applaudisseren en vervolgens samen met een stel vrienden naar het strand kunt lopen. We hebben tijdens deze lockdown allemaal verstandige en minder verstandige dingen gedaan. Bijna allemaal hebben we toiletpapier ingekocht, zeker in het begin. Ik herinner me nog hoe perplex ik stond toen een enorme Jumbo-vrachtwagen voor mijn deur stopte en de chauffeur zijn hele wagen begon uit te laden. Voor mijn buren, zo bleek. Je wordt een beetje paranoia als je zoiets ziet, je vraagt je af wie de verstandige is: je buur die zijn huis ombouwt tot een ark van Noach of jij? Geen van beiden, volgens mijn dochter, die ons eigen voorraadje wc-papier en tomatensaus niet door de vingers kon zien.
En toen, midden in de coronacrisis, konden we ineens niet meer binnenblijven, we voelden ons als een in het donker gehouden stier. We hunkerden naar de agora, waarin we niet zitten te filosoferen, zoals de oude Grieken, maar genieten van het samenzijn. Niet per se in een vriendengroep, maar gewoon tussen de mensen. Wie deze week in het centrum van onze stad was, vroeg zich ongetwijfeld af hoe het komt dat we net die legioenen rode lente-insecten zijn die je op straat moet ontwijken om ze niet te pletten. Het strand vol, de parken vol, de winkels vol. Onze ‘meaning’ op deze planeet lijkt te zijn: samen zijn. Daar zijn waar mensen zijn. Is de homo sapiens een kuddemens? Wat moet je denken van de recente rijen voor de Zara? Dat we onverantwoordelijk zijn? Of dat we graag ons leven terug willen? Maar is dit het leven dat we terug willen? Waren de drie maanden lockdown en de voor velen van ons onbekende doden als gevolg van corona niet genoeg om iets aan onze consumptiedrang te doen?
Er zit ook iets moois in het ongeacht de gevolgen samen willen zijn. Het willen leven. Uitbundig en onbestraft. Toen ik dit weekend door het drukke centrum liep, dacht ik aan de scholen vissen die door de oceanen zwemmen. Uit onderzoek blijkt dat een individuele vis zich niet bewust is van de plek waar hij is of van wat hij aan het doen is. Het zwemmen in scholen heeft ook het voordeel dat de groep minder kwetsbaar voor aanvallen van roofdieren is. Maar hij blijft, ondanks de gezelligheid, heel kwetsbaar voor virussen.

Den Haag Centraal, 28 mei 2020

‘SOMETHING ROTTEN’

In Den Haag beginnen de puisten open te barsten. Iedereen valt die arme Ellen Walraven aan, de kersverse directeur van Writers Unlimited (WU), amper klaar met haar belangrijke werk als lid van de adviescommissie voor verdeling van het kunstengeld. Als je voor zo’n functie kandideert, directeur van een eeuwig festival, moet je toch opvallen? Zeker bij Writers Unlimited. Want wat zou Writers Unlimited hebben aan een directeur die iets met literatuur te maken heeft? Direct na haar benoeming schreef mevrouw Walraven op haar persoonlijke pagina dat ze eindelijk iets… ‘met taal’ gaat doen, als directeur van Writers Unlimited. Arme vrouw, ze had de vacature kennelijk niet goed gelezen, want tot voor kort hield WU zich bezig met literatuur. Wat me in de media opvalt, is dat iedereen het nu op Ellen-met-de-taal heeft gemunt. Maar wie heeft haar aangenomen? Heeft Ellen Writers Unlimited met een pistool gedwongen om haar in dienst te nemen? In mijn corrupte geboorteland krijgt degene die smeergeld aanneemt meer straf dan degene die het betaalt. Ellen wees zelf naar Writers Unlimited toen ze vragen over haar op z’n minst controversiële benoeming kreeg. Zij had zichzelf immers niet aangenomen. De faraonische wens van de vorige WU-directeur was om alles wat in de Haagse bibliotheek met literatuur te maken had, te controleren. Gelukkig bleek zijn wens te groot voor een dorpje als het onze; een jaar later was hij weg. Ik krijg de indruk dat de nieuwbakken directeur iets met de oude directeur en met de organisatie gemeen heeft, een het-doel-heiligt-de-middelenmentaliteit. Voor Ellen is Writers Unlimited maar een tussenstop en voor Writers Unlimited is Ellen-met-de-taal slechts een manier om geld binnen te harken. Writers Unlimited heeft eerder blijk gegeven van een zwak voor de Haagse politiek en gebruikgemaakt van mensen met posities, ongeacht hun smetten. Denk maar aan degene die Ellen aanstelde, Eerste Kamerlid én WU-bestuursvoorzitter Farah Karimi, de mevrouw die eerder als Oxfam Novibdirecteur jarenlang de beruchte ‘bunga bunga’ van hulpverleners met kinderen in Haïti verzweeg. Wat heeft cynisme met literatuur te maken?
Ellen heeft het geprobeerd, zoals op Wall Street, maar cynischer zijn degenen die haar hebben aangenomen. De vorige wethouder van cultuur, Joris Wijsmuller, kreeg op podia van WU al applaus voordat hij nog maar een voet op het podium had gezet, iets wat ik vanuit Roemenië nog goed kende.
Maar het is hier geen Roemenië, werd me vaak gezegd als ik bepaalde praktijken in Den Haag benoemde. Maar toch. Literatuur in Den Haag begint iets weg te hebben van de grappen en grollen die clowns uithaalden aan koninklijke hoven. Wanneer de vorst de grappen zat was, onthoofdde hij de clown. Vandaag de dag worden er geen koppen afgehakt, maar wordt er in subsidies gesneden. En de clown complotteert met de koning voor exclusiviteit.

Den Haag Centraal, 21 mei 2020

 

Vergaderen

Uit onderzoek van de Nationale Vacaturebank en Intermediair blijkt dat mensen ook na corona thuis willen blijven werken. 53 procent wil niet terug naar kantoor. Toen ik de onderzoeksresultaten las, moest ik denken aan de harde onderhandelingen die je vóór de pandemie met je baas moest voeren om één dag in de week vanuit huis te kunnen werken. Geen verrassing dat we een land van zzp’ers aan het worden zijn. Als thuiswerken de norm wordt, hoe zal het dan gaan met Nederlands nationale topsport, vergaderen? Wat zal er worden van die enorme apparaten waar ’s maandags, voorafgaand aan de vergadering, altijd een lange rij voor koffie stond, niet zozeer nodig omdat je tijdens de vergadering wakker wilde blijven, als wel omdat koffie vaak het enige warme, menselijke van de hele vergadering was? Waar zullen nog op een honingachtige toon onaardige dingen over collega’s gezegd kunnen worden als het niet in een vergadering is? Van die saaie vergaderingen waar je aanwezigheid verplicht is en waar je je collega’s die desondanks nooit komen (één, hooguit twee) begint te bewonderen en in een ander daglicht gaat zien? Van die je-weet-welvergaderingen: ‘Goed weekend gehad?’, vraagt de chef zonder het antwoord af te wachten. Iedereen neemt een slokje koffie om het ongemakkelijke gevoel dat je zo dicht bij hem zit, weg te spoelen. De hoeveelheid koffie op de tafel is omgekeerd evenredig met de functie van degene aan het hoofd ervan. Hoe hoger zijn positie, hoe minder koffie, want niet alle ongemakkelijke gevoelens kun je met koffie wegslikken. Wat gaat er worden van al die chefs die ’s maandags nooit glimlachen en naar je kijken alsof je in het weekend, zonder het te weten, bent veranderd in het insect waarin Kafka’s Gregor Samsa metamorfoseerde? Wat zal er gebeuren met de roddelaars van de afdeling/het bureau als de helft van de collega’s vanuit huis werkt? Als ze hun roddels niet kwijt kunnen, lopen ze het risico maagklachten te krijgen, of erger, dermatologische problemen. En wat wordt er van de lange lunchpauzes in de kantine? Waarom denkt niemand aan al die mannen van je organisatie die jij netjes groet, waarna zij jou teruggroeten met een knipoog?
Wat gaat er straks met hen gebeuren als iedereen thuiswerkt? Wat gaat er worden van al die bazen, baasjes, pakkenmannen die zich leider voelen en de kudde nodig hebben? Hoe kan Nederland, een land van geboren leiders, standhouden, als de kudde thuiswerkt? Nee, geen sprake van! Kan niet!
Kom niet met het idee! Ik wil dat niet meer horen! Zit niet in je functie! De leider weet beter, want hij is de leider.

Den Haag Centraal, 15 mei 2020

 

Crossing Border

Van verre is duidelijk dat de Haagse Adviescommissie Meerjarenbeleidsplan Kunst en Cultuur 2021-2024 niets opheeft met literatuur. Want als de commissie meer dan de tijd die je wijdt aan een liedje op de autoradio had besteed aan literatuur, had ze begrepen dat Den Haag dorstig is naar literatuur. Dan had ze begrepen dat Crossing Border Den Haag groter maakt dan het is, en de stad een uitstraling geeft die deze misschien niet waard is.
Er is in Den Haag een publiek dat literatuur snuift, dat weet ik (die hier tien jaar lang literaire programma’s maakte), een publiek dat voor een goed literair programma zijn huis uit komt, ongeacht tijdstip of weersomstandigheden.
De adviescommissie zou moeten weten dat de langste rij die ooit voor literatuur in Den Haag heeft gestaan bij een programma van Crossing Border was, enkele jaren geleden. Geen festival in Den Haag, literair of non-literair, heeft ooit zo’n rij mogelijk gemaakt. Ik wilde bijna weggaan, want door mijn jeugd in communistische rijen heb ik een hekel aan rijen. Maar Orhan Pamuk was wel de moeite waard; voor hem kwam bekend en onbekend Den Haag het huis uit, locals en expats, jong en oud, het meest gemengde publiek dat ik ooit in Den Haag heb gezien.
Elk festival kun je wel wat, of veel, verwijten. Mogelijkheden voor verbetering zijn er altijd, niet alleen bij Crossing Border. Belangrijker is het resultaat dat je ziet, als je naar het publiek kijkt, dat Den Haag van literatuur geniet en er in de literaire wereld toe doet. Misschien zou de commissie bij de eerstvolgende editie van Crossing Border in de zaal moeten zitten. Niet om naar het programma te kijken, maar naar het publiek – zoals ik zelf ook tien jaar lang heb gedaan, en waaruit ik mijn kracht putte om door te gaan. Er is nog iets wat de adviescommissie niet weet: er is geen ander evenement in Den Haag waar de literaire wereld van Amsterdam zo massaal voor naar Den Haag komt! En nóg iets: het openingsfeest van Crossing Border kan concurreren met elk ander Europees evenement met hetzelfde doel: jonge schrijvers voorstellen aan internationale uitgevers.
Ik weet even goed als degenen die het doen dat subsidieaanvragen die voor het Kunstenplan worden ingediend enigszins zijn opgeblazen en mooi aangekleed, als een meisje voor een gearrangeerd huwelijk. Sommigen kunnen dat beter dan anderen. Cijfers en doelen worden ook heel mooi gepresenteerd, en slijmen bij degenen die een goed woordje voor je kunnen doen, of liever nog: bij de wethouder zelf, ja, dat heb ik ook jarenlang zien gebeuren in Den Haag! Maar het publiek van Den Haag weet en verdient beter: echte literatuur. En dat is wat Crossing Border brengt.

Den Haag Centraal, 7 mei 2020

 

Hoe ik de lockdown tijdens het communisme heb overleefd #7: Totalitaire systemen

De Partij wil je haar geknipt hebben!

Mira Feticu ziet overeenkomsten tussen de quarantaine ten tijde van de coronacrisis en haar leven in dictatoriaal Roemenië. Hoe hield ze zich staande onder het bewind van Ceaușescu? Deel 7: Totalitaire systemen (Lees verder op https://www.groene.nl/artikel/de-partij-wil-je-haar-geknipt-hebben)

De Groene Amsterdammer, 3 mei 2020

De kleine zzp’er

‘Als we ooit de loterij winnen, betalen we een verhuisbedrijf om onze spullen te verhuizen naar een villa langs het water, terwijl wij met vakantie zijn,’ zeg ik tegen mijn man, die weet hoe het voelt om in je eentje een heel huis te verhuizen.
Mijn man is zo iemand die bij de beste grappen alleen glimlacht. ‘Da’s goed,’ glimlacht hij.
We zijn allebei zzp’er, maar we zijn blij dat we gezond zijn. We hebben ons eigen kot, op z’n Belgisch gezegd. Om me heen hoor ik vrienden over andere vrienden zeggen: ‘Door corona heeft hij nu geen inkomen. Heeft hij een compensatie aangevraagd?’ Wie komt daarvoor in aanmerking en wie niet? Degenen die voor de coronacrisis van bijvoorbeeld lezingen en optredens leefden, kunnen nu geen kant op. Hoe zal het straks zijn? Hoeveel betalend publiek zul je dan nog hebben? Ik heb het nu niet over instellingen, maar over zzp’ers zoals ikzelf en veel van mijn vrienden. Toen ik vroeger in vaste dienst was, verwonderde ik me vaak over collega’s die de helft van de tijd zaten te niksen, omdat er geen leidinggevende was, omdat de stoel pijn deed of omdat de man een minnares had in de stad en zijn (werk)week voor haar was en het weekend voor zijn echtgenote. Op z’n Roemeens: ‘Het klokje tikt, het loontje loopt, heerlijk werken zo!’
O, o, Den Haag!
Ik heb het hier dus over de kleine zzp’er die zich suf werkt, omdat niemand hem aan het eind van de maand een salaris geeft. De zzp’er hoeft geen wekker te zetten, hij wordt vanzelf wakker, wetend dat hij moet presteren, anders kan hij niet zorgen dat er brood op de plank komt.
De zzp’er leeft ook in normale tijden van weinig geld, maar zijn werk maakt hem meestal wel gelukkig, in tegenstelling tot velen die voor een salaris in loondienst blijven, ondanks vreselijke leidinggevenden of collega’s. Geen oordeel, ik heb het zelf ook gedaan. U moet uit mijn column niet begrijpen dat ik denk dat er geen hardwerkende mensen in dienstverband zijn die hun salaris eerlijk verdienen en goede collega’s of leidinggevenden hebben. Meestal schrijven we over wat we het beste kennen.
Sommigen, vooral heel rijken, zullen door corona alleen maar rijker worden. Ik denk aan de oprichter van Amazon of Elon Musk van Tesla, hun rijkdom is sinds het begin van de pandemie gestegen met tien procent, las ik. Anderen komen deze tijd wel door dankzij hun eerlijk of met tandengeknars verdiende salaris. Een derde groep, met daarin de kleine zzp’er, hoopt vooral te overleven. Soms droomt hij dat hij de loterij wint, maar meestal ligt hij ’s nachts met open ogen mogelijkheden te bedenken om te zorgen voor brood op de plank.

Den Haag Centraal, 30 april 2020

 

De lockdown tijdens het communisme #6

Wat de cijfers nooit zullen kunnen uitdrukken is het persoonlijke leed

Mira Feticu ziet overeenkomsten tussen de quarantaine ten tijde van de coronacrisis en haar leven in dictatoriaal Roemenië. Hoe hield ze zich staande onder het bewind van Ceaușescu? Deel 6: feiten en cijfers (Lees verder op: 

https://www.groene.nl/artikel/wat-de-cijfers-nooit-zullen-kunnen-uitdrukken-is-het-persoonlijke-leed)

De Groene Amsterdammer, 28 april 2020

Lockdown in de natuur

Verhuizen deden we altijd haastig en vaak al voordat we de omgeving goed en wel kenden. Dat is nu niet zo, dankzij de lockdown. Want omdat binnen zitten me gek maakt, gaan we regelmatig wandelen. Inmiddels ken ik alle wegen die leiden naar ons huis, vooral de stukjes park en bos in de omgeving, en het is ons duidelijk dat we nooit eerder in zo’n groene omgeving hebben gewoond. Soms heb ik het gevoel dat ik even de geuren van mijn dorp ruik wanneer ik door de velden loop. Als het mooi weer is, komen we soms mensen tegen. Niet altijd. Vogels wel. In mijn leven heb ik nog nooit zoveel fazanten, eenden en waterhoentjes gefotografeerd of zo lang naar nesten gestaard. Al dagen bewonderen we een fuut die het nest waar zijn vrouwtje op zit te broeden constant aan het bijwerken is. Zo’n loyaliteit zou in een mensenleven bewonderenswaardig zijn en vaak is het de vraag hoelang die zou duren, maar bij deze knappe en fitte fuut is zijn loyaliteit vanzelfsprekend en zijn ethos inbegrepen. Woorden als integer, goede echtgenoot of gedrevenheid zeggen hem niets en zijn vrouwtje ziet niet eens elk veertje of plastic lintje dat hij in het nest metselt; vaak zit ze met haar mooie kop in haar eigen veren gevouwen. Broeden is ook een vorm van lockdown, lijkt me, en we weten nu dat het lastig kan zijn.
De menselijkste omgeving die we passeren, bestaat uit een kerkhof omringd door een half wilde vegetatie, een paradijsje. Ik noem het Jurassic Park, vanwege de opmerkelijke geluiden die we vanaf het kerkhof horen. Best luguber ’s avonds laat. Eerst identificeerde ik het geluid van een vogel die in mijn dorp gold als aankondiger van de dood, zeker volgens mijn oma. Zijn geluid en sobere verendesign zijn diep in mijn geheugen gegrift. Passend bij een kerkhof, hoewel enigszins post partum. ‘Zijn roep klinkt als de stem van iemand die nog niet aan zijn eigen dood is gewend,’ zei ik een keer tegen mijn man. En elke keer als we in de buurt zijn, horen we hem, ongeacht welke kant we op lopen. Hij heeft iets menselijks, tragisch, als een jammerklacht. Overdag zie je op het kerkhof enorme fazanten en een soort kip, reusachtig zoals alleen in ‘Jurassic’ had kunnen bestaan. En ook reusachtig fluitenkruid, als bomen zo groot. Met zo’n natuurlijke bemesting verbaast het me niet, maar toch.
Wanneer we na zo’n ronde terug in de bewoonde wereld zijn, zegt mijn man weleens: ‘Kom, opzij, we lopen op het fietspad.’ Maar er is nergens een fiets te bespeuren. ‘Waarom zouden we?’, lach ik dan. De lockdown geeft vrijheid en inzicht. Het leven is nog steeds goed, maar anders.

Den Haag Centraal, 23 april 2020

Hoe ik de lockdown tijdens het communisme heb overleefd #5: Geboortegolf en echtscheidingen

Kinderfabriek

Mira Feticu ziet overeenkomsten tussen de quarantaine ten tijde van de coronacrisis en haar leven in dictatoriaal Roemenië. Hoe hield ze zich staande onder het bewind van Ceaușescu? Deel 5: Geboortegolf en echtscheidingen (lees verder op: https://www.groene.nl/artikel/kinderfabriek)

 De Groene Amsterdammer, 28 april 2020

EGOÏSTISCHE PASEN

Er is niemand op straat op tweede paasdag. Uit een van de appartementen tegenover mijn werkkamer klinkt muziek, een soort fado. De tekst versta ik niet, maar het geluid weerkaatst tegen de huizen en je hoort een nagalm, veel luider dan de muziek eigenlijk staat. Het resultaat is een soort vibrato dat doet denken aan het koor van een Griekse tragedie. Het klinkt als een rouwzang, luid, in de wijk die in huis zit opgesloten. Het zou ook Arabische muziek kunnen zijn, of Farsi, Georgische of Kaapverdische. De woorden hoor ik niet, alleen het geklaag van de stem. En omdat het vlak na de kruisiging van Jezus is, klinkt het ook als een rouwlied voor degene die in theorie drie dagen later opstond uit de dood.
Deze Pasen stond, voor mij, in het teken van muziek. Wat een Nederlandse Pasen had kunnen zijn, gewoontjes, is een Roemeense Pasen geworden. We hebben namelijk geskypet met mijn ouders en in de seconde dat het beeld tot stand kwam, begon mijn vader al Roemeense, orthodoxe liederen te zingen. Uit een boek, want op zijn zeventigste is hij daarvoor in de leer gegaan, in hun kleine kerk in hun kleine dorp, en inmiddels is hij een van de drie kerkzangers. Mijn moeder zei dat er in de kerk traantjes worden gelaten als mijn vader begint te zingen. Dat geloof ik, want ik huilde er zondag ook bij. De Nederlandse Pasen, zonder kleur of geur, werd door de stem van mijn vader een echte Pasen voor mij. De tragiek van de kruisiging, de opoffering en de filosofie ervan kwamen als in een pakketje via Skype. Mijn vader kan mooi zingen en zijn heldere stem kreeg door de religieuze boodschap nog iets extra’s. De hele skype-sessie zou een klaaglied zijn geworden als mijn moeder deze niet had onderbroken. Ik had het niet erg gevonden. We hadden geen bezoeker, geen samen vieren, geen vrienden over de vloer, geen Pasen zoals in andere jaren.
De lockdown is gezond, goed voor iedereen, verstandig, maar deels ook egoïstisch, want binnenblijven doen we in de eerste plaats voor onszelf. En wat is Pasen als je met niemand kunt delen wat je hebt? Is Pasen eigenlijk nog belangrijk? Is er nog iets belangrijk behalve gezond blijven? In mijn tweede studiejaar, na een college over de Griekse tragedie en alle zonden van de mens (in de literatuur), zei onze hoogleraar met zachte stem: ‘Dat was de Griekse tragedie. En nu komt Jezus Christus om onze zonden te vergeven.’ Ik begreep toen niet wat Jezus met literatuur te maken had.
Zullen we na corona religieuzer zijn? Of zullen we meer dan ooit geloven in ‘carpe diem’? Het lied uit de Griekse/Georgische/ Arabische tragedie tegenover mijn werkkamer is afgelopen.

Den Haag Centraal, 16 april 2020

Hoe ik de lockdown tijdens het communisme heb overleefd #4: humor

Leven tussen grap en angst, lachen in de tijd van het communisme

‘Toen Gregor Samsa op een ochtend uit onrustige dromen ontwaakte, ontdekte hij dat hij in zijn bed in een monsterachtig ongedierte was veranderd.’ Onder het communisme hebben veel mensen hun leven op deze manier kunnen beschrijven: wakker worden in een nachtmerrie waarin je zoals het personage van Kafka’s Gedaanteverwisseling jezelf niet meer kunt zijn. Sommigen hebben de decennialange nachtmerrie overleefd, anderen niet, sommigen zijn gevlucht, maar velen hebben uiteindelijk wel humor in de situatie ontdekt en hebben deze humor op de een of andere manier als wapen gebruikt. Het is bekend dat humor als uitlaatklep in gesloten sociale systemen vaak voorkomt. Humor als overdrukventiel voor de dagelijkse frustraties.

Onder het communisme was het maken van grappen, woordspelingen of karikaturen zeker niet zonder risico, maar in onze coronacrisis kan het ons alleen maar helpen om deze tijd door te komen. Een goede grap wordt door iedereen begrepen en gewaardeerd, zoals de afbeelding van die moeder die vanuit huis werkt: ze zit achter de computer terwijl haar drie kinderen naast haar liggen, met tape aan de vloer geplakt. En het in huis ‘opgesloten’ zitten betekent niet alleen narigheid, getuige de mensen die nog steeds zeggen dat ze onze lockdown als vakantie ervaren.

In de tijd van het communisme bestond er altijd de mogelijkheid dat er een verklikker in de buurt was; moppen waren daarom altijd versluierd, nooit direct. De kritiek op dictator Ceaușescu en zijn vrouw was in zulke gecamoufleerde grappen verpakt. Gemiddeld was één op de vier Roemenen een verklikker, een gegeven waar je altijd rekening mee moest houden. De taal werd daardoor ambigu, de tijd van het communisme was een tijd van totale dubbelzinnigheid. Een kindergedicht kon een zaal met duizenden volwassenen uit zijn dak laten gaan, want niets was wat het leek te zijn. Een gewone zin als ‘Buiten schijnt de zon’ kon de kracht van een explosie hebben, omdat hij verwees naar het ontbreken van elektriciteit en ’s winters van warmte in de huizen. Een van de grappen die iedereen kende luidde: ‘Wat is het verschil tussen de kou buiten en de kou binnen?’ Het antwoord: ‘Die van buiten is gratis.’ Of: ‘Waarom zal Roemenië de apocalyps overleven?’ ‘Omdat het vijftig jaar achterloopt op iedereen.’ Bitterheid, sarcasme en humor waren nauw verweven.

De Roemeense humor ten tijde van het communisme was vooral politieke humor. Ook al deden er verhalen de ronde dat er vanwege grappen mensen waren opgesloten en gemarteld, bleef humor voor velen een constante in het dagelijkse leven. ‘Het kapitalisme staat aan de rand van de afgrond; het socialisme is het kapitalisme een stap voor.’ In een andere variant: ‘In Roemenië is het socialisme gebouwd, maar het is nog niet in gebruik genomen.’

Hoe zwaarder de tijden, hoe krachtiger de humor. De Roemeense lach was een vorm van opstand, een ander soort revolutie. Het communisme bracht een eigen soort humor voort: galgenhumor. ‘Waarom organiseert Ceaușescu een groot defilé op de eerste dag van mei?’ ‘Om te weten hoeveel mensen de winter hebben overleefd.’ Als je dacht aan de Amerikanen die ons niet meer kwamen redden werd je onrustig of melancholiek, maar als je een goede mop had gehoord kon je de kou nog een nacht aan.

Ondanks het feit dat er op onze sociale media inmiddels het een en ander voorbijkomt, is er nog niet echt een overvloed aan grappen over de coronatijd. Het NOS Jeugdjournaal, dat elk jaar een grap bedenkt op 1 april, vond het dit jaar niet gepast en plaatste een overzicht van grappen van eerdere jaren. Ik had eigenlijk best een goede grap over wc-papier willen zien, over online lessen, over quarantaine, maar we moeten kennelijk nog even geduld hebben.

Niet iedereen wil zich elke dag Gregor Samsa voelen.

We moeten het leuk hebben met elkaar. Grappen maken, grappen lezen. Naast de tragedie bestaan er ook rampengrappen, die ons zullen laten glimlachen. De grote coronahumor gaat nog komen.

 

Uit de prostitutie

Het afgelopen weekend ben ik naar de Geleenstraat geweest, die bekende prostitutiestraat in Den Haag. Gewoon omdat het kon zonder, zoals andere keren, woedend te worden. Verlaten straten, lege ramen, een nostalgicus leunend tegen een ervan. De wijk aan één zijde afgesloten met een afzetlint. O tempora, o moris, heb ik gejuicht. Maar de prostitutie gaat gewoon door, zoals bijna alle beroepen, vanuit huis. Als je op internet een zoekslag maakt, lees je dat websites als Kinky . nl overbelast zijn. ‘Er is veel meer vraag via de sites.’ En daarmee doelde de dame die dit zei niet op een videochat of zo; no, de vrouw wordt via Kinky of een andere kinky site geboekt en bezoekt de klant vervolgens aan huis. Wat doen mannen die thuis kinderen en een vrouw hebben?, vraag je je dan gelijk af. Die kun je nu niet een dagje wegsturen om te shoppen. Voor sommigen is seks in deze dagen ingewikkelder geworden. Bij katholieke gelovigen heet dat: je tijdens de veertigdagentijd onthouden van vleselijke zonden. Op de Amsterdamse Wallen was het seksueel verkeer tot een paar dagen geleden nog heel druk, schrijven de kranten. Nu zouden de straten er net als de Geleenstraat ook leeg zijn; gedwongen door corona willen veel sekswerkers kappen met het oudste beroep ter wereld en ander werk vinden. Ik las weer eens over een toekomstige ex-prostituee die haar Nederlands wil verbeteren om ander werk te zoeken. Zucht. Hoe realistisch zijn deze carrièreswitches? Zijn er organisaties die zich juist nu inzetten voor de vrouwen die door corona hebben begrepen dat prostitutie toch niet de branche is waarin ze willen blijven werken? Ik houd mijn hart vast en hoop echt dat dit een van de goede dingen zal zijn die de coronacrisis met zich meebrengt. Is er iemand die deze mensen begeleidt nu corona hun een zetje geeft en ze het licht zien? Want ik vraag me weer af: hoe realistisch is het?
Straks mogen we allemaal ons oude leven oppakken; wat gaan degenen die nu hun Nederlands willen verbeteren en het (de basic) lichaam(staal) niet meer willen gebruiken dan doen? Welke vrouwenorganisatie slaat nu spijkers met koppen? Welke taalschool wil nu de barmhartige Samaritaan spelen? Welke gemeente wil de primeur? Wie ziet in dat zich hier een wonder aan het voltrekken is, aan het begin van de lijdensweek? Ik heb een hekel aan dromen die niet uitkomen. Niet alleen die van mij, ook die van anderen, vooral als het gaat om dromen van vrouwen zonder veel kansen in het leven. Maar deze keer is het aan corona, en niet alleen aan ons die dromen hebben. Dus moge corona de droom van die prostituee waarmaken! Want wat de mens niet kan, kan God. Of corona.

Den Haag Centraal, 9 april 2020

KOAN VAN HET CORONAVIRUS

Totdat we ons oude huis te koop zetten, kwam er jarenlang een oude vrouw bij ons slapen die geen vast onderdak had. Na een paar dagen, soms al de volgende dag, vertrok ze weer. In de tijd dat we bezig waren met de verkoop en alles wat daarbij komt kijken, heb ik niets meer van haar gehoord. In januari belde ik haar en toen ik haar te pakken kreeg, hoorde ik dat ze in het ziekenhuis lag, dat ze was gevallen. Het was niet de eerste keer dat ze viel; de laatste jaren hield ik ook mijn hart vast als ik zag hoe mager ze werd. Steeds magerder. Veel weet ik niet van haar, alleen dat ik niet veel mocht vragen. Ook toen ik geen zin had in logés of toen we het zelf moeilijk hadden, kwam ze bij ons overnachten.
De komische of ernstige momenten met een vreemde in huis die ’s nachts niet kan slapen, zal ik u besparen. Een keer belde ze ’s nachts na twaalven en vroeg of ze bij ons mocht komen, waarop mijn man haar op een of ander plein in Den Haag ging oppikken. Nee, ze wilde geen afspraak bij de gemeente, ook niet bij het Legers des Heils. We moesten haar eisen respecteren, hoewel we haar graag verder wilden helpen. Als we vragen stelden, raakte ze geïrriteerd of belde ze een tijd niet meer. Het laatste jaar was ook voor ons moeilijk en ik heb de telefoon een paar keer niet opgenomen als ze belde. Daarna voelde ik me altijd schuldig en belde ik terug. Soms nam zij dan niet op; dit was een teken dat zij zich had gered, dat een andere kennis van haar wel had opgenomen. Ik moest leren nee te zeggen. In januari heb ik haar gebeld om te zeggen dat we waren verhuisd en dat we helaas geen logeerkamer meer hebben. Sindsdien heb ik niets meer van haar gehoord.
Maar in deze coronatijd heb ik me vaak afgevraagd waar ze zou zijn. Heeft ze ergens een kamer? Leeft ze nog? Het virus zou haar, op haar leeftijd, fataal kunnen worden. Het feit dat ze niet belt is een goed teken, zeg ik tegen mezelf. Of lieg ik tegen mezelf. Ze heeft vast ergens onderdak gevonden.
In het straatje tussen het Filmhuis en de Nieuwe Kerk zat maandenlang een oude Duitse vrouw, zonder onderdak. Ze sprak geen woord Nederlands. Ze was gekleed als een non, een non op slippers, en bewaakte haar grote koffer. Maandenlang op de gemetselde treden van de tuin van de Nieuwe Kerk. Ons wordt gevraagd om binnen te blijven, zelfs degenen die geen binnen hebben. De werkelijkheid is in deze coronatijden absurd en zit vol niet te beantwoorden vragen, ze heeft iets van een koan.

Den Haag Centraal, 2 april 2020

Hoe ik de lockdown tijdens het communisme heb overleefd #3: Europa

Zullen er weer Europeanen op Europa wachten terwijl ze hun doden begraven?

Mijn grote verbazing toen ik vijftien jaar na de val van de Muur voor het eerst naar het buitenland reisde, was dat alles zo dichtbij was. Europa was niet ver, maar juist dichtbij, amper drie uur met het vliegtuig. Het Westen, voor velen van ons een Eldorado, was helemaal niet moeilijk te bereiken, althans niet meer na de Revolutie van 1989. Want daarvóór, in de tweeënveertig jaar van het communisme, hadden duizenden Roemenen geprobeerd om naar dit Eldorado te ontsnappen, maar was het maar weinigen gelukt; veel anderen bleven achter, wachtend op de Amerikanen. Of op Europa.

Toen ik naar Nederland verhuisde wachtte me nog een verrassing: Nederland wist zo weinig van wat wij achter het IJzeren Gordijn hadden meegemaakt! En dat terwijl wij, omgekeerd, juist jarenlang aan de radio gekluisterd hadden gezeten om illegale zenders als Europa Liberă (Radio Free Europe) te beluisteren, om te horen wanneer de Amerikanen ons zouden komen bevrijden! We kenden toen nog niet het verhaal van het schetsje waarmee Churchill en Stalin Europa hadden verdeeld, en we wisten ook niet dat Churchill er later spijt van had gekregen en het bewuste papiertje terug had willen hebben, maar dat Stalin het niet meer wilde geven. Waar was Europa toen wij verhongerden? Of toen de politieke gevangenen in de gevangenissen werden gemarteld?

Nu is héél Europa getroffen door de coronapandemie. Oost en West. En iedereen zit thuis, zoals wij veertig jaar lang in Roemenië. Via boeken en literatuur bouwden wij in die tijd een parallel universum, een wereld die in niets leek op de asgrijze samenleving van het communisme, en die slechts een zandkasteel was, uiteindelijk niet meer dan een vorm van lafheid, van medeplichtigheid aan het regime bijna. Dat parallelle universum hielp je om het vol te houden, om beter te kunnen ademen in de mist van het communisme, maar je raakte er ook verdoofd door. We noemden het ‘verzet door cultuur’. Maar daardoor werd je eerder contemplatief dan actief.

Ook nu zitten we in een soort standby-situatie, ondanks alle moeite die we ons getroosten om alles online te laten verlopen. Met drones of megafoons uit politieauto’s worden we naar binnen gestuurd. Je krijgt boetes als je in gezelschap buiten bent. De overheid heeft het goed met je voor. Het klinkt me zo bekend in de oren, ook al zijn de woorden nu minder met propaganda geïmpregneerd dan toen. Maar ik kan niet anders dan gelijk weer denken dat een bevolking die binnen wordt gehouden niet kan protesteren, niet in opstand kan komen, passief is. Zoals wij veertig jaar geleden.

‘Maar waarom zouden we ook?’ sus ik mijn eigen demonen uit de tijd van het communisme. We leven immers in andere tijden! We mogen best in een parallel universum vol boeken en muziek leven totdat het coronavirus is uitgeroeid. We hopen dat onze regeringen de juiste beslissingen nemen, dat Europa het deze keer wél goed doet. Dat de landen die minder door corona worden getroffen de verwoeste landen als Italië en Spanje zullen helpen. Dat die landen niet op ‘de Amerikanen’ of op de ‘groene mannetjes’ hoeven te wachten, zoals de Roemenen destijds tweeënveertig jaar lang deden.

Europa kan zichzelf nog bewijzen, ook al is er tot nu toe geen Europese consensus en lijkt het er weer op dat het toch iedereen voor zich is – vooral Nederland, als je kijkt naar de reactie van Rutte over het aanspreken van het Europese noodfonds. Het Europa van 2020, midden in de coronapandemie, lijkt op Chronos uit de Griekse mythologie, die zijn eigen kinderen opat. Zullen er weer Europeanen op Europa wachten terwijl ze hun doden begraven?

De Groene Amsterdammer, 2 april 2020

 

‘Social distancing’

Sinds de eerste dag van de verplichte ‘social distancing’ is de woonkamer van mijn buurvrouw een waar callcenter. Om haar kort voor te stellen: mijn buurvrouw is ergens in de zeventig, woont alleen en is naar eigen zeggen – en dat niet alleen – een beetje doof. Ik volg haar telefoongesprekken vanaf de bank in mijn woonkamer. Wanneer ze tussen twee gesprekken door een korte pauze maakt, tuiniert ze in de voortuin met een grasmaaier die de hele buurt wakker houdt. Ze is gekleed zoals de ‘desperate housewives’ in het voorstadje van de gelijknamige tv-serie: hippe broek, bijpassende blouse, een zonneklep zoals we die kennen van vrouwelijke Chinese toeristen. Ze sleurt een kruiwagen met wat gras erin over de grond en neemt een omweg vanachter de huizen naar de vuilcontainer om zich ervan te vergewissen dat alle honden in de buurt en de mijne waakzaam blijven.
Ze krijgt visite van mensen die de kunst beheersen om harder te praten dan zij, doet aan yoga, is gek op harde muziek en in normale tijden rijdt ze in haar auto overal naartoe. Nu ook af en toe. Ze heeft ook een scootmobiel, zoals veel van haar leeftijdgenoten.
Just in case. Wat voor case? Ze is tien keer vitaler dan ik. Ze heeft geen scootmobiel nodig, maar een paard.
Gisteren belde ik bij haar aan en gebaarde ik dat ik twee meter van haar deur zou blijven staan om al die bezoekers in haar woonkamer niet te besmetten. Ik vroeg of ze misschien boodschappen nodig had. In één adem zei ik ook dat ze best veel bezoek ontvangt, en nog meer telefoontjes. Ze vroeg mijn mobiele nummer. Just in case.
Twee uur later, na een gesprek van vijfenzestig minuten met iemand die net zo doof als zij was, of intussen is geworden, belde ze me om te vragen of haar muziek op Spotify te hard stond. Die stond inderdaad te hard, maar het stoorde minder dan haar geschreeuw en geklets de hele dag door. ‘Ken je dat, Spotify?’, vroeg ze. ‘Ja,’ zei ik aarzelend. Ik hoopte dat ze me niet zou vragen naar mijn favoriete liedjes.
Gelukkig vraagt ze weinig. Zij praat vooral. Veel. En hard. Ik ken haar Spotify-list al uit mijn hoofd. Ze vroeg me ook of haar tablet nu besmet is, omdat haar zwager die aangeraakt had. Ons gesprek duurde vierenvijftig minuten, waarin ik de ongehoopte kans kreeg om ‘inzage’ te krijgen in de medische dossiers van al haar familieleden. Ik weet nu ook hoeveel tijd elk van hen in de badkamer doorbrengt. Helaas spreken sommige familieleden alleen via WhatsApp met haar. Nou, ik weet wel waarom.

Den Haag Centraal, 26 maart 2020

Lockdown tijdens het communisme #2: Hamsteren

In Roemenië leefden we om in de rij te staan. Zelfs als we niet wisten wat we kregen

Mira Feticu ziet overeenkomsten tussen de quarantaine ten tijde van de coronacrisis en haar leven in dictatoriaal Roemenië. Hoe hield ze zich staande onder het bewind van Ceaușescu? Deel 2: hamsteren.

(lees verder op de website van De Groene Amsterdammer)

De Groene Amsterdammer, 26 maart 2020

 

Lockdown tijdens het communisme #1: boeken

Vlucht in fictie

Mira Feticu ziet overeenkomsten tussen de quarantaine ten tijde van de coronacrisis en haar leven in dictatoriaal Roemenië. Hoe hield ze zich staande onder het bewind van Ceaușescu? Deel 1: verboden boeken bij kaarslicht.

(lees verder op de website van De Groene Amsterdammer)

De Groene Amsterdammer, 21 maart 2020

Resources

Het is mijn laatste nacht in Stellenbosch, en Stellenbosch zit in het donker. Letterlijk. Elke nacht wordt in Stellenbosch de elektriciteit een paar uur afgesneden. Deze week gebeurt het steeds tussen tien en half één. Een ervaring die me doet denken aan mijn jeugd in de communistische jaren in mijn dorp, toen de elektriciteit dagelijks na zeven uur ’s avonds werd afgesloten. In Roemenië was dat omdat dictator Ceaușescu de volledige buitenlandse staatsschuld versneld wilde afbetalen, in Zuid-Afrika vanwege de corruptie. De westerse persoon in mij verbaast zich. “En wat doen jullie in het donker?”, vraag ik een collega-dichter. “We gebruiken kaarsen, we kaarten, ‘we charge the phone’ van tevoren.” “En hoe zit het met de criminaliteit?”, vraag ik de chauffeur die me door de pikdonkere straten naar mijn hotel brengt. Ik weet niet of ik moet lachen of niet, maar de ‘gated’ poortjes die ik bij het betreden van het hotelterrein steeds op slot moest doen, staan nu allemaal open. Iedereen kan naar binnen, om te genieten van het zwembad, bijvoorbeeld. Ik adem diep in en sluit me op in mijn kamer. De deur kan van buitenaf niet opengemaakt worden; dat heb ik in de eerste elektriciteitsloze nacht gecheckt. Ik zit in het donker en nadat alle horrorfilms die ik in mijn leven heb gezien, nog eens draaien in mijn hoofd, begin ik te denken als een volwassene. Aan onze luxe in het Westen, zelfs in deze tijden van het corona-virus. Elke dag water, elke dag elektriciteit. Het is vanzelfsprekend, je prikt je oplader in de muur wanneer je wilt. Ik schrijf deze column hier met de computer in batterijmodus, binnen een paar minuten zal het pikdonker zijn en heb ik nog een uur om alle horrorfilms nog eens te visualiseren en dan misschien te bedenken dat ik zo, als kind, heb leren zingen, vanwege het donker, omdat er geen elektriciteit was en de nachten lang waren. ‘Om niet gek te worden, moet je leren zingen,’ zei mijn vader.
Ik zing hier niet, mijn eigen stem zou me in dit hotel in Stellenbosch alleen maar banger maken. De chauffeur verbaasde zich toen hij hoorde dat het hotel geen generator heeft. Alles loopt hier immers op generators, alsof de apocalyps komt. Ziekenhuizen hebben generators, alle instituties. In het universiteitslokaal waar ik studenten een college gaf, zat de generator boven je hoofd en maakte een enorm lawaai. We denken in het Westen dat wij geavanceerd zijn, dat landen zoals Zuid-Afrika primitief zijn en niet de voorzieningen hebben. Maar als de resources van de aarde opraken, is dit juist de toekomst: sporadisch water, sporadisch elektriciteit. Het is maar hoe je het bekijkt. Zuid-Afrika is er klaar voor. Het Westen niet.

Den Haag Centraal, 19 maart 2020

 

Openbare ruimte

Terecht kunt u zeggen dat ik nu zeur. Ik betrapte mezelf ook. Amper twee dagen in Nederland om een grotere koffer te pakken en ik vertrek weer. Maar ik wil toch even hardop zeggen dat ik nergens in de wereld meer mensen in de tram of trein heb gezien die zo hard tegen hun telefoon praten. Zonder enige rekening met anderen te houden, steeds minder mensen die gewoon uit het raam willen staren.
Na een trein en twee trams ren ik naar huis en voel ik de behoefte om mezelf een tijdje op te sluiten in de badkamer. Gedurende de laatste twintig minuten in de tram moest ik tien conversaties over feestjes, filmpjes of luide muziek aanhoren. En zo gaat het elke rit. En elk gesprek begint met ‘Waar ben je?’ of ‘Ik zit in de tram.’ Openbare ruimte is geen openbare ruimte meer, we personaliseren de openbare ruimte op een hooliganmanier: al schreeuwend aan je telefoon stap je de trein in en dwing je iedereen om jouw uiterst saaie gesprek aan te horen.
Waarom ik geen oordopjes gebruik? Omdat ik geen muziek wil luisteren, in ieder geval niet gedwongen. Ik wil gewoon de tram kunnen nemen zonder dat ik koppijn krijg. Hoe zal het over drie jaar zijn? Wat kan er nog erger worden? De tram en de trein lijken wel een stadion geworden, een ordinaire ruimte die je zo snel mogelijk wilt verlaten, gestrest door de vele ordinaire conversaties en hooliganismen die je om de oren vliegen.
We worden eenzamer en vijandiger, we vermijden het echte contact. Hoe kunnen we de wereld beter maken of onze bijdrage aan de wereld leveren als we ons al zo misdragen in trein en tram? We komen ons huis uit, niet om te genieten van de zon, maar om de ander te negeren, om te laten zien dat de ander ons niet schelen kan. De technologie heeft de mens niet bij elkaar gebracht, ze isoleert, creëert bubbels waarin we een nepgevoel van samenzijn ervaren. Met elkaar praten in de tram is al een uitzondering, zeker als je elkaar niet kent.
‘Dit is zo’n stadje,’ zei vandaag in tram 16 een mevrouw tegen haar man. ‘Zo’n stadje van: we hebben het gezellig, maar je komt er niet tussen.’ Hebt u het over Den Haag?’, had ik haar willen vragen. Maar ik besloot gewoon te genieten van het eerste gesprek tussen twee mensen – en niet mens en telefoon – dat ik die dag hoorde. ‘Je voelt je weleens eenzaam,’ zei ze weer, in de kakofonie die reizen met het openbaar vervoer tegenwoordig inhoudt.
Over een uur vertrek ik weer. Ten minste in het vliegtuig mag je voorlopig niet aan je telefoon schreeuwen.

Den Haag Centraal, 12 maart 2020

Te veel

Als we overal tegelijk in de wereld konden zijn, zou ik de ochtenden in Puglia, Italië, zeker op mijn lijstje zetten. Als we overal tegelijk konden zijn, zou de schoonheid van de wereld ons verblinden en zou het serotoninegehalte in onze hersenen gevaarlijke hoogtes bereiken. We mogen niet té gelukkig zijn. Het is de mens niet gegeven om de ochtenden in Puglia, de zomernachten in Zweden en de kersentuinen in Japan tegelijk te zien. Dat zou te veel zijn. Voor mij is het al veel dat ik al tien dagen in Puglia wakker word. Bijna dagelijks huil ik spontaan door het vele licht, alsof ik zo, vroeg in de ochtend, een offergave aan de dag breng. Het licht is verbluffend. Ik, die graag tot negen uur in bed lig, vooral omdat ik laat ga slapen, ben hier bijna elke ochtend wakker om half zeven, fris en klaar om de dag te beginnen. Als we al de schoonheid van de wereld tegelijk zouden zien, zou ons hart verpulveren, uiteenvallen in ontelbare atomen. Want in vergelijking met het eeuwige geritsel van de olijfbomen, de helderheid van het water in de zee, de generositeit van de bloemen op de velden, zijn wij niets. ‘No photo, no photo,’ riep een oude vrouw als een ekster toen we een paar oorbellen in een vitrine van haar winkel wilden fotograferen. De olijfbomen zeggen nooit ‘no photo, no photo’; het licht valt uit de hemel en impregneert je botten zonder iets terug te roepen.
In het huisje waar ik bijna tien dagen heb geschreven aan mijn nieuwe boek, heb ik elke dag vuur gemaakt, zoals ik dat als kind in mijn dorp deed. Mijn handen wisten nog hoe ik een torentje van hout moest maken, hoe ik het vuur moest onderhouden, hoe ik de as eens in de week moest verzamelen. Voor een van de deuren die toegang geven tot de tuinen, staat een kleine, maar stevige citroenboom. Vol citroenen. Ik pluk er een voor in de thee. Een andere ontdekking, naast het verse bruine brood dat onze onvermoeibare gastvrouw elke dag bakt, is de mosterdplant. Overal, waar je maar kijkt, groeit hier de mosterdplant, als een tienermeisje in een witte jurk. Ik heb er deze dagen veel van gegeten, geplukt op de velden tijdens het uitlaten van de honden.
We kunnen niet al de schoonheid van de wereld zien, zoals we ook niet tegelijk alle lelijkheid kunnen zien. Stel je voor dat je die Syrische kinderen in de kou zou kunnen zien gelijk met de hysterie rondom corona. Corona neemt al onze tijd al in beslag. Ik zit in een cocon in Puglia. No corona virus, no photos, no zorgen. Zon, licht, citroenbomen. En toch is het al te veel. Te veel schoonheid.

Den Haag Centraal, 5 maart 2020

Reizen

De Vlaamse Willy (86) zoekt al 468 dagen naar een vrouw die hij ontmoette in de trein, zo las ik. ‘Op slag verliefd.’ Al meerdere malen plaatste hij een bericht in kranten en zelfs de burgemeester van Kortrijk schreef hij aan, maar tot nu toe zonder resultaat. Er is niets mooiers dan op reis mooie mensen ontmoeten, zeg ik – zelf ook een maand lang op reis, in vier landen en op twee continenten. En het gaat niet om verliefd worden, maar om het leren kennen van andere zielen: de eerlijkheid die je alleen op reis tegenkomt als je urenlang op een vliegveld vastzit bijvoorbeeld. Het kan natuurlijk ook tegenvallen, maar gun het jezelf te genieten van toevallige ontmoetingen, zoals Willy van 86 doet! Reizen maakt je moe, maar gelukkig.
Misschien zijn we tijdens reizen het dichtst bij onze essentie, bedenk ik. Je bent kwetsbaar, maar geeft jezelf bloot, je communiceert, je bent gelijk aan iedereen die ook is gestrand op dat vliegveld. Gedurende twee dagen in Roemenië heb ik rijdend door de Karpaten een theorie van onbalans bij genieën ontwikkeld die elke dromer zal boeien, en in het vliegtuig boven Hongarije was ik ervan overtuigd dat ik de gedichten van Piet Paaltjens nog een kans moet geven. Niets wat een gedicht charmanter maakt dan de muziek van de vliegtuigairco. Mensen, ga reizen, mensen ontmoeten, intellectueel flirten, en kijk, als je dat een luxe vindt, met je beste blik naar je naaste! Het leven is kort, open je ziel, wees aardig, kus je man/vrouw, stuur hem/haar een extra lief bericht, wees dankbaar! Ook degenen die mijn leven onmogelijk maakten, ben ik dankbaar. Het leven is niet ergens anders, zoals Kundera meende. Wíj zijn het leven! Leef het! Hoeveel mensen heb je vandaag gesproken? Hoeveel onbekenden? Herinner je je iets van het gesprek, iets wat je raakte? Stuur je vriendin die de laatste tijd geen tijd voor je heeft nog een bericht! Zwaai naar de postbode, stuur in gedachten een kushandje naar de lente, we leven!
Toen ik op dat vliegveldje vastzat, was ik vooral pissig; pas later begreep ik hoeveel mooie mensen ik er heb ontmoet, hoeveel levens zich naar mij hebben geopend, hoeveel nieuwe gezichten ik me met plezier herinner – zelfs van degene die me op het kleine vliegveld twee keer fouilleerde en keek tot ín mijn broek.
Aan onze tafel in de hak van de Italiaanse laars vraagt iemand hoe de lokale ‘cozze’ (mosselen) smaken. ‘Zo verschillend,’ zegt Tonino, de enige Italiaan aan de tafel. ‘Als de kus van een vrouw.’ Van ons allemaal, officieel ‘scrittori’, blijkt hij de echte dichter te zijn. ‘La vita è bella’, en reizen, zelfs in de tijd van het corona-virus, doet wonderen.

Den Haag Centraal, 27 februari 2020

Angst

Op vliegvelden ziet de wereld er anders uit dan thuis op het televisiescherm of buiten op de weekmarkt. Zondag werd ik om zes uur wakker met de vraag of storm Dennis het vliegtuig dat ik over twee uur moest nemen wel zou laten opstijgen. Is mijn dochter veilig als ze door deze nieuwe storm naar het centrum gaat fietsen, vroeg ik me ook af. En: staan de bloempotten in de tuin safe? Want toen ik de bloemen vorige week had verpot, was ik vergeten om er nog extra grond bij te doen. Zo zag mijn wereld er die ochtend om zes uur uit. Drie uur later zat ik in een vliegtuig vol Roemenen, Nederlanders en Chinezen onderweg naar Boekarest. In Roemenië wonen veel Chinezen, dat was ik even vergeten. Maar bij de gate waren het niet de Chinezen die me opvielen, maar de Europeanen, de Roemenen en Nederlanders, en misschien ook andere nationaliteiten van het Kaukasische ras: veel met een mondkapje. De Chinezen zaten bijna allemaal bij elkaar, daar geen kapje te zien.
Als ik moet vliegen, heb ik altijd een boek bij me, maar op deze vlucht heb ik geen bladzijde omgeslagen, in plaats daarvan heb ik de vele en verschillende mondkapjes bewonderd. Bij reizen hoort nu dus ook een mondkapje. En ik moet zeggen dat de mode in de mondkapjeswereld zich duidelijk heeft ontwikkeld; ze blijken er nu te zijn in verschillende snit en in allerlei kleuren en vormen. Tot onder de neusgaten, tot over de neusvleugels, tot aan de oren, tot over de oren. Dik, dun, transparant, afhankelijk van de mate van angst, denk ik. Door zo’n tafereel groeit de angst zelfs bij niet-dragers, stelde ik vast. Want steeds als ik mijn hoofd naar links draaide, dacht ik met een ongekende nostalgie aan een dokter die me vijftien jaar geleden Xanax had voorgeschreven: links van mij zat de Oost-Europese variant van Hannibal Lector. Met een muilkorf die hij geen seconde afzette. En om de horror compleet te maken had hij op zijn ogen ook een slaapmasker gezet. In dezelfde kleur als de muilkorf: zwart. Zelfs de Chinees die schuin voor ons zat, keek af en toe naar hem. Drie uur lang heb ik mezelf moed ingefluisterd, maar toen het vliegtuig eindelijk boven Boekarest vloog, heb ik stiekem, met een bonkend hart, een foto van hem genomen. Vanuit het vliegtuig leek de wereld bijna een aflevering van ‘House M.D.’ Geen pandemie van het coronavirus, maar wel van de angst.
In Boekarest is het 14 graden. De taxichauffeur in de Roemeense hoofdstad vertelde dat hij in januari al had gebarbecued. Storm en onverwacht hoge temperaturen, overstromingen, dát zou bij ons angst moeten opwekken. Niet de Ander, ditmaal Chinees.

Den Haag Centraal, 20 februari 2020

 

Het Migratie Museum is in relatieve stilte uit Den Haag verdwenen. Een schande voor een stad waar meer dan de helft van de bevolking een al dan niet westerse migratieachtergrond heeft.
Achteraf kun je zeggen dat het Migratie Museum zo’n beetje dood was geboren door het kat-en-muisspel met subsidiegeld, een spel dat strafbaar is als Oost-Europeanen het op kleine schaal, in parken, spelen, maar dat volkomen legaal is wanneer het wordt gespeeld door Haagse ambtenaren. ‘Alba neagra’, heet het bij Oost-Europeanen, ofwel: balletje-balletje. In de taal van de ambtenaren is er vast een andere benaming. De overlevingskansen voor het museum waren dus van begin af aan heel klein. En toch: ik heb er, in de beste tijden van het museum, prachtige evenementen bijgewoond, waarbij ik ook van het publiek genoot, niet alleen van wat er op het podium gebeurde. Het publiek was er anders dan je vaak in hartje Den Haag treft (55+, meestal autochtoon). Niet alleen was het publiek in het Migratie Museum níét wit, je zag er ook types die niet gauw onlinekaartjes voor voorstellingen kopen. Als ik in Den Haag museum- of theaterdirecteur zou zijn, zou ik een moord doen voor zo’n publiek: mensen die naar je evenement komen alsof ze naar een doopfeest in hun eigen familie gaan! Ze brengen een authenticiteit en een eenvoud mee die elke theaterzaal zouden sieren. Hén heeft Den Haag nodig, ook al denken politici dat deze mensen alleen maar goed zijn voor een verkiezingsstem. Hún verhalen, hun pijn en hun dromen heeft Den Haag nodig om de stad niet uit elkaar te laten vallen. Hén mis ik, en ik zal hen nu nog meer missen nu het Migratie Museum hersendood is verklaard.
Er zijn meer migratiemusea in Nederland. Ik ken er een waarvan de curator een vrouw is en dat zou ik voor Den Haag ook willen: een krachtige, kosmopolitische, allochtone vrouw die de vaak debiele taal van de politici ontkracht met haar wil en liefde voor onze stad. Iemand die een plek creëert waar álle migranten (en niet alleen Surinamers, want dat evenwicht miste ik wel een beetje in het Migratie Museum) elkaar de hand schudden en naar elkaars verhalen luisteren! Ik droom bijvoorbeeld van een Afrikaanse zondagochtend in hartje Den Haag, van een plek waar de Afrikaanse geschiedenis samenkomt met de Oost-Europese, bijvoorbeeld. Zo’n museum.
Op de dag dat er een migratiemuseum voor iedereen zal staan, ga ik op het Plein staan zingen: ‘O, o, Den Haag…’ Maar tot het zover is, fluister ik tussen mijn tanden mijn eigen liedjes en minder aardige woorden door elkaar!

Den Haag Centraal, 6 februari 2020

Sorry

Toen Rutte ‘sorry’ zei, moest ik even aan ‘Phileine zegt sorry’ van Ronald Giphart denken, maar na die korte oppervlakkigheid bedacht ik dat het iets groots is: het Nederlandse volk zegt ‘sorry’. Sorry voor ‘het handelen van de Nederlandse overheid in de Tweede Wereldoorlog’, voor ‘het tekortschieten van de Nederlandse regering in de oorlog als hoeder van recht en veiligheid’. Het gaat om de deportatie van 104.000 Joden, Sinti en Roma uit Nederland naar Duitse concentratie- en vernietigingskampen. Dat staat! Maar wie wat dieper in de geschiedenis graaft, weet dat er in Nederland al sinds de zestiende eeuw op Roma werd gejaagd. De eerste officiële zigeunerjacht vond plaats in 1637. Ze moesten worden doodgeschoten. In 1750 waren de zigeuners in Nederland zo goed als uitgeroeid. Pas in de negentiende eeuw kwamen ze in kleine aantallen terug. En zoals we weten, herhaalde de geschiedenis zich.

Een van mijn eerste herinneringen uit Den Haag betreft het boek van Guus Luijters over de in de Tweede Wereldoorlog gedeporteerde en vermoorde Joodse, Roma- en Sinti-kinderen, in de vitrine van de toenmalige boekhandel Verwijs in de Passage. Op 27 januari bezocht ik het Roma- en Sinti-monument in de Vondelstraat. Achter een van de poortjes, in een van de huizen, woonden tot 16 mei 1944 Magdalena en Joseph Berger en hun vader, moeder, broertjes en zusjes. Om vier uur ’s ochtends deed onze Haagse politie een razzia die het gezin Berger in de slaap verraste. Op het monument staat de naam van één Berger vermeld: Renold, de vader. Er liggen verse bloemen bij het monument. Een paar meter ernaast een monument van lichtgevende stenen, gemaakt in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, onderdeel van de 104.000 door Nederland verspreide stenen. Twee bewakers, Ilias en Ibrahim, bewaken de stenen omdat ze anders worden gestolen, vertelt Ilias.

Is er in deze wereld een volk dat de Roma in de loop van de geschiedenis wél goed heeft behandeld? Ik kom zelf uit een land dat de Roma tijdens de Tweede Wereldoorlog deporteerde en vermoordde. Het verhaal gaat dat ze op kartonnen boten werden verbannen, de zee op. De Roemeense generaal Antonescu deed in dit opzicht niet veel voor Hitler onder. Dragen wij niet allemaal schuld? We zeggen ‘sorry’ omdat we wegkeken van de deportaties van onze Joodse landgenoten. Maar we deden veel meer dan dat, zeker tegen de Roma-bevolking. Moeten we niet voor elke eeuw ‘sorry’ zeggen, te beginnen met de zestiende? En ook alvast voor de toekomst? Daarom: behandel de zigeuners beter! Daarmee kunnen we nu beginnen.

Den Haag Centraal, 30 januari 2019

 

Lezen

“Het beleidsplan voor de jaren ’21-’24 is ingediend en we zien als bestuur de gemeentelijke reactie op onze plannen tegemoet.” Zo opende Aad Meinderts, directeur van het Literatuurmuseum, de prijsuitreiking van de Jan Campert-Stichting in Theater aan het Spui. Pijnlijk, als een viering met een uiting van zorg begint. Subsidie, een smeekbede gericht aan de tijdelijke politici. De ironie van Meinderts over de subsidieaanvraag was hoorbaar in zijn verdere woordkeuze: “Want daartoe zijn wij op aarde.”
De laureaten van dit jaar waren Marente de Moor, Gideon Samson, Paul Demets en Stefan Hertmans. Ik zou niet zijn gegaan als een van mijn favoriete auteurs, Stefan Hertmans, niet de Constantijn Huygens-prijs 2019 zou hebben ontvangen. Hertmans’ boeken doen me altijd denken aan de grote Franse cultuur, waarin ik ben gevormd, aan Marguerite Yourcenar en André Gide. Een eer om hem in Den Haag te hebben. Dat hoorde je ook in de laudatio van Joke Hermsen, die ik ook vaker in Den Haag zou willen horen. De parelvisser, noemde ze Stefan Hertmans. “De tijd bromt in zijn boeken.”
Het juryrapport van elke laureaat werd voorgelezen door cultuurwethouder Robert van Asten, die echter vóór de laudatio van Stefan Hertmans weg moest. Presentatrice Noraly Beyer excuseerde hem en wenste hem moederlijk ‘wel thuis, of waar u naartoe moet’.
Misschien was hij begonnen aan ‘De bekeerlinge’ van Hertmans en moest hij het dringend uitlezen. Ik herinner me de lijst van favoriete boeken van Barack Obama uit 2019. Geen Stefan Hertmans, helaas, wel boeiende boeken. Hoe kun je hem niet cool vinden? Zelfs de ex-president van Roemenië kreeg meer sympathisanten toen hij vertelde dat hij het laatste boek van een van de grootste Roemeense schrijvers aan het lezen was. Maken wethouders in het algemeen tijd om te lezen? Als je een uur per dag leest en halverwege een pauze neemt voor je ogen, kun je ook denken aan het schrijfproces waarin de auteur zat. Bijvoorbeeld. Vraagt de wethouder zich af wat cultuur eigenlijk is of wat cultuur in Den Haag betekent?
Ik herinner me de Facebookpagina’s van de instellingen op de dag van het indienen van het beleidsplan voor de volgende vier jaar. Teams met tekstspecialisten en begrotingsexperts die weten wat ze moeten schrijven of hoeveel publiek ze moeten invoeren.
Ik kan er nog steeds om lachen: we zijn een stad van projecten. Alsof we allemaal studenten bouwkunde zijn. Het belangrijkste is dat je de juiste mensen kent. Soms mis ik de tijden waarin het belangrijker was om de juiste boeken te kennen.

Den Haag Centraal, 23 januari 2020

 

Nederlands

Behalve mijn gezin heb ik in mijn leven niet veel verdedigd. Misschien past zoiets bij een migrant, de filosofie van ‘het zal wel’, een van mijn favoriete formuleringen in het Nederlands. Taal, vrienden, werk en land heb ik achtergelaten, wat nog verdedigen?

En toch, het leven verrast voortdurend. En over mijn laatste verrassing wil ik hier vertellen.

Ik zat onlangs in de trein van Amsterdam naar Den Haag, zoals zo vaak. En zoals zo vaak zat ik op mijn laptop te werken. Woensdagmiddag rond drie uur is de trein bijna leeg. Vanuit een ooghoek zag ik een jong stel binnenkomen. Schoonheid en lelijkheid vallen op; ik zag meteen dat zij knap waren. En Nederlands.

Nadat ze voor me waren gaan zitten, lukte het typen niet meer, ineens was het alsof ik op een bootje op de oceaan zat. De jonge goden voor mij zaten op elkaar, niet naast elkaar, en waren nogal wild. Even heb ik me afgevraagd of ik het woord ‘droogneuken’ hier wel mag gebruiken, maar dat is wat zij aan het doen waren. Ik twijfel eigenlijk alleen over het woorddeel ‘droog’. Met gêne zei ik dat ik het nogal onbeschoft vond en dat ik door hun geneuk niet kon typen. Het tweede deel begrepen ze, het eerste deel, mijn mening, begrepen ze niet. Waarom ik me met hen bemoeide, was hun reactie. Ja, waarom? “Misschien zit je in een verkeerde trein en in een verkeerd land,” zei de jongen, terwijl het speeksel van zijn vriendin uit zijn mondhoeken drupte.

Het eerste deel begreep ik ook, maar het tweede, o, het tweede niet, vandaag nog steeds niet, lieve mensen. Want bij het horen van ‘verkeerd land’ begon mijn zigeunerbloed te koken. En ja, vervolgens ben ik tekeergegaan. Uit mijn dak. Ik ontplofte en deed zoals ik nog nooit in het openbaar had gedaan. Ik hoor mezelf nog steeds! Ik trilde van woede en schreeuwde als een gek. Ja, u kunt van mij denken wat u wilt, maar: het was de eerste keer in veertien jaar in Nederland dat ik mijn nieuwe identiteit verdedigde. Ik verdedigde het Nederlands-zijn, mijn recht om hier te zijn. Ja, in het openbaar, dat is pas verdedigen. Ja, tegen twee Nederlanders die het argument gebruikten dat ik hier niets te zoeken zou hebben. Waarop ze zich baseerden? Mijn uiterlijk, mijn accent. Mijn temperament, misschien. Want ze noemden me gek en vertrokken naar een andere wagon.

Goed. En goed van mij. Ik kon eigenlijk wel huilen! Maar ik heb niet gehuild. Het leven was vorig jaar moeilijk en de naweeën duren langer dan ik had verwacht, maar ik ben hier en ik ben niet van plan om weg te gaan! Niet eens uit mijn wagon. Ik ben Nederlands.

Den Haag Centraal, 16 januari 2019

 

Leven

We zijn ervan overtuigd dat ons land een vooruitstrevend land is, misschien niet helemaal zoals Zweden, maar toch. Als je alleen al bedenkt dat je al je lasten online kunt betalen, weet je dat je dat niet wilt inruilen voor een land waar je twee dagen in een rij moet staan om je elektriciteitsrekening te voldoen. En toch heb ik momenten dat ik me afvraag in hoeverre deze moderniteit bijdraagt aan het leven. In de Volkskrant las ik het verhaal van Martijn die euthanasie liet plegen vanwege zijn psychische leed. Het raakte me, zoals de dood hoort te raken, ook al is de dode een vreemde.

Martijn was 45 en zijn leven was ondragelijk geworden. ‘Meer leed dan vrolijke momenten,’ zei hij ongeveer. En nog iets: dat hij alles in zwart-wit zag. Het artikel ging deels over hoe moeilijk het als euthanasiepatiënt is om donor te zijn; Martijn wilde zijn organen doneren. Zijn moeder vertelde dat hij hun een cadeau gaf, omdat ze zich geen zorgen meer over hem hoeft te maken.

Dit is het moment om te zeggen dat ik uit een land kom waar je tenminste een paar jaar geleden drie dagen in de rij stond om elektriciteit te betalen, maar dat anders omgaat met de dood en de doodswens. Want de gedachten die na het lezen van het verhaal van Martijn in mij opkwamen, waren – het cynisme daargelaten – ‘opgeruimd staat netjes’. Martijn bestelde twee boeketten bloemen, die na zijn dood bij zijn moeder en zijn ex-vriendin werden bezorgd.

En dat was het ongeveer. Alleen nog het bericht dat de gedoneerde organen waren geaccepteerd door de daardoor geredde lichamen.

Wat ik wil zeggen, is dat de dood in Nederland minder deel uitmaakt van het leven dan ik gewend was in de cultuur waar ik vandaan kom. Het gaat hier heel erg over het leven. Als het over rouwen gaat, gaat het over hoe degene die overblijft met het verlies omgaat. En de dode? Was dat alles? Zijn we niet meer dan ons eigen leed? Als kind gingen we een paar keer per jaar naar het kerkhof om de doden van de familie te herdenken. Mijn oma en mijn moeder huilden bij de graven van overgrootmoeder en betovergrootmoeder en hun vader, ooms en tantes, verre nichtjes. Ze brachten bloemen, verwijderden het onkruid van de graven. Zo’n bezoek duurde urenlang, ik speelde tussen de graven en kreeg tegelijk het gevoel van de eeuwigheid.

En in die eeuwigheid waarvan ik proefde, waren de doden en levenden één. Martijn, mij een vreemde, zag het niet meer zitten en werd geholpen. Het ligt vast aan mijn achtergrond, maar soms gaat de dood sneller dan je in sommige landen de elektriciteitsrekening betaalt.

Den Haag Centraal, 9 januari 2020

 

Aparte kamer

Ik heb de zee aan vuurwerk van het laatste uur van het afgelopen jaar meegemaakt vanuit een vrachtwagen. Een aanrader, want je zit hoog. Zo reden we onder de explosies en soms er middenin. Tegelijk moest ik denken aan mensen met PTSS, na een oorlogservaring, want de onophoudelijke reeks knallen deed mij ook aan loopgraven denken. Maar de hemel met vuurwerksterren was mooi en ik voelde me als op een kermis.
Ik zat in de vrachtwagen, omdat we tot tien voor middernacht spullen van het oude huis naar het nieuwe hadden gesjouwd. Het huis is nu redelijk ingericht, met alles wat we zelf konden vervoeren. We zijn eindelijk verhuisd en daarbij hebben we een spoor als dat van de komeet Halley achter ons gelaten. In ons geval: kapotte vazen, glazen en tijdschriften. Ik werd overrompeld door wanhoop toen ik besefte dat we spullen voor drie levens hebben. Maar om tien voor twaalf namen we snel een douche en daarna openden we net op tijd een fles cava, gekregen van het bedrijf waar we een blokhut hadden gekocht, waarin ik ga schrijven.
Omdat geen professional op korte termijn een tuinhuisje kon monteren, heeft mijn man mijn schuurtje met een vriend van ons in elkaar gezet. Want dit is de filosofie van mijn leven: we hebben een groot huis achtergelaten en we zijn verhuisd naar een nieuwe woning die ons huis moet worden. Maar ik kon niet verhuizen tot ik een plek voor mezelf had: ‘a room of one’s own,’ zoals Virginia Woolf het bijna honderd jaar geleden zei. Een schuur, waarin niet meer dan een tafel, een stoel en een paar boeken passen.
Jezelf afzonderen om die ikke die alleen jij kent te mogen zijn, het meest jij, degene die al een paar weken onder de verhuisomstandigheden lijdt.
Een verhuizing zet je aan het denken; je stelt jezelf vragen die je anders niet tegenkomt. Het pijnlijke moment tijdens de verhuizing was toen ik begreep dat die ruimte voor mezelf ook belangrijker was dan al mijn boeken. Ik heb voorlopig niet meer dan dertig boeken meegenomen, misschien minder. De rest komt later en ik moet er ruimte voor maken. In het oude huis hadden we een bibliotheek, in het nieuwe moet ik mijn boeken verdelen.
Wie ben ik? Wat heb ik nodig om te zijn? Dat zijn de vragen waarmee ik het nieuwe jaar ben begonnen. En ik bedacht dat ik voorlopig nog een jaar heb, een kersvers jaar, om over een antwoord na te denken.

Den Haag Centraal, 3 januari 2020

Blog 2019

JAREN, HUIZEN

2019 was een kort én een lang jaar. Kort, omdat ik veel dingen snel achter me wilde laten en ik me er midden juni van bewust werd dat het toch redelijk snel ging. Lang, vooral de laatste twee maanden, omdat we niet wisten waar we zouden gaan wonen. Om toch door te kunnen gaan zonder gek te worden, had ik een soort parallel universum opgebouwd met zoveel activiteiten als ik maar kon hebben. Ik deed zoveel dat ik vaak vergat dat we toch weg moesten, dat ons huis moest worden verkocht, dat we door omstandigheden waren genoodzaakt om ergens anders te gaan wonen. Ja, maar waar? Dat was de vraag waarmee ik maandenlang elke nacht naar bed ben gegaan.

Op het moment dat onze krant in uw brievenbus valt en u hem openslaat, hebben wij net getekend voor ons nieuwe huis. Voor mij wordt dit ongeveer huis nummer 42, maar dat maakt niet uit; soms denk ik dat ik de tel kwijt ben. We hebben weer een nest waar we weer met al onze hoop, onze dromen en ons teveel aan spullen intrekken! Op mijn verjaardag kregen we het te horen en hoewel ik mijn verjaardag niet heb gevierd, had ik geen groter cadeau kunnen krijgen.

Nu slaap ik niet meer van opwinding. Hoe zal het zijn? Zal iedereen zijn eigen plek krijgen? Zal ik een plek hebben om te schrijven? Zal iedereen een beetje tevreden zijn? Zal onze oude kat weer te veel verhuizingsstress hebben en daardoor overal gaan plassen? Zal de hond makkelijker naar binnen gaan in het nieuwe huis en niet meer worstelen, zoals bij de vorige verhuizing, toen zijn heup bijna uit de kom ging door het trekken omdat hij het huis niet in wilde?

En de verhuizing is nog niet eens begonnen. Het liefst zou ik morgen al willen verhuizen, maar dat gaat niet.

In het huis waar we nu bijna zes jaar hebben gewoond zullen we toch de kerstboom versieren (die al lang gekocht is, maar niet versierd is, omdat we niet wisten in welk huis we dat zouden doen), luisterend naar kerstliedjes die een geluk en een gezelligheid beloven die niet voor iedereen zijn weggelegd, we nemen twee of drie foto’s als we de piek op de top plaatsen en zoals elk jaar zullen mijn man en ik praten over de eerste kerst en jaarwisseling samen, in ons eerste gezamenlijke huis, of eigenlijk al het tweede, want het hangt ervan af hoe je het bekijkt, et cetera.

Het leven is ingewikkeld, als een onophoudelijke verhuizing.

Ik wens iedereen een dak boven zijn hoofd! Fijne feestdagen allemaal! Tot in het nieuwe jaar!

Den Haag Centraal, 19 december 2019

 

Mos

Het verbaast me hoeveel aandacht de van corruptie verdachte ex-wethouder Richard de Mos in de kranten krijgt. Het AD bijvoorbeeld lijkt niet meer zonder te kunnen. En alles wat in Den Haag gebeurt, ziet de lezer vervolgens door de bril van De Mos. Is er verder niemand in Den Haag die over onze stad kan praten?
Ik vraag me af wat voor journalistiek mechanisme er in beweging is als je een – nogmaals – van corruptie verdachte politicus een megafoon geeft om constant zijn mening te ventileren. Alsof een deel van de pers ‘feels sorry’ dat hij wordt verdacht en hem ruimte geeft. Richard de Mos zus, Richard de Mos zo. Veel aanweziger in de pers dan vóór de verdenkingen. Naar mijn bescheiden mening zou zo’n politicus misschien beter effe een stapje terug kunnen doen, tot duidelijk is dat hij niet corrupt is. Maar nee, Richard de Mos speelt voetbal in de politiek en is een spits, hij stopt niet omdat de scheids hem een rode kaart wil geven. De goal is belangrijker dan de spelregels. De andere door onze stad gekozen politici doen aan andere sporten: ballet, stijldansen, maar het zal me niet verbazen als alle belangrijke beslissingen in Den Haag straks op het voetbalveld worden genomen.
De Mos vindt dat Den Haag verdeeld is, las ik. Misschien heb ik iets gemist, maar als hij dat vindt, wat vinden de andere politici, de wethouders, de burgemeester? Ik moet toegeven dat ik het afgelopen weekend niet te genieten was toen ik in het AD las dat Den Haag verdeeld is, omdat De Mos dat vindt. Straks heten we niet meer Den Haag, maar Ongehoord Den Haag. Is alles wat in Den Haag telt een bijna verdwenen Zwarte Piet en een vuur? Is dat Den Haag? Nee, Den Haag is ook de stad van mensen die drie of vier talen spreken, van studenten die er hun carrière beginnen, van expats die genieten van cultuur, van migranten zoals ik – die me eigenlijk geen migrant meer voel, maar Haagser dan ik ooit Boekarestenaar was – van schrijvers en musici, artiesten, mecenassen, bezitters van mooie huizen en oud geld, huurders, gewone mensen, hun kinderen. Wij denken niet dat je moet schreeuwen om gehoord te worden en zeker niet om de stad in de fik te steken om je goed te voelen.
Maar niet alleen Ongehoord Den Haag speelt met vuur, ook de pers. Kennen kranten het risico dat je loopt als je de spreekbuis van een of andere politicus wordt? Dan heb je geen overzicht meer en verlies je je neutraliteit. Den Haag is een tuin, met bomen, gras en bloemen van alle soorten. Maar je ziet ze niet meer als je alleen naar het mos kijkt.

Den Haag Centraal, 12 december 2019

 

Ongehoord

Alleen al het feit dat een van de gespreksonderwerpen bij kandidaat-omroep ‘Ongehoord Nederland’ pedofilie zou kunnen zijn, doet mijn nekhaartjes overeind staan. Wie zouden de gesprekspartners bij zo’n onderwerp zijn? Hoe kan het dat Nederland bij sommige onderwerpen zo ontspoort? We denken dat we beschaafder zijn dan iedereen, maar als je bedenkt wat voor ideeën in dit land rondzweven, zijn we niet beter dan de taliban.
Nog niet zo lang geleden stond in alle kranten het verhaal over de zoveelste Nederlandse pedofiel, die in een Roemeens dorp een meisje van elf had vermoord nadat hij haar had verkracht. In de Roemeense kranten kon je zelfs satellietbeelden van zijn boerderij in Noord-Brabant zien. De Roemeense politie was hem op het spoor gekomen dankzij camerabeelden en gaf zijn naam vrij. Toen de Nederlandse politie hem vervolgens wilde oppakken, pleegde hij zelfmoord. Ons Nederland staat al bekend als een pedofielenland. Maar het kan ons niet schelen, omdat degenen die dat vinden in onze ogen uit de periferie van Europa komen: Roemenië, Bulgarije, ‘dat soort landen’, waar het leven van een kind niets betekent volgens onze beschaafde normen. Een paar jaar geleden las ik een dagboek van een schrijver die trots beschreef wat hij met kinderen in Thailand deed of wilde doen. Dat boek vond hier een uitgever die het publiceerde!
Wat is er mis met ons land? Geen enkel kind kan normaal opgroeien of een normaal leven hebben na het – al dan niet met instemming – hebben van seks met een volwassene. Dus: zelfs als de helft van het land zich ‘ongehoord’ zou voelen in de wens voor seks met een kind, dan nog moet deze helft ongehoord blijven! Waarom zou iedereen in dit land moeten worden gehoord? In plaats van de schattige aanwinst ‘De meeste mensen deugen’ zou ik juist zeggen dat ik er versteld van sta hoeveel mensen eigenlijk níét deugen! En daarom: geef niet elke debiel een platform! Het feit dat de oprichters van ‘Ongehoord Nederland’ in tweede instantie verklaren dat ze het niet meenden toen ze zeiden dat ze de ontkenners van de Holocaust een platform wilden geven, betekent niet dat ze eigenlijk wel deugen, maar slechts een ‘grap’ maakten! Wie zo’n grap of vergissing maakt, deugt gewoon niet.
Toen ik nog in Boekarest werkte, vertelde mijn toenmalige baas dat Nederlanders de dapperste mensen ter wereld zijn, die hun land zelf hebben gemaakt. Dat ze met helikopters zakken zand aanvoerden om land in het water te maken. Ongehoord!
Misschien was het ooit zo. Tegenwoordig zakken we steeds meer af. Niet in de zee, maar in de shit.

Den Haag Centraal, 5 december 2019

 

Wulfiene

Regelmatig krijg ik de vraag waarom er in Nederland zoveel Oost-Europese vrouwen in de prostitutie zitten. Mijn antwoord is ook door de jaren heen genuanceerd. ‘Omdat prostitutie in Nederland legaal is, denken veel vrouwen dat het zo slecht niet kan zijn,’ is ongeveer het resumé van mijn antwoord aan de bewoners van ons land waar alles mag. Ik moest aan dit antwoord denken toen ik las dat een Haagse (zoals wij) miljonair (niet zoals wij) door een prostituee is gechanteerd. Door een Nederlandse prostituee; een Oost-Europese zou dat hier niet durven, alleen als ze daartoe door haar pooier of loverboy zou worden gedwongen.
Wulfiene, de prostituee (heerlijke naam trouwens, alleen al als je iemand met zo’n naam ontmoet, weet je dat je moet oppassen; des te meer als je haar betaalt voor seks!), heeft onze stadsgenoot tijdens de seks gefilmd en vervolgens, toen ze begreep hoe rijk hij was, gechanteerd. En nu is iedereen verbijsterd dat de heerlijke Wulfiene daar samen met vriend of vrienden het lef voor heeft gehad. Zelfs iets wat in dit land helemaal legaal is zoals prostitutie is gevaarlijk geworden! Maar ditmaal, ongeveer de eerste keer in de geschiedenis, ‘hear, hear!’, gevaarlijk voor de man, voor degene die betaalt! En eerlijk gezegd, als ik iets jammer vind in dit verhaal is het dat Wulfiene niet Lorena Bobbit heet!
Er is ook iets wat mij verbijstert: als prostitutie legaal is, waarom was de miljonair dan chantabel? Hoe kan iets wat legaal is, worden gebruikt voor chantage?, vraag ik me met mijn vrouwenverstand af. Juist! Omdat hij getrouwd was! Wat zielig voor de miljonair, zeg! Dus zelfs miljonairs kunnen niet alles doen in ons land waar alles mag, je kunt zomaar gechanteerd worden! Waarom dan miljonair zijn, als je niet eens op je gemak prostituees mag bezoeken?
En als ik in dit verhaal nog iets jammer vind, is het dat Wulfiene niet Alina of Elena heet. Dat ze niet uit Oost-Europa komt. Dat Elena’s in de prostitutie nog steeds worden gehersenspoeld of gedwongen om een of andere vent te blijven gehoorzamen. Hoeveel van hen dromen niet over een zelfstandig en veilig leven? Hoeveel van hen zullen het krijgen?
De heerlijke Wulfiene zal volgens de Nederlandse wet een straf krijgen. En de miljonair? Niet eens een echtscheiding, niet eens blaam, zijn naam wordt juist beschermd in de pers. Want wet is wet en volgens de wet mag een man prostituees bezoeken, de vrouw die hem seks verkoopt slecht behandelen (‘het was niet altijd even fijn,’ vertelde Wulfiene) en zijn eigen vrouw kwetsen. Een mannelijke wet.

Den Haag Centraal, 29 november 2019

 

Haagse Xena

Vorige week ben ik begonnen met een verdedigingssport die ik nog niet kan benoemen omdat ik zo’n beetje van alles heb gedaan om te kijken wat ik leuk zou vinden. Ik had een proefles.
In mijn groep ben ik de oudste. Voordat de les begint, maakt een meisje haar huiswerk bij de deur. Ik had haar moeder kunnen zijn. Er zitten twee kampioenen in de groep, tegen wie ik een beetje opkijk, aangezien ik, die hun moeder had kunnen zijn, mijn eigen beenbeschermers net nog verkeerd aandeed en bij ‘links’ steevast met rechts sloeg – totdat de coach geduldig zei: ‘En nu de andere links!’
Ik heb de fout gemaakt om een van de meiden mijn leeftijd te vertellen. Ze zette grote ogen op en daarom heb ik besloten om morgen (bij de tweede les) te zeggen dat ik een grap heb gemaakt; als ik zo oud was, zat ik immers niet met meisjes van zestien in dezelfde groep. Toch?
De coach is een heel aardige man die alleen tussen zijn ogen niet is getatoeëerd. Hij spreekt plathaags en af en toe fokt hij me op: ‘Ga je nu echt hard slaan?’ Hij draagt geen beenbeschermers en ik ben bang dat ik te hard zal schoppen. ‘Ik kan het wel hebben,’ zegt hij. ‘Denk aan waarom je wilt leren vechten!’ Een beetje verrast kijkt hij vervolgens naar me: ‘Dit is het! Je kunt dus slaan! Nog een keer!’
En dan sla ik, vaak met rechts als het met links moet en andersom, maar ik sla. Mijn lichaam trilt. Ik ben opgefokt.
Ik vertel hem dat ik me wil leren beschermen, omdat ik ’s avonds vaak op straat ben. Ik trap de coach richting zijn ballen. Daar draagt hij wel een beschermer. ‘En als de klootzak mijn been pakt als ik hem trap?’, vraag ik. ‘Dan sla je met links in zijn gezicht,’ zegt de coach en hij wijst naar mijn rechterhand.
‘Wat kun je nog doen in zo’n situatie?’ vraag ik.
Hij kijkt me serieus aan. ‘Maak lawaai! Schreeuw! Gooi met een steentje tegen het eerste het beste raam dat je ziet!’
‘En als…? En als…?’, vraag ik. Maar de vragen worden minder, het slaan wordt beter.
Ik kijk naar de meisjes om me heen, in de ring: jong, met hun dromen intact. Ze kunnen tenminste slaan. Mijn polsen doen pijn, mijn knieën ook. Maar de meeste pijn doet de gedachte aan zoveel vrouwelijke slachtoffers die zich niet konden verdedigen en vrouwen die verstenen van angst als iemand hen aanvalt.
‘Kom je de volgende keer ook?’, vraagt de coach. Te moe om mijn mond open te doen knik ik.
Ik kan niet wachten.

Den Haag Centraal, 21 november 2019

 

Slechte huwelijken

Het gedoe met geweld en het verstoren van de bijeenkomst van de anti-Zwarte Piet-actiegroep heeft veel weg van een slecht huwelijk. Het wordt erger tijdens de feestdagen. Hoeveel huwelijken worden niet op de proef gesteld tijdens vakanties en feestdagen? Hoeveel huwelijken stranden niet na een vakantie of ergens in januari, als het al niet gelijk met kerst is? Stel je voor dat je je schoonmoeder niet kunt verdragen en dat je naarmate december nadert, steeds opgefokter raakt. Nog een kerst met haar! Wat doe je? Helaas kun je geen commissie regelen, geen anti-witteschoonmoedercommissie, maar het dreigt uit de hand te lopen. Je bent goed ingeburgerd in het land van je schoonmoeder en je claimt rust met de feestdagen. Het wordt je niet gegund, want ‘je overdrijft’, zoals de beschermers van Zwarte Piet menen.
Zwarte Piet is een oud-Hollandse traditie en de witte kindertjes kunnen niet in de steek worden gelaten. Dan merk je dat je niet begrepen wordt, dat je pijn, de oude en de nieuwe, niet serieus wordt genomen. Oude wonden worden opnieuw geopend. Je hoopte dat je uit de rij vrouwen die hun schoonmoeder hun hele leven moeten verdragen kon stappen, lees: uit de lange rij mensen wier families veel meer dan een schoonmoeder hadden te verduren. Slavernij. Vernedering, honger, gevangenschap, geen kansen, geen toekomst, geen beslissingen over eigen lichaam en leven. Toen ik ging scheiden, zeiden veel van mijn Nederlandse vriendinnen dat zij het nooit zo lang hadden volgehouden. Dat je in Nederland gaat scheiden als je in je huwelijk niet gelukkig bent en dat je een betere man gaat zoeken. Dat een Nederlandse vrouw dat meteen zou hebben gedaan. Maar je mag niet uit het slechte huwelijk met zo’n controversiële traditie stappen, want ja, wat doe je met de witte kindertjes?
Het is allang duidelijk dat dit huwelijk tussen Zwarte Piet-aanhangers en niet-witte mensen wankelt, zeker aan één kant. Waarom dan zo’n primitieve reactie, Den Haag? In welke taal moet het je worden uitgelegd dat Zwarte Piet veel mensen pijn doet? Op welke manier moet het worden uitgelegd, op welk niveau?
Met een schoonmoeder heb je nog geluk, je kunt met kerst nog blaasontsteking of een besmettelijke ziekte uit je eigen land krijgen, maar wat doe je met een heel land? Een huwelijk kan makkelijk worden ontbonden, en zo niet, gaat de schoonmoeder nog meestal eerder dood dan jijzelf, maar wat doe je met de geschiedenis? Hoeveel generaties moeten lijden tot we allemaal tot een akkoord komen? Wanneer zal de pijn worden erkend? Wat als een van de partners al jaren ‘pijn!’ schreeuwt?

Den Haag Centraal, 14 november 2019

Huis

Ons ex-droomhuis staat nog steeds te koop. Twee weken lang poetsen en alles tiptop maken vond ik wel genoeg, na twee weken wilde ik me toch in iets anders specialiseren. Inmiddels geniet ik al twee maanden van een bijna té schoon huis. De flux bezoekers stabiliseert zich en we lopen niet meer de hele dag met de hond buiten omdat een huis zonder hond kennelijk makkelijker wordt verkocht.
In de eerste week kregen wij zelf nieuwsgierige mensen aan de deur, buiten de door de makelaar geregelde afspraken om. Zo wilde ik een keer het vuilnis wegbrengen toen een stem zei: “Weet u waar de eigenaar van het huis is?”
Ik keek waar de stem precies vandaan kwam. Ik stond op de veranda, hij eronder, we stonden als Romeo en Julia. “Wat wilt u de eigenaren vragen?,” vroeg ik geïnteresseerd. “Ik ben ook eigenaar,” lette ik op mijn woorden. “O, ik dacht dat u de werkster was,” zei Romeo, en ik vond het niet eens gek, omdat ik na twee weken kon poetsen als een prof. Ik stond daar met de vuilniszak in mijn handen, liet hem los en kwam nu dichter bij de balustrade om Romeo beter te zien.
Hij deed hetzelfde, hoewel ik denk dat niet zozeer zijn oog, als wel zijn oor heel goed was: “Ben je Poolse?,” vroeg hij. En ik bedacht dat wat geen makelaar nog was gelukt, deze Poolse werkster misschien wel zou lukken: het huis verkopen vanaf de veranda.
Romeo was belegger, en niet zomaar één. Op de hoek van de straat stond zijn wagen fout geparkeerd: ‘Glazenwasserij Willem’. De Poolse werkster die ik was, zei met haar Poolse accent dat ze ervan overtuigd was dat kamerverhuur hier mogelijk was en ze verwees naar een aantal documenten die ze dacht te kennen. Willem Romeo leek onder de indruk van mijn kennis en wilde het interieur ter plekke, zonder afspraak, zien. Wie weet, misschien zou hij het meteen kopen, dacht ik enthousiast, trots op mijn accent en op mijn van-de-veranda-overtuigingskracht.
Op het laatste moment, toen de man al bijna bij de deur was, belde ik mijn eigen Romeo, die nooit erg onder de indruk was van de klassieken en die Willem de glazenwasser uitdrukkelijk naar de makelaar verwees: bezichtigingen alleen op afspraak. Willem leek niet beledigd, alleen een beetje teleurgesteld. Ik weet niet of hij een afspraak heeft gemaakt, maar zeker is dat hij het huis niet heeft gekocht. Hij niet, en ook geen van de andere kijkers. Ik leef mee met de Turken op de markt die achter de Nederlanders fluisteren: ‘Kijken, kijken, niet kopen!’ Alleen zeg ik het met een sterk Pools accent.

Den Haag Centraal, 7 november 2019

 

Thuis

Ik heb begrepen dat als je hertrouwt met een ander, je tenminste in het begin van het tweede huwelijk bij elke kus, vrijpartij of een bezoek aan schoonouders aan je eerste man denkt. Onwillekeurig. Hetzelfde doe ik ook, maar dan met mijn landen. En hoewel ik mijn hart aan het eerste heb gegeven, ben ik tot de dood ons scheidt getrouwd met het tweede, Nederland. Maar het land dat mijn hart brak, zit nog in de scherven. En wanneer ik mijn geboorteland bezoek, verklaar ik elke dag van dat bezoek meer mijn liefde aan mijn tweede land.
Vooral in december, de maand van de Roemeense Revolutie. Dan ben ik closer dan ooit met mijn adoptieland, waar ik meer rust, kracht en ook wat begrip heb gevonden. Waar ik geen kogelgaten in de muren van gebouwen ken, waar ik geen kruizen van doden op straat zie, waar de geschiedenis geen ‘Lord of the Rings’-film lijkt en waar ‘orks’ niet bestaan, niet eens in Madame Tussauds. Onze geschiedenis vloeit als de Vliet naast mijn huis en o, wat ben ik daar dankbaar voor! Wat ben ik ons Den Haag, dat soms een dorp lijkt, dankbaar, ons Den Haag waar je na acht uur ’s avonds vaak niemand meer op straat ziet, op veel plekken in ieder geval. Wat ben ik onze ganzen, eenden en zwanen langs de Vliet dankbaar, onze fietsers die voetgangers nooit voorrang geven, onze langzame trams die om middernacht de slaap van de ganzen verstoren, onze geometrische, soms saaie, maar altijd groene tuinen, onze rustige files zonder veel getoeter. Zelfs de boeren op hun enorme tractors die ik twee weken geleden vanuit mijn raam zag, lijken niet meer zo lomp als je ze vanuit Boekarest bekijkt, zoals ik nu doe, zittend aan een tafeltje in een restaurant dat ‘La mama’ heet.
Onze politieke blunders lijken slechts inkt in vergelijking met het bloedbad van de Omwenteling in mijn geboorteland en onze politici – och, wat zal ik volgende week spijt hebben dat ik dit zeg, maar toch – lijken Sneeuwwitjes als je ze beziet naast de ‘orks’ die in Roemenië het systeem vasthielden of nog steeds vasthouden.
Omdat ik in Boekarest beroerd word van de Roemeense tv, kijk ik de laatste nachten van mijn verblijf Netflix op mijn laptop. De serie waar ik thuis aan begonnen was. Thuis. Waar ik, ondanks het drukke leven, aandacht voor de eenden kan hebben, thuis, waar mijn buurman mij nooit groet – maar hij zal me ook nooit aan de geheime dienst verklikken. Thuis, waar alles milder, saaier en geroutineerd is. In mijn tweede huwelijk, met een land dat verre van perfect is, maar waar we in december geen door je eigen land vermoorde familieleden herdenken.

Den Haag Centraal, 31 oktober 2019

 

Taal en politiek

Er zijn veel boeken geschreven over de relatie tussen macht en taal. Een deel daarvan gaat specifieker in op de verhouding tussen politiek en taal. Er blijken talen te zijn die als een voet van een geisha in het politieke systeem zitten en talen die tot op het bot door de politieke macht zijn misbruikt.
Misschien denkt u bij dat laatste dat zo’n verschijnsel ver van ons Nederlandse bed is, maar helaas kan elke taal op een bepaald moment in de geschiedenis ernstig worden misbruikt.
Drie jaar na de dood van Pim Fortuyn kwam ik naar Nederland, ik heb hem niet levend meegemaakt, maar zijn taal wel. Nog voordat ik zijn boodschap begreep, had ik al door dat die man zijn taal kende. De NT2-beginner die ik toen was, genoot van zijn taal. Toen ik ook zijn boodschap begreep, nam mijn bewondering voor zijn taalgebruik drastisch af.
In de neppe taal van Baudet zou ik nooit trappen, hoe gevoelig ik ook voor de echte Minerva en de echte boreale wereld zou zijn. Er zijn al veel pogingen gedaan om zijn taal te ontcijferen (maar ik denk dat het onderzoek van andere aard zou moeten zijn). Maar toch, weer iemand die de taal, al dan niet van hoog niveau, misbruikt. Zo ver van ons bed is het verschijnsel dus niet. En dan heb je ex-wethouder Richard de Mos in Den Haag. Verdacht van corruptie en daardoor heel aanwezig in de pers. Sinds de laatste film met de Dikke en de Dunne heb ik niet meer zo echt om een personage gelachen: net zo enig als dat komische duo. En ook pianist, zoals Baudet. Alleen gaat hij niet verder dan het melodietje van ‘GTST’. Maar zijn taal, oh, ik was meteen fan! In een interview in het AD zei De Mos onlangs dat hij onschuldig is en dat geloofde ik meteen, want ik wilde me alleen op zijn taal concentreren. Ondanks de verdenking van vriendjespolitiek gelooft hij ‘in goede contacten’. En ‘we zijn van het niet lullen, maar regelen’. De hele dag na het lezen van het interview heb ik dat lopen neuriën in huis.
‘Ik word hier nu veroordeeld omdat ik een vriend heb!’ Of: ‘Ik doe het allemaal voor de stad, voor de mensen.’ Richard de Mos is geen Proust, maar zijn hart heeft hij op zijn tong. Mijn favoriete was: ‘Ik heb geen eurocent in mijn zak gestopt, ik heb geen penthouse. Ik rijd een oude Scénic uit 2005, die meubels komen allemaal van de Kringloop, bij wijze van spreken.’ We zitten goed. De Nederlandse taal is bij Richard de Mos niet in gevaar. Als er morgen verkiezingen zouden zijn, zou ik op hem stemmen. Bij wijze van spreken.

Den Haag Centraal, 24 oktober 2019

 

Wachten
45 jaar hebben de Roemenen gewacht op de Amerikanen. Maar ze kwamen niet. De Roemenen wisten toen nog niet dat was afgesproken, dat ze in de klauwen van de Russen moesten worstelen. Er wordt gezegd dat Churchill spijt kreeg van de Jalta-afspraak en het papiertje wilde verscheuren waarop de Amerikanen, Britten en Russen de wereld opnieuw hadden ingedeeld, maar dat vadertje Stalin goed bewaarde.
De Amerikanen kwamen niet omdat ze volgens afspraak iets beters hadden te doen. En dertig jaar nadat de Roemenen inzagen dat de Amerikanen echt niet meer kwamen, zitten de Koerden op de Amerikanen te wachten en hebben zij weer iets anders te doen.
Het verschil tussen toen en nu is dat Donald, zoals onze Mark hem noemt, er geen geheim van maakt. Hij twittert, zodat iedereen op de hoogte is en niemand – ik bedoel geen Koerd – meer aan de Amerikaanse radiozenders zit gekluisterd, in tegenstelling tot de Roemenen en Bulgaren destijds. Van de Amerikanen komt de redding niet. Alea iacta est, de teerling is geworpen. Again. De Koerden zijn dus niet de eersten die door de Amerikanen in de steek worden gelaten.
Het verbaast me wel dat Disney tot nu toe geen film heeft aangekondigd over een lompe, moderne Gulliver, geobsedeerd door een nieuw spel dat Twitter heet, die in zijn lompheid op de Lilliputters – lees: Koerden – dreigt te stappen. ‘Nee’ tegen het klimaat, ‘nee’ tegen de Koerden, is er nog iemand in de wereld die rekent op Amerika? Ons kikkerlandje wist tot nu toe niet anders dan dat je moest geloven in Amerika. Maar onze Mark zou vaker ‘nee’ tegen Donald moeten zeggen en wij zouden niet meer alles moeten slikken wat door Amerika wordt voorgekauwd. Amerika zal nooit meer het leiderschap in de wereld hebben, zelfs Nederland begint dat in te zien. We raken verdeeld, afhankelijk van onze nationaliteiten. Als je niet in Nederland bent geboren, kijk je al anders naar Amerika. Koerden in Nederland reageren geschrokken op de tweet van Donald. En dan heb je nog de Turken met twee paspoorten, een van de obsessies van Wilders, die Turkije ‘great again’ willen maken, het liefst vanuit Rotterdam. Bedreigingen van Turken tegen Koerden, klachten van Koerden tegen Turken. Donald is dit jaar vroeg met vuurwerk begonnen. De internationale politiek is een zootje en die typisch Nederlandse vraag midden in de discussies over wat er nu met de Koerden gebeurt, vind ik ineens niet meer zo absurd. Integendeel, zij werpt een licht in het donker: ‘Is het nog wel veilig om naar Turkije op vakantie te gaan?’
Den Haag Centraal, 17 oktober 2019

Krikke
Wat heeft Halsema wel en Krikke niet? Hoe zou Den Haag hebben gereageerd als de hypothetische zoon van Krikke een inbraak had gepleegd en had gezwaaid met een pistool (van zijn vader)? We weten het niet, maar ik heb zo’n vermoeden. Want het is niet zozeer dat Krikke Halsema niet is, als wel dat Amsterdam Den Haag niet is. Den Haag is Den Haag en je kunt hier niet met je labrador over het Lange Voorhout wandelen en tegelijk de hoogste beslissingen voor de stad nemen. Den Haag heeft zijn eigen regels, zijn eigen ‘men in black’, fouten zoals die van Krikke kun je niet zomaar maken. Hoe ze vorig jaar op de ‘verwarde man met mes’ had moeten reageren? In de ogen van half Den Haag had ze de ballen moeten hebben om hem ‘terrorist’ te noemen. Hoe de andere helft van de stad daarop zou hebben gereageerd vragen we ons niet af, want de meeste journalisten in Nederland behoren tot de helft die de aanduiding ‘terrorist’ zou hebben gekozen. Was Krikke soms te snel, soms te traag, zoals de kranten schrijven? Had ze altijd mot met iedereen en overal? De burgers zeggen van niet, ze vonden haar juist toegankelijk, alleen het gemeentelijk apparaat kon niet aan haar wennen. En hoewel ze niet daarom is opgestapt, omdat ze niet met haar eigen mensen door dezelfde deur kon, waren die kleine interne aardbevingen schadelijker dan een heel Scheveningen in de fik. Hoe groot is de kans dat degene die weggaat vertrekt omdat hij of zij niet ‘past’ in zo’n bijenkorf als de gemeente Den Haag, met haar ongeschreven regels en banen voor het leven? De fout van Krikke was dat ze niet in die gemeentelijke Haagse bijenkorf paste. Fouten hebben ook haar voorgangers gemaakt en haar opvolgers zullen ook fouten maken. Maar die zullen misschien geen gemeentesecretaris hebben die weggaat omdat hij zijn ‘ei niet kan leggen’ en geen adviseurs die beter naar de grote jongens luisteren dan naar een vrouw die haar hond meeneemt naar haar werk. Want dat was eigenlijk de fout van Krikke? Ze heeft Den Haag onderschat; ze had geen idee dat Den Haag een stad van de grote jongens is. Grote jongens die nooit met hun labrador zouden wandelen, niet omdat ze er geen hebben, maar uit andere overwegingen. Want hoe zou een grote jongen tijd kunnen maken om met een hond te wandelen, vooral als er geen verkiezingstijd is? Wat zouden de andere grote jongens daarvan vinden?
Omdat ik griep heb, zit ik Netflix te kijken in bed: ‘Marseille’, the battle voor de gemeente Marseille. Oude trucjes, vieze trucjes, nergens een hond. Mijn conclusie: Den Haag heeft veel meer weg van Marseille dan van Arnhem.
Den Haag Centraal, 10 oktober 2019

Meiden
Ik weet niet of iedereen weet hoe druk de tieners van tegenwoordig het hebben, maar het is echt indrukwekkend: van maandag tot en met vrijdag naar school, plus veel extra activiteiten, in het weekend ook activiteiten, én werken. Echt werken. Kinderen die op hun 15de, 16de, 17de werken bij de Appie, Kruidvat, in een bakkerij of in een café. Echt Nederlands is dat. En het is iets waar ik toch wel een beetje moeite mee heb. Een zomerbaantje begrijp ik wel, maar een weekendbaantje is voor mij een beetje te veel van het goede: goede cijfers moeten halen, af en toe een boek moeten lezen, al die extra activiteiten moeten ondernemen en ’s zaterdags ook nog eens acht uur in een café of zo staan? Dan ben je ’s zondags kapot en begin je de schoolweek al moe.
Ik denk eigenlijk aan al die meisjes die vanaf hun derde vioolspelen, of piano, school serieus nemen, soms veel te serieus, angstig zijn voor toetsen, niet slapen in de toetsweek, en in het algemeen hun uiterste best doen. Hoe komt het dat zovelen van hen een aantal jaren later parttime werken en geen belangrijke bedrijven runnen? Op hun 15de kunnen ze alle ballen al in de lucht houden; waarom hebben zoveel vrouwen in Nederland dan uiteindelijk toch een parttimejob? Wat verandert er in de transitie van meisje naar vrouw? Wat temt hun ambitie? Parttime werken is voor mij iets typisch Nederlands, zeker iets westers. Toen ik opgroeide in mijn land van herkomst was de vrouw geen ‘partner’, maar een ‘kameraad’. Het wemelde van de vrouwen op bouwplaatsen, eigenlijk wemelde het van de vrouwen in alle beroepen waarin je meer mannen zou verwachten. En ze deden het goed. Dat dat de politiek van de Communistische-Partij was, is een ander verhaal.
Hier zie ik overal slimme meiden, pienter, verantwoordelijk, hardwerkend, op school en buiten school. Ze begrijpen het leven maar al te goed en hebben vaak een betere kijk op zaken die mijn eigen generatie, de generatie van hun ouders, vermeed of niet snapte. Ik neem aan dat ze fantastische banen zullen krijgen, want ze leren van alles: op school over de wereld waarin ze leven, op zaterdag over de verantwoordelijkheid van een baan, geld et cetera. Hebben ze grote dromen? Ik neem aan van wel, anders zouden ze niet zo hun best doen. Waar zullen ze over tien of vijftien jaar staan? Wat voor posities zullen ze bekleden in de maatschappij? Hoeveel van deze verantwoordelijke, drukke, intelligente meiden die je op zaterdag koffie serveren in een café zullen over twintig jaar een parttimejob hebben, en soms op vrijdag een ladies night? Ik weet het niet, maar ik houd mijn hart vast.
Den Haag Centraal, 3 oktober 2019

Hypotheekadvies
De beste les over hoe de Nederlandse maatschappij in elkaar zit, krijg je soms van een hypotheekadviseur. Het is nooit een slecht idee om er een te bezoeken. Ik denk dat hij of zij je op basis van je eigen hoop en vermogen zal vertellen dat de toekomst goed zal zijn. Onze hypotheekadviseur zeker! En die kent ons beter dan de huisarts, de priester en de schoonouders bij elkaar.
De adviseur neemt de tijd en informeert min of meer wat je droom is. Je vertelt hem eerlijk hoe je het zou willen. En hij zegt niet ‘nee, dat gaat jullie niet lukken’. Nee, hij gaat rekenen. Onze adviseur rekent snel en de informatie over ons noteert hij met oranje inkt, die me fascineert. Hij geeft ons hoop. Hoe laag zou de rente zijn? Voor hoeveel jaar vastzetten? Hij glimlacht: “Jullie kennende zie ik jullie over vijf jaar weer hier.” Wij lachen ook, maar meer als een boer met kiespijn. Zelfs wíj hopen op rust en een huis voor de lange termijn.
De adviseur toont ons de verzekeringen die we afsloten bij ons eerste huis in Nederland en die doorliepen bij het derde, vierde en nu vijfde huis. Wat gaat er gebeuren in het geval dat… Of in het andere geval? Wat zou jij willen als… Zou je van dit geld kunnen leven, Mira? Wat gaat er met mij gebeuren als… Of als… Ik kijk naar de hypotheekadviseur. Soms lijkt hij een tarotlegger, een waarzegger, en soms een filosoof van de moraal.
Berekeningen, sommen, vergelijkingen tussen hypotheken, verzekeringen. Rente zus, rente zo. En als die rente nu weer omhooggaat? We weten niet hoe het over twintig jaar zal zijn. “Alles is mogelijk,” zegt de hypotheekadviseur. En ineens heeft hij iets weg van Stephen King. Onze hypothetische, financiële werkelijkheid wordt met de oranje inkt in een register geschreven. De toekomst lijkt weer voor even veiliger, in ieder geval lijken de rampen niet zo rampzalig.
Ik tel, als vrouw en partner, in alle mogelijke situaties die het lot in petto zou kunnen hebben. De mogelijke regelingen willen mijn waardigheid bewaren. Ik hoor hem praten en ik bedenk dat het bijna een les in moraal en filosofie lijkt. Neohumanisme of postmodern humanisme. Moraliteit heeft betrekking op het beschermen van het individu en bij de hypotheekadviseur is zij min of meer te koop.
Voor pragmatische geesten niets om opgewonden over te raken, je betaalt er immers voor, maar voor mij een spiegel van een maatschappij die verre van perfect is, die zichzelf te vaak beter voordoet dan zij in werkelijkheid is, maar die je af en toe toch een warm gevoel geeft. Of zie ik alles nu door een roze bril, omdat we straks een nieuw huis zullen hebben?
Den Haag Centraal, 26 september 2019

Eén politica, twee politici
Honderd jaar geleden had de vrouw in Nederland geen kiesrecht. Voor een meisje van achttien onvoorstelbaar nu. Ook voor mij, allang geen achttien meer, onvoorstelbaar. Toch was het een leven geleden zo.
Dat bedacht ik me vorige week in de oude zaal van de Tweede Kamer, waar zeven vrouwelijke politici ter gelegenheid van honderd jaar vrouwenkiesrecht hun voorgangers uit 1918 naspeelden. Ik zat in die volle zaal, omringd door meerdere generaties vrouwen, en zag hoe de moderator de politici naar voren riep om in debat te gaan. Een debat van honderd jaar geleden, met namen van toen, Suze Groeneweg, Aletta Jacobs, Hendrik Pieter Marchant, Jan Schokking, vertolkt door politici van nu: Stieneke van der Graaf, Ankie Broekers-Knol, Kathalijne Buitenweg, Annemarie Jorritsma, Lousewies van der Laan, Lilianne Ploumen en Madeleine van Toorenburg. Zeven vrouwen uit de huidige politiek die vijf mannen en twee vrouwen van toen naspeelden. De zaal vond het resultaat hilarisch en vaak klonk er gelach van ongeloof.
Maar als het de bedenkers te doen was om de komedie van toen in vergelijking met anno nu te laten zien, hebben ze hun doel gemist. Want veel bleek nog steeds actueel. Het was meer lachen als een boer met kiespijn dan een overwinning vieren. Een van de beelden die werden geprojecteerd, was dat van het bestuur van de Mannenbond voor Vrouwenkiesrecht uit 1910 (collectie Atria). Ik moest gelijk denken aan die mannen in Alabama (VS) die dit jaar besloten dat abortus illegaal is, anno 2019, ruim honderd jaar nadat deze foto was genomen.
De honderd verstreken jaren werden er veel minder en ze werden ook minder glorieus toen de huidige vrouwelijke politici in debat gingen over hoe het nú met de vrouwen in de mannenwereld gaat: blijkt dat het toch geen makkie is om je als vrouw tussen de blauwe pakken te bewegen! De komedie van toen heeft vandaag meer iets van een ‘film noir’. Waarom de lijsttrekkers van de grote partijen altijd mannen zijn? Hoe mannen naar vrouwelijke collega’s kijken? Een paar van de vrouwen vertelden persoonlijke anekdotes over hoe het is om je als vrouw in deze mannenwereld te bewegen. De pijnlijke conclusie: honderd jaar na het instellen van het vrouwenkiesrecht is het niet vanzelfsprekend om in de politiek gelijk te zijn aan je mannelijke collega.
De laatste vraag aan de vrouwelijke politici was wie er premier zou willen worden. Niemand. Tenminste niet op die avond, in de zaal waar honderd jaar geleden werd besloten dat de vrouw voortaan kiesrecht had.
Onderweg naar huis probeerde ik het meervoud van ‘politica’ te maken. Eén politica, twee… wat? Analoog aan de Latijnse grammatica politicae? De Dikke Van Dale zwijgt, maar Het Groene Boekje en de Belgische Taaltelefoon bieden uitkomst: politica’s. Of, genderneutraal: politici. De taal worstelt schouder aan schouder met de vrouwen.
Den Haag Centraal, 19 september 2019

Mugabe
De Zimbabwaanse oud-president Robert Mugabe is overleden. Laten we gelijk benoemen dat hij een dictator was. En op dictators heb ik het niet zo. Oud-minister Jan Pronk zegt in het AD dat hij voor de vroegere vrijheidsstrijder Robert Mugabe respect heeft, maar voor de persoon Mugabe en de latere dictator van Zimbabwe bepaald niet. Pronk maakte Mugabe zelf meermalen mee in de verschillende functies die hij in zijn politieke carrière heeft bekleed. Hij weet bijvoorbeeld dat Mugabe Nelson Mandela eens liet wachten toen hij door Mandela was uitgenodigd (een hoofdzonde in de ogen van een carrièrediplomaat als Pronk) en dat Mugabe het Westen wantrouwde.
Voor degenen die het niet weten, vermeld ik dat ik zelf uit een Europees land kom, maar dat mijn geboorteland het Westen ook nu en dan wantrouwt, ondanks de lobby en de subsidies van de EU. En ik – bijna met beide voeten op westerse grond staand en van de Westerse ‘droom’ genietend – begrijp niet alleen mijn geboorteland, maar ook Mugabe. Niet dat ik er zelf ook zo over denk, maar begrijpen doe ik het wel. Ik begrijp ook waarom Afrikaanse landen het Westen wantrouwen en waarom Orbán en Erdogan de Westerse hypocrisie verafschuwen. Niet dat ik het met hen eens ben, vooral niet met de laatste twee, maar ik begrijp ze wel. Het is toch opvallend dat wij eeuwen nodig hebben om een westerse leider (de Belgische koning Leopold) die de dood van miljoenen Congolezen op zijn geweten heeft een crimineel te noemen, terwijl we een Afrikaanse strijder die zich ontpopte als dictator onmiddellijk aan de schandpaal nagelen?
Hetzelfde AD citeert in een ander artikel een Nederlander die in Zimbabwe woont en meent dat de Zimbabwaanse media nogal stil zijn over de dood van strijder-dictator Mugabe. Een echte Zimbabwaan was kennelijk niet te vinden, ze zijn allemaal op. Zíjn mening zou ik willen horen en niet weer die van ‘Onze man in Teheran’, of Harare. Of die van oud-minister Jan Pronk, die mij herinnerde aan de Afrikaanse uitdrukking ‘de Kaap is weer Hollands’, wat zoveel betekent als ‘alles is weer normaal’.
Ik geloof nog steeds dat de wereld groot en gevarieerd is. Dat we niet allemaal pannenkoeken eten en dat juist dát het mooiste is aan de wereld. Van onze manier van kijken – noem die Europees, westers, Hollands of gewoon oppervlakkig – word ik soms moe. En dan krijg ik zo’n behoefte om op alle afspraken minstens een uur te laat te komen.
Den Haag Centraal, 12 september 2019

Auteur en personage
Wat er na de verschijning precies met een boek en zijn auteur gebeurt, heeft me vanaf mijn eerste roman in het Nederlands, nu acht jaar geleden, geboeid. Ik heb het niet over recensies, maar over de relatie met je personages nadat je die als schrijver aan de wereld hebt gegeven. Je denkt dat je missie is volbracht wanneer het boek bij de drukker ligt. Dat je niets meer kunt veranderen. En zo is het ook. Vanaf dat moment ligt de macht bij de personages zelf. Ik sta altijd versteld van de magie die met schrijven gepaard gaat. Tijdens optredens spreek je over de totstandkoming van het boek, over je personages. Precies de personages uit het boek. Toch hebben ze nog een dimensie, door de omstandigheden waarin je over hen praat, door de vragen uit het publiek. De kracht van je personages heb je nooit in de hand, die kun je niet controleren.
Toen ik in het Roemeense bos op mijn knieën naar een (neppe) Picasso aan het graven was, begreep ik dat ik mijn eigen personage aan het worden was: Tascha, die in het boek dat ik een paar jaar eerder had geschreven, hetzelfde deed. Sinds februari treed ik op met Al mijn vaders, een boek over misbruik en de kracht van literatuur. Ik heb zware maatregelen genomen om niet met mijn personage geïdentificeerd te worden en daarom heet zij Myra met een y. Ik ben meer dan zij, ik ben degene die deze column schrijft, zoveel maanden na de doop van het boek, en als deze column klaar is, ga ik theezetten. Vanavond eten we wat onze dochter kookt en morgen is een nieuwe dag, waarop ik meer afspraken heb dan ik zou willen. En toch is het effect van mijn personage op mij vergelijkbaar met de vele aardbevingen, kleine en minder kleine, die ik in mijn geboorteland heb meegemaakt: je weet dat er iets aan de hand is! Wat ik wil zeggen: af en toe verander ik op het podium waar ik over mijn boek spreek, van de Mira die straks thee gaat zetten en mooi over Dante kan vertellen, in de Myra van negen of achttien of in de Myra die een paar jaar geleden een leidinggevende had die haar ’s nachts ongewenste mailtjes stuurde en haar leven maakte tot een hel waarin zij in het boek nog steeds zit, als er niets ernstigers met haar is gebeurd.
En zo kwam ik op het idee om deze kwetsbaarheid op het podium te gebruiken om iets duidelijk te maken. Wat precies? Dat zie je zondag tijdens het UIT Festival Den Haag op het Lange Voorhout. Om kwart voor vijf klim ik het podium op. Mijn tegenspeler zal Bob Schwarze zijn.
Den Haag Centraal, 5 september 2019

Toekomst
Het is een ander soort zomer dit jaar. Voor ons drieën thuis geen vakantiestress, geen claustrofobisch gevoel, omdat we een week lang in één kamer in Italië of elders op elkaars lip zitten. Dit jaar niet. Geen vakantie, we gaan verhuizen. Weg uit ons droomhuis, door omstandigheden. Omdat we het al een tijdje weten, wordt het elke dag wat minder dramatisch. Maanden geleden was het een groot drama: weg uit óns huis? We bedachten nog allerlei plannen om te blijven, maar het mocht niet baten, we gaan weg. Waarheen weten we nog niet en dat maakt het ingewikkeld. Eerst heb ik afscheid genomen in mijn hoofd. ’s Nachts, in bed, als ik niet kon slapen. Daarna in het echt, eerst van de tuin: ik ging er niet meer eten, niet meer elke ochtend de bloemen begroeten. Vooral na een zware dag waren het altijd de bloemen die me kracht gaven. Hun schoonheid redt de wereld. Alles wat in de tuin groeit, heb ik zelf geplant. Elk bosje, elke stengel, heb ik zien groeien, alle drie de blauweregenstruiken heb ik aangemoedigd en door elk ervan heb ik me laten verrassen: de jongste bloeide als eerste, de tweede keurig op tijd, en de bloemen van de derde, de oudste en grootste, zal ik niet meer zien. Andere mensen zullen hem begroeten en aanmoedigen.
Elke dag verzin ik waar ik al mijn boeken ga zetten in het nieuwe huis, waar we nog niets over weten, en waar de vele potten zullen komen die nu van de veranda een tweede tuin maken. Als ik niet kan slapen, bedenk ik in een imaginair huis een imaginaire plek voor elke pot, voor de vele dozen notities voor mijn romans, voor de objecten die we met ons meedragen en waarin ons verleden als een insect in een barnsteen vastzit. Ik heb mijn dochter laten beloven dat ze ook in het onbekende maar ongetwijfeld kleinere, nieuwe huis zal pianospelen en de longen uit haar lijf zal zingen, zoals zij hier al jaren doet. Elk van ons neemt afscheid op zijn eigen manier, wat pijnlijk is omdat je de ander niet kunt helpen. We praten niet veel over de verhuizing, we wachten tot deze begint. Tot we echt gaan inpakken.
Tot nu toe heb ik in eenenveertig huizen gewoond en ik hoopte dat het hierbij zou blijven. Maar nummer tweeënveertig is op komst. En hoewel het huis dat we achterlaten mijn grote liefde was, is mijn hart niet gebroken. Ik droom van een nieuwe liefde, samen met man en dochter. En hoewel mijn man meer zwijgt dan praat, zei hij gisteren iets tegen me wat mijn hart sneller deed kloppen.
‘Verhuizertje,’ zei hij. En daarmee deed hij de deur naar de toekomst open.
Den Haag Centraal, 8 augustus 2019

JEANNETTE DE GEUS
Een dappere vrouw uit Amsterdam klaagt de staat aan omdat ze jaren geleden in een pleeggezin is misbruikt. De staat had haar moeten beschermen. Er is bewijs dat het misbruik heeft plaatsgevonden in de tijd dat ze onder jeugdzorg viel.
Met haar verhaal in gedachten schrijf ik deze column. En met al die andere verhalen: er is namelijk geen optreden rond mijn laatste boek, dat over misbruik gaat, waarin niet ten minste één vrouw uit het publiek met een soortgelijk verhaal komt. Een verhaal over misbruik, verkrachting, aanranding, #MeToo. Overal waar ik kom, hoor ik: ‘Ik durf het niet echt te vertellen.’ Als luisterend oor moet je sterk zijn, anders zie je niets anders meer van het leven: overal misbruikte vrouwen, overal trauma’s en verdovende middelen om de horror binnen te houden, in het donker. Wie de daders zijn? Mannen. In verschillende gedaanten: broer, vriend, vader, baas. Tegelijkertijd mag je niet te veel zeggen over de man in het algemeen, want niet elke man is ‘zo’. Wie zijn dan degenen die misbruiken, aanranden, hun macht uitoefenen over jou? Gewone mannen, gelooft u me op mijn woord! Keurige mannen, die vaak een hoge dunk van zichzelf hebben, die een vrouw hebben en kinderen, die mooie hemden dragen en parfum op doen. Als je iemand vertelt waartoe zij in staat zijn, schrikt degene aan wie je je geheim toevertrouwt. Want ‘da kan toch nie’? Er staat geen ‘beest’ of ‘verkrachter’ of ‘manipulator’ op hun voorhoofden.
Laatst vertelde een vrouw me wat haar vader haar had aangedaan, terwijl haar moeder toekeek. Ik had een paar dagen nodig om de pijn en het verdriet van de vrouw op afstand te houden. Ik kon haar niet zomaar laten gaan en kocht ter plekke een cadeautje voor haar, iets kleins, onbenulligs, een object waarop het woord ‘liefde’ stond, want ik wilde haar iets geven. Ik wilde haar iets geven, haar, van wie zo veel was afgenomen!
Ik vind het dus niet gek, maar juist terecht dat Jeannette de Geus de staat aanklaagt en erkenning en financiële compensatie eist. Meer slachtoffers van misbruik onder toezicht van jeugdzorg zouden dat kunnen doen, in Nederland en overal in de wereld. Kunnen de jaren van pijn, van strijd om te overleven nog worden gecompenseerd? Is er iets wat opweegt tegen de schaamte, de zelfhaat, de wanhoop, bij zo veel, oh, zo veel vrouwen? Wat compenseert de eenzaamheid en de leegte, thuis of op het werk, met collega’s die iets doorhebben, maar wie het niet kan schelen?
In een wereld van zo veel keurige mannen, in een wereld waarin het ieder voor zich is en waarin zelfs jeugdzorg zijn ogen dichthoudt. Ja, laat de staat de compensatie maar betalen!
Den Haag Centraal, 18 juli 2019

Het verleden verwerken vergt ook het toegeven van fouten
Misschien zijn we minder empathisch dan we zouden willen, zeg ik na twee weken in Zuid-Afrika. We willen wel om elkaar geven, maar dat blijkt moeilijker dan gedacht. De geschiedenis verplettert ons. We zijn niet vrij om te denken of te voelen. We zien alles door de wazige lens van de geschiedenis die ons oog irriteert en pijnlijk maakt. Er is geen land dat niet kampt met zijn geschiedenis, er is geen volk zonder schurken en schuld.
Al zouden we de maan koloniseren, ik vrees dat we eerst het verleden moeten verwerken. Maar hoe doe je dat als volk, als groep? En dan hangt het er ook vanaf in welke boot je voorouders zaten: die van de onderdrukkers of van de onderdrukten. Zulke gedachten spoken hier in Zuid-Afrika elk uur door mijn hoofd, al twee weken lang.
Ik ben hier nu voor de derde keer en hoe langer ik in Zuid-Afrika verblijf, hoe minder ik begrijp van wat de maatschappij verdeelt. In het eerste jaar dacht ik de problematiek te begrijpen, in het tweede dacht ik oplossingen te hebben en nu gebruik ik bijna dezelfde woorden als alle Zuid-Afrikanen: het is zo complex allemaal.
Ik ken de lading van deze woorden. Ik hoorde ze voor het eerst van een man die mij ervan probeerde te overtuigen dat hij in een moeilijke positie zat. Hij kon niet kiezen tussen zijn minnares en zijn vrouw en vroeg mij om advies. Eigenlijk was hij zo laf als wat, en wilde hij hen allebei behouden, voor zijn eigen plezier en comfort. Ik hoor hem nog verzuchten: ‘Het is zo complex allemaal!’
Zelfs de geschiedenis is minder complex dan we denken. En het is de rol en de plicht van de overheid om de geschiedenis minder complex te maken. Hoe zou het zijn om als volk je eigen fouten toe te geven? Ook in Nederland hebben we net een reeks herdenkingen achter de rug. ‘Ik voel me niet schuldig voor wat mijn voorouder/opa/oom/vader heeft gedaan,’ hoor je nog vaak. Maar waarom niet? In zijn dagboek schrijft de Pool Witold Gombrowicz, zelf in ballingschap in Argentinië gegaan, over een viering van oud en nieuw, ver van de ovens van Auschwitz: hij had net een mooie, jonge Duitser ontmoet die hij heel leuk vond, maar toen die zijn hand op zijn schouder legde, voelde de schrijver de rilling van de geschiedenis door zijn hele lichaam. ‘Toch een Duitser,’ noteerde hij.
Verwerken is moeilijk. Maar als alles complex blijft, boek je geen vooruitgang. En als de overheid aarzelt als een blozende maagd, is het aan ons, individuen, om te begrijpen, te accepteren en verder te gaan. Om onze eigen geschiedenis te maken. Een greintje lichter, een brug over een ravijn.
Den Haag Centraal online editie, 15 juli 2019

Safe in Zuid-Afrika
Op de gewone vraag ‘Kun je lopen tot het centrum?’ wordt in Zuid-Afrika anders geantwoord dan verwacht. Je rekent op iets als ‘Jazeker, tien minuutjes lopen’, maar je krijgt als antwoord: ‘Het is safe.’ Of: ‘Dat is niet safe.’ Afhankelijk van waar je bent, op Longstreet in Kaapstad, waar niemand je na 17.00 uur nog naartoe stuurt, of in Seepoint tien minuten verderop, waar alles weer safe is. Maar wat betekent ‘niet safe’ eigenlijk? De jongen die op Longstreet voor onze auto zou zorgen (zijn woorden) kwamen we een kwartier later aan de andere kant van de wijk tegen. ‘Jullie auto is safe,’ zei hij. En toen we weer terug bij de auto waren, verscheen hij als de geest uit de fles om zijn gage te krijgen. En wat is ‘safer’: je rugzak op je buik of op je rug?
‘Ik wil geen geld,’ zeggen de bedelaars hier in Kaapstad, ‘alleen iets te eten.’ In het township Langa (wat in het Xsosa ‘zon’ betekent) voelde ik, toen we bij iemand naar binnen gingen, hoe mijn longen krompen van de schimmel op de muren en in de lucht. Een paar keer moest ik naar buiten om weer naar binnen te kunnen. De gids vertelde iets in rap Kaapstad-Engels en liet een plastic bord zien. We bedankten hem en gingen naar buiten voor frisse lucht. ‘Was dat bord om geld te doneren?’, vroeg ik en hij knikte, blij dat we het eindelijk begonnen te snappen.
Wat is safe? Al die kinderen in het township die blootsvoets met open armen naar je toe rennen alsof je god bent, of het zelfgemaakte bier van melk en maïs dat ik in een geïmproviseerde bar die ook een ziekenhuis of supermarkt of kerk had kunnen zijn, als enige weigerde te proeven? Al jaren laat ik mijn zwakke maag beslissen of iets safe is of niet, en ik luister altijd naar wat deze zegt. Wat is safe? ‘Onze lichamen zijn sterk,’ zei de chauffeur. ‘Wij kunnen tegen de vervuiling, jullie, blanken, niet.’ HIV bestaat niet volgens hem, in ieder geval is het niet gevaarlijk. Wat is safe? Het eerste wat ik in het township zag, waren veertig geslachte schapenkoppen op een plank. De ogen open, vliegen eromheen en gedroogd bloed op de vacht. De hele rit heb ik mijn maag zowat in mijn handen gehouden. Wat is safe? Op de geïmproviseerde markt nog eens vijftig verse, vers geplukte kippen, zogenaamde ‘flk’: fresh Langa kip. Eén keer in je leven moet je die proeven!
Maar echt unsafe heb ik me geen seconde gevoeld. Ik heb nog tien dagen te gaan. Ik hoop dat mijn maag en ik safe naar huis komen. Meer vegetariër dan ooit!
Den Haag Centraal, 4 juli 2019

Amsterdam zegt sorry
De gemeente Amsterdam gaat sorry zeggen, de eerste Nederlandse gemeente die haar excuses aanbiedt voor het slavernijverleden. Het is een ding, dat ‘sorry’. Iedereen lijkt er moeite mee te hebben, ook naties. In de geschiedenisboeken waarmee ik ben opgegroeid, stond dat mijn volk nooit een ander volk had onderdrukt (zigeuners werden niet meegeteld, toen niet, nu niet).
Maar elke natie heeft zijn lijken in de kast, sommige een heel kerkhof, andere een paar vingerkootjes en af en toe een tong. Collectieve schuld is moeilijk te bekennen. Regimes worden niet gemakkelijk als misdadig bestempeld. In mijn land van herkomst werd het communisme pas zeventien jaar na de val van de Muur ‘misdadig’ verklaard, ‘sotto voce’. En er zijn altijd stemmen gebleven die het anders karakteriseren. Slavernij, apartheid, totalitarisme, genocide, uitroeiing, het zijn net verkrachtingen waarbij de verkrachter nog zoek is. Decennialang, eeuwenlang. Het verschil is dat de nakomelingen van een natie met velen zijn. Ze krijgen een stem en gebruiken die. Tussen de naties is geen Jane Doe. Maar er waren wel veel Saartjie Baartmans.
Europa heeft geen waarheids- en verzoeningscommissie, zoals Zuid-Afrika of Chili. We geloven in internationaal recht en niet in verzoening. Toch zegt de gemeente Amsterdam ‘sorry’. Ik hoor de hordes stemmen al die er tegen zijn. Daarom moet het ook gemeentegewijs worden gedaan en niet per land. Want een kleinere groep is williger dan een grotere. En toch, zo tolerant en progressief als wij Nederlanders denken te zijn, zijn we niet de eersten die ‘sorry’ zeggen. Liverpool, Benin, Frankrijk, Ghana, Londen, de Amerikaanse senaat, de Raad van Kerken en Charleston gingen ons voor. Maar als we het volhouden, voorzie ik in 2020 een blanke ‘zwarte’ piet op klompen. Ten minste de kleuters zullen dan niet meer schrikken.
Tijdens het communisme circuleerde er in mijn geboorteland clandestien een boek dat ik op mijn veertiende ook in handen kreeg. Een samizdat. ‘Bid voor degenen met macht’ heette het. Voor het eerst in mijn leven vroeg iemand zich af wie eigenlijk de overwinnaars waren. Het deed mijn hersenen bijna opzwellen, maar het veranderde mijn kijk op mijn toen kleine wereld.
‘Sorry’ is een teken van kracht, niet van zwakte. De geschiedenis heeft geen tapijt dat groot genoeg is om al de shit eronder te houden. Dit is juist de paradox van de geschiedenis, het boemerangeffect: wat je hebt weggeveegd, komt terug.
Amsterdam laat nog eens zien dat het geen Nederland is, maar Amsterdam. En hoewel ik Haagse ben en blijf, voel ik me ook heel Amsterdams.
Den Haag Centraal, 27 juni 2019

De migrant
Voor een artikel over migranten werd me gevraagd of ik wilde vertalen voor Roemenen die in de kassen werken. Om vijf uur ’s ochtends moest ik ergens op een plein in Den Haag zijn, waar ze met busjes worden opgehaald. En als je ziet hoeveel mensen om half vijf op de bus naar de kas wachten, doet dat iets met je. Vooral als je, zoals ik vaak, rond die tijd juist naar bed gaat. Voor vijven vertrokken de meeste bussen al. Maar ik trof geen enkele Roemeen. Bij iedereen aan wie ik vroeg of hij Roemeens sprak, bleek ik me te vergissen. De universele vraag uit de ‘Lettres persanes’ van Montesquieu kwam bij me op, ondanks het vroege tijdstip: maar wat betekent Pers (Roemeen) zijn eigenlijk? Dat vroeg ik me af toen ik daar, met de oren gespitst om een Latijns woord op te vangen, op dat plein stond. Veel Slavische woorden hoorde ik. Vooral Bulgaren, geen Roemenen. Voor een Nederlander is dat één pot nat: we komen allemaal uit Oost-Europa. De tipgever had Bulgaren ook voor Roemenen aangezien. Meermalen stak ik het plein over waar ze in groepjes stonden. “Vorbiți românește?”, spreekt u Roemeens?
Sommigen waren al aan hun derde sigaret bezig toen hun bus om vijf uur kwam. Ze durfden geen ja of nee te antwoorden op mijn vraag, ze verstonden de vraag niet, hoewel ik die ook in het Nederlands en Engels stelde. “Ja,” zei een hoofd ineens, “ja, ja, ja.” De vrouw naast het hoofd zweeg, maar de man trok haar ook een stap naar voren. Twintig jaar jonger dan ik. Hij – enthousiast, zo opgewekt dat hij bijna licht gaf – maakte duidelijk dat zij ook Bulgaren waren, dat ze op de bus naar de kas wachtten. Of wij onderdak zochten? Of werk? Hij stond klaar om ons aan een huis te helpen, maakte hij duidelijk, maar niet in woorden. Nee, we wilden een paar vragen stellen. O, die wilde hij zó graag beantwoorden, alleen verstond hij veel van onze woorden niet. Maar zó graag had hij ze willen verstaan! Alles wat het Westen te bieden had, wilde hij. En in ruil voor hoop gaf hij zichzelf volledig. Hij kwam niet klagen over het Westen, hij zocht een kans! Een paar seconden leken wij zijn kans in deze wereld. Hij zat al in de bus, we waren met iemand anders in gesprek toen hij terugsprong om ons zijn nummer te geven. Want, wie weet, misschien hadden wij een kans voor hem. Niet smekend, niet met opgegeven hoop, niet brutaal, maar met licht in zijn ogen, met een oprechte glimlach, met de wil en een American dream die ons Westen hem niet zal ontnemen, hoop ik.
Den Haag Centraal, 20 juni 2019

Noa
Dat Noa Pothoven wereldnieuws is geworden, interesseert de Nederlandse journalistiek meer dan de feiten zelf. Dat zelfs de paus over haar twitterde, is belangrijker dan dat zij als meisje van zestien de doodswens had uitgesproken, en dat haar overlijden toch geen euthanasie was, belangrijker dan het feit dat het meisje van zeventien voor de dood koos. Ook dat buitenlandse kranten zich in de doodsoorzaak vergisten, is belangrijker dan dat een meisje van zeventien voor de dood koos. Deze wereld heeft Noa gedood. Op jonge leeftijd was ze aangerand en verkracht, schrijven de kranten.
Hou oud was het meisje dat op haar zeventiende stierf, toen ze werd verkracht? Zijn de daders gestraft? Hoe kan het dat een meisje van zeventien wil leven, maar dat de pijn ondraaglijk wordt? ‘Er was geen hoop meer voor haar,’ zou haar psycholoog hebben gezegd. Dat las ik, maar ik hoop dat ik me vergis. Hoe kan een psycholoog zeggen dat er geen hoop meer is? Wat voor wereld is dit? In wat voor wereld voeden wij onze kinderen op? Waar zijn de daders? Waarom worden meisjes verkracht? Misbruikt, aangerand, mishandeld? Waar gaat het mis in de wereld? Waarom zijn er zo veel vrouwelijke slachtoffers in deze wereld?
Lieve Noa,
Je hebt de zonden van de daders op je schouders meegedragen tot je niet meer kon lopen! Je hebt een boek geschreven dat aan iedereen kan laten zien welke gevolgen een verkrachting heeft, je hebt ons het geschreeuw van je pijn laten horen. Zullen degenen die oren hebben, het horen? Wie zijn de daders?
Zullen de daders berouw hebben? Zullen toekomstige daders berouw hebben voor hun toekomstige daden? Zullen wij schaamte kennen voor wat wij niet hebben kunnen doen voor jou?
Vergeef ons, lieve Noa, voor wat we je hebben aangedaan! Geen enkele therapie kon je pijn verdraaglijk maken, zeggen de psychologen. Vergeef hen! Vergeef het ons dat we je niet hebben kunnen helpen, vergeef het ons dat we je kruis niet in tweeën hebben kunnen delen, of in drieën, of in een paar miljard stukken, voor elke dader een stuk, voor elk van ons een stuk.
Vergeef het ons dat we niets wisten te doen toen jij besloot om niet meer te eten; vergeef ons, die nog jarenlang zullen eten. Vergeef het ons dat we je pijn niet kenden en niet wisten hoe we konden helpen. Vergeef het ons dat we jongens krijgen die aanranden en verkrachten. Vergeef het ons dat we wolven van hen hebben gemaakt en geen mensen, vergeef het ons dat we de wereld voor jou niet beter hebben kunnen maken.
Vergeef ons, die jouw naam pas noemen na je dood. Vergeef het ons dat pas jouw dood onze harten verscheurt.
Vergeef ons.
Den Haag Centraal, 13 juni 2019

Asielkinderen
Enkele jaren geleden stonden we als Nederland in de top drie qua gelukkigste kinderen op aarde. Ik herinner me mijn verbazing nog. Het leven valt altijd buiten de statistieken, vooral onderwerpen als geluk, en zeker: gelukkige kinderen. Wil je meten welk land de grootste hoeveelheid kaas eet, het meeste gas of water verbruikt, de langste inwoners heeft? Toon me de statistieken en ik zal de cijfers niet in twijfel trekken. Maar geluk, bij kinderen? Aan deze statistiek dacht ik weer toen ik las dat er in de afgelopen vierenhalf jaar 1600 asielkinderen zijn weggelopen uit Nederlandse opvanglocaties. Waarheen? Geen enkele statistiek die het kan vertellen. Ik neem aan dat de kinderen niet uit protest tegen de statistieken van drie jaar geleden wegliepen – hoewel ze alle recht op protest hadden, aangezien zij in die statistieken niet meetelden; asielkinderen zijn immers, hè hè, geen Nederlandse kinderen. Je moet zo’n papa met een Nederlands paspoort hebben om niet buiten de geluksstatistieken te vallen. De vraag waar deze kinderen heen zijn gegaan, is geen retorische vraag. Naar familie in Europa, terug naar huis of de prostitutie in? De laatste variant zegt mij dat ze ook niet in de statistieken van de gelukkigste volwassenen zullen terechtkomen.
De opvangcentra zijn open en je kunt weglopen zonder te melden waar je heen gaat. Ik vraag me af wie voor zo’n beleid verantwoordelijk is. Wie doet in zo’n opvangcentrum elke nacht het licht uit? Of baseren we ons op het gezegde ‘hoe minder, hoe beter’? Een getraumatiseerd kind wordt een getraumatiseerde volwassene als hij in leven blijft. En als een kind vertrekt zonder het te melden, is dat niet uit een teveel aan geluk. Zijn deze losgelaten, verlaten kinderen van niemand?
Ik herinner me de jaren van de Roemeense transitie in mijn internaat, in een stad niet ver van Boekarest. Voor de revolutie mochten we eens per week ‘naar buiten’, met een verlofbriefje van de pedagoge; na de revolutie stond er niemand meer bij de poort en was er geen pedagoge meer in het internaat. Vandaar dat mijn herinneringen aan vrijheid samenvallen met herinneringen aan klasgenoten die hevig bloedden na een abortus en andere gebeurtenissen die ons ook buiten de statistieken van gelukkige kinderen hielden. De gevaarlijkste jaren in mijn leven, de transitiejaren. Soms heb ik het gevoel dat ik nog steeds in de transitie zit, dat ik er nooit uit ben gekomen.
Asielkinderen zitten ook in een transitie, van oorlog naar… Naar wat? Niet naar de statistiek van de gelukkigste kinderen van Nederland, hoewel het land waar ze de transitie doormaken wel voor hen verantwoordelijk zou moeten zijn. Niet per se voor hun geluk, maar voor hun leven.
Den Haag Centraal, 6 juni 2019

Overige
Ik stel voor om, als je aan buitenlanders het politieke systeem in Nederland (lees: Den Haag) – Eerste Kamer, Tweede Kamer, et cetera – wilt uitleggen, je verplicht bent ook het verschijnsel ‘overige’ te noemen. Want als buitenlanders denken dat de keurige Nederlandse politiek hier maar saai is, weten ze nog niets over het belangrijkste deel van de polderpolitiek: de afdeling ‘overige’. En wie nu denkt dat ‘overige’ alleen een map op de computer met een paar moorden, verkrachtingen en andere lieve gebaren van vluchtelingen is, heeft het mis. Nee, de map ‘overige’ is ‘key’ om Den Haag beter te begrijpen. Essentieel bij de inburgering, maar ik denk dat ook de gewone Nederlander bij uitleg gebaat zou zijn. Ik stel ook voor om de map ‘overige’ in alle statistieken te laten zien, omdat die een essentiële gewoonte van het Nederlandse politieke dier bevat: de poep onder het tapijt schuiven. Nederlandse politici denken dat wat je niet ziet, niet stinkt, maar in werkelijkheid verga je van de stank van wat je onder het tapijt schuift.
Dat staatssecretaris Harbers na veel gedoe in de coulissen uiteindelijk ontslag nam, heeft veel zand gestrooid in de ogen van degenen die sowieso een bril nodig hebben om het Nederlandse politieke woordenboek te lezen. Maar de politieke gymnastiek kent acrobatische toeren die zelfs Nadia Comăneci, de turnster die in ’76 driemaal goud won op de Olympische Spelen, jaloers zou maken. Zo’n ongelofelijke dans op de hypocrisiebalk maakt Farah Karimi, die als Oxfam Novib-directeur vertrok en werd voorgedragen als Eerste Kamerlid voor GroenLinks. Als u niet weet wie Karimi is, denkt u misschien dat haar spagaat in de hoge Haagse kringen normaal is, maar zij is degene die sinds 2012 op de hoogte was van de seksfeesten van Oxfam-medewerkers in Haïti en dat verzweeg.
In een Elsevier-interview noemt ze zichzelf ‘eerlijk en onafhankelijk’. Daardoor weet ik dat het woord hypocrisie niet in haar woordenboek staat. Op het Haagse festival Writers Unlimited stond ze jaren achtereen op het podium om moedige journalisten en dichters aan te kondigen die in eigen land gevangenisstraf hadden gekregen. Zij, die jarenlang seksfeesten verzweeg en dat, als deze niet openbaar waren geworden, nog steeds had gedaan, prees mensen aan die, omdat zij zo’n talent níet hadden, soms voor jaren in de gevangenis zaten. Vanwege haar talent werd ze ook bestuursvoorzitter van dezelfde organisatie; wie zo’n spagaat kan maken, draagt immers bij aan het behoud van meer dan een kwarteeuw subsidie voor het festival.
Ik stel nog eens voor om spiegels te monteren op de weg van Oxfam Novib naar de Eerste Kamer en daarvandaan naar Writers Unlimited en terug. Wie weet, misschien ziet ze zichzelf daar een keer in en schrikt ze. Zij en vele anderen.
Den Haag Centraal, 30 mei 2019

De dood van een emigrant
De necrologierubriek in de NRC was dit weekend gewijd aan een Roemeense. Ik kon niet het hele artikel lezen omdat mijn abonnement is verlopen, maar voldoende om te begrijpen dat het over een Roemeense vrouw (zoals ik) ging, die (zoals ik) in Nederland woonde. Acht jaar ouder dan ik en al langer in Nederland dan ze in Roemenië had gewoond.
Zonder dat ik haar kende, heeft haar dood me diep geraakt. Ik begrijp niet goed waarom. Waarom zou het leven als emigrant prima zijn, maar doodgaan als emigrant minder prima? Zelf zou ik niet willen sterven in Roemenië. Waarom heb ik dan toch zo gehuild bij de dood van een onbekende? Is de dood van een emigrant dramatischer dan zijn leven?
Het voelt misschien alsof je twee keer bent ontheemd: uit je eigen land én uit je eigen dood. In mijn geboortedorp was het ergste wat iemand kon overkomen ‘doodgaan onder vreemdelingen’. Als dat gebeurde, moest het dorp álles doen om de dode terug naar huis te halen. Alsof hij thuis minder dood zou zijn. En toch. Waarom was ik nu zo ontdaan?
Misschien omdat emigratie al een soort dood is. Voor degenen die je achterlaat, neven, nichten, verre familie, ben je immers soms al dood. ‘Hoe heette die in Nederland woont ook alweer?’ Sommige emigranten houden contact met hun achtergebleven familie, anderen niet. Sommigen gaan in alle vakanties terug en hebben zelfs een vakantiehuisje in het vaderland, bij de zee of in de bergen. Maar veel emigranten kunnen geen vakantie vieren in hun achtergelaten geboorteland. Sommigen gaan na hun pensionering terug; het leven dat ze als migrant hebben gehad, voelt ineens als een droom, alsof het er niet geweest is. Maar anderen vervreemden al vanaf hun eerste jaren in het buitenland, doen hun uiterste best om te integreren, veranderen, worden andere mensen, die niet veel meer te maken hebben met wie ze waren toen ze elke dag nog in hun eigen taal spraken, maar die ook niet volledig westers zijn geworden. Hun ziel zweeft boven twee culturen. Tot de dood komt.
Wie was zij, de vrouw uit de necrologie in de NRC? Was ze gelukkig? Heeft ze hier iets kunnen opbouwen? Verlangde ze naar teruggaan? Likete ze de Facebookberichten van haar verre familie?
Misschien was ik zo ontdaan door haar dood omdat de dood zo definitief is. Zij kan niet meer terug naar Roemenië, ze kan het niet meer goedmaken met degene die ze dertig jaar niet heeft gezien.
Heeft de dood van een emigrant andere connotaties? Misschien is de enige echte dood ook een soort emigratie en zullen we het ‘daar’ goed hebben. We zullen ons sneller aanpassen, dat zijn we immers al gewend.
Rust zacht, Raluca Constantinescu!
Den Haag Centraal, 23 mei 2019

Poep
De banaalste dingen helpen soms om levensinzicht te krijgen. Al twee weken filosofeer ik over een zakje hondenpoep dat vlak bij mijn huis op twee meter van de vuilnis ligt. Hoeveel emoties en gedachten dat zakje al niet heeft veroorzaakt!
Hoeveel inzicht in de menselijke natuur het heeft gegeven! Want degene die niet kon mikken, was níet de hond! Meer dan ooit denk ik over hoe de mens is gemaakt en wat hem in actie brengt, in dit geval: het zakje doet oprapen en in de container gooien.
Gemakkelijk gezegd. Want sommige mensen, zoals ik, hebben een zwakke maag en doen alsof ze de poep niet zien. Niet gezien, niet over gepraat, kan betekenen dat het niet bestaat! Maar toch. Het zakje poep ligt er. Elke dag. In de regen, in de zon. Ik begin te vrezen dat de poep er niet voor niets ligt, maar met een doel.
Het begon misschien met een luie hondenbezitter die de poep wel in een zakje deed, maar het zakje niet in de container. De poep was van de hond, maar hoorde bij de mens toen die hem in het zakje deed.
Maar omdat de hondenbezitter niet kon mikken of gemakzuchtig was, werd de poep van ons allemaal in de wijk, tenminste van degenen die de vuilnis in ‘onze’ container doen. Je kunt dus ook redeneren: hoe meer mensen bij wie de drol hoort, hoe onduidelijker wiens plicht het is om deze op te rapen. De hondenbezitter deed het niet; het is dus aan ons, maar aan wie precies? Moeilijke vraag.
Wat het nog moeilijker maakt, is dat natuurverschijnselen als regen, wind en zelfs de zon de conditie van het zakje hebben veranderd. De poep begon hierdoor aan twee kanten naar buiten te lopen. Degenen met een sterke maag kunnen zien dat de tegels rond het zakje de oorspronkelijke kleur van de poep hebben aangenomen. Ik maak nu een grote stap over de poep heen om er niet middenin te stappen, maar doe het gracieus als een ballerina.
Ik wed dat ik niet de enige ballerina in de wijk ben. Nog iets: het wordt steeds moeilijker om de poep op te rapen. De ouderwetse container wordt bovendien vervangen door een moderne, ondergrondse, die je alleen met een persoonlijke alfvalpas kunt openen. Dit was de echte reden van de enige onenigheid, eergisteren rond de container toen ik dacht, zoals Diogenes de Griek, dat ik toch een mens had gevonden naar wie ik kon uitkijken omdat hij de poep had opgeraapt. Inmiddels is de oude container verplaatst. Elke ochtend komen er twee mensen van de gemeente die de plek voor de nieuwe meten. Er komen wel veranderingen, alleen de drol lijkt onveranderd, hoewel ie elke dag breder wordt
Den Haag Centraal, 16 mei 2019

Gemeente Den Haag
Als ambtenaar mag je geen eigen mening hebben. Ook als je parttimeambtenaar bent, mag je in je vrije tijd je kop niet boven het maaiveld uitsteken. Wie het weet, die kent het. Maar handtastelijk zijn en vrouwen aanranden mag kennelijk wel. De gemeente Den Haag nam onlangs een man aan die eerder bij de Tweede Kamerfractie van GroenLinks was ontslagen, omdat hij zich aan een stagiaire had vergrepen. In de pers wordt over hem geschreven alsof hij de eerste ambtenaar met een verleden als vrouwenmisbruiker zou zijn. Macht erotiseert, ook bij ambtenaren.
Wat mij vooral verbaast, is dat de vrouwenaanrander werd aangenomen door een vrouw. Dat zij besloot over zijn indiensttreding. ‘Aan de benoeming is een procedure voorafgegaan met meerdere kandidaten en gespreksrondes. Hierbij werd gekeken naar kennis en opgedane ervaring.’ Alsjeblieft zeg, alsof we niet weten hoe het eigenlijk gaat! Dat de man bij GroenLinks was ontslagen vanwege vrouwenmisbruik telde niet. Wedijvert de gemeente Den Haag nu met de reclassering of de Haeghe Groep?
Terug naar de dame die hem aannam: wethouder Liesbeth van Tongeren. Er is een plek in de hel voor vrouwen die elkaar niet steunen! De woorden zijn van een andere politica, maar van een ander kaliber: Madeleine Albright. Het citaat kun je vrij interpreteren.
Zou wethouder Van Tongeren geen dochters, zussen, nichtjes of vriendinnen hebben? Benoemen terwijl je weet dat hij een aanrander is, een stagiaire tegen haar wil op haar mond heeft gekust en haar na het incident midden in de nacht in Den Haag alleen zou hebben achtergelaten, wetend dat ze daar niet weg kon. Het had jouw dochter kunnen zijn! Of een van je vrouwelijke collega’s bij de gemeente Den Haag.
Toen ik jaren geleden ongewenste nachtelijke mailtjes van mijn chef kreeg – ik was een paar jaar in Nederland – durfde ik dat aan niemand te vertellen. Ik hoopte dat iemand iets zou zien en begrijpen. Ik zat in een scheiding, met een kind, was buitenlands. Dat laatste was het moeilijkst: mijn baan was zo’n beetje alles wat ik had en ik was zo bang om hem te verliezen. Van mijn veel te vriendelijke baas hoorde ik dat er wel een collega naar een vertrouwenspersoon was gegaan om te klagen over het feit dat onze chef mij veel te veel aandacht gaf.
Maar er gebeurde niets. Niets. Niets. De vertrouwenspersoon vertelde het direct ‘in vertrouwen’ aan mijn baas zelf. En die liet het mij weten, met de subliminale boodschap: ‘Niemand geeft om jou, alleen ik, op mijn manier.’
Ik hoop dat de #MeToo-beweging meer dan een warme bries in een lange winter is. En dat de gemeente Den Haag dat ook begrijpt.
Den Haag Centraal, 9 mei 2019

Wim en Rob
Vorige week zat ik twee uur lang op een hoge stoel in een van de vele kunstenaarsateliers aan het Westeinde. Ik werd er geportretteerd door de schilders Wim Barends en Rob van Dolron. Het poseren en portretteren werd algauw een soort televisieprogramma, maar dan zonder publiek en alleen op ons netvlies opgenomen. Want zo voelde ik me gedurende de twee uren in het sterk naar – wat anders? – terpentijn ruikende atelier. Ik vergat helemaal dat ik aan het poseren was en het portret was twee uur lang een bijzaak voor me, want de discussie, het gesprek met de twee schilders, vond ik veel te leuk. Het portret zelf werd zoals de camera bij de televisie: als het gesprek niet boeiend is, vergeet je geen moment dat je in een camera kijkt, maar als het gesprek interessant is, zie je hem niet meer. Zo was het ook bij Wim en Rob, ik vergat het portret helemaal. De gesprekspartners hadden veel te veel te vertellen: hoe ze 1968 als eerstejaarsstudenten hadden ervaren, waarom Braque superieur zou zijn aan Picasso, over de welvaart van Toulouse-Lautrec, de Vlaamse Primitieven, het in alle tijden moeilijke leven van een kunstenaar en de voor mij altijd boeiende discussie over kunst en ethiek, de vrijheid van de kunstenaar tegenover wat wel en niet mag in de kunst. En het waren niet per se deze onderwerpen die me de camera/het portret deden vergeten, maar de hele sfeer, de vriendelijkheid van mijn gesprekspartners, de sterke geur van terpentijn, het middaglicht in de grote kamer.
Ik ben een van de velen die Rob en Wim hebben geportretteerd. Ze doen het samen, één dag in de week, donderdags: een ballet van vier handen, terwijl de monden de gesprekken voeren. Van het portret werd met bijna geen woord gerept. De handen deden hun werk, zoals ze al vijftig jaar deden. Want zo lang werken Wim en Rob al samen. Ze doen niet alsof ze alles weten, ze zijn niet verbitterd door het leven, ze vullen elkaar aan. Vanaf mijn stoel voelde ik ook hun plezier, zag ik hun handen, hun stappen naar de tafel met verf achter hen. Geen seconde draaiden ze zich om, ze deden een pas zijwaarts om het penseel in de verf te dopen, de monden praatten verder, de handen vervolgden het ballet.
Volgende week krijg ik het portret. Ik heb het al gezien. En hoewel ik tijdens de ‘opnames’ veel heb gepraat en gelachen, zag ik in het portret mijn serieuze blik terug. Ik begreep ook dat we met de uitvinding van de camera iets hebben verloren: deze prachtige menselijkheid bijvoorbeeld, tijdens het poseren voor een portret, het gesprek, het prachtige, vierhandige ballet.
Den Haag Centraal, 2 mei 2019

Lust
Langzamerhand begint de Nederlandse politieke scene op de Roemeense te lijken. Alleen het halalstrand van Arnoud van Doorn zal me er straks nog aan herinneren dat we toch in Nederland zijn. Want als ik lees dat de PVV’er Dion Graus voor een fors bedrag gefraudeerd zou hebben, denk ik dat hij nog steeds een plekje in de Roemeense politiek zou kunnen bemachtigen, mocht hij hier uit zijn partij worden gezet. En wie weet, zouden ze daar nog iets kunnen leren van Dion met zijn lange haren, want tot nu toe heb ik nog over niemand in de Roemeense politiek gehoord dat hij zijn partner tot seks met een derde zou hebben gedwongen – maar dat is tot nu toe niet bewezen, net zomin als de fraude is bewezen. Dion krijgt jaarlijks een onkostenvergoeding van ruim 24 duizend euro, omdat hij aan de Tweede Kamer heeft opgegeven dat hij in Heerlen woont, waar eigenlijk alleen zijn mammie woont. In de wetenschap dat Nederlandse jongens respectvol zijn ten opzichte van hun moeders, denk ik dat hij zijn ex toch niet dáár, bij zijn mammie, tot seks met een ander heeft gedwongen. Dus hij woont vast ergens anders. Misschien toch in Voorburg, waar je ongetwijfeld ook beter je onschuldige pleziertjes kunt beleven dan in Heerlen, waar ik eigenlijk nog nooit geweest ben en ook in de nabije toekomst niet van plan ben te komen.
Zoals ik ook niet van plan ben om naar het halalstrand te gaan, hoewel ik me ook nooit in een echte bikini op het Nederlandse strand heb vertoond. Maar dat betekent nog niet dat ik niet van de bikini’s van anderen heb genoten. Ik geniet nog altijd van de jonge, blonde en bruine lui die de hele dag in bikini op het hete strand liggen, eten van de McDonald’s en na het eten een sigaretje roken en elkaar vervolgens gaan betasten. Jarenlang heb ik me onder de grote pilaren op het Scheveningse strand net de oude schrijver in ‘Dood in Venetië’ gevoeld, verblind door de schoonheid van andere lichamen, dun of dik, esthetisch of – zoals Arnoud van Doorn het netjes noemt – ‘onesthetisch’. In mijn geboortetaal zeggen we, vooral als het om blootheid gaat: ‘Ook God geniet van wat mooi is.’ Dat is vooral om onze eigen zomerse lust te legitimeren, maar het lijkt erop dat God niet altijd een en dezelfde is als het om naaktheid gaat. Maar wat ik eigenlijk vooral interessant vind aan de mogelijke voyeurfraudeur en de oprichter van het halalstrand, is dat ze ooit partijgenoten waren. Allebei PVV’ers, tenminste totdat Arnoud van Doorn de islam omarmde. Maar als je naar hun uitingen kijkt, zijn ze eigenlijk nog steeds partijgenoten.
Den Haag Centraal, 25 april 2019

Zwart gat
Naast het communisme, mijn schoonmoeder en de Haagse politiek heb ik sinds vorige week nog een boeman in mijn leven: het zwarte gat. 10 april was de dag dat voor het eerst een foto van een zwart gat kon worden getoond. Vanaf dat moment is er iets in mijn routine veranderd. En dat terwijl ik in Boekarest, waar ik nog een week verblijf, geen echte routine kan hebben. Ik word wakker en schrijf tot ik misselijk word, ren naar buiten, door het chaotische verkeer van Boekarest, en herinner me dan langzamerhand wie ik ben. Al een week lang eet ik elke dag hetzelfde, in een pub niet ver van mijn appartement, en daarna ga ik terug naar huis. ’s Avonds kijk ik het Roemeense nieuws, vol meldingen over verkeersongelukken, en elke keer ben ik dankbaar dat ik niet tussen al die doden zit. Er is dus nog hoop dat ik terugkom naar huis, als ik tenminste niet gek word van dat zwarte gat, dat ik voor ogen zie wanneer ik het licht uitdoe en probeer te slapen en waaraan ik denk wanneer ik een pauze neem – want ik neem altijd een kleine pauze voor ik een bijzondere scène begin te schrijven.
Wetenschap is ook een religie, bedacht ik toen ik het enthousiasme van de zwarte-gatgelovigen van over de hele wereld hoorde. Er zijn wat goeroes van het zwarte gat in de wereld. Er wordt gezegd dat Einstein de eerste aanbidder van deze nieuwe Jezus was, en een minderheid is van mening dat ook Hawking een vereerder was van het zwarte gat.
Iemand met meer vrije wil meende dat door dat zwarte gat – dat heel zwart is en zelfs onzichtbaar zou zijn – het groene mannetje naar ons zit te kijken. Dat elke stap die we zetten, wordt gezien. Dat ‘ze’ alles over ons weten, dat ze ons volgen vanuit het gat. Dat ook het feit dat de pizza die ik vandaag in Boekarest bestelde koud was en naar benzine stonk hun bekend is. Dat het zeker is dat iemand of ‘Iemand’ door het gat naar ons kijkt. Dat dit de grootste victorie van de wetenschap is in zoveel jaren. Dat we dat nu eindelijk weten!
We wisten het allang, zeg ik. Eigenlijk zei de Argentijn Jorge Luis Borges het rond 1949 al in zijn proza ‘De Aleph’. Zonder foto, maar wie fantasie heeft, heeft het gezien. Het gaat over een veel kleiner zwart gat in een kelder, een bolletje waardoor de hele wereld gezien kon worden: van de kleinste mier tot het dodelijke verkeer in Boekarest, waaraan ik vóór volgende week hoop te ontsnappen. Alleen de uitverkoren konden het zien.
Leve de literatuur, die alwetend is! En voor iedereen!
Den Haag Centraal, 18 april 2019

Veertien jaar
Precies veertien jaar geleden zette ik mijn eerste stap op Hollandse grond. Ik twijfelde even: grond of water? Tellen doe ik nog steeds, wat erop kan duiden dat ik nog terugkijk. Of juist dat ik het voor de toekomst nodig heb, voor de jaren die ooit gewoon het leven zullen worden. Vanaf welk jaar tel je niet meer? Het twintigste? Vijfentwintigste? Sommigen tellen tot hun laatste dag. Ik ben nu langer met mijn man dan ik bij mijn ouders was. We zijn evenveel jaren samen als ik alleen heb geleefd.
Het toeval maakt dat ik dit veertienjarig jubileum vier in Boekarest. Vieren is raar gezegd, want de eerste dag hier lag ik met maagkrampen in bed. Mijn maag is kennelijk het meest ingeburgerd in Nederland.
Inmiddels gaat het weer, maar het is grappig hoe het lichaam zegt: ‘Mij houd je niet voor de gek! Doe niet alsof de melk en cornflakes hier onze melk en cornflakes zijn!’ Ík zag het verschil niet, mijn maag wel.
Misschien had ik het al op het vliegveld moeten begrijpen: 14 graden in Den Haag is anders dan 14 graden in Boekarest. In Boekarest is het bij deze temperatuur bijna zomer. Op de tv zeggen ze hier dat het vandaag regent. ‘Maar het regent echt niet,’ zegt de Nederlander in mij, ‘alleen een beetje water in de lucht.’
Zo gaat het met alles. ‘Geef mij wat geld,’ zegt een bedelares wanneer ik uitstap voor het mooie appartement waar ik logeer. ‘Voor medicijnen.’ ‘Zou ze niet verzekerd zijn?’, zegt mijn Nederlandse hoofd. Mijn Roemeense verstand vindt mijn hoofd belachelijk. ‘Hoeveel jaar woon je al in Nederland?’, vraagt het ironisch. ‘Veertien,’ zeg ik trots. ‘Veertien!’ Ik ben gehecht aan de melk van Campina, aan onze pokkenregen, aan de regels die ik niet kan uitstaan. Vanuit mijn flat in Boekarest zie ik posters met koppen van Roemeense politici en propagandataal. Hoe zouden ze dit bij ons formuleren?, hoor ik mezelf denken.
Mijn kind was twee toen we naar Nederland kwamen. Ze ging meteen Nederlands spreken, ook omdat haar vader dat altijd met haar had gedaan. Volgens mij vergeet ze soms dat ze ook Roemeens is, zo Nederlands is ze geworden. Ikzelf moest, zoals veel vrouwen die hun land achterlaten, opnieuw beginnen. En de taal die ik veertien jaar geleden nog niet sprak, is inmiddels mijn eerste taal geworden. Als mijn Roemeense vriendin nu iets door de telefoon vertelt, zeg ik ‘spannend,’ in het Nederlands, en ik corrigeer mezelf niet meer.
Spannend was het en blijft het! ‘Wie zal ik over nog eens veertien jaar zijn?’, vraag ik ons allebei, de Roemeense en de Nederlandse in mij. ‘Maar voor nu van harte gefeliciteerd,’ antwoord ik, ‘voor de eerste veertien jaar!’
Den Haag Centraal, 11 april 2019

Stiltecoupé
De afgelopen maanden leefde ik vooral in treinen. Daar zoek ik altijd het stiltegebied. Net een leeszaal vol studenten uit mijn studietijd: als er iemand piept, kijken de anderen streng en vervolgens duwt de pieper zijn neus in zijn boek. Maar zaterdag begreep ik dat niets in de wereld vaststaat, niet eens de mooie ‘S’ op het raam van de stiltecoupé.
Ik wilde mijn laptop pakken toen ik een stel luid hoorde praten. Twee gesluierde vrouwen met boodschappenwagentjes wilden niet voor hen onderdoen. Verderop nog een kibbelend stel, niet alleen kibbelend met elkaar, maar ook met (schoon)moederlief aan de overkant. Dit was geen stiltecoupé, dit was Babylon! Het duo vóór de kibbelaars keek filmpjes, het volume keihard: een uitnodiging om mee te genieten of een opgestoken middelvinger naar de rest? Ik stond op. Of ze het geluid misschien wilden dempen, vroeg ik netjes. Nee, dat wilden ze niet. Ik had geen reactie paraat. Ik vernam toen dat ze travestieten waren. Hun vraag was gelijk een politieke: “Waarom kom je naar ons? Iedereen praat hard, zijn wij anders of zo?” De gesluierde vrouwen praatten nog harder. Een student legde een Spaanstalig meisje trots de oorzaak van de treinvertraging uit. Ik luisterde naar de kakofonie in het stiltegebied. De dag was slecht begonnen. Iemand tikte op mijn schouder. Toen ik me omdraaide, zei een vrouw: “Ik heb ook veel last van hen, zou je nog eens iets willen zeggen?” Tegen wie precies? De travestieten, de sluiervrouwen, de student, het kissebissende gezin? Ik keek naar hen en zij naar mij. Het leek een koude oorlog en een western tegelijk. Ik stond op en zei nu luid: “Mensen, ik ben geen politieagent, maar ik wil nogmaals zeggen dat dit stiltegebied is. Willen jullie hier alsjeblieft rekening mee houden?” Stilte. Alleen de kibbelaars wilden weten wat ik had gezegd, ze verstonden geen Nederlands. Hoewel: de man grijnsde naar me, waarschijnlijk had hij geen vertaling nodig. Halverwege stapten de travestieten uit, mijn buurvrouw zei dat ze van buiten een gezicht naar haar hadden getrokken. Maar het bleef een circus. Ik draaide me om naar mijn achterbuurvrouw: “Zou u ook iets willen zeggen? Het is uw beurt.” Ze slikte. “Sorry, bij de volgende stap ik uit.”
Ik sloot mijn ogen om de man die me constant toegrijnsde niet meer te zien. Toen we het Centraal Station binnenreden, liep iedereen langs mijn stoel om nog eens naar me te kijken. Uit ultiem protest wilde ik uitstappen aan de andere kant. Geen perron daar! De stiltecoupé stond buiten het station. “Allemaal uitstappen via de voorste wagon!”, klonk de conducteursstem. Ik liep in de richting van mijn coupégenoten. Iemand grijnsde af en toen naar me van voor in de rij.
Den Haag Centraal, 4 april 2019

Word wakker, schrijversgilde!
Ik hoorde de toespraak van Thierry Baudet via YouTube en schrok in gelijke mate van zowel de speech als het jonge publiek dat hem af en toe met applaus onderbrak. Ook van het in slaapmodus verkerende Nederlandse schrijversgilde schrik ik. Iemand gebruikt hier culturele verwijzingen om racisme te propageren en je reageert niet, schrijversgilde! Ik weet dat het moeilijk is om uit je comfortzone te komen, maar: word wakker voor het te laat is! Iemand wil hier met jouw instrumenten een wereld van racisme creëren, een ‘boreale’ wereld, waarvoor hij het ooit mooie woord ‘boreaal’, dat vroeger in gedichten werd gebruikt, misbruikt. Ik ben opgegroeid met verhalen over Hyperborea, het land van de Hyperboreeërs in de Griekse mythologie, en nu moet ik lezen dat ook de nazi’s het woord al hebben misbruikt.
Ik ben opgegroeid in een land waar de taal door het politieke regime werd misbruikt totdat de taal niet meer betrouwbaar was. We ontwikkelden er een metataal die we ‘hagedis’ noemden, terwijl de misbruikte, van inhoud ontdane, lege taal zelf ‘houten taal’ werd genoemd. Vooral in de jaren zeventig en tachtig was de houten taal het instrument van de (Communistische) Partij, en dat instrument is vandaag de dag nog steeds in gebruik. Je moet namelijk niet denken dat deze taal alleen door de partijbonzen werd gebezigd; nee, de lege taal werd gebruikt in alle lagen van de maatschappij, door mensen die door middel van de taal wilden misleiden en door hen die het taalgebruik overnamen, uit gebrek aan persoonlijkheid of educatie of uit naïviteit. En denk nu niet dat deze taal iets typisch Oost-Europees is! Je komt haar overal tegen, bij mensen van allerlei slag: van een slimme pooier of loverboy tot de baas op je werk die zijn autoriteit en de taal misbruikt voor zijn eigen doelen.
Er zijn journalisten die de taal van Baudet hebben ‘gedeconstrueerd’, maar naar mijn weten is er tot nu toe geen enkele schrijver geweest die dit heeft gedaan. Waar is de schrijver die de slappe uil van haat en stro neerhaalt met een direct, betekenisvol en menselijk discours? In de pen van welke schrijver zit de oprechte Nederlandse taal die de ideologische, lege, maar bombastische taal van Baudet ontmaskert? De uil van Minerva zou zich in haar helm verstoppen als hij zou weten voor welk propagandistisch doel hij wordt gebruikt. Word wakker, kom uit je ivoren toren, schrijversgilde, want uit ervaring weet ik dat het decennialang kan duren tot een lege taal gedeconstrueerd kan worden en dat er achter lege taal vaak een monster schuilt! Vecht! Als het niet voor de mens is, vecht dan tenminste voor de taal! Literatuur is nooit apolitiek geweest en je taal wordt nu gebruikt voor indoctrinatie.
Den Haag Centraal, 28 maart 2019

Incunabelen
Incunabelen, wiegendrukken, zijn boeken die zijn gezet met losse letters en zijn gedrukt in de eerste halve eeuw na de uitvinding van de boekdrukkunst, vóór 1 januari 1501. Schatten zijn het, letterlijk en figuurlijk, en ik ben er al door gefascineerd sinds mijn hoogleraar scheef begon te lopen van de enorme tas die hij dagelijks over zijn schouder droeg om ons, letterenstudenten in Boekarest, elk moment van de dag honderden kopieën van incunabelen te kunnen laten zien. Een incunabel is een redelijk zwaar object dat een bijzondere geschiedenis in zich meedraagt. Het is een boek waarnaast je begint te zweten van liefde en ongeduld, een kunstobject, met tekst en beeld, meestal gekleurd. Voordat je het leest, bewonder je het en daarna begin je de niet makkelijke weg van het ontcijferen.
Er zijn bibliotheken in de wereld die gerenommeerd zijn om hun incunabelen en de lie*
ᄀ ebbers weten waarom. Ik heb er zelf enkele bezocht, in Florence en Brugge heb ik specialisten horen spreken en ik heb nog steeds spijt dat ik vorig jaar de bijzondere expositie incunabelen in het Groenigenmuseum in Brugge heb gemist. Er zijn specialisten die de hele wereld afreizen voor een zeldzame incunabel, een unicum dat ze aanbidden zoals de Wijzen uit het Oosten het Kind.
Maar tegenwoordig hoef je niet meer zo ver reizen voor een incunabel, je kunt deze naar je toe halen, digitaal, want veel van deze zeldzame schatten zijn online te bewonderen, op websites die zich sneller openen dan de grot van Ali Baba. Of als je in Den Haag of omgeving woont, kun je naar de Koninklijke Bibliotheek (KB) gaan, met de grootste collectie incunabelen van Nederland. Vorige week werd daar een nieuwe aanwinst gevierd: de zeldzame Raoul Lefèvre, ‘Le recueil des histoires de Troyes’ (Haarlem, Jacob Bellaert, 1485-’86). Bellaert was een belangrijke incunabeldrukker in Haarlem. Hij drukte dit boek in het Frans en het Nederlands en liet hiervoor speciale houtsnedenseries maken door een anonieme kunstenaar die bekendstaat als de ‘Meester van Bellaert’.
Het gesprek over de aanwinst werd geleid door Alexander Reeuwijk; aan het woord kwamen Marieke van Delft (KB), Bas Hesselink en degene die mijn hart sneller deed kloppen, zeldzamer dan de incunabel zelf, met dezelfde liefde en passie voor het bijzondere boek zoals ik die ooit bij mijn hoogleraar had gezien: Willem Kuiper, emeritus hoogleraar aan de UvA, die op zijn scherm, ondanks zijn slechte ogen, nog steeds zeldzame manuscripten ontcijfert. Een grotere ode aan het boek dan een (hoog)leraar die zijn leven wijdt aan het ontcijferen van een verhaal dat zich duizend jaar geleden afspeelde, ken ik niet. Hulde!
En vergeet de grootste Nederlandse collectie incunabelen niet: in de Koninklijke Bibliotheek.
Den Haag Centraal, 21 maart 2019

Vadercentrum
Vader zijn moet je leren. Sommigen krijgen het snel onder de knie, anderen blijven het heel hun leven proberen en je hebt ook mannen die hem smeren, nog voordat het kind hen met hun nieuwe naam kan roepen: ‘Papa.’
Vorige week zat ik in het Haagse Adam Vadercentrum in een zaal met vijftig vaders. Beangstigend gewoon! Maar soms moet je door eigen angst heen en na tien minuten geluisterd te hebben naar een Nederlandse man op leeftijd die meende dat moeders een wat beperkte woordenschat hebben en dat vaders daarom veel moeten communiceren met hun kinderen, kon ik echt lachen. Tijdreizigers heb ik altijd grappig gevonden.
Maar wat daarna kwam, vond ik boeiend. Want het ging niet alleen over het vader-zijn, maar ook over het man-zijn, een onderwerp waarover ik bijna niets weet. Er volgde een interview met mannen die zich via het Vadercentrum hebben ontwikkeld en nu zelf ook rolmodel zijn. En ook al zou je een afkeer hebben van het woord ‘rolmodel’, zou je ontroerd zijn door de menselijkheid van de sprekers. Mannen zijn ook maar mensen. Iemand vertelde dat hij vroeger werkte als glazenwasser en nu, dankzij het Vadercentrum, verkeersregelaar is. Een jongeman vond het jammer dat zijn vader in zijn moeilijke jaren in Nederland niet gebruik heeft kunnen maken van zo’n Vadercentrum. Voor de pauze vertelde een kunstenares haar verhaal over haar zoektocht naar haar vader, die ze uiteindelijk vond en ontmoette, kort voordat hij overleed. Dat haar vader zo’n mooie, positieve dochter, met zo’n prachtige glimlach, heeft kunnen missen, is iets wat ik niet kan begrijpen en stilletjes bewonderde ik haar voor haar levensfilosofie.
Stel je voor dat die afwezige vader voor wie zij zoveel liefde had, een vreselijke, dagelijks aanwezige vader was geweest! Dan zou je minder positief zijn, denk ik. Soms is het leven al beter zoals het is.
Het viel me op hoe mensen zich thuis voelen in het Vadercentrum aan het Jonckbloetplein. Een gastvrijheid die is gelinkt aan de vele nationaliteiten die er rondlopen. Marokkaanse thee, Turkse hapjes, in de pauze speelde iemand mandoline. En de middag voelde niet als een programma, ook al gebeurde het allemaal tijdens de tweede Nationale Mannenconferentie. Het voelde heel gewoon. Workshops, praatjes, muziek, lekkere hapjes, een warmte die gewoon was, door de gastarbeiders meegenomen uit hun eigen land. Een verrijking voor een land dat is opgevoed met één koekje uit de trommel!
Er zijn vaders en er zijn vaders. Maar die vijftig in het Vadercentrum vorige week hebben me het gevoel gegeven dat er ondanks onze soms nare ervaringen altijd hoop is op betere tijden en betere vaders.
Den Haag Centraal, 14 maart 2019

‘ALSO SPRACH’ MIJN DOCHTER
Alles wat van belang is, gebeurt onverwacht. Zo ook het moment in mijn leven dat mijn ogen werden geopend: het was op een zaterdagmiddag dat ik van mijn bijna zestienjarige dochter begreep dat het feminisme niets met vrouwen te maken heeft. “Maar met het feit dat vrouwen gelijk aan mannen zijn en gelijke rechten verdienen.” Ik had de intuïtie om niet te reageren, een talent dat ik te laat in mijn leven heb ontwikkeld. Helemaal wakker geschud werd ik niet lang daarna, toen ik hoorde dat mijn generatie ‘veel verpest heeft’. Ik geef al een paar jaar toe dat ik veel fouten heb gemaakt en dat ik mijn leven probeer te beteren, maar na Roemenië, mijn geboorteland, heb ik me nooit meer aan een generatie gelinkt gevoeld. Ik weet ook dat ik veel meer fouten heb gemaakt dan waarvan ik me bewust ben, en aangezien ik toch nolens volens aan een verpestende generatie ben gelinkt, vroeg ik haar om een lijst van mijn persoonlijke fouten en de zonden van mijn generatie. Ik heb het verpest, mijn ouders hebben het verpest en zelfs opa heeft het verpest. Het stigma rondom de psychismeproblematiek, de opwarming van de aarde, het gebruik van plastic, de vleesconsumptie, onverantwoordelijkheid tegenover LHBT’ers, en de lijst is nog niet af. De eerste stap was vervolgens om mezelf (en mijn ‘generatie’) niet meer te verdedigen. Volgens mijn dochter ken ik zelf veel te veel waarde toe aan… romantische liefde en baseer ik mijn eigenwaarde op de ander (lees: haar vader). Zelf zou zij nooit de woorden ‘mijn wederhelft’ gebruiken, omdat ze zelf een compleet persoon is, niet de helft van ‘iets’. En het idee dat ze op deze aarde gedurende tachtig jaar alleen met zichzelf bezig zou zijn, vindt ze ‘walgelijk’. Het moeilijkste vindt ze dat haar ‘generatie’ geen stemrecht heeft, want ‘schreeuwen’ zonder te kunnen veranderen, helpt niet. Er was nog iets in de lijst die ze uitsprak, wat mij direct aanging en mijn strijd en bestaan onder een dictatuur bijna in één adem annihileerde: ‘het communisme’ bestaat niet en is nooit uitvoerbaar. De conclusie is dat ik mezelf niet meer vertrouw en mijn ‘generatie’ al helemaal niet. Ik begrijp van mijn dochter dat mijn eigen moeder en vader fluisteren bij het uitspreken van het woord ‘homo’ en ik ben van plan om dit met hen te bespreken. Ik maak een heropvoeding door, niet op de Sovjet-manier, maar door mijn puberdochter. Waarom ben ik veertig jaar met gesloten ogen door het leven gegaan, vraag ik mezelf. Mijn dochter zal mijn antwoord niet goedvinden, maar soit: ik denk dat ik als kind te vaak naar ‘de Dikke en de Dunne’ heb gekeken en nooit naar een ‘TEDTalk’.
Den Haag Centraal, 7 maart 2019

Uitgestelde menselijkheid
In het Brusselse café waar ik vandaag mijn column schrijf, betaalde iemand vóór mij een koffie plus vijf ‘uitgestelde koffie’. Het schoot me zo gauw niet te binnen wat uitgestelde koffie ook alweer was en ik bedacht dat Belgen sommige woorden net iets anders gebruiken dan wij. Stappen, lopen, u kent de voorbeelden wel. Bij mijn tweede koffie was er nog iemand die elf ‘uitgestelde koffie’ afrekende. Ik stelde me voor hoe deze goedgeklede zakenman op het station een paar uur moest wachten op de trein en zijn koffie vooraf betaalde. Hij had vast een sterke maag en geen hartproblemen, als hij echt twaalf bekers koffie naar binnen wilde werken. Maar de man dronk zijn koffie op en liep weg. Nu weet ik dat Belgen soms wat apart kunnen zijn, ik zeg dit na mijn ervaring met twee van hen na mijn reis op zoek naar die Picasso, maar zelfs die ervaring heeft mijn zwak voor Belgen intact gehouden. En toen ik mijn liefde voor onze zuiderburen op een weegschaal legde om me ervan te verzekeren dat het gewicht nog gelijk was, stapte er een bedelaar het café binnen. Het soort dat in Nederland verbannen wordt, maar dat je in Brussel en Parijs overal ziet. Mijn bedelaar vroeg om koffie; zonder te betalen kreeg hij een volle kop. En er waren nog vijftien ‘uitgestelde koffie’ voor mensen zoals hij, begreep ik, mensen die geen koffie konden betalen. Een gebaar dat mijn hart verwarmde en mij een nieuwe lens voor het oog zette, waardoor ik de medemens menselijker zie dan hij de laatste tijd overkwam.
Toen dacht ik aan die vriend van me die zich geen tramkaartje veroorlooft en Den Haag op zijn zeventigste elke dag lopend doorkruist, weer of geen weer, op zoek naar werk. En aan de drie bedelaars rond het Centraal Station die nooit lang op een plek kunnen blijven. Want zodra er in Den Haag een bedelaar in zicht komt, verschijnt er in no-time een politieduo dat de bedelaar kort maar krachtig uitlegt dat dit een respectabele stad is, zonder bedelaars, en dat hij, op z’n Nederlands gezegd, snel moet opzouten. We zijn in Den Haag veel respectabeler dan in Brussel en Parijs. Het heeft me altijd verbaasd hoe effectief Nederland met zulke zaken is. Wet is wet, vooral voor armen en degenen die niet door een systeem worden beschermd.
Nu moet u niet denken dat ik pleit voor bedelaars in Den Haag; ik pleit voor menselijkheid. Voor uitgestelde koffie op veel meer dan die paar plekken van nu, of voor uitgestelde broodjes, een uitgestelde kamer of een uitgesteld praatje. Voor effectieve menselijkheid, die je nog altijd kunt leren. Als je je ziel openstelt voor de ander.
Den Haag Centraal, 28 februari 2019

Marx
Het grafmonument van Marx in Londen is beschadigd. Twee keer in korte tijd, wat mij, zelfs in een wereld met IS, terrorisme en Arabische Lentes, doet denken aan die meer dan honderd miljoen doden in naam van het communisme. Ben je in het Westen geboren, dan heb je een dergelijke associatie niet, denk ik. Anders zou je niet, zoals journalisten deden, schrijven dat het graf van ‘de Duitse filosoof’ is beschadigd. Voor mij klinkt dat net alsof je een expositie van ‘de Oostenrijke schilder Adolf Hitler’ zou aankondigen. Ik kan Marx’ naam niet los zien; als ik aan hem denk, noem ik in één adem ook Engels en Lenin.
Ik heb het ‘Communistisch Manifest’ nooit gelezen; ik zal het ook nooit doen. Als alleen al de stoom van een gerecht mensen heeft gedood, dan ga je het gerecht zelf toch niet eten? Ik weet genoeg over hen alle drie om niets méér over hen te willen weten. Sommigen zullen zeggen dat Karl Marx’ ideeën verkeerd zijn geïnterpreteerd. Maar we weten dat hij geen contact had met de klassen waarover hij schreef: boeren en arbeiders. Zoals we ook weten dat hij ideeën van anderen stal en zich de grijze eminentie achter de Commune van Parijs (1871) noemde, terwijl dat een leugen was. Ik schrik als ik lees dat zijn grafmonument is beklad. Ook anderen schrikken, zie ik. Ik vraag me af wie het gedaan heeft: de kleinzoon van een directeur van een met geweld gecollectiviseerde fabriek? Kinderen? Een filosofiestudent? Iemand van de familie? Anarchisten?
Hoe vaak stokte de adem niet in mijn keel als ik vlak bij het Gemeentemuseum langs die belachelijke telefooncel met de kop van Stalin erin liep? Het achterliggende idee van het kunstwerk van Komar & Melamid heb ik nooit helemaal begrepen. Die kop achter een bordeauxkleurig fluwelen gordijn heeft iets van een criminele Oz uit de beroemde kinderfilm, waarin de echte Oz maar een charlatan is. Stel je de charlatan Oz eens voor onder een dictatuur in Oost-Europa, achter een íjzeren gordijn! Dan is zo’n telefooncel in een liberaal land niet zo komisch meer.
Want na het aantal doden achter het IJzeren Gordijn is dit het grote verschil tussen Oost- en West-Europa: de ernst van de situatie. Die voel je vooral als de situatie iets met jou te maken heeft. Als de geschiedenis jou liet bukken. Dan voel je bij het horen van de namen van de ‘drie ridders van de Apocalyps’ – Marx, Engels en Lenin – nog altijd iets in je knieën. En anders noem je Marx zonder met je ogen te knipperen de ‘Duitse filosoof’. Dat wekt eerlijk gezegd mijn jaloezie. De harde wind van de geschiedenis waait niet iedereen omver; wij in het Westen zijn redelijk zen gebleven.
Den Haag Centraal, 21 februari 2019

Thuis
Waar horen we thuis? Ik denk dat er weinig plekken in Den Haag zijn waar deze vraag legitiemer is dan in het Migratie Museum aan het Hoge Zand 42, niet ver van het centrum. Afgelopen zondag klonk daar ook het antwoord in de vorm van de lezing ‘De kunst van het thuishoren’. De spreker leek de sleutel van het thuishoren te hebben gevonden: Vamba Sherif, schrijver, geboren in Liberia (1973), ingeburgerd in Nederland.
Sherif is een polyglot, is positief ingesteld en productief, is een modelimmigrant die geniet van de zon achter de wolken en niet nat wordt van de harde regen, wiens boodschap iedereen goeddoet. Niet alleen heeft hij zich weten te redden, hij maakt ook een mooie carrière als Nederlands schrijver, in een literatuur waar we driehonderdzestig dagen per jaar kleurenblind zijn. En dat terwijl het zelfs in zijn geboorteland niet gemakkelijk was om er thuis te horen, hoewel hij naast zijn moedertaal Mandingoe ook Gbandi, Mendi, Kissi, Lomah en Frans sprak, en later nog Arabisch en Engels leerde.
Aan het slot van Vamba Sherifs lezing kwam ook het publiek aan het woord. Meerdere mensen, die je niet zo gauw bij andere lezingen in de stad zou vinden, vertelden hun verhaal. En wat bleek? Niet iedereen beheerst de kunst van het thuishoren. Velen van ons roeien met de riemen die we hebben, op z’n Nederlands gezegd. Het leven wacht niet tot we de kunst van het thuishoren onder de knie hebben. Zelf zit ik na dertien jaar in Nederland ook weer met een dilemma: ik meende, zeker na mijn emigratie, dat mijn thuis de plek is waar mijn dochter is. Maar over twee jaar zal zij het huis uit zijn. Ze laat nu al geen dag onbenut om ons eraan te herinneren dat de grote wereld op haar wacht. Ik denk daarom dat ik de ‘kunst’ van het thuishoren in de toekomst aan anderen overlaat en me met andere dingen zal bezighouden.
Maar gezien de loop van de geschiedenis vraag ik me wel af aan wie we de vraag over dertig jaar zullen stellen. Waar horen we over vijftig of zeventig jaar thuis? Over vijftig jaar zal ik zeker thuishoren op de plek waar ik dan zal zijn, maar in gedachten zie ik al een jonge man of vrouw voor me die vijftien talen spreekt en in het archief van het Migratie Museum in Den Haag, inmiddels uitgegroeid tot een gerenommeerd, volledig door de staat gesubsidieerd cultuurcentrum, een vermelding van een lezing van precies vijftig jaar geleden vindt: ‘De kunst van het thuishoren’. De notitie zal hem of haar helpen bij het voorbereiden van een eigen lezing over het thema ‘een terugblik op een tijd waarin het niet gemakkelijk was om je overal thuis te voelen’.
Fingers crossed!
Den Haag Centraal, 14 februari 2019

JONGEREN EN HUN GROOTOUDERS VOOR HET KLIMAAT
‘Wee de ouders die hun kinderen niet gehoorzaam zijn,’ luidt een spreekwoord in mijn moedertaal. Ik moet er steeds aan denken nu het zo vaak over het klimaat gaat. Kinderen spijbelen massaal om aandacht te vragen voor het klimaat, en hun bewustwording geeft mij het gevoel dat ik tot mijn 45ste met futiele dingen bezig ben geweest.
De Zweedse Greta Thunberg (16) spreekt alleen als het nodig is, maar als ze spreekt, lijkt ze wel de Messias die is gereïncarneerd. Niet om ons, zondaren, te redden, maar de natuur, die ons nu wel zat is. Misschien loopt mijn generatie inderdaad in alles achter. Als je thuis geen puber hebt die je daar een paar maal daags aan herinnert, luister dan ten minste naar Greta of haar leeftijdgenoten: we zijn bezig met de verkeerde dingen! Mijn eigen puberdochter berekent hoeveel water ze bespaart bij elke vegetarische schnitzel. Alle drie zijn we vegetariër, zij is de enige die het voor het milieu doet.
Misschien hebben we meer met Trump gemeen dan we denken. Toch denkt niet iedereen van Trumps leeftijd hetzelfde over het klimaat. Zo maakte ik afgelopen donderdag kennis met leeftijdsgenoten van Trump die niet alleen níét in de ontkenningsfase zitten, maar ook echt strijden voor bescherming van het klimaat. Onder een naam die hen direct verbindt met de generatie die zich het meest bewust is van de imminente ramp: ‘Grootouders voor het Klimaat’. Op bepaalde donderdagen (de data staan op hun website) ontmoeten ze elkaar. Op het Plein in Den Haag. Afgelopen donderdag was het koud en ik had geen sjaal of handschoenen bij me, wel twee tassen met boodschappen. Pakweg dertig mensen telde ik.
Iemand vertelde dat hij in Brussel met de mars tegen klimaatverandering had meegelopen. Opgewekte grootouders die brieven aan politici schrijven, manifesten ondertekenen en hun zorg over de klimaatverandering kenbaar maken: de vermindering van de biodiversiteit, het verdwijnen van tachtig procent van de insecten in minder dan dertig jaar, de toestand van de bijen, schadelijke landbouwmethoden, al het afval en de plasticsoep in de oceanen.
Wat onze planeet betreft, beweegt mijn eigen generatie zich in slow motion. Brood op de plank krijgen vergt blijkbaar al onze energie. Twee generaties gaan wel een stap verder dan bewustwording van de klimaatverandering: jongeren en ouderen. In Brussel kregen de studenten steun van deze ‘Grootouders voor het Klimaat’. En door de laatste actie krijgen zij nu meer zichtbaarheid. Misschien wordt hun stem op het Plein ook beter gehoord. Want het lijkt erop dat de planeet de grootouders nodig heeft, zoals wij hen ook nodig hebben.
Een andere uitdrukking in mijn moedertaal zegt: ‘Wie geen grootouder heeft, moet er een kopen.’ Als het niet voor jezelf is, dan voor het klimaat!
Den Haag Centraal, 7 februari 2019

Menselijkheid
Eind vorig jaar circuleerde op mijn Facebookpagina een artikel waarin werd gepleit voor meer menselijkheid op de werkvloer. Ik heb het stuk eigenlijk niet gelezen, maar het verbaasde me hoeveel vrienden, goede vrienden, het liketen.
In een land waar alles wordt geregeld, waar voor alles een instantie is, ontbreekt het aan menselijkheid. Ook omdat we hebben geleerd om de menselijkheid uit te schakelen omdat er instanties zijn die alles regelen: daklozen krijgen een dak, weeskinderen krijgen ouders, et cetera. En terwijl ik deze voorbeelden noem, weet ik ook hoe absurd ze zijn. Immers, wat we missen is het menselijke element: een beetje troost, een beetje begrip, een beetje liefde. Ja, misschien excelleert de Nederlander in regelen en instanties creëren, maar niet in het tonen van menselijkheid. Ik herinner me hoe iemand me uitlachte toen ik op de vraag of ik baat had gehad bij een gesprek met een arbeidspsychologe, het volgende antwoord gaf: ‘Ze is heel aardig.’ Iemand naast me die juist bekendstond om haar hardheid, lachte. Maar wat mij is bijgebleven van die arbeidspsychologe, is hoe aardig ze voor mij was, hoe menselijk, hoe warm; precies wat ik nodig had na een heel harde tijd omringd door harde, ongevoelige mensen.
Laten wij onze menselijkheid achter wanneer we naar ons werk gaan? Trekken we haar als een jasje uit op het moment dat we daar de lift instappen? Je bezoekt wel je verre, zieke oom die je jarenlang niet hebt gezien, maar je zieke collega met wie je jarenlang elke dag hebt gewerkt, stuur je zelfs geen e-mail. Vooral omdat het gerucht circuleert dat ze sowieso weg moet. Op de werkvloer gaat het helaas vooral om budgetten, prestaties, nooit om menselijkheid. En uit ervaring weet ik dat vaak geldt: hoe hoger de functie, hoe onmenselijker de persoon. De meest incompetente mensen die ik in mijn leven heb ontmoet, zaten in hoge functies. Warm en veilig, als een beer in zijn winterslaap. Het systeem beschermt immers van boven naar beneden: hoe hoger de functie, hoe minder monden opengaan om iets over je te zeggen en hoe minder oren die daarnaar luisteren. En als je dit systeem nooit bekritiseert, kun je je hele leven lang de vruchten van je gehoorzaamheid plukken. God verhoede dat je vragen stelt of de kwaliteiten van je leidinggevende in twijfel trekt! Als God ons op de werkvloer zou leren kennen, zou hij een nieuwe zondvloed sturen. Want de lafste mensen vind je niet in een oorlog, maar in een vergadering. Maar een systeem werkt pas echt als het wordt bestuurd door een warme hand, een goede bedoeling, barmhartigheid. Dat is wat we zouden moeten doen: menselijkheid aanmoedigen. Maar eerst zoeken bij jezelf.
Den Haag Centraal, 31 januari 2019

Paul Neagu
Zondag was ik bij de opening van de Paul Neagu-expositie in PARTS Project (Toussaintkade, t/m zondag 17 maart). Paul Neagu werd in Boekarest geboren en verruilde Roemenië voor London, drie jaar voor mijn geboorte. Alsof ik een nieuwe editie van ‘Oedipus’ las, zo voelde het. En soms, naarmate ik verder keek, veranderde de lectuur van Sophocles in Afrikaanse verhalen. Want dat wil ik vooral zeggen: het bezoeken van Paul Neagu’s tentoonstelling, samengesteld door curator Maria Rus Bojan, was voor mij vooral een lectuur. En geen gewone, maar een lectuur over de oorsprong van de mens, over de eenvoud van het bestaan en het ontdekken van de kosmos, een soort ‘Mahabharata’ of ‘Gilgamesj’. Zeker een van mijn favoriete boeken.
Op een scherm bladerde ik digitaal door zijn tentoongestelde schetsen en las ik nog eens zijn woorden onder de beelden. Woorden van een kosmoloog of filosoof of priester. Wat aangeeft in welke dimensie Paul Neagu werkte: een dimensie van het mysterie en de eenvoud, van de essentie, van de balans die de natuur ooit had en nu misschien alleen de laatste van de zeven hemels nog heeft. Je kunt niet anders dan aan Brâncuși denken, maar ik dacht ook aan mijn eigen opa, in mijn dorp. Mijn opa had een werkpaard en in de schuur waar hij de wagen stalde bewaarde hij allerlei voorwerpen zoals ik ze bij de expositie zag: zware objecten van ijzer of brons, die ik niet kan benoemen, maar die voor de wagen essentieel waren: misschien een wielblok om te voorkomen dat de met hooi beladen kar achteruit de helling af zou rijden.
Mijn opa zou de woorden van Neagu niet begrijpen: ‘Apolonian lucidity’, ‘Accepting balance’, ‘Chora mythes’, ‘Cosmosizing man’, ‘Antropocosmos’, maar een van de objecten was hem zeker van pas gekomen voor zijn kar.
En dan de ‘Hyphen’. De ‘Hyphen’ (het koppelteken) zette me aan het denken. Omdat het weer over woorden ging. Eigenlijk over wat woorden bindt en scheidt, iets taalkundigs. Ook nu eenvoudig en bijna mystiek. Toen ik jaren geleden naar Nederland verhuisde, was een van de weinige objecten die ik uit Roemenië meenam een krukje met drie poten, iets wat in Roemeense dorpen in elk eenvoudig huishouden te vinden is, de meest eenvoudige vorm van een meubel. Door de vele verhuizingen zijn twee van de poten zoekgeraakt, ik heb alleen nog het zitvlak en een poot. Dit is de ‘Hyphen’ bij Paul Neagu: de drie eenvoudige koppeltekens met elkaar verbonden. De Roemeense boer maakte er een stoel van en Neagu brengt het verder, in zijn ‘Antropocosmos’. En hij noemt het ‘Hyphen’. Of: wat overblijft van het Woord dat in den beginne was.
Den Haag Centraal, 24 januari 2019

Macht is mannelijk
Als je denkt dat dit een feministisch stuk is, vergis je je. Het is misschien alleen net iets meer dan een constatering: een bittere constatering. In het AD las ik over een #MeTooverhaal bij een van de lokale radiozenders dat al een tijdje net zo hard schreeuwde als het werk van Edvard Munch. Ik las dat de van ‘#MeToo’ beschuldigde man uiteindelijk om een andere reden is ontslagen. Het kan waar zijn of helemaal waar. Dat doet er niet eens toe. Iedereen heeft weleens #MeToo-jeuk, maar niet iedereen krabt eraan.
Ik zit in een nieuwe fase waarin ik nieuwe opdrachten zoek, omdat ik freelancer ben geworden en, zoals bijna iedereen, een hypotheek moet betalen. Daarom bezoek ik regelmatig culturele instellingen, waar ik afspraken heb met… mannen. Overal mannen, bijna zonder uitzondering. Niet dat ik daar iets op tegen heb, insjallah, ik houd van mannen, ik heb er een thuis en ook mijn kat en hond zijn van de mannelijke soort. Maar ik had me eerder niet gerealiseerd dat er zoveel mannen op de planeet zitten. De planeet der machtigen waar iemand als ik niets te zoeken heeft.
Zal ik het nog een keer zeggen? Ik houd van mannen! Vooral van hen die niet spelen met macht. Maar ja, denk ik met mijn vrouwelijke hoofd, als je veel macht hebt, hoe kun je er dan níét mee spelen? En met mijn vrouwelijke hoofd denk ik dat veel van deze machthebbers dronken zijn van hun machtspositie, en dat velen van hen niet eens nadenken voordat ze hun macht misbruiken. Macht is macht. En macht erotiseert. In sommige werelden lijkt dit zelfs de eerste functie van de macht. Is er iets aan te doen?
Ja: minder mannen in hogere functies. Als je minder slachtoffers, minder vrouwelijke slachtoffers, wilt, moet je mannen minder macht geven. Maar zoiets zou ik beter in een brief naar de maan kunnen schrijven dan naar de aarde, waar immers ook de beslissingen om iemand in een bestuursfunctie te benoemen door mannen worden genomen.
Het is een mannen-met-machtwereld. Niet dat vrouwen met een beetje macht niet verschrikkelijk kunnen zijn. Oh, vraag me niet naar mijn eigen ervaringen! Maar ik heb nog nooit een mannelijke colléga gehad die grenzen overschreed, een enkele opmerking daargelaten; nee, het was altijd een chéf, iemand met macht. En dan zit je klem, want bijna altijd, ongeacht jouw antwoord op zijn misdraging, of je nu aangifte doet of meegaat in zijn spel, trek je aan het kortste eind.
Er zijn zoveel ‘mannen met functie’ die zich vervelen en op zoek zijn naar afleiding. Zou het anders zijn met vrouwen in dezelfde functies? We weten het niet. En het is maar de vraag of we het ooit zullen weten!
Den Haag Centraal, 17 januari 2019

Intelligentie
Als je online de verse kranten van het verse jaar doorbladert, kom je ook een rubriek ‘boeiende gesprekken’ tegen. Met twee interviews van twee seksuologen. De interviews zijn niet nieuw, maar blijven boeiend. Meer dan dat: ze ontroeren me, op nieuwjaarsdag. Omdat ze anachronistisch én actueel zijn. Omdat ik ze, op deze eerste dag van het jaar dat van alles belooft, ook een beetje bizar vindt. Maar waarom zou een interview over het voorzitterschap van de Europese Unie boeiender zijn dan eentje over de grootte van de clitoris?
Er is nog iets wat me ontroert: de geïnterviewde specialisten zijn allebei vrouw, de ene uit Nederland, de andere uit Amerika, geboren in België. De ‘TED Talk’ van de laatstgenoemde werd 12,7 miljoen keer bekeken en door Oprah Winfrey werd de Amerikaans-Belgische opgenomen op de ‘SuperSoul’-lijst van honderd meest visionaire en invloedrijkste leiders. Boeiend. Maar het andere gesprek ontroert mij echt. AMC-seksuologe Ellen Laan (56) spreekt over haar eigen leven, over de kanker die haar heeft geleerd van zichzelf te houden, over haar dochters aan wie ze obsessief heeft verteld dat vrouwen een lekker plekje hebben, over hoe ze zelf op school werd gepest en hoe ze in haar kindertijd leerde dat masturberen slecht was. ‘Qua seksualiteit zijn we nog lang niet geëmancipeerd,’ zegt ze.
Een van de eerste Nederlandse wonderen die ik na mijn aankomst hier meemaakte, betrof het taboe rondom relaties (lees: seks). Want in het land waar ik vandaan kwam, werd vrijuit gesproken over partners en (andere) seksuele onvolkomenheden. Misschien veel te vrij, denk ik nu, met mijn ingeburgerde hersenen. Maar destijds leek het alsof ik vanuit Gomorra in de ‘Biblebelt’ was beland. De eerste aanduiding is maar een metafoor, de tweede klopt wel. De openbaring kwam tijdens mijn scheiding: veel van die trouwe, gelukkige partners kwamen zich bij mij beklagen over hun wederhelft, en sommigen zouden maar wat graag verder dan klagen zijn gegaan. Toen heb ik mijn eerste grote les over Nederland geleerd: niets is wat het lijkt. Zelfs de seks niet.
De Amerikaanse seksuologe introduceerde het concept ‘erotische intelligentie’ en wil mensen nu leren hoe ze het spannend kunnen houden. De Nederlandse Ellen Laan vindt het schokkend dat een op de tien vrouwen pijn ervaart bij het vrijen. Het is alleen maar goed, denk ik, dat geen Amerikaan tot nu toe een IQ-meting voor seksuele intelligentie heeft uitgevonden. Wie weet wat voor verrassingen we hier in de polder zouden hebben!
Ik wens iedereen een jaar met minder pijn van welke soort dan ook. En alle vormen van intelligentie!
Den Haag Centraal, 10 januari 2019

 

Blog 2018

Het vaasje van Rutte
Misschien had Rutte schrijver moeten worden, dacht ik bij het lezen van zijn inmiddels beruchte brief. Met zo’n talent voor metaforen zou hij misschien een paar honderd boeken kunnen verkopen. ‘Nederland is een vaasje,’ schrijft hij deze week op de website van zijn partij, ‘dat we met zeventien miljoen bijzondere en gewone mensen vasthouden.’ Ik herinner me dat wij op school altijd moesten checken of stijlfiguren klopten. “Controleer of de man echt zat zoals hij in het gedicht beschreef!”, moedigde de lerares ons aan bij gedichtanalyse. “Want ik heb het gevoel dat hij vanuit zijn positie de mond van zijn minnares niet kan raken.” En inderdaad: de man in kwestie moest wel contortionist bij het Cirque du Soleil zijn geweest om zijn liefje te kunnen kussen. Ik vond dat gedicht maar niets. Het klopte niet. Sindsdien heb ik de vervelende gewoonte om metaforen eerst uit te kloppen, als een tapijt om het schoon te maken. Als we dat ook met de uitgebreide metafoor van Rutte doen, zien we dat hij niet klopt. Om te beginnen de belachelijkheid van het verkleinwoordje. Als Nederland ten minste een vaas was geweest, hadden we nog over de afmetingen kunnen denken: hoe groot had die moeten zijn om door zeventien miljoen ‘gewone en bijzondere mensen’ vastgehouden te kunnen worden? Als je het over een ‘vaasje’ hebt en zegt dat zeventien miljoen mensen het moeten vasthouden, lieg je, zeker vanuit literair oogpunt bezien. En als je, pardon, in het ‘vaasje’ woont, je kapot werkt, belasting betaalt en toch moeite hebt om rond te komen en weet dat je kinderen straks na hun studie het leven met een schuld van dertigduizend euro beginnen, weet je ook dat het van geen kant klopt. Het vaasje stinkt, misschien moeten we het water verversen.
Dat Rutte geen kans zou hebben om zijn geld in de letteren te verdienen is duidelijk en verbaast me niet zo, maar dat hij mij de opdracht geeft om het ‘vaasje’ vast te houden, daaraan kan ik niet zo makkelijk voorbijgaan. En naast zijn mankgaande metafoor is er nog zijn misplaatste enthousiasme: ‘Ik ben ontzettend trots…’ Als ik aan Rutte denk, denk ik namelijk eerder aan ‘oppleuren!’ dan aan die zeventien miljoen die hij nu, niet lang voor de verkiezingen, wil aanspreken. Ik denk ook aan het ‘touwtje uit de brievenbus’ van Jan Terlouw, aan het feit dat alle zeventien miljoen ‘gewone en bijzondere’ Nederlanders en minder-Nederlanders begrepen waar dat over ging.
Maar ‘vaasje’? Zo’n object dat je eigenlijk best kunt missen? Rutte wilde eigenlijk iets kostbaars bedenken, iets ‘broos, breekbaars, dat kan ook kapot kan gaan’. Ik heb een ander idee, Mark Rutte, in plaats van ‘vaasje’: het leven van de mensen. Of gewoon: mensen.
Den Haag Centraal, 20 december 2018

Arm zijn
‘Ben ik heel hip aan het ontspullen of ben ik gewoon arm?’, vraagt iemand zich deze week in de Volkskrant af. Een anachronisme, zo zie ik zo’n vraag midden december, de maand waarin de meeste aankopen van het jaar worden gedaan en je, als je pleisters nodig hebt, in een rij met dertig karren vol spullen moet staan. Arm zijn we zeker niet aan het worden.
Ik vraag me ook af of ik de enige ben die de onbedoelde humor in zo’n krantenkop ziet – meer dan het anachronisme alleen: in een tijd waarin we de aantallen met veel nullen kennen over de kindersterfte in Jemen, vragen we ons in de krant af of we arm zijn omdat we spullen weggeven. Op welke planeet moet je leven om jezelf in de krant af te vragen of je arm bent of alleen maar aan het ontspullen? Ik dacht dat je arm was als je geen boodschappen kunt doen of als je maar één broek hebt. Als je op je zus wacht tot ze uit school komt om dan haar schoenen aan te doen, omdat jullie samen het enige paar delen. De definitie van arm zijn in Ghana is anders dan de definitie van arm zijn in Nederland. Een paar duizend kilometer verderop is de definitie ook anders. Nee, we zijn niet arm. Misschien zijn we minder rijk aan het worden, armer dan het land in de jaren negentig was.
Als je om je heen kijkt, voel je je wangen rood worden. Stel je voor dat je midden in de Bijenkorf staat. Je weet niet met welke verdieping je moet beginnen en ineens komt het woord bij je op dat veel mensen de laatste tijd gebruiken: Jemen. Het irriteert je als een mug onder je laken ’s nachts na twaalven, je doet alles om het woord uit je systeem te krijgen. De eerste aankoop helpt: schoenen, een bloesje of een dure merkspijkerbroek. En daarna komt het vanzelf: Jemen lijkt zo’n neologisme dat je toch nooit zult gebruiken, wat voor zin heeft het om te onthouden? Kun jij de wereld veranderen? Heb jij de macht om de wereld beter te maken?
Ik ben ooit arm geweest in de ware zin van het woord, tegenwoordig heb ik spullen voor twee levens en ben ik ietsje armer dan vorig jaar. Maar als ik niet plotseling van hoger dan de vierde verdieping val, zal ik ongeveer alles overleven, ook deze maand december.
En als dat anachronisme (lees: hypocrisie, lees: decadentie) in de krant mij niet enorm had geïrriteerd, had ik nu niets over de aankoopmaand december gezegd. Pleisters heb ik begin november al gekocht.
Fijne dagen allemaal!

Den Haag Centraal, 13 december 2018

Haags verhaal
“Ik ben wel benieuwd,” zegt een meneer met een grote hoed als hij van zijn fiets afstapt.
Ik sta buiten bij het Venduehuis in hartje Den Haag. Het is vijf over zes, het regent. Benieuwd naar wat de heer met de hoed zo benieuwt. “Nou,” zegt hij, “nieuwsgierig naar het verhaal van vanavond, ik kom zelf uit Den Haag, maar dit verhaal ken ik niet.” Lachend gaat hij naar binnen.
Binnen is er soep. Kippensoep, tomatensoep, Turks brood erbij. Ik krijg een kop en ga een plekje zoeken. Ik groet bekenden en onbekenden. Door de soep raak je makkelijker in gesprek met elkaar. We zouden overal soep moeten krijgen, bedenk ik. Bij de apotheek, bij je schoonmoeder, bij ongemakkelijke gesprekken. Soep maakt tongen losser dan alcohol doet.
Iets na zevenen lopen we met z’n allen, ongeveer zestig soepeters, naar de andere vleugel van het Venduehuis. Want daar, boven, gaat het gebeuren en zal het Haagse verhaal van vandaag worden verteld, het verhaal dat de Hagenaar met de hoed zo benieuwd maakte.
Peter Meefout, directeur van het Venduehuis, heet ons welkom en Astrid Feiter, het gezicht van het project Haags Verhaal, onthult het thema van vanavond: ‘Oude spullen’. Gelach in de zaal. En dan volgt het dubbelinterview: Gerard van het Venduehuis en Hansey van een kringloopwinkel. ‘Interview’ is hier misschien minder op z’n plaats, want wat Astrid doet, is vooral haar gasten op hun gemak stellen, hun het gevoel geven dat wat hier voor de ogen van zestig mensen gaat gebeuren niets anders is dan de voorgesprekken die ze al driemaal met Astrid hebben gehad. En dan horen we de verhalen van mensen zoals u en ik. Je ziet hun kinderfoto’s, hoort hun dromen. Het voelt als een middagje bij een kennis thuis, met een glaasje chocolademelk erbij. Of soep. Twee mensen vertellen hun levensverhaal en met hun verhaal geven ze jou hetzelfde gevoel als Astrid hun geeft: we zijn allemaal mensen, dit is mijn leven maar het had het jouwe kunnen zijn. Iemand in de zaal juicht wanneer een of andere straat in Den Haag wordt genoemd, een ander meent er in de jaren tachtig zelf te hebben gewoond. De zaal lacht, doet mee en voelt zich goed.
Het is een apart verhaal, dit Haags Verhaal. Iedere keer een andere locatie, iedere keer mensen samengebracht die elkaar anders waarschijnlijk nooit zouden ontmoeten. Iets tussen een interview en een vertelcafé, een concept dat Hagenaars en Hagenezen benieuwd maakt. En hun huizen uit krijgt, ook wanneer het regent. Geen moeilijke filosofie: we zijn allemaal mensen en we hebben elkaar nodig.
Den Haag Centraal, 6 december 2018

A.F.Th.
Je zou kunnen zeggen dat Gebed Zonder End als straatje te klein zou zijn voor zo’n bijzonder feest: veertig jaar schrijverschap A.F.Th. van der Heijden. Toch is er in heel Amsterdam voor zo’n avond geen geschiktere straat te vinden. Alleen al als je kijkt naar de woorden in de naam, die – letterlijk! – een korte definitie van het begrip literatuur lijken te vormen.
Tweeëntwintig jonge auteurs van onder en rond de veertig, onder wie ikzelf, waren benaderd met de vraag om Adri een brief, kaart of email te schrijven die in een boekje zouden worden samengebracht.
Het bundeltje zou verschijnen wanneer Van der Heijden op de dag af veertig jaar geleden bij uitgeverij Querido had gedebuteerd. In een oplage van welgeteld één exemplaar. Een unica, alleen voor Adri. Maandag was het zover. En er werd nog iets gevierd: de terugkeer van A.F.Th. bij Querido.
Het gebeurde allemaal in het restaurant Kapitein Zeppos. Annette Portegies van Querido verwelkomde iedereen bij de deur: schrijvers en boekhandelaren. Rechts van de deur zat de gevierde auteur, links, op een hoge tafel, lag zijn laatste boek; de schoonheid van de titel wedijverde met de naam van de straat: ‘Mooi doodliggen’.
Wij van onder en rond de veertig zaten aan de tafels, af en toe gingen we een sigaretje roken. Op een schrijversfeest is het belangrijk dat je rookt: de leukste verhalen hoor je buiten. Hegel noemde onze leeftijd ooit ‘l’âge de la gloire’; ik noem hem ‘l’âge du fumer’. De glorie komt na veertig jaar schrijven, kalmeerde ik mezelf met een sigaret. Van der Heijden bedankte iedereen, las voor uit zijn nieuwe boek en zei dat we hem mochten lastigvallen bij de bar. Om elf uur die avond ging ik huiswaarts. Zonder sigaretten, maar vol hoop.
‘Beste A.F.Th. van der Heijden,’ had ik hem geschreven, ‘vandaag heb ik twee boeken van u gelezen. Omdat ik anders niet de moed had om u te schrijven. ‘Het leven uit een dag’ en het bijzondere ‘Gevouwen woorden’. Door het gesprek van de priester in uw roman moest ik aan Settembrini van Thomas Mann denken. En als ik aan Settembrini moet denken, is er uit het boek geen weg terug. Ik houd van brieven in de buik van een boek; de brief van Gini heb ik een paar keer gelezen. Het is niet waar dat een ander lettertype de aandacht van de lezer verstoort, bedacht ik ook. Het boekje met uw brieven, een eenmalige uitgave ter gelegenheid van uw vijftigste verjaardag, deed me denken aan een jonge Balzac, die de zoet-monsterlijke routine van zijn leven al kende: schrijven, schrijven, schrijven. Tot zijn woorden ‘over de aarde verspreid zijn’, zoals u zelf in een van uw brieven schrijft. Hartelijks,
Den Haag Centraal, 29 november 2018

Picasso-gate
Ik noem het Picasso-gate. Niet veroorzaakt door mij, maar zoals jullie weten heb ik er, zonder te weten, wel een belangrijke rol in gespeeld. Iedereen vraagt me hoe het voelt, nu ik weer thuis ben. Eigenlijk weet ik niet precies hoe ik me voel. Ik heb er letterlijk een nachtje over geslapen, maar misschien moet ik er meer nachtjes over slapen.
Velen van jullie vragen me hoe ik me in godsnaam heb laten beetnemen door twee Belgen. Ik heb altijd een zwak voor Belgen gehad. Maar niet alle Belgen verdienen mijn sympathie, moet ik concluderen. Zo gaat het met generalisaties, daar moet je mee oppassen. Zoals met alles in het leven: je moet oppassen. Misschien moet je ook oppassen met brieven die je per post krijgt.
Maar ik heb er geen spijt van dat ik naar Roemenië ben afgereisd. Op zoek naar oude koeien.
‘Dat past bij jou,’ zeggen sommigen die mij menen te kennen. Zal best, denk ik. ‘Ik voelde me verplicht om het te checken,’ zeg ik tegen iedereen. Nee, ik heb er geen spijt van. Zo’n adrenalinelawine had ik in mijn leven niet gevoeld. Zo’n gevoel van kameraadschap als die vier dagen met Frank Westerman in Roemenië ook niet. Samen op de achterbank met een Picasso bij ons in de auto, samen urenlang verhoord door de Roemeense politie, samen geschrokken van de slechte grap van die twee Belgen. Ik denk dat soldaten zich bij open vuur op het slagveld ook zo hebben gevoeld. Dank, Frank, voor het vertrouwen in een wereld waarin een dief een Picasso teruggeeft.
Voor anderen heb ik mezelf belachelijk gemaakt. Wat zij niet weten, is dat dat niet de eerste keer is. Wie mij meent te kennen, weet dat ook dat bij mij past. Vier dagen lang was je volledig jezelf, zei mijn man trots. Trots op mij. En dat betekent veel voor me.
Nee, het is geen Picasso. Maar voor mij wel. Ik zal die nep-Picasso opeisen bij de Roemeense politie. Per slot van rekening heb ik hem gevonden, hij is nu van mij. Ik wil hem ergens ophangen in huis.
Hij zal me er altijd aan herinneren dat ik op mijn knieën, op een koude winterdag in een bos in Roemenië, met mijn handen in de aarde heb zitten wroeten, op zoek naar een verloren Picasso.
Hij zal me eraan herinneren dat er toen zoveel mensen met me hebben meegeleefd, oh, zoveel dat ik nu weet dat ik mijn vertrouwen in de mens nooit verliezen zal. Dank aan jullie die mij bewonderden! Dank aan jullie die mij belachelijk vonden!
Ik ben een mens en ik mag mezelf zijn. En dat heb ik tot in de miljoenste macht gevoeld, dankzij het Picassogate.
Amen.
Den Haag Centraal, 22 november 2018

Wordt vervolgd
Wordt vervolgd. Eigenlijk had ik mijn vorige column zo moeten besluiten. Want het leven bleek weer eens spontaner dan de journalistiek. Stiekem was ik zo trots dat ik twee sporten beoefende – hardlopen en boksen, hoe amateuristisch ook – maar eergisteren moest ik abrupt een pauze inlassen. Na een val van de trap. En niet zomaar een. Nee, uitgerekend in een ziekenhuis, waar ik helemaal niet was gekomen om te checken of de homo erectus die ik dacht te zijn, ook kon vliegen. Maar dat gebeurde: van boven aan de trap, toen mijn man al beneden was, met zijn rug naar mij; hij kon me dus niet vangen. Toen ik hem als een slee op mijn buik bijna voorbijschoof, vroeg hij me alleen wat geïrriteerd: ‘Wat ben je nou allemaal aan het doen?’
Sinds mijn kindertijd heb ik niet meer zo gehuild en meermalen dacht ik zelfs dat ik van mijn stokje zou gaan. De dokter met wie ik een afspraak had, wilde me voor een foto naar de gipsafdeling sturen, maar na een uur kreupelde ik alweer op blote voeten over de gangen en wilde ik geen dokter meer zien. Buiten trok ik mijn hooggehakte schoenen aan (omdat ik geen andere bij me had), hoewel ik voelde hoe mijn benen almaar dikker werden – een gevoel dat ik eigenlijk al kende, alleen dan niet in mijn benen, maar in mijn borsten, van toen ik mijn dochter voedde. En omdat ik het gevoel toch al kende, ben ik helemaal niet meer naar de dokter gegaan.
Mijn man heeft mijn benen zelf een paar keer onderzocht en denkt nog steeds dat ik naar een arts zou moeten. Hij is bang dat er misschien een splinter van het bot gesprongen is, wat ik niet geloof. Mijn vader heeft ooit een splinter in zijn oog gehad en moest toen meteen worden geopereerd. Geen splinter dus! En niets gebroken! Over een paar dagen zal de zwelling zeker verdwijnen. Ik heb nu wel twee rubensiaanse benen, wat een komisch effect geeft als je mijn lichaam ziet. En ze zien eruit alsof iemand ze gegrild heeft, je ziet de lijnen van de grilplaat. Ik heb ook het gevoel dat de grond niet helemaal vast meer onder mijn benen zit.
Als ik thuis de trap oploop, maakt mijn hond een geluid dat ik goed ken, een soort blaffen met zijn bek dicht. Dat doet hij altijd als hij iets niet leuk vindt. En de manier waarop ik nu loop, vindt hij blijkbaar niet leuk. Ik ook niet, maar ik ben blij dat ik het kan. Elke ochtend zes kilometer hardlopen zit er even niet in. Boksen wel. Vooral uit frustratie, omdat hardlopen niet gaat. Zoals alles in het leven: wordt vervolgd.
Den Haag Centraal, 15 november 2018

Sporten
Bijna een jaar lang elke ochtend zes kilometer hardlopen stelt voor een sporter niets voor. Daaraan kun je zien dat ik geen sporter ben. Mijn linkerheup heeft na elke zes kilometer wel iets te klagen en de laatste tijd klaagt ze ook vóór de zes kilometer. En de afgelopen twee weken klaagt ze niet alléén, maar samen met mijn rechterenkel. Ik heb daarom gel voor mijn heup gekocht en een soort zwachtel voor mijn enkel. Ingezwachteld en een beetje mank doe ik nog elke ochtend de zes kilometer. Maar behalve de pijn die ik voel, zie ik dat de laatste tijd zelfs de ganzen die onder de Hoornbrug slapen allebei hun ogen opendoen en een soort troepenbeweging maken wanneer ik langsloop, iets wat in het verleden niet gebeurde. Ik denk dat ik zo’n beetje als Forrest Gump ben gaan lopen.
Ik moest een oplossing vinden voor het uurtje sporten waarmee ik de dag begin. En omdat ik op mijn manier een doorzetter ben, heb ik me georiënteerd. Meer dan dat: het afgelopen weekend ben ik naar de Decathlon geweest, waar ik kon kiezen tussen zwachtels voor al mijn lichaamsdelen en wat anders. Ik geef om die gezellige ganzen onder de Hoornbrug en betwijfel of ze wel zouden kunnen wennen aan een Michelinvrouwtje om acht uur ’s ochtends. Het werd dus wat anders. Eerst kocht ik de handschoenen. Omdat ze roze waren. Een soort ‘Hello Kitty’-handschoenen, maatje 1. “Ze passen precies,” zei ik tegen de verkoopster, die onder de indruk leek van mijn zelfverzekerdheid. “En nu de zak,” zei ik. “De bokszak,” herhaalde ze. Ze hadden geen roze, helaas. Ik moest kiezen tussen een zwarte en een rode. Het werd geen van beide, want mijn man meende dat onze gipsplaten plafonds geen bokszak zouden houden, wat ik niet geloof.
Maar mijn man heeft het niet zo op met boksers en soms moet je een compromis sluiten, vooral als het om plafonds gaat. De verkoopster suggereerde – en mijn man vond het gelijk goed – dat zo’n juniorboksbal op een standaard beter zou zijn voor mij. Voor kinderen van vijf tot twaalf, wat ik ver onder mijn niveau vind, maar wel geschikt voor mijn lengte van 1,57 meter. Mijn man zette het ding in elkaar, ik wachtte ongeduldig met mijn ‘Hello Kitty’-handschoenen aan. Het ging vanzelf. En tegen de verwachting van mijn man in liep ik geen bloedneus op. De bal sloeg ik kapot en mijn neus wist ik steeds te beschermen. Ik heb wel kapotte vingers, vooral aan mijn rechterhand. En mijn handen zijn opgezwollen. Ik hou ze nu in een kom met ijs en ik kan niet wachten tot ik de handschoenen weer pas. Tot dan wordt het hardlopen langs de ganzen.
Den Haag Centraal, 8 november 2018

Wie ben ik?
De afgelopen maanden heb ik me meer dan ooit afgevraagd wie ik precies ben. En niet zozeer de vraag verontrust me, als wel het antwoord. Want dat was altijd ongeveer hetzelfde – en het gebeurde vaak dat ik me de vraag stelde – maar het laatste jaar bots ik met het antwoord, een antwoord dat niet past bij de vraag. Het valt me ook op dat anderen het antwoord sneller klaar hebben dan ik. Alsof vreemden me beter kennen dan ikzelf. Wat ik raar vind. Vaak ook ongepast. “Zo gaat het nu eenmaal,” hoor ik dikwijls. “Met een systeem kun je niet vechten.” Of: “Heb ik ook meegemaakt, je moet het loslaten.” “Het kost tijd, bij mij duurde het een jaar.” Alsof ik dagelijks bij de huisarts zit. Want als je buikgriep hebt, zegt die: “Duurt een week, neem rust.” Of, als je een pees hebt gescheurd: “Je moet een scan laten maken; als het erg is, moet je worden geopereerd.” En je gelooft hem/ haar op zijn/haar woord.
Maar het leven is geen huisartsenpost. Het lijkt soms alsof iemand anders antwoord heeft op jouw niet eens duidelijk geformuleerde vraag. Het valt me ook op dat de meeste antwoorden een vleugje negativiteit bevatten. Ik weet nog dat ik mezelf tijdens mijn zwangerschap kalmeerde met de zin: Miljoenen vrouwen hebben dit meegemaakt, jou zal het ook lukken! Maar soms wil je er zeker van zijn dat je iets hebt wat je uniek maakt, iets wat je kracht en vertrouwen geeft omdat het uit je binnenste komt, iets wat jou maakt wie je bent. Het verontrust mij niet dat ik een van de duizenden vrouwen in Den Haag ben, een van de vele blond geworden brunettes, dat ik misschien al over de helft van mijn leven ben. Maar het verontrust mij wel dat er op mijn vraag wie ik ben, al een antwoord klaarstaat. Ik zou, volgens deze maatschappij, volgens de statistieken, volgens…, iemand zijn in wie ik mezelf eigenlijk niet herken. Zijn we niet meer dan klonen van elkaar? Ooit wist ik beter wat mij uniek maakte. Ligt het aan mij? Ben ik mezelf kwijt? Weet ik nog wie ik ben? In mijn strijd om mezelf terug te vinden heb ik een soort troepenbeweging meegemaakt. Vrienden die vooraan stonden, zijn wat opgeschoven en andere, van de tweede rij, naar voren gekomen. Het meeste leren we in moeilijke tijden.
Het gaat nu om mezelf, maar het kan ook om jou gaan. De nachten zijn langer geworden, de antwoorden liggen klaar en we slikken ze met chocolademelk erbij. Het is moeilijk om je eigen antwoord los te maken van de vele andere. Zal het mij lukken? Wie ben jij?
Den Haag Centraal, 1 november 2018

Beste gemeente Rijswijk,
Ik geloof dat het gezegde ‘Waar je niet aan doodgaat, maakt je sterker’ in het algemeen klopt. Maar in sommige situaties gaat het niet op. Ik woon in de buurt van de Hoornbrug. Ja, vlakbij dat kruispunt met zo veel ongelukken, misschien een van de gevaarlijkste van Rijswijk. Dat het gevaarlijk is, weten jullie ook; dat jullie daar tot nu toe geen oplossing voor hebben gevonden, is iets anders. Er is wel gepuzzeld om het aantal ongelukken te laten dalen (na ruim een halfjaar duisternis hebben jullie zelfs de straatverlichting aan de praat gekregen!), maar vooral in de zin van: minder dode/gewonde fietsers óf chauffeurs? Ik heb geen statistieken, want ik weet niet wat er met de slachtoffers gebeurt. Soms zie ik het vanuit huis gebeuren, soms maak ik foto’s. En zo’n beetje elke maand krijgen we weer een brief, gericht ‘aan de bewoners van dit pand’. Ik open jullie enveloppen niet eens meer, ik weet wat de boodschap is: jullie gaan de puzzel weer aanpassen. Zou het deze keer om minder gewonde pizzabezorgers gaan?
Er is (afgezien van de scheuren in onze muren) ook een neveneffect van jullie acties: de bijna voortdurende aanwezigheid van stratenmakers. Het langst dat ze aaneengesloten aan het werk waren, was een jaar, het kortst een ochtend. Afgelopen zaterdagochtend. Het ergste in deze jaren was het ecotoilet pal voor mijn deur, het mildste dat ze mijn kleine blauweregen voor de veranda bedreigden maar uiteindelijk toch niet vernietigden.
Zaterdagochtend werd ik even na zevenen wakker van een steenzaagmachine. Eerst dacht ik aan een fanatieke buurman, maar toen ik uit het raam keek, zag ik het: weer werkzaamheden aan de weg! Vijf of meer mannen, van wie er welgeteld twee aan het werk waren, de rest was luidruchtig aan het kletsen over een meisje dat voorbijliep. Zaterdagochtend om zeven uur. De afgelopen dagen was er geen ongeluk gebeurd. Nee, de inzet van vandaag bestond uit wat verschoven straatstenen die blijkbaar niet op een andere dag of ander tijdstip konden worden vastgelegd. Dus nog steeds geen echte oplossing voor het verkeersgedrocht. ‘Doen jullie het deze keer goed?’ vroeg ik de mannen. ‘Als je meedoet,’ riep de mondigste, een van de twee die niet hun handen in hun zakken hadden.
Tot nu toe kregen de klinkers in het pleintje geen kans om zich te hechten; om de paar weken komt er immers wel iemand namens de gemeente die ze er weer uit haalt. Hoe vaak moet iets provisorisch worden gedaan tot het definitief kan?
Los het een keer op en laat ons slapen, vooral op zaterdagochtend!
Den Haag Centraal, 25 oktober 2018

Held Jerry en tante Jenny
Het is bijna november. De heksenjacht is weer begonnen. Wie afgelopen week ‘RTL Late Night’ met la grande dame Jenny Douwes (lees alstublieft de ironie) heeft gezien, moet zich niet vergissen. Deze mevrouw van de blokkeerfriezen is iemand die Nederland ‘great again’ wil maken, niet alleen Friesland. En ja, in de stijl van Trump, maar met de arrogantie die ze duidelijk met de paplepel ingegoten heeft gekregen. Maak Friesland ‘great again’. In de naam van de blonde kindertjes die geen kindertijd hebben als ze begin november geen diepzwarte Piet zien om hun leventjes perfect te maken. ‘O, tempora, o mores,’ had ik willen roepen. In de Nederlandse woestijn. Want wat tante Jenny in haar haaten-venijnspuiterij gebruikt, gebruiken alle dictators ook. Ook hij die mij een perfecte, communistische kindertijd wilde bezorgen: Ceaușescu. Mijn hele kindertijd heb ik moeten aanhoren dat alles, maar dan ook alles (lees: de misdaden van de communisten) werd gedaan in de naam van een volmaakte kindertijd. Als tante Jenny Nederland is, moet Nederland zich schamen. Want de kinderen van nu moeten juist geen venijn, haat en racisme ingegoten krijgen. De kinderen van nu moeten het beter doen dan hun op een RTL-stoel geklauterde tante Jenny. De kinderen van nu voeren actie voor een beter milieu, zijn feministisch op een manier waarop ze veel feministen nog een lesje leren, zijn minder of helemaal niet racistisch als ze het niet van hun ouders meekrijgen.
Ze zijn – in één woord – beter dan wij, hun ouders. Wat tante Jenny in de naam van een verkeerde, zieke, racistische ideologie doet, corrumpeert haar kinderen. ‘Help de kinderen van Friesland, de kinderen van tante Jenny’ zou een geschikt thema zijn voor RTL.
Ik ben geen psycholoog, maar zet het geluid van het programma met tante Jenny eens uit en kijk naar haar gebaren, als je haar in haat gedompelde woorden niet meer kunt (aan)horen. Dat heb ik gedaan. Ik zag een nogal hysterische tante die na elke zin manisch haar glas van tafel pakte. Haar advocaat deed haar na en zo zag je twee tantes die drank nodig hadden, want hun woorden en haat maakten hen dorstig.
En hun tegenpool: de kalme, beheerste Jerry. Nederig en rustig, met gezond verstand. Nederland wil de schijn ophouden dat ook de andere kant van het pietenprobleem aan het woord kan komen en nodigt Jerry uit om aan te schuiven. Wat een voorbeeld voor je kinderen ben je, Jerry! Je bent eigenlijk een voorbeeld voor alle kinderen van Nederland, ongeacht hun ouders! Hulde!
Den Haag Centraal, 18 oktober 2018

Rosita
Een levensles, hoe vaak krijgen we die? Niet vaak genoeg, denk ik, om er alles uit te lepelen en wijzer van te worden. Ik in ieder geval niet. De laatste jaren tast ik, als Diogenes de Griek, met een lantaarn door het duister op zoek naar mensen. Niet dat er geen mensen op mijn pad komen, welnee. Ik ontmoet redelijk veel mensen, leuke, minder leuke. Meestal lijken we op elkaar, we delen dezelfde zorgen, juichen bij dezelfde overwinningen, concurreren met elkaar en doen ons best om mens te blijven. Een strijd die ons vaak uitput en minder mens maakt. Zoveel conjuncturele vrienden, zoveel mensen met wie ik dezelfde passies deel! Iedereen voor zich, min of meer, iedereen totaal geabsorbeerd door zijn eigen innerlijk, zijn eigen competitie, zijn eigen kansen in het leven. We delen ook dezelfde zorgen, soms over Europa, soms over vluchtelingen, soms over verkiezingen. We voelen ons machteloos bij beelden van stervende kinderen in de derde wereld: het leven is hard, overal. We duwen de steen van Sisyphus met dezelfde razernij waar ook de mieren in een mierennest hun korreltjes mee voortduwen.
Maar bij het duwen van mijn eigen korreltje werd ik voor boekhandel Van Stockum onderbroken. Iemand riep mijn naam en toen ik mijn hoofd draaide, herkende ik haar: Rosita! Rosita is Surinaamse, is vrolijk en kleurig gekleed, altijd in een nieuw Tshirt dat ze voor één euro ergens in de stad koopt en met een nieuwe armband die ze voor vijftig cent bij een kringloopwinkel bemachtigt. Altijd met een brede, brede, brede glimlach, een die mij niet zou lukken.
Rosita keek naar me en verzekerde me dat ze die dag jarig was. Ik feliciteerde haar. Wat ze op haar verjaardag deed? Nou, eerst het T-shirt gekocht, daarna loempia’s gegeten in ChinaTown en nu haastte ze zich naar huis om te koken: rijst met eend. “Eend!”, herhaalde ze nog een keer. En nog een keer en nog een keer, en ze lachte bij elke eend. Koken voor wie? Voor haar begeleidster, die vanavond kwam eten, zei Rosita en ze schaterde weer.
Jarenlang kwam Rosita me elke donderdag bezoeken op mijn vorige werkplek. We kenden elkaar niet, we leerden elkaar kennen. Vijf minuten voor sluitingstijd verscheen ze met haar brede lach en haar verhalen. Zij had menselijk contact nodig en ik genoot van haar brede lach en de enorme energie waarmee ze om 19.55 uur uit de lift kwam en ‘Hallo Mira!’ riep. En daarna die lach.
Nog iets bijzonders over Rosita: ze is vaak jarig, elke donderdag zeker. Haar geluk verwarmt mijn hart. Haar brede lach is een les. Eend ben ik niet van plan te koken, maar wanneer was ik voor het laatst jarig?
Lang, heel lang geleden.
Den Haag Centraal, 11 oktober 2018

De stilte en de waarheid
Er zouden meer Sigrid Kaags in de wereld moeten zijn. Wanneer hoorden we voor het laatst zo’n discours ‘van boven’? Het onprettige gezoem van de politieke bijenkorf zit vol Thierry’s, Wildersen en Bloks, van wie ik me ver probeer te houden zoals je ook bij wespen uit de buurt blijft. Al zo lang was er geen verandering in het politieke gezoem waarneembaar. Tot de Abel Herzberglezing van Sigrid Kaag. ‘Maar er is ook een andere stilte,’ zegt Kaag daarin. ‘Een die verre van heilzaam is. De stilte van wel weten wat er speelt. Maar het er niet over hebben. En er ook niet echt iets aan doen. De stilte van het zwijgen voor het gemak.’
Oh, het is niet nodig om naar het verleden te kijken om te zien hoeveel mensen die in het afgelopen decennium meer moeite op de wc dan met eigen hun geweten hebben gedaan, haar woorden verademend vinden en vervolgens hun eigen naaste neersteken. We leven in een land waarin iedereen zijn eigen waarheid mag hebben, waarin geen waarheid boven onze hoofden hangt, als een Poolster, waar iedereen zwanger van zijn eigen waarheid is, als van een versteende en al in de eerste zwangerschapsfase doodgebleven foetus. Onze kleine waarheden deugen niet. De echte waarheid is dat we meestal doof zijn voor de behoeften van onze naasten. Dat we ons eigen welzijn, onze eigen positie, ons eigen eigen volgen. In de publieke sfeer lopen er farizeeërs die bij alles jaknikken en alles goed vinden, vooral dat we leven in een ‘vrij’ en ‘rijk’ land waar iedereen ‘welkom’ is.
Onlangs had ik de eer om gedichten voor te dragen op een avond waar ook een bijzondere man een verhaal vertelde. De rock-’n-rollzeiler, noemde hij zichzelf, en zo zag hij er ook uit. Sommigen in zijn buurt vonden dat hij ook zo rook. Met een halve ketting in zijn oor en getatoeëerde armen deed hij zijn verhaal. Het was geen Abel Herzberglezing, maar zijn boodschap was ongeveer dezelfde als die van Sigrid Kaag: ‘Het is niet meer vanzelfsprekend dat deze woorden worden begrepen.’
De rock-’n-rollzeiler was alles kwijt in zijn leven, maar niet het recht om de waarheid te spreken. En omdat hij de waarheid sprak en zijn waarheid als een bom boven onze hoofden hing, was hij in mijn ogen waardiger dan iedereen in de zaal. Na afloop verdween hij snel.
Het verbaasde me niet, de waarheid is meestal niet gezellig. Even dacht ik dat hij profeteerde in de woestijn, maar daarna las ik de lezing van Sigrid Kaag en begreep ik dat de waarheid die boven onze hoofden hangt, hoorbaar is, zelfs in het gezoem van Thierry, Blok en de miljoenen zoals zij.
Wie oren heeft, die hore.
Den Haag Centraal, 4 oktober 2018

Migratiemuseum
Ik schrijf dit stuk te midden van hamergeluiden, in het Haagse Migratiemuseum. Nog in aanbouw en toch al officieel open, in het weekend, en spontaan mijn favoriete museum in Den Haag geworden. Waarom? Omdat ik in wat ik zie ook iets van mezelf herken. Niet alleen een geschiedenis die niet de mijne is, die ik wel wil respecteren en begrijpen, maar die niet diep in mij zit, simpelweg omdat zij niet de mijne is. Mijn mensen hebben nooit iemand gekoloniseerd. Ze waren ook geen Nederlanders-doorzetters, om die tv-reclame te citeren.
Eigenlijk weet ik allang niet meer wie ‘mijn mensen’ zijn. Maar in het Migratiemuseum krijg ik zo’n idee: dit zijn mijn mensen! Zij die migreren, die alles achterlaten om in een ander land opnieuw te beginnen, mijn mensen zijn zij, degenen die familie achterlaten en met ingehouden adem hopen ergens anders een dak boven hun hoofd te krijgen. De pijn die je als migrant je leven lang meedraagt, is hier in het Migratiemuseum te zien, bijvoorbeeld in de beelden over Indonesiërs die tegen wil en dank Nederlander werden.
Toen ik binnenkwam, was directeur Wim Manuhutu druk met van alles: al verwikkeld in een gesprek, twee kunstenaars kwamen een expositie openen en behalve ik nog een bezoeker. Toch maakte hij tijd voor een gesprek. Tekenend was zijn opmerking dat ze openden ondanks dat er maar geld voor een jaar is. Om te laten zien wat het museum kan. Zo on-Nederlands! Dit is de migrantenfilosofie, beste lezer! Precies de filosofie van de migrant die zich in het onbekende stort, maar vertrouwen heeft. Waarin? In faith, in zichzelf… Terwijl een Nederlander niet eens op vakantie gaat als hij niet genoeg geld heeft om zeker te zijn wat hij ervoor terugkrijgt, heeft een migrant de filosofie van directeur Manuhutu: “We’ll see.” Als wij thuis niet genoeg geld hebben voor vakantie, gaat mijn Nederlandse man liever een jaar niet. Ik daarentegen: hoe minder geld, hoe groter het vakantieavontuur!
Den Haag heeft dus een Nederlandse primeur: het Migratiemuseum. Een plek waar meer dan dertig procent van de Haagse inwoners zich kan herkennen in alle verhalen die voor een Nederlander exotisch kunnen klinken, maar niet voor ons, die dertig procent. Het zijn onze verhalen, want het verhaal van de Indonesiër is ook mijn verhaal, net als dat van de Egyptenaar of de Syriër. Want misschien namen we verschillende wegen, uiteindelijk zijn we allemaal naar Holland gekomen, het land van melk en honing. En de pijn die we meedragen, delen wij ook allemaal.
Kabinet, word wakker! Het was allang tijd dat er een Migratiemuseum kwam voor die dertig procent Nederlander geworden doorzetters.
Den Haag Centraal, 27 september 2018

Vlooienmarkt
“Mevrouw, ik heb geen 50 cent bij me. Mag ik toch naar de wc?”
De toiletjuffrouw deed haar best om lelijk naar mij te kijken. ‘Soms moet je hard zijn,’ citeerde ik Rutte in mijn hoofd, met volle blaas. ‘Maar alsjeblieft niet vandaag, mevrouw!’, smeekte ik haar in mijn hoofd.
Ze leek tijd nodig te hebben om erover na te denken, en hoewel ik van mijn ene been op mijn andere ging staan, was ik blij dat ze mij hoop gaf.
Ik was een van de duizenden bezoekers van de grootste vlooienmarkt van Nederland, in Amsterdam Noord, en terwijl ik nodig naar de wc moest, keek ik van boven vanaf een terras naar al die studenten die stoelen boven hun hoofd of op hun fiets droegen, of tassen vol broeken van 1 euro per stuk. Als er niet geschoten wordt, is zo’n vlooienmarkt de mooiste metafoor van het leven. Je vindt zeker iets kleins, een kopje dat je blij maakt, je ziet de vergankelijkheid van het leven, de vergane glorie in al die aangeboden spulletjes van dertig jaar geleden. En dat stemt je melancholiek, maar net niet genoeg om niet te genieten van het mooie weer en de mierenhoop van mensen. Het leven is ook met alle vergane spullen in volle gang, ondanks een mogelijke nieuwe Europese crisis, Brexit, Rutte, Orbán.
Ik stel me voor dat deze vlooienmarkt het land is, ongeacht welk land. Maakt het uit wat voor nationaliteit al deze studenten met hun stoelen op hun hoofd of op hun fiets zijn? Maakt het uit wie wij zijn, zolang we van het weer of van een koopje genieten?
Ik stel me ook voor dat er dertig jaar geleden, in de jeugd van de meeste van deze spullen, minder kopers waren. En dat ze meestal op elkaar leken en ongeveer dezelfde spullen hadden. In het dorp waar we vlak na onze komst in Nederland hebben gewoond, waren de klanten van de vlooienmarkt vooral Turken. “Kom,” spoorde mijn man me aan, “we moeten er zijn voordat de Turken komen.” En ik moest lachen, want ik dacht dat we alleen in Roemenië bang voor de Turken waren. Nu, afgaand op de vlooienmarkt in Amsterdam Noord, zijn we allemaal Turk geworden.
Waarom kan het leven geen vlooienmarkt zijn? Ik zag er alleen maar leuke mensen, geen gemaar, geen politici, iedereen had er een beetje baat bij, iedereen leek tevreden, Lili en Howick waren we allemaal.
“Mag ik, mevrouw?”, vroeg ik aan de dame die de wc bewaakte.
“Denk je dat je de enige met zo’n verhaal bent? Ik heb al zoveel mensen zoals jou binnengelaten.”
Zo’n stemming maakt me zo blij! En na het gebruik van de wc was ik inderdaad diep gelukkig.
Den Haag Centraal, 20 september 2018

Jas
De manier waarop ik met mijn bijna 16-jarige dochter spreek, doet me soms denken aan een politiek regime. Vier van de vijf zinnen die ik zeg, veroorzaken revolte. Daarom baseer ik me minder op woorden, meer op feiten. Een van de feiten: een maand geleden liet ik mijn dochter in de Bijenkorf een jas zien, die ze niet alleen mooi vond, ze zei zelfs: “Die zou ik ook wel willen dragen, dan delen we hem.” Het magische woord: delen. Een jas delen met mijn dochter betekende dooi in de koude oorlog van de puberteit.
Sparen dus. In de Haagse Bijenkorf vertelde de verkoopster dat ze de jas hooguit twee dagen apart kon houden. Hoop verloren. Maar in de Amsterdamse Bijenkorf hield de aardige verkoopster met dezelfde naam als mijn dochter de jas vijf dagen apart. Hoop terug. Maar na vijf dagen kon ik de jas nog niet kopen. Hoop weer verloren. Dezelfde aardige verkoopster adviseerde me om de vijfde dag nogmaals te bellen en de reservering te verlengen. Hoop terug.
Ik belde. Een meisje met de naam van een woestijn, de enige woestijn die ik ken, verzekerde me dat de jas op me wachtte, in de Bijenkorf in Amsterdam. In een kast, klaar om gedeeld te worden. Ik bedankte haar en noteerde haar naam voor de feedback over hoe ik was geholpen. Op haar verzoek. Ik kreeg ook een e-mail dat de jas nog steeds in de kast op mij wachtte. Maar ik werd ziek en de wil om de jas te hebben werd overschaduwd door de wil om te genezen. Eenmaal beter ging ik onze stad in. In de Bijenkorf kwam ik een pop tegen die onze jas aanhad, precies de maat die mijn dochter en ik zouden delen. En om mijn genezing te vieren deed ik een impulsaankoop. Ik kocht de jas en vroeg de Haagse medewerker om de Amsterdamse medewerker te bellen om de jas daar uit de kast te halen.
Thuis vroeg ik eerst mijn dochter voorzichtig: “En? Zou je die jas nog willen delen?” Zij: “Jij vond hem leuk. Als jij hem zo graag wil, koop hem!”
In mijn inbox vond ik een e-mail van de Amsterdamse Bijenkorf: mijn jas was niet meer gereserveerd. De dag daarop belde een medewerker met de naam van een bijzondere Duitse filosoof, die gelukkiger leek dan ik toen hij hoorde dat ik de jas al had. Had de medewerker uit Den Haag hem niet gebeld om de gereserveerde jas te dereserveren? Nope. “Maar zou u ons feedback willen geven, aangezien u de jas hebt?”
Ik heb hem. Ja. Ik hou hem nog in de kast, want de jas heeft wollen mouwen en we hebben weer motten in huis.
Den Haag Centraal, 13 september 2018

Woorden
Ik vraag me af wie van ons na 8 september nog over Lili en Howick zal praten. Wie nog naar de moeder of de Armeense autoriteiten zal bellen om te vragen hoe het met de kinderen gaat. Wie van ons zich zorgen zal maken als de in Nederland opgegroeide kinderen niet zo makkelijk in hun vaderland zullen kunnen aarden. Geen van ons allen – nu nog met onze armen ten hemel geheven, zoals Mozes toen hij boos op God was. We zullen andere Lili’s en Howicks vinden; er zijn er nog zo veel. Ik verbaas me hoeveel woorden er zijn gezegd over het besluit om deze kinderen uit te zetten. En toch blijkt dat de zee van woorden niets verandert in onze bloeiende democratie.
Woorden in kranten hebben naar mijn gevoel nog nooit zó weinig gedaan. Ik, die onder het communistische regime in mijn geboorteland moest oppassen wat ik zei, verbaas me hoe slap het vrije woord in het vrije Westen en de westerse democratie is. Minister Blok blijft ondanks het geuite misnoegen van het multicultivolk zijn racistische meningen geven, Lili en Howick vertrekken naar Armenië, ondanks het publieke smeekgebed van hetzelfde volk, en als je verder dan je eigen tuin kijkt, zie je Trump wiens kapsel intact blijft ondanks de stormen die hij zelf veroorzaakt. In mijn geboorteland werd de gendarmerie en de regering deze zomer ook geen sanctie opgelegd nadat ze traangas en waterkanonnen hadden ingezet tegen demonstranten. Zelfs Europa lijkt versteend.
Misschien ligt het niet alleen aan Europa of de politici, maar ook aan onszelf, aan ons, die na 8 september, vermoed ik, over Lili en Howick geen woord meer zullen zeggen. Er zal geen publiek debat komen over het uitzetten van kinderen, we zijn Canada niet. Zal iemand een voorstel doen voor aanpassing van de wet als het gaat om uitzetting van kinderen? Nee, ik vrees dat we verdergaan naar de volgende Lili en Howick. De wereld zit vol vreselijke gebeurtenissen.
Als je nog steeds gelooft dat religie het opium voor het volk is, vergis je je in het tijdperk. Alles kan vandaag de dag het opium voor het volk zijn, zelfs het goede westerse leven. We hebben een goed leven, we winden ons even op, maar verder doen we niets. Zonde van onze tijd. Ik vraag me ook af hoe belangrijk in onze bloeiende democratie de mening van het volk is. En ik vraag me af hoeveel van de mensen die nu op Facebook om Lili en Howick geven, zouden komen naar een protest op het Plein om hen hier te houden?
Wind je niet op, hoor, het is maar een vraag! Ik weet dat de helft van het land met vakantie is.
Den Haag Centraal, 6 september 2018

Verleden uitzoeken
Voor een land dat in de afgelopen honderd jaar niet langer dan vijf jaar in oorlog was en geen regime hoefde te overleven, is Nederland een vrij geheimzinnig land als het gaat om zijn verleden. En nu hebben we het over min of meer recent verleden. Je zou denken dat een land gemakkelijker spijt kan betuigen dan een individu, omdat er wijze mensen aan de macht zijn. Een land heeft ook iets van een huwelijk. Stel je eens voor dat je op een gegeven moment beseft dat je met iemand getrouwd bent die geen sorry kan zeggen. Absurd, want er zijn geen heiligen op de aarde, vooral niet in een huwelijk. Maar als je je hebt gewapend met geduld en je hebt toekomstplannen met je partner, ga je in discussie. Ik hoor mijn man al zeggen: ‘Praten? Alweer praten?’
Ook voor een land is praten een manier om de verschillende groeperingen/minderheden aan het woord te laten komen. Het publieke debat heeft iets van gezinstherapie, therapie die ieders rol in een gezin duidelijk maakt, als dat niet vanzelfsprekend is of wanneer het gezin iets meemaakt wat de rolverdeling doet verschuiven. Zo gaat het ook in de maatschappij: het debat over Zwarte Piet begon toen de ontevredenen hun stem verhieven.
De grote teleurstelling die ik over mijn geboorteland voelde, was niet het communisme zelf. Maar het feit dat het na de val van de Muur nog bijna dertig jaar heeft geduurd tot het communisme tot een misdadig regime werd verklaard. En dat helaas nog met sotto voce.
Maak het verleden bespreekbaar, zou ik zeggen. De geschiedenis onder het tapijt houden is niemand ooit gelukt, ook al wordt het vijftig jaar lang geprobeerd. De geschiedenis heeft een lange adem, duurt langer dan opeenvolgende generaties. De waarheid heeft iets van een zwangerschap: je kunt haar niet te lang geheimhouden. De geschiedenis is altijd zwanger van de waarheid, alleen duurt zo’n zwangerschap veel langer dan bij haaien. Elk jaar rond 4 mei, 15 augustus en 6 december heeft de geschiedenis een soort miskraam. Tot nu toe in ieder geval. Maar het publieke debat begint toch langzamerhand pootjes te krijgen. Misschien moeten we niet meer wachten op die drie data in het jaar. Ik lees dat Rotterdam zijn eigen verleden tot op de bodem laat uitzoeken. Vrij uniek in Nederland, zo niet in Europa.
Den Haag, komt er bij ons een Migratiemuseum of niet? Of is het net als met Sinterklaas: hij komt alleen als je braaf bent geweest? In dat geval kennen we het antwoord. Laten we hopen dat het voorbeeld van Rotterdam besmettelijk wordt.
Den Haag Centraal, 30 augustus 2018

Waarom worden vrouwen als Anne Faber geofferd aan het tbs-systeem?
Klinkt dat alleen mij bekend in de oren? Was het niet amper een jaar geleden dat Michael P. Anne Faber martelde, verkrachtte en vermoordde terwijl hij ‘werkte aan zijn terugkeer in de maatschappij’? En werd niet in 2016 nog een 21-jarige vrouw verkracht door tbs’er-op-verlof Henk van der V., die in 2000 de 16-jarige Ankie had vermoord?
Nu willen behandelaars opnieuw een dader van een vreselijk misdrijf begeleid verlof geven, hoewel volgens de kliniek de kans op herhaling groot is. Wik H. vermoordde in 2000 de 10-jarige Nienke én bijna ook haar vriendje van elf. Later probeerde hij ook nog verschillende vrouwen te verkrachten.

Ik heb Anne Faber niet gekend, maar vergeten zal ik haar nooit: een jonge vrouw in het begin van haar leven, popelend om een toekomst op te bouwen. In enge sprookjes uit mijn kindertijd werden elk jaar onschuldige meisjes geofferd aan zevenkoppige draken, totdat het monster na een strijd op leven en dood door de mannelijke held werd gedood. Die sprookjes las ik in mijn moedertaal in een land dat met diverse monsters worstelde.
Maar in Nederland zitten de kleine meiden op hockey of voetbal en hebben ze feministische vaders, dacht ik.
Hoe komt het dan toch dat ze worden geofferd aan de draak? Want dat is wat er gebeurt. Waarom zien we niet dat het systeem meisjes doodt? Mensen als Michael P. en Henk van der V. worden door het systeem geholpen te verkrachten of te doden. Hen met verlof sturen vergroot juist de kans op herhaling, blijkt uit de bovenstaande voorbeelden.
En als je hoort dat ook Wik H. misschien verlof krijgt, denk je: wie is de volgende Anne Faber? Wie is de volgende dochter die van haar fiets gerukt wordt, gemarteld, verkracht, gedood? Omdat een begeleider vindt dat het leven van een dader fijner zou zijn als hij verlof krijgt?

Anne Faber is niet alleen Anne Faber, ze is een van ons, een van onze dochters. Haar dood had moeten bijdragen tot hervorming van het falende systeem, een keerpunt moeten zijn in de geschiedenis van het strafrecht en het tbs-systeem. Rechters, begeleiders, minister, vrezen jullie niet voor jullie dochters en kleindochters?
De zaak van Anne Faber is geen zaak om te vergeten. Als ik de rechter was die destijds geen tbs heeft opgelegd aan Michael P., had ik haar foto op mijn bureau gezet naast een foto van mijn eigen kinderen. Om me mijn eigen falen en het falende systeem dagelijks te herinneren. Want dat falende systeem betekent verwoeste levens.
En begeleiders: hebben jullie geen empathisch vermogen? Want als ik me moet voorstellen wat Nienke en Anne en al die andere vrouwelijke slachtoffers die het systeem allang vergeten heeft, hebben moeten doorstaan, wil ik weer emigreren, ditmaal naar de maan.
De vermoorde Nienke uit Schiedam zou nu 28 zijn geweest, Anne Faber een jaar jonger. In Nederland moet iedereen een fijn leven hebben, zelfs moordenaars van kinderen en jonge vrouwen, maar hoeveel weegt het verloren leven van Anne of Nienke? Wat betekenen zij voor ons, die hen niet hebben kunnen helpen? Niets, omdat ze niet meer zijn? Niets, omdat ze gewoon pech hebben gehad?
Trouw, 22 augustus 2018

Wat kun je zeggen over de oude geschiedenis als de recentere pijnlijker is?
De woorden gingen afgelopen vrijdag en zaterdag in Boekarest voor de helft op. Ze waren inderdaad talrijk, de Roemenen die tegen de huidige regering kwamen protesteren: meer dan honderdduizend Roemenen uit de diaspora, onder wie ook ik, waren naar Boekarest gekomen om te demonstreren tegen de regering en leider van de regeringspartij, een Roemeense Erdogan.
Samen met een Roemeense schrijfster liep ik naar het plein voor het regeringsgebouw, waar ik de Nederlandse vlag van de Roemenen uit Nederland zocht. Een paar keer zag ik hem, maar de massa zoog me naar binnen en voerde me steeds een andere kant op.
Het enthousiasme dat ik met al die honderdduizend mensen deelde, was sterker dan wapens zoals het traangas, de granaten of de waterkanonnen op de pantserwagens waarmee de Roemeense regering de Roemenen uit de hele wereld ontving.

“Kijk de tanks daar”, zei de Roemeense schrijfster en ik vroeg me af hoe ernstig de situatie zou kunnen worden. Toen de gendarmerie traangas inzette, keek ik om me heen, naar de kinderen, de vele kinderen op de ruggen en schouders van hun ouders. Mijn Nederlandse man en kind, die mee naar Boekarest waren gekomen maar niet naar het eerste protest, sms’ten ik zodra mijn keel en ogen begonnen te branden: ‘Blijf waar je bent, niet in de massa’.
Soms is een land net een man en met een Roemeense man heb ik nooit willen trouwen. Ik hield wel van hen, van de Roemeense mannen, maar niet tot aan trouwen toe. En ik ontmoette mijn minder macho Nederlander, op wie ik verliefd werd. En hij bracht een nieuw land met zich mee, een land waarin mijn grootste angst is dat de Scheveningse duinen op een dag zullen worden overspoeld en niet dat de gendarmerie je versuft met traangas en waterkanonnen. Een land waar, zoals bij veel mannen en landen, veel te verbeteren valt, maar waar je waardigheid en kansen krijgt om jezelf te zijn.
In Boekarest werd ik de ochtend na het protest wakker met hoofdpijn en duizeligheid, een paar uur kon ik niet in een rechte lijn lopen. Gelukkig was ik niet een van de vijfhonderd mensen die medische hulp nodig hadden en niet een van de kinderen die zich aan de nek van hun vader vastklampten toen de mensen begonnen te rennen. Mijn kind zat op de eerste avond van de protesten veilig in een boekhandel in de omgeving.

Volgend jaar is het dertig jaar na de val van de Muur en ik plande een reportage voor de Nederlandse media. Maar wat kun je zeggen over de oude geschiedenis als de recente geschiedenis pijnlijker is?
Een land is soms net een man: je wilt een betere, een bij wie je je veilig voelt, een die je waardeert, een met wie je je gelijk voelt, een die je na een reis thuis niet ontvangt met traangas en waterkanonnen.
Een Roemeense vrouw uit de diaspora vroeg aan de gendarme die haar met traangas verblindde waarom hij dat deed: “Wat wilde je dan, dat ik je neukte?”, antwoordde de man met de missie.
Trouw, 15 augustus 2018

Hoe is het om jou te zijn?
Niet zo lang geleden noemde iemand me de ‘Roemeens-Nederlands-Zuid-Afrikaanse schrijfster’, omdat ik sinds twee jaar naast Roemenië en Nederland nog een land heb om van te houden, het derde in het rijtje. Ik vond het leuk, misschien ook wel omdat ik geloof dat hoe meer identiteiten je hebt, hoe minder je je vastklampt aan een ervan. Hoe minder ze iets betekenen. Hoe vrijer je bent.
Nadat in het communistische Roemenië van de jaren tachtig een bekende zangeres was betrapt bij een poging naar Berlijn te vluchten, werd ze op de nationale radio met veel ironie ‘de Berlijnse zangeres’ genoemd. Het was toen een doodzonde om van je heilige nationaliteit af te willen. En als ik nu, meer dan dertig jaar later, om me heen kijk, zie ik die heiligheid nog steeds. Het is zo belangrijk wat we zijn, alsof we wie we zijn zouden kunnen verbergen achter ‘wat’ we zijn.
Het was in Zuid-Afrika dat ik Adama ontmoette, een Senegalese marktkoopman van wie ik na lang onderhandelen een tas kocht. Van Roemenië had hij nog nooit gehoord en Holland zei hem ook niet veel. Europa wel, dat leek het magische woord. Hij was spraakzaam, vlot, jongleerde met zijn tassen en sprak als een veilingmeester, het had me niet eens verbaasd als in de hocuspocus ineens mijn portemonnee foetsie was geweest. Mijn hersenen waarschuwden me, maar het spektakel was veel te vrij om me zulke aardse zorgen te maken. Adama stelde me zijn drie broers voor, aan wier vingers ook gekleurde tassen groeiden en het woord ‘Europa’ hing ook ergens in de lucht. Misschien was ik nooit méér Europeaan in iemands ogen geweest dan toen in de ogen van Adama en zijn broers.
En ik werd niet bestolen op de markt door hen. Nee, dat gebeurde in de buurt van de ‘Magische Boer’, een disco in Bloemfontein, door een andere jongen. Een jongen met een enorme angst in zijn ogen. Hij had mijn rugzak geopend en pakte mijn telefoon, maar ik voelde het en draaide me om. Toen zag ik die enorme angst. Ik griste de telefoon terug en hij begon te roepen ‘This is mine!’ En ik: ‘Where is mine?’ Mijn eigen telefoon bleek in zijn mouw te zitten en we staken gelijk over. Ik zal die jongen nooit vergeten. Niet omdat hij mij had bestolen, maar vanwege de angst in zijn ogen. Toen hij in de koude Zuid-Afrikaanse nacht verdween, vroeg ik me af hoe het zou zijn om hem te zijn. Hoe zou dat zijn? In de discotheek, waar mijn drie collega’s en ik de enige blanken waren, dacht ik nog steeds aan die angst in zijn ogen. Hoe is het om de ander te zijn? “L’enfer, c’est les autres”, zei Sartre ooit en die nacht in Bloemfontein wist ik dat ook.
In mijn studententijd, toen we bij Frans ‘Lettres Persanes’ lazen, zagen we alleen de humor ervan: ‘Hoe kun je nou een Pers zijn?’ vraagt het Franse personage zich af, terwijl het Perzische karakter zich juist afvraagt: ‘Hoe kun je nou Frans zijn?’
Vandaag de dag doorleef ik de serieuze, bijna dramatische kant van die retorische vragen van de twee personages van Montesquieu. Hoe is het om Perzisch te zijn?
Wíe we zijn is veel interessanter dan wát we zijn. Wie ben je? En hoe is het om jou te zijn?
Trouw, 8 augustus 2018

Deze wereld heeft geen sokkels voor vrouwen, maar sekswerker Evelyn Rochel verdient er één
Deze wereld heeft geen sokkels voor vrouwen als Evelyn Rochel Villalba, in ieders ogen gewoon een prostituee. Maar zij is een heldin! Voor degenen die het interview met haar in NRC (19 juli) niet hebben gelezen: Evelyn Rochel Villalba (43) is een Colombiaanse sekswerker in Madrid, die strijdt voor de rechten van sekswerkers in Spanje.
In 2017 spande ze een rechtszaak aan tegen haar bazen in een Madrileense club, wat haar haar baan, haar huis en bijna haar leven kostte. Ze beschuldigde hen van schending van de mensenrechten. “Omdat íemand het moet doen”, zegt ze er zelf over, bewust dat ze zo’n zaak mogelijk niet gaat winnen.
Evelyn Rochel is een mengeling van Don Quichot en Erin Brockovich, maar is vooral zichzelf: een vrouw die de uitbuiting zat was, een strijdster die doorging, zelfs toen haar collega’s haar aanvielen.
Toch is het iets anders in het verhaal van deze fantastische vrouw wat mij diep raakt. Twintig jaar lang stuurde Evelyn Rochel geld naar huis voor de studies van haar neefjes en nichtjes. Een is inmiddels advocaat, een ander architect. Op zich al heel mooi. Maar zij deed nóg iets bijzonders, wat boven alle hulporganisaties en regeringen en Europese Unies uitstijgt: bij notariële akte liet ze vastleggen dat haar nichtjes, de advocaat en de architect, op hun beurt hetzelfde met hun eigen kinderen zullen doen: hun studies betalen. Zorgen dat de kinderen educatie krijgen.
Want Evelyn Rochel, een meisje afkomstig uit een arme wijk in Colombia, een in opstand gekomen prostituee in Madrid, weet dat educatie dé sleutel voor een beter leven is, een leven waarin je rechten als mens misschien niet zomaar geschonden worden. Van haar werk als prostituee betaalde ze dus geen villa, ze schonk haar neefjes geen auto of vakanties. Nee, ze betaalde hun studies.
Misschien lijkt dat ons in het Westen – niet wetend hoe het is om niet naar school te kunnen of mogen gaan – geen big deal. Maar dat is het juist wel, het is net zo’n big deal als de reis naar de maan.
Denk aan alle kinderen in de wereld die al op hun vijfde werken, denk aan de kinderen die in een Afrikaans land zelfgemaakte windmolentjes van ijzerdraad verkopen langs de weg, denk ook aan de zevenjarige herdertjes in Oost-Europese landen: herder geboren – herder gebleven. Denk aan al diegenen die het ook zouden willen: elke zomer schoolspullen kopen en een nieuw lesrooster krijgen.
De wereld zit vol mogelijkheden die nooit zullen uitkomen. Als ik de Belastingdienst was, zou ik een speciale aftrekpost voor de rijken instellen: belastingaftrek voor studiebeurzen ten behoeve van kansarme kinderen, minder belasting betalen als ze een toekomst voor arme kinderen mogelijk maken. Dat is wat Evelyn Rochel deed. Niet alleen voor haar neefjes en nichtjes, maar ook voor hún kinderen. Alsof ze direct uit een van de theorieën van socioloog Pierre Bourdieu komt, wist Evelyn Rochel hoe belangrijk cultureel kapitaal is, waarin het kind een opleiding, vaardigheden en kennis krijgt.
De rechtszaken tegen haar voormalige baas gaat ze misschien verliezen. Of niet. Wie weet? Misschien wil de rechter die haar zaak behandelt ook geschiedenis schrijven en stelt hij haar in het gelijk, in de naam van alle uitgebuite prostituees ter wereld. Dat weten we niet. Wat we wel weten is dat Evelyn Rochel Villalba tegenwoordig al haar geld stopt in het bouwen van een sportschool in haar geboortestad in Colombia.
Trouw, 1 augustus 2018

Blok is het type Nederlander dat ik heb geleerd te negeren
Na de recente uitspraken van minister Blok lijkt het alsof iedereen wil laten zien – in beelden en voorbeelden – hoe multicultureel we zijn. Maar niet wíj zijn het probleem, maar de nu wereldbekende minister Blok.

Zolang we dat niet begrijpen, blijven we zoeken naar voorbeelden van multiculturalisme, die soms nogal komisch overkomen. Dat je als Nederlander drie keer in de week shoarma eet met je vrouw , betekent immers nog niet dat je overtuigd bent van het succes van de multiculturele samenleving.

Blok is net mijn Nederlandse schoonmoeder, die mij – Oost-Europese schoondochter – vroeg of ik eigenlijk wel christen ben. En dat met enige regelmaat. En ik was zo naïef om het probleem bij mezelf te zoeken. Een van de ‘grappigste’ vragen die ik ooit na een lezing kreeg, was of we in Roemenië wc’s hadden. “Nee”, antwoordde ik toen, “juist voor de wc’s ben ik naar Nederland gekomen.”

Blok is het type Nederlander dat ik heb geleerd te mijden. Te negeren. Maar Blok is Nederland niet. Hij is slechts de vrouw die je vraagt of je de oppas van je (eigen) kind in je kinderwagen bent, de hooggeplaatste functionaris aan wie je je voorstelt en vertelt dat je Roemeense bent, waarop hij spontaan antwoordt: ‘Geeft niet, hoor!’. Hij is de buurvrouw die ‘Ga terug naar je eigen land!’ roept, de lezer die zegt dat je gemengde huwelijk tot mislukking is gedoemd. En zo kan ik nog een paar voorbeelden geven. Het type dat je helaas op alle niveaus van de maatschappij tegenkomt, van schoonmoeder tot minister. In feite een primitief type, diep overtuigd van zijn eigen waarheid. Het type mens dat geen echte reis maakt in het leven, maar in zijn cirkeltje blijft.

Ik herken het type vrij snel, soms al voordat ik met hem in een interactie beland. Op de tijdlijn van het racisme is het de voorouder van het type dat heeft geleerd zich zo veel mogelijk in te houden, maar hetzelfde uitstraalt. Eigenlijk zijn we verbaasd dat Blok in die evolutie nog bij de homo habilis zit, terwijl we dachten dat hij bij de erectus hoorde te zijn, gezien zijn functie tenminste. En Blok is lang niet het ergste type, kijk maar rond in de Nederlandse politiek: van hoeveel anderen wachten we nog op de ‘oprechte’ excuses? We zijn in shock, omdat we ervan zijn overtuigd dat wij, Nederlanders, hoog op de evolutieschaal staan. Dat wij sinds de eerste tulp alleen maar vooruitgang boeken. Als iemand niet in het Nederlands, maar in het Neanderthaals roept, schrikken we ons dood.

Na een paar moeilijke jaren in Nederland heb ik ervoor gekozen om alleen de voordelen van migratie te zien. Om niet meer te piekeren, om de kans opnieuw te beginnen volledig te benutten. Om mezelf, als buitenlandse, rijker te voelen, juist omdat ik meer, meer, meer heb. Om, net als Mesut Özil, die Duitse voetballer met Turkse roots, twee of meer harten te hebben. En om mijn rijkdom te laten zien. Ik heb besloten om het type Blok en andere Blok(ken) zoveel mogelijk te vermijden. Om de ‘Ga terug naar Roemenië’-buurvrouw achter te laten en naar een ‘betere’ buurt te verhuizen. Om hun de (non-)aandacht te geven die zij verdienen.

Moeilijker wordt het als iemand als Blok minister wordt. Dat hij minister van buitenlandse zaken is, zie ik als een ironie van onze (kleine) geschiedenis. Ik neem aan dat het gecorrigeerd kan worden.
Trouw, 24 juli 2018

Geëngageerd
Ik ontmoette Saskia bij mijn eerste echte demonstratie, zo’n protest waarbij je met spandoeken staat en leuzen roept. We protesteerden voor beëindiging van de prostitutie in de Doubletstraat en Saskia viel op tussen die enkele politici die verplaatsing ook goed vonden, zolang er maar pers bij was om, zo vlak voor de verkiezingen, hun aanwezigheid te melden. Saskia viel op, omdat ze meende wat ze zei, niet met woorden alleen, maar met heel haar lichaam.
Deze week bezocht ik haar in haar atelier aan de Stille Veerkade, niet ver van de Doubletstraat. Vanaf een geïmproviseerd balkonnetje liet ze me ‘oud en nieuw Den Haag’ zien, maar ik moet toegeven dat ik niet onder de indruk was, omdat ik hoogtevrees heb en bijna niets heb gezien.
Maar des te meer was ik onder indruk van het Den Haag in haar atelier, van de portretten aan de wanden. Een Den Haag waarin vrouwen worden uitgebuit, bedreigd, geslagen, of zelfs vermoord. Vrouwen die in hun helse reis naar een beter leven in Den Haag belanden. Saskia toonde me in haar portretten de duistere kant van de migratie, waarbij vrouwen en meisjes hun onschuld en dromen inruilen voor een paar centen en herinneringen die de ziel verstikken en het lichaam martelen. Saskia schilderde de meiden van de Doubletstraat en reisde zelf naar Oost-Europa om hen beter te begrijpen. Als wij op reis gaan, bezoeken we musea of gaan we voor de stranden; Saskia bezocht internaten en weeshuizen. Wij komen terug met souvenirs; zij kwam met portretten van weeskinderen. Ik wilde haar niet vragen wat haar drijft. Ik keek rond in Saskia’s atelier en het duizelde me bij de pijn die ik in elke blik van een kind of jonge vrouw zag.
Naast het raam zag ik de gesloten ogen van een dood meisje, gevonden in een gracht. Haar mond stond open. De ogen zullen me bijblijven, ook al waren ze dicht. De mond wilde nog iets zeggen, maar de dood liet het niet toe. Saskia zegt het voor haar, zo goed dat ik het meisje nooit zal vergeten. ‘Een Bulgaarse, gevonden in het water, een familielid uit Bulgarije kwam haar identificeren, jaren geleden.’
Na mijn bezoek heb ik nog een uur rondgelopen tot ik weer normaal lucht kon krijgen. De gezichten vergeet ik nooit meer: landgenoten, tijdgenoten, vrouwen zoals ik, meisjes zoals ik ben geweest.
Als ik aan Saskia denk, sta ik voor een dilemma: wat vind ik het leukst, dat ze kunstenaar is, een ware, of dat ze zo geëngageerd is? We hebben in Den Haag onze eigen Marlene Dumas en ik wist het niet! Op 1 september opent Saskia Tannemaat een nieuwe expositie in de Twelve Twelve Gallery in Den Haag.
Den Haag Centraal, 5 juli 2018

The Hague Gardian
Ik lig al een paar dagen met koorts in bed. Geen malaria, maar een stevig griepje.
Maar omdat ieder nadeel zijn voordeel heeft, kijk ik tussen de slaap-, eet- en drinkpauzes naar een Netflix-serie. Niet zomaar een, maar een serie die onze stad als kader gebruikt. ‘Crossing Lines’ is een Amerikaanse serie over een eliteteam gelieerd aan het Internationale Strafhof in Den Haag. Het is waar dat het International Crime Court (ICC) in werkelijkheid alleen oorlogs- en soortgelijke misdaden behandelt, die in deze film niet echt aan bod komen, maar voor iemand met koorts is dat maar een detail.
Leuk is dat ‘le quartier general’ van het ICC in de serie daadwerkelijk in Den Haag is, ongeveer onder het kantoor van premier Rutte als je de beelden van de film op de werkelijkheid plakt. Ook Rotterdam en Amsterdam komen aan bod. Misdaden in Praag, Berlijn, Parijs, maar ook Sofia worden opgelost door het ICC in Den Haag, en Europa lijkt klein en lijkt enigszins op een goulash met van alles erin. Wat natuurlijk ook niet ver van de werkelijkheid is, aangezien criminelen in Europa in het echt ook moeiteloos van land naar land kunnen reizen.
Hilarisch zijn de clichés. Ook in deze serie over Nederland ontbreken Van Gogh en Vermeer niet. De ‘local women’ zijn roodharig en zouden beter passen in ‘Het meisje met de parel’ dan in een serie over Nederland anno nu. In elke aflevering zie je een of twee keer het Binnenhof voorbijkomen en eenmaal hoorde ik de oude Donald Sutherland, die mijn dochter zelfs kent, in het Nederlands zeggen: ‘Geef me de rekening, alstublieft.’ Namen als Scheveningen of Schiphol werden drie seizoenen lang niet één keer goed uitgesproken.
Mijn favoriete aflevering was die over de zaak tegen een Afrikaanse dictator, waarin de rechterhand van Donald Sutherland, alias Michel Dorn, met haar bron communiceert via advertenties in The Hague Guardian! Toen wist ik zeker dat mijn koorts even steeg, want dat moest ónze krant zijn!
We wonen in een piepkleine stad, in een klein Europa. Het team vergadert vaak in de trein en dat lijkt vaak op een mooie reclame voor de Thalys. Bij een echtelijke ruzie in die mooie stoelen in een van de eerste afleveringen had ik een sterk déjà vu.
Alles is bekend en gebeurt dichtbij. In Europa, dat ik nooit kleiner heb ervaren dan in deze serie. En hoewel de serie zeker geen documentaire is, was ik nooit blijer om het Binnenhof op tv te zien, mede dankzij de koorts natuurlijk. We zijn klein, maar afgaand op deze serie wordt er veel onrecht rechtgezet in onze kleine Den Haag.
Den Haag Centraal, 28 juni 2018

Beren op de weg
Het Leger des Heils slaat alarm over de overvolle daklozenopvang. Het gaat om honderden mensen die mogelijk een gevaar voor de samenleving vormen en opvang nodig hebben. De waarschuwing komt van Legercommandant Hans van Vliet.
Zulke berichten horen meer thuis in mijn geboorteland dan hier, dacht ik, maar misschien moet ik er maar aan wennen. (Met geweld van hun ouders gescheiden migrantenkinderen hoorden tot drie jaar geleden ook niet bij Amerika, maar zijn nu de Amerikaanse realiteit.)
Eens per jaar, vooral na een strenge winter, waarschuwde mijn vader me dat ik ’s middags binnen moest blijven omdat er uitgehongerde beren rondliepen die schaamteloos varkens uit hun hokken kwamen plukken. Niet ver van ons dorp liep een beer via het trappenhuis tot de vierde verdieping, waar hij een mens doodde. De beer werd doodgeschoten en op het nieuws werd ons verteld dat beren een gevaar voor de samenleving waren geworden. Zoals deze daklozen, voor wie deze meneer ons waarschuwt. Wat mij hierbij verbaast, is de nuance dat ze een gevaar voor de samenleving vormen en dat we daarom een oplossing moeten vinden. Er wordt geen beroep meer gedaan op de menselijke kant van de lezer, zoals we gewend zijn van goede doelen en liefdadigheidsinstellingen. Nee, we moeten een oplossing vinden voor de mogelijk gevaarlijke daklozen, omdat wij anders in gevaar verkeren. We doen het niet voor hen, maar voor onszelf, en dus we zijn verplicht het te doen.
Het gaat niet goed met de wereld, vrees ik. We zijn bang voor mensen zoals voor wilde beren en van beer tot wolf is niet ver. Homo homini lupus, zegt een Latijns gezegde. De mens is wolf voor de mens. Net internationale politiek.
De commandant van het Legers des Heils vraagt de gemeenten een oplossing te vinden. En wel voordat de gewone mens in paniek raakt en overal beren gaat zien. In acht jaar tijd is het klantenbestand van het Leger des Heils gegroeid van 30.000 tot 50.000. We leven in moeilijke tijden. Zelfs in Nederland. Maar door onze overvloed zien we dat niet. We leven in een reusachtige tompouce en zolang de beren niet tot onze verdieping komen en van onze tompouce eten, bestaan ze niet. Zoals ook die kinderen van Amerikaanse/niet-Amerikaanse migranten niet bestaan. Misschien zou het beter zijn als Trump met hen een akkoord zou sluiten en niet met Kim. Want als ik Trump was, zou ik banger zijn voor hen.
‘Het maakt mensen niet uit hoe het met de ander gaat,’ concludeert de commandant van het Leger des Heils. Op een dag zal de tompouce in onze keel blijven steken en van de schrik zullen we grote ogen opzetten. En wie weet wat we dan zullen zien…
Den Haag Centraal, 21 juni 2018

Pas op, Den Haag
Niets gaat boven Den Haag op zondag, het Lange Voorhout, de mooie markt. Vredig Den Haag. Maar afgelopen zondag liet vredig Den Haag me even schrikken. Aan het begin van de antiekmarkt ineens veel politie. Ik heb ze geteld: veel! Voor de drie als zodanig herkenbare moslims bij het gedenkteken Karel Bernhard van Saksen: een demonstratie. Ik ging dichterbij kijken en hoorde een gesluierde vrouw tegen haar twee kindertjes zeggen: “Deze man heeft niets gedaan en is onterecht gearresteerd.” Ze wees op een foto en schudde zachtjes het armpje van het jongetje van twee. Hopelijk nog te klein om het te onthouden, dacht ik en ik liep door.
Toen ik na een kwartier terugkwam, was er een heus protest aan de gang. Twee jongemannen met een lange baard in een Arabisch gewaad informeerden ons, de pakweg vijftien aanwezigen, dat ‘onze broeder’ Tarik Chadlioui, alias Tarik Ibn Ali, ‘onterecht gevangengehouden wordt in Spanje’. De eerste en ongeveer enige bron die stelt dat ‘onze broeder’ onschuldig is, begreep ik na enig onderzoek op internet: alle andere bronnen op internet, de media, meldden juist dat Chadlioui wordt verdacht van het leiden van een terreurcel die jongeren in Spanje voor terreurbeweging IS zou rekruteren. Ook zou hij de beweging via YouTube hebben gepromoot, wordt hij haatimam genoemd etc. Ze stonden daar namens zijn familie, zeiden de lange baarden. Ook twee van zijn vele kinderen zaten er, samen met de opa. Er werd in vier talen gesproken: Arabisch, Spaans, Nederlands en Engels. Ongeveer dezelfde boodschap, andere woorden: ‘We zijn goed voor iedereen, geliefde brothers and sisters, steun onze broeder, de islam is alleen peace op aarde!’
Nederlanders die voor de markt kwamen, liepen verder. Behalve ik was er nog één belangstellende buiten de aanhang van de broeder: een freelancefotograaf. Verder geen pers, toen. Wel de tot de islam bekeerde ex-PVV’er Van Doorn.
Ik vond het eng, daar in hartje Den Haag. Het verbaasde me dat er toestemming was gegeven voor zo’n actie, maar ja, natuurlijk snap ik niet alles. Thuis bekeek ik de demonstratie nog eens op Facebook en vond het er minder eng uitzien. Maar op Facebook was niet alles geplaatst. Ik had een van de baarden duidelijk ‘Pas op!’ horen zeggen en wilde begrijpen voor wie die waarschuwing was bedoeld; op hun Facebook-pagina vond ik het niet.
Ik zag de mensen rustig naar de antiekmarkt lopen en kreeg het gevoel dat Den Haag slaapt, de slaap van Doornroosje.
Laten we hopen dat de Schone Slaapster Den Haag nooit door een terroristische aanval zal worden wakker geschud.
Den Haag Centraal, 14 juni 2018

Migratiemuseum
Het lang geplande migratiemuseum lijkt mijn vakantie wel: tot op het laatste moment weten we niet of het doorgaat, het is alsof het uit de hoed van de ene goochelaar wordt getoverd, terwijl de andere goochelaar het juist in de hoed wil laten. Zoiets gebeurt soms bij machtswisselingen, niets nieuws onder de zon. Maar Den Haag zou een Migratiemuseum moeten hebben. Gezien zijn verleden, zijn heden en zijn toekomst.
Meer dan de helft van de bevolking van Den Haag heeft een migratieachtergrond en daarmee is alles gezegd. Maar Den Haag is conservatief en daarmee is ook iets gezegd. Ik vraag me af of Den Haag conservatiever is dan andere grote steden in het land. Behalve Amsterdam dan, waar de nieuwe wethouder van kunst en cultuur in Marokko is geboren.
Laatst bezocht ik een muzikale avond over Afrika. Tien fantastische zangeressen brachten authentieke Afrikaanse muziek ten gehore. De avond stond onder leiding van een Nederlandse, blanke dame, die het goed deed en toch ook weer niet. Zij vertelde het verhaal, zong mee, trok de conclusies. Het was leuk, maar toch ook weer niet, omdat juist door haar inbreng het authentieke minder was. Af en toe had ik het gevoel dat ik naar een documentaire keek waarin een geschoolde blanke een inheems volk introduceert. In de pauze vroeg ik mensen om me heen wat zij ervan vonden en ze zeiden, min of meer, dat de blanke dame het verpestte. Maar, en hier komt mijn point, dat die tien Afrikaanse zangeressen zonder haar niet op het podium zouden hebben gestaan. Dat ze een blanke nodig hadden die hen kon introduceren. Misschien hadden de mensen gelijk, misschien niet. De show was in het hele land te zien, niet alleen in Den Haag. De zaal zat vol migranten, misschien maakten zij meer dan negentig procent van het publiek uit. En die overige tien procent had wel iets met Afrika: ‘Toen ik de laatste keer in Afrika was,’ heb ik bij de bushalte, na de show, meermalen horen zeggen.
Vorige week liep ik door een straat met een kerk waar ik geen woord Nederlands heb gehoord. De kerk was vol en het voorhof ook, en de helft van de straat was geblokkeerd, met Polen. Geen kerk in Den Haag die voller is dan de Poolse kerk. Zou je hun verhalen niet willen horen? Zou je geen festival over migratie willen bijwonen? Misschien in het toekomstige Migratiemuseum. Want een Migratiemuseum In Den Haag kun je alleen vertragen, niet verbieden.
In Rotterdam komt een Migratiemuseum voor verhalen van mensen die Nederland verlaten, las ik in de krant. Ziet niemand de humor hiervan in?
Den Haag, 7 juni 2018

Onze Anne
‘De moord op onze Anne had voorkomen kunnen worden. Daar ben ik van overtuigd,’ zegt de vader van Anne Faber in de Volkskrant. En hij heeft gelijk.
Het is zeker niet de eerste keer dat het systeem faalt, maar in dit geval moet het systeem zich schamen. En daarmee ook wij, die het falende systeem tolereren. Ik had een ander beeld van Nederlanders: hulpvaardige initiatiefnemers, mensen die rechtzetten en steunen, pioniers. Maar in het tragische geval van Anne Faber blijken we passief en vergeetachtig, het lijkt ons niet te kunnen schelen dat Anne Faber op beestachtige wijze om het leven kwam, niet door een ongeluk, maar door een misdadiger die vrij rondliep. En daarvoor moeten we ons diep schamen, zeg ik nogmaals. Anne Faber is immers ook ‘onze’ Anne, is van ons allemaal. Haar vader eist gerechtigheid voor de dood van zijn dochter en wij moeten onze stemmen mengen met de zijne, want zijn Anne had ook onze Anne kunnen zijn, onze Maria of Fatma, onze zus of dochter, die door een vrij rondlopende misdadiger, vanwege een falend systeem, om het leven wordt gebracht. Michael P. heeft Anne niet alleen gedood, hij heeft haar ook verkracht en vernederd, een pijn laten lijden die wij ons niet eens kunnen voorstellen. Waarom heeft onze Anne dat moeten verduren? Waarom zou een vrouw, zo’n jonge vrouw met een hart vol dromen, het slachtoffer moeten zijn van een slap, onervaren, onprofessioneel en ongevoelig systeem? Zelf zijn wij ook Annes, wij kunnen ook zomaar verkracht of gedood worden, wij zijn haar zussen en haar moeders, wij zijn haar.
Een systeem dat ondanks alle aanwijzingen niet kan inschatten hoe gevaarlijk een misdadiger is, is een slecht systeem, en degenen die het systeem vertegenwoordigen, zijn slechte dienaars van het systeem. Zij moeten hun verantwoordelijkheid nemen voor de dood van onze Anne. Hoeveel betekent het leven van een jonge vrouw in het huidige Nederland? Volgens het systeem niets, Annes waarde in de ogen van de toenmalige voorzitter van het gerechtshof, Rinus Otte, is een dikke nul, en in zijn ogen is niet alleen het leven van Anne een dikke nul, maar ook het leven van de twee minderjarigen die in 2012 door Michael P. werden verkracht. En ook het leven van ons, de andere Annes.
We zijn Nederlanders, trotse bewoners van een land waar het leven van onze Anne in de ogen van het rechtssysteem en zijn toenmalige vertegenwoordiger, Rinus Otte, niets betekent. Is ons land beter dan een van die landen waar vrouwen worden gestenigd? Echt? Als je naar de dood van Anne kijkt niet! De moord op onze Anne had voorkomen kunnen worden. Vader van Anne, ik ben het met u eens. En ik roep met u mee.
Den Haag Centraal, 31 mei 2018

Vrouwen
Ik zat op het enige vrije bankje voor de Hofvijver. Het begon nogal warm te worden, voor ons begrip tenminste. Het was al de derde warme dag op rij en eerlijk gezegd wist ik niet hoe ik drie warme dagen moest benutten.
Ik haalde een boek uit mijn tas en begon te lezen. Een mevrouw vroeg netjes of ze naast mij mocht zitten. Amper twee minuten later verscheen er, uit het niets, een microfoon tussen ons twee, groot als een ouderwetse nachtkastlamp.
Verderop een cameraman, die ons al aan het filmen was. En aan het andere uiteinde van de microfoon een stem. Maar in plaats van op te kijken duwde ik mijn hoofd dieper in mijn boek. De woorden (tegen de mevrouw naast me) hoorde ik wel: “Mevrouw, ik ben psychologe en ik wil u wat vragen over uw liefdesverdriet.” Pardoes. Ineens realiseerde ik me hoe saai mijn boek was. Ik hoorde mijn buurvrouw gehaast ademen. Ik keek op en zag hoe ze bleek werd en een paar keer slikte. “Liever niet,” zei ze zacht en ze keek angstig om zich heen. “Ik probeer er elke dag overheen te komen,” vulde ze aan, zo zacht dat de microfoon met menselijk verlengstuk het vast niet hoorde. Maar toen richtte de microfoon zich tot mij: “Hebt u weleens liefdesverdriet gehad, mevrouw?” Ik keek en zag dat de mevrouw en ik de enige vrouwen zonder man op de bankjes waren. Dus kwetsbaar in de ogen van de microfoon.
Ik moet zeggen dat, hoewel ik een Nederlands paspoort heb, mijn bloed nog steeds op de Roemeense manier kan koken. (En soms is het de vraag of ik ook niet wat zigeunerbloed heb.)
Eén seconde dacht ik erover om mevrouw de psycholoog met haar eigen wapens te verslaan. “U niet?”, had ik haar willen vragen. “Wat hebt u zelf, een gebroken hart, onbeantwoorde liefde, geen orgasme met uw eigen man? Gescheiden? Hoe komt het dat u zoveel tijd hebt? Gaat u met de cameraman naar bed? Hebt u het deze ochtend nog gedaan? Hebt u soms drie mislukte IVF-pogingen achter de rug? Symptomen van een uitgedroogde vagina? Een vader die u verlaten heeft? Verkeerde partners? Of bent u gewoon een bitch, een ongevoelig mens, en kan het u niet schelen dat u een kwetsbaar mens breekt, op de dag dat ze van ver (zo zou ik later horen) naar Den Haag is gekomen om haar problemen even te vergeten?” Ik heb dit allemaal niet gezegd. Ik heb haar gevraagd (niet erg netjes) om ons met rust te laten.
Daarna ben ik nog twee uur op het bankje blijven zitten en heb ik een moeilijk levensverhaal aangehoord. We hebben elkaars hand vastgehouden en elkaar moed ingesproken.
Den Haag Centraal, 24 mei 2018

Tijd is luxe
De Haagse politie arresteerde vorige week een man die drie mensen had verwond met een mes. De slachtoffers zijn buiten levensgevaar.
Een week later schoot de Parijse politie in een soortgelijke situatie een man dood die vier slachtoffers met een mes had verwond, van wie er een overleed. De Franse minister van Binnenlandse Zaken feliciteerde de politie op Twitter voor het neutraliseren van de aanvaller.
Twee verwarde mannen, zoals de pers ze in beide landen noemt, de een afkomstig uit Syrië, de ander uit Tsjetsjenië, allebei ‘Allahoe akbar’ (god is groot) roepend tijdens hun daad. Twee gelijke daden, verschillende consequenties. In een stad als Parijs, levend in angst na Hebdo en Bataclan, volgt de politie duidelijke regels om een nieuwe aanslag te voorkomen. Ook in de Franse pers lijdt het geen twijfel dat het om een terrorist ging.
Anders is de optiek van onze politie en autoriteiten, wat verklaarbaar is door het feit dat een terroristische aanslag ons stadje tot nu toe bespaard is/was gebleven. Gelukkig. Daarnaast bleek ‘onze’ dader ook bekend te zijn bij de politie, omdat hij een tijdje geleden zijn huisraad op straat had gegooid. Malek (want zo heet hij) stond niet op de lijst met potentiële terreurverdachten.
Men leek het erover eens: het betrof een verward persoon. Zelfs de politie en de woordvoerder van burgemeester Krikke meldden dat de man al bekend was bij instanties vanwege ‘verward gedrag’. Ik heb het nergens gelezen, maar ik kan me voorstellen dat ook onze Haagse politie een schouderklopje heeft gekregen, omdat ze de dader op z’n Haags hebben geneutraliseerd. Want stel je eens voor dat ze zoals bij Mitch Henriquez de nekklem hadden gebruikt, en de dader dus op Franse wijze hadden geneutraliseerd! We krijgen te horen dat de Franse dader in het verleden een aardige buur was, aldus zijn buurman, en dat er iets met hem gebeurd moet zijn. Zal best. We bidden dat de toekomst de autoriteiten niet in het ongelijk zal stellen. Hoewel ik denk dat het voor het dode slachtoffer niet veel uitmaakt of hij is gedood door een nuchtere terrorist of een… verwarde terrorist. Oh ja, ik vergis me: allereerst is onze dader geen terrorist en ten tweede is er bij ons geen dode gevallen.
Misschien wilde Malek zijn drie slachtoffers gewoon een gedwongen tatoeage geven en had hij geen moordaanslag in zijn agenda. Het gaat erom hoe je het bekijkt. En dat is eigenlijk het verschil tussen de Parijse politie en die van ons, tenminste officieel. Daar, in Parijs, hebben ze, na Bataclan, geen tijd meer om het te bekijken.
Den Haag Centraal, 17 mei 2018

Branoul
De mens heiligt de plek, zeggen we in mijn moedertaal, maar ik denk dat het gezegde al gedateerd is, want de mens is veranderd en de plekken ook. Toch kom ik soms mensen en plekken tegen die me aan dit gezegde doen denken. Neem nou een theater als Branoul en een artistiek directeur als Bob Schwarze: afgelopen zondag ging ik naar ‘Animal Farm’ in Branoul en in de eerste drie minuten moest ik al denken aan het gezegde. ‘Zijn er extra stoelen nodig?’, vroeg de artistiek directeur, reeds ‘gekleed’ als zijn personage, een minuut voor aanvang. ‘Oké, we zetten er nog wat stoelen bij.’ En met ‘we’ bedoelde hij zichzelf. In zo’n setting is de afstand tussen jou als publiek en de acteur nihil: een klein gezelschap gaat op het podium spelen voor jou!
Ik had dan ook het gevoel dat ik reisde in de tijd en dat ik naar een klein shakespeareaans gezelschap keek dat ad hoc iets voor mij ging spelen. De vijf mannen op het podium, alleen mannen, versterkten het gevoel van de tijdreis; immers, in de tijd van Shakespeare mochten er geen vrouwen op het podium (en dit is gelijk ook het enige wat ik zou kunnen aanmerken op wat ik zondag in Branoul heb gezien: dat er geen vrouw speelde, dat zelfs de rol van merrie Mollie, met lintjes in haar manen, werd vertolkt door een man.) Verder alleen een aangenaam gevoel van een goed gebruikte zondagmiddag!
‘Animal Farm’ is altijd actueel, ook afgelopen zondag, een dag nadat de wereld de tweehonderdste geboortedag van Karl Marx had ‘gevierd’. Het verhaal kennen we (of denken we te kennen), de werkelijkheid van het verhaal kent het Westen niet. Gelukkig maar! Het was echter niet de politieke kant die me nu boeide, na zoveel geziene Animal Farms en de Animal Farm waarin ik zelf ben opgegroeid, maar vooral het thema van de dierenrechten. Ik ben ervan overtuigd dat de nieuwe, vegetarische generatie middelbare scholieren, met gevoel voor dierenrechten, het verhaal een nieuwe impuls geeft. Het verhaal past gewoon bij hun overtuigingen.
Met één schoolklas heb je de zaal van Branoul vol. Het onderwerp boeit hen al, de voorstelling zal hen niet teleurstellen. Bob Schwarze knort, kakelt en verandert in het dier dat hij speelt. Als hij zich op een gegeven moment verspreekt, maakt hij er een grap van: ‘Het is warm.’ Het publiek lacht en de gecreëerde intimiteit wordt groter. De andere vier mannen doen niet voor hem onder, ik kan me nog steeds memorabele passages voor de geest halen. De middelbare scholieren zouden Napoleon (Marijn Prakke) ongetwijfeld ‘vet’ vinden en de interactie film/muziek ‘cool’. Docenten Nederlands/Engels/geschiedenis, Branoul komt de generatie scholieren aan wie jullie lesgeven heel mooi tegemoet!
Den Haag Centraal, 10 mei 2018

De geschiedenis is (g)een bitch
“De geschiedenis is een bitch,” zei ik inderdaad. Het was het enige wat mijn tienerdochter met oortjes in haar oren opving en het bleef natuurlijk niet onbestraft: “Zoiets kun je niet zeggen! Wat is dan geschiedenis volgens jou?” We zaten in de auto van Den Haag naar Bonn in Duitsland en in de oren van mijn man dreunde ik zo’n zeventig jaar geschiedenis op. Mijn conclusie hebt u net gehoord. Geschiedenis fascineert me steeds meer naarmate ik ouder word, maar op de wijze waarop kanker een hypochonder fascineert. Mijn man hoorde wel alles wat ik zei, maar op heel onverwachte momenten is hij wijs als een rabbijn en zwijgt hij. Gelukkig heb ik een tienerdochter die mijn uitlatingen niet onbestraft laat. En dus begon ik – close met de geschiedenis – een eigen herdenkingsmanifestatie: “De geschiedenis heeft zo veel levens verwoest!” Dat was voor mijn vrij geïrriteerde dochter te vaag en daarom wilde ik een concreet voorbeeld geven. Eerst een eigen voorbeeld. “Als ik, zoals jullie, in het Westen was geboren,” begon ik, en ik stopte, want ik zag mijn man en mijn dochter blikken uitwisselen in de spiegel, een van hun vele manieren van non-verbale, maar effectieve communicatie. Dus ik zocht een ander voorbeeld.
Een tijd geleden ontving ik een brief van een kennis waarin het ‘onbekende verhaal’ werd verteld van een miraculeuze redding van ruim 2300 Joden in 1940 uit de toenmalige Litouwse hoofdstad Kaunas.
Jan Zwartendijk, plaatselijk Philipsdirecteur, in 1940 benoemd tot consul, schreef visa uit voor Curaçao en Suriname voor Joden die op het punt stonden door de bezetters (eerst de sovjets, daarna de nazi’s) gegrepen te worden. Zijn Japanse collega Chiune Sugihara zorgde voor doorreisvisa. Ruim negentig procent van de Joden in Litouwen is in de oorlogsjaren uiteindelijk door de nazi’s vermoord, maar 2345 van hen werden gered.
“Het is maar hoe je het bekijkt,” zei mijn dochter. En ik mocht zelf de conclusie formuleren. De geschiedenis betekent wel oorlog, maar ook veel meer dan dat, meent mijn vijftienjarige dochter; de geschiedenis is ook de reddende engel in de naar mij gestuurde brief. En ook het gewone leven, zoals het onze en dat van vele anderen. Opeens kreeg mijn man zijn stem terug. De lijst met wat geschiedenis is, bleek lang.
Van ons drieën ben ik de enige die onder het juk van de geschiedenis heeft geleefd en ik hoop dat dat zo zal blijven. Maar mijn dochter heeft wel een punt. Namelijk dat de geschiedenis vreselijk kan zijn (en zich herhaalt), maar tegelijk veel meer dan verwoeste levens is en moet zijn.
Den Haag Centraal, 3 mei 2018

Blote voeten
Het is de tot nu toe warmste dag dit jaar. Ik zit in de trein naar Amsterdam. Vol. Behalve schuin tegenover me, daar zit één man op alle vier de plekken. Een keurige man van in de zestig, dacht ik toen ik eerst zelf naast hem wilde gaan zitten. Maar toen ik hem naderde, hield ik in als een galopperend paard dat op zijn achterbenen stopt en zijn hoofd in zijn nek gooit, als dat beeld u iets zegt. Het keurige gezicht had een lichaam met nek, romp en benen, en de laatstgenoemde waren ontbloot tot boven de knieën en lagen daar in al hun luister. De schoenen onder de bank; de keurige, blote, op het eerste gezicht van pedicurebehandeling voorziene voeten lagen te drogen op de bank ertegenover. Het gebeurt wel vaker dat ik mensen zie die hun voeten (doorgaans met schoenen en al) op de bank aan de overkant leggen en ik heb verschillende verhalen gehoord na mijn korte vraag aan hen (waarom?). Van geen reactie tot het meest intrigerende: “Mijn moeder heeft kanker, dus flikker op!” Dit is een ander verhaal, maar ik weet niet waarom, de voeten op de bank rijmden gewoon niet met de keurige kop. Ik heb ooit een voetenfotograaf ontmoet, waarschijnlijk heb ik het van hem, maar van Hollands Spoor tot Haarlem heb ik constant naar de voeten gestaard. Eigenlijk van de voeten naar het hoofd en weer terug. Tussen HS en Amsterdam waren er zes mensen die op de bank met de voeten hadden willen zitten, totdat ze de voeten zagen en min of meer dezelfde beweging maakten als ik, als een paard op zijn achterbenen. In mijn hoofd vroeg ik de man wel honderdmaal waarom, maar ik wist ook dat zo’n simpele vraag niet zou passen bij zo’n keurige kop. Dus ik wachtte.
En mijn deugd werd beloond, want toen de passagier aan de andere kant van het gangpad met een sterk Australisch accent ongeveer aan iedereen en niemand vroeg: “But what is typically Dutch and where are the flower fields?”, keken wij, een jonge, waarschijnlijk in Turkije geboren man en ik, elkaar aan en zwegen. Misschien voelden we ons niet honderd procent Nederlands en wachtten we tot een onbetwiste honderd procent het juiste antwoord zou hebben. Het kwam van de blote voeten. In een prachtig Engels legde de man uit wat de Keukenhof is en vertelde hij hoe geweldig ‘the tulip fields are in the spring’. En toen zei hij dat hij ook ‘Tulpen uit Amsterdam’ zou willen zingen, maar hij schaamde zich voor zijn stem en wilde zijn medepassagiers niet belasten. Waarop de in Turkije geboren jongen en ik elkaar weer aankeken en in een stomme, ongecontroleerde slappe lach uitbarstten.
Den Haag Centraal, 26 april 2018

Veertien dagen
Met een zekere regelmaat ontvangen we gemeentelijke brieven. De strekking is altijd dezelfde: nieuwe brug, nieuwe weg, nieuwe leidingen. Ditmaal een nieuw fietspad. Pal voor ons huis. ‘Om de regelmatige ongelukken te voorkomen,’ heette het. Ik dacht eerder aan een beperking van het aantal, maar misschien moet ik meer vertrouwen hebben in ambtelijke taal. Het betrof veertien dagen overlast. Berustend berekende mijn man wanneer we weer bouwplaatsvrij zouden zijn. Ik was optimistischer, veertien dagen leek me niets in vergelijking met de vorige keer: elf maanden.
Op de aangekondigde ochtend was ik dus ‘prepared’. Drie reusachtige machines, waarvan het ware nut me eerder het aankondigen van oorlog leek, draaiden om zes uur ’s ochtends onder onze ramen hun motoren warm. De eerste gedachte die bij me opkwam was dat Rusland ons land was binnengevallen. Om acht uur waren de tanks stil en durfde ik naar buiten. Ik groette de eerste wegwerker en vroeg hem de Wisteria die ik voor de veranda had geplant, te ontzien wanneer hij de tegels eromheen terug zou leggen. Dat was niet zijn taak, zei hij, bloemen beschermen. Het klonk logisch zo, en daarom richtte ik me tot de volgende man, die me raar aankeek omdat ik het kennelijk niet snapte: ‘Ik regel hier alleen het verkeer. Díé daar moet u hebben!’ Ik begreep niet helemaal wie hij bedoelde, maar stapte naar de kleine groep werklui verderop, die voor de (inmiddels weer) ronkende machines stonden. Die verstonden geen Nederlands. De volgende dag waren de gezichten nieuw; alleen de machines waren dezelfde, ik herkende hun ‘stemmen’ om zes uur ’s ochtends. Op dag drie werd er aangebeld door een man achter een zonnebril en een ‘moustache’ à la Omar Sharif, die vroeg of hij bij ons mocht plassen. Ik wees hem op de eco-wc, twintig meter bij hem vandaan, speciaal voor de stratenmakers neergezet. Hij haalde zijn neus op en draaide zich resoluut om, zonder nog wat te zeggen. We hebben de dagen geteld. Elke avond, wanneer de tanks vertrokken, keken we hoeveel meter weg er nog gedaan moest worden. Op de tiende dag leek het nog een eeuwigheid te duren, maar op de dertiende zei mijn man optimistisch dat ze hun woord hielden: twee weken precies. De veertiende ochtend hadden ze nog maar een meter te gaan; toen ik naar mijn werk ging, groette ik weer iedereen, maar machiavellistisch bedacht ik dat ze die avond weg zouden zijn. Zalig!
Die vrijdagmiddag kreeg ik een sms’je van mijn man: dat ze zojuist ook de stenen uit ons pleintje hadden gehaald. Ze hebben inmiddels een nieuwe machine, die het zand van de stenen schudt. Het huis trilt als bij een aardbeving. Ze gaan door. We wachten op de volgende brief.
Den Haag Centraal, 19 april 2018

Afstandsbediening
Tot ongenoegen van mijn meekijkende man ben ik al tweemaal voortijdig gestopt met een meeslepende Netflix-serie, omdat er na veel spannende afleveringen twee kinderen doodgingen in een absurd spel van de volwassenen.
Na de eerste keer heb ik de hele avond gehuild. Nu kijk ik meestal lichtere versies of komedies. En ik kan altijd de afstandsbediening gebruiken om de film te stoppen en de werkelijkheid ervan op afstand te houden.
Dat is iets wat je in de echte werkelijkheid níét kunt. Er is geen afstandsbediening waarmee je de film met dode kinderen in Oost-Ghouta, wier lichamen nog een warme luier aanhebben, kunt stoppen of terugspoelen naar het moment dat ze nog leefden. En net als in de series op Netflix is hun dood het gevolg van de oorlogen van volwassenen. In de wereld waarin we leven, gaan kinderen dood.
Misschien niet in onze wijk, maar ook niet zo ver van ons bed. Ik ben tijdgenoot van degenen die kinderen doden met luchtaanvallen. En ik kan er niets aan doen. Over vijfentwintig jaar zal men hebben vastgesteld dat er een genocide gaande was, zoals in Auschwitz. We zullen de schuldigen voor internationale tribunalen zien verschijnen en het bloed aan hun handen zien kleven. Mijn kleinkinderen zullen me vragen waarom ik er niets tegen heb kunnen doen. Ze zullen naar me kijken alsof ik een prehistorisch monster ben, familie van de menselijke T. rex die luchtaanvallen op kinderen uitvoerde en hen doodde. En zoals die vele Duitsers die na de Tweede Wereldoorlog zeiden dat ze niet wisten wat er gaande was, zal ook ik antwoorden: ‘Maar ik woonde in Den Haag, het leven was al hard genoeg, ik was ontheemd, had een slechte maag, huwelijksissues.’ En ik zal me vreselijk voelen. ‘Ja,’ zal ik moeten bekennen, ‘ik wist dat er kinderen gedood werden, ik herinner me de beelden waarop ze met alleen een luier aan werden gedragen in de handen van hun ouders.’ ‘Maar wat had ik kunnen doen?’, zal ik mijn kleinkinderen niet durven vragen. Ik zou hun het antwoord van dit weekend kunnen geven, van de eerste week van april. Le Monde stond bol van het drama van de Joodse vrouw die Auschwitz had overleefd en nu in haar huis is vermoord. De krant vermeldde ook dat in tien jaar tijd 60.000 Joden Frankrijk hebben verlaten. Op Facebook las ik hoe de Palestijnen nog gebombardeerd worden, ik zag die journalist die door Israëlische soldaten werd doodgeschoten en las de woorden van de Israëlische minister Lieberman: dat er geen onschuldige in Gaza is. ‘De wereld was een slagveld,’ zal ik tegen mijn kleinkinderen zeggen. ‘En er was geen afstandsbediening om het te stoppen.’ En ik zal me vreselijk schamen.
Den Haag Centraal, 12 april 2018

Trieste Pasen
Het was een trieste Pasen. Van mijn kant begon het geforceerd; voor het eerst had ik cadeautjes gekocht om iedereen thuis gemakkelijker in feeststemming te laten komen. Op eerste paasochtend had ik de slechte inspiratie om de kranten en Facebook te openen. Iemand eiste daar de afschaffing van dat ‘stomme’ feest, Pasen. In weinig woorden en met veel interpunctie. Vroeger had niet iedereen overal een mening over en dat had ook iets goeds, namelijk dat je veel stommiteit bespaard bleef. Vroeger hadden we een slimmerik en een dorpsidioot, in mijn dorp tenminste. Ze waren allebei even beroemd en elk kende zijn rol. De slecht geïnterpreteerde vrijheid van meningsuiting met zijn geaborteerde onvoldragen vrucht genaamd Facebook heeft de balans verstoord: zoveel stommelingen in ons dorp, maar je kunt er niet echt je vinger achter krijgen waarom de slimmerik slim is.
Vroeger was alles anders. Zeker in mijn wereld. Met Pasen gingen we eerst naar het kerkhof om de doden te eren, daarna naar de kerk. Met Pasen mocht je niet boos zijn, moest je je buren op bezoek krijgen, een goede daad verrichten en vooral niet werken in huis. Oma zei dat op de dag van opstanding van de Heer zelfs een vogel niets naar zijn nest sjouwt. Vorig jaar hoorden we op eerste paasdag de hele dag de liturgie van een kettingzaag bij de buren. Mensen profiteerden van een vrije dag. Dit jaar was het stil, misschien omdat het regende. En toen ik uit het keukenraam naar de regen keek, zag ik hoe een zwerver de vuilnis doorzocht. Hij kon kennelijk ergens niet goed bij, haalde een tang tevoorschijn en pakte daarmee de zak waarin hij iets dacht te vinden. Waar ik woon, lopen normaliter geen bedelaars en daarom bleef ik kijken. Ik zag de buurvrouw met een vuilniszak komen, ze gooide hem weg zonder de ‘medemens’ ook maar een blik waardig te gunnen.
Het was een trieste Pasen. Voor het eerst in zeker vijf jaar heb ik mijn goede daad niet gedaan: elk jaar belde ik met Pasen iemand die geen huis heeft om bij ons te komen eten en een paar dagen te blijven. We aten dan samen en keken een film. Vorig jaar een Franse film. Na afloop vroeg onze gast of we die film meteen opnieuw konden kijken, omdat hij zoveel schoonheid lang niet had gezien. En dus keken we de film, althans een deel ervan, in het donker, nog eens. Maar dit jaar wilden we rust en geen gedoe. We voelden ons sterk en genoeg voor onszelf. Het was een drukke tijd en wilden even rust. En ja, rust heb ik gehad, maar ook een verdriet waar ik de vinger niet precies achter kan krijgen.
Den Haag Centraal, 5 april 2018

Porno
Porno blijft moeilijk. Zelfs op papier. Velen van ons denken dat we porno kennen. Sommigen kijken porno op hun computer, anderen op hun telefoon. (Vorig jaar werd een vijftigjarige Japanner gedood door zijn eigen pornocollectie; zijn lichaam werd gevonden onder een zes ton wegende stapel pornoblaadjes.) De keuze is tegenwoordig enorm, er is altijd wel iets, voor alle smaken en maten. Je zou dus denken dat we anno 2018 niet meer in preutse tijden leven, dat we inmiddels alles hebben gezien en gedaan.
Maar toch. Een expositie zoals ‘Porno op papier: taboe en tolerantie door de eeuwen heen’ in Museum Meermanno blijft niet onopgemerkt. In de week van de opening las je er in alle grote kranten over, zelfs het tv-journaal had een interview met de curator. Sex sells! Afgelopen zaterdag, toen ik de expositie bezocht, waren de zalen vol en was het bij de tentoonstelling horende boek ‘Onder de toonbank’ al tijdelijk uitverkocht. In de zalen: mensen van alle leeftijden, maar vooral senioren. Ik had twee handen nodig om… de stokken te tellen, net als bij de opening op woensdag. Een reis à la recherche du temps perdu. De nostalgie zweefde in de lucht. Oude boekjes, zoals Le putanisme d’Amsterdam (1883) en ’t Amsterdamsch hoerdom (1681), met afbeeldingen van courtisanes uit die tijd, waarvan ik twee ronde, redelijk bescheiden borsten op een kleine prent heb onthouden. Tijdschriften voor gayporno als Marcel en ‘realistische romans’ waarin je las wat in die tijd n(i)et mocht. En verder: pakweg twee of drie mannelijke geslachtsdelen, in niets bijzonder, en vooral veel vrouwelijk bloot, vanuit alle hoeken en posities gefotografeerd. Vrouwen, vrouwen.
Immers, dat is meestal porno: er moet een vrouw in spelen. Anders is het voor gayporno en dat is toch niet zo populair als ‘traditionele’ porno.
Ik ben niet in mijn eentje naar de expositie geweest, zoals die mannen met stok. Ik wilde mijn impressies graag delen. Een paar keer heb ik gelachen, een paar keer tweemaal gekeken om te begrijpen wat ik zag. Naar een erotisch luisterboek geluisterd; ik hoorde mezelf giechelen. Ik deed een beetje stoer.
In een achterkamer vond ik boekjes over ‘de handel in blanke slavinnen’. Het ging over Arabische harems en meisjes die in ‘gewetenloze handen vallen’ en tot prostitutie worden gedwongen. Blanke slavinnen. De geschiedenis van de porno bevat veel vrouwelijke pijn en veel mannelijk genot.
Tijden veranderen. Wat zal porno zijn over honderd jaar? Misschien alleen siliconenpoppen.
Vorige week zag ik beelden van Sudan, het allerlaatste mannetje van de noordelijke witte neushoorn. Ik wist niet wat ik moest voelen, maar verdrietig heb ik me zeker gevoeld. Hetzelfde voelde ik afgelopen zaterdag ook bij ‘Porno op papier’, tussen al die senioren. Maar dan zonder het verdriet.
Den Haag Centraal, 29 maart 2018

De ene helft
Elke ochtend loop ik hard. Een paar kilometer, vier of zes, soms acht. Ik heb een paar joggingpakken die ik wissel, en dezelfde versleten sportschoenen die ik al jaren gebruik. Als ik ’s ochtends een afspraak heb, haal ik het rennen ’s avonds in, in het donker, met een reflecterend vest over mijn joggingpak en een alarmknop in mijn zak. Gelukkig heb ik die tot nu toe niet hoeven gebruiken. Ik vind het fijn in het donker, er is dan bijna niemand op straat. Toch voel ik me het gelukkigst als ik ’s ochtends tijdens het rennen naar de tuinen en naar de boten op de Vliet kijk en van de zon geniet.
Er is wel een nadeel: de helft van de mannen die ik op die vier kilometer tegenkom, doet alsof ze mij aan het coachen zijn. Hun ongevraagde commentaar varieert van ‘goed bezig!’ en ‘tempo, tempo!’ tot ‘heb je het niet koud?’, ‘je wangen zijn helemaal rood’. In de afgelopen zes maanden was er nooit een vrouw die iets tegen me zei. Op dagen dat het warmer is en de zon schijnt, draait de man die tegenover de Geestbrug woont – wat ouder dan ik, maar niet veel, met een forse buik en een sigaar in zijn mond – zich helemaal om en zegt wat. Omdat ik nooit reageer, lacht hij alsof hij een goede grap heeft gemaakt. Ik wed van niet. Na de Geestbrug kom ik soms een man tegen die ook aan het hardlopen is. Je zou denken dat dat een band schept. Ik probeer te groeten, hij knipoogt twee keer. Vorige week stonden er vijf mannen om de hoek, een van hen in politie-uniform. Dat gaf vertrouwen en ik hield wat in om zonder te storen tussen hen door te kunnen lopen. Ineens klapte de politieman in zijn handen en schreeuwde op zijn – vermoed ik – meest vriendelijke toon: “Tempo! Tempo! Tempo!” Ik wilde een sprintje inzetten om hem niet meer te horen, maar voelde hoe het bloed naar mijn hoofd steeg. Ik draaide me om en vroeg: “Ben ik soms je vrouw of je zus of zo?” De politieman had gevoel voor drama of komedie, ging van zijn ene been op zijn andere staan, keek zijn kameraden aan en zei: “Haha, nee, hoezo?” De andere mannen naderden nu ook, in het halfdonker, zoals bij rugby. Dit had geen zin, ik draaide me weer om en rende verder.
Vanmiddag stapte ik in een lift vol mannen en kon daardoor niet bij de knoppen. “Zou iemand misschien op 1 kunnen drukken?” vroeg ik. “Voor leuke vrouwen doen we alles,” zei een stem en de andere stemmen waren het er roerend mee eens: “Hahaha.”
Den Haag Centraal, 23 maart 2018

Lente
De wereld is een zooitje, zei ik de hele winter tegen mezelf.
En hoe paradoxaal het ook klinkt, de westerse wereld leek mij een groter zooitje dan de wereld waar ik vandaan kom. Twintig jaar geleden was de wereld nog een klassieke western waarin je tegen de slechteriken vocht en daardoor automatisch bij de ‘goeden’ hoorde. De strijd was hard, maar duidelijk. Maar in Nederland heb ik vaak het gevoel dat ik midden in die bekende mop zit over de rabbijn die naar twee smekelingen luistert en tegen de een zegt ‘je hebt gelijk’ en tegen de ander ‘jij hebt ook gelijk’. We leven hier in een wereld waarin iedereen gelijk heeft en niemand iets fout doet. Iedereen is goed en mag er zijn. En dat heeft niets met een christelijke visie of ‘democratie’ te maken, maar juist met een mate van onverschilligheid. Iemand vertelde me eens dat ze door haar ex was mishandeld en bebloed naar de buren was gevlucht, die de deur niet hadden opengedaan.
Twee weken geleden ontvluchtte ik in Parijs de Nederlandse vorst. In de Thalys las ik in het culturele supplement van Le Monde dat het Westen een lichaam zonder ziel is, in de uitdrukking van een Duitse filosoof. Ik schrok en de shock houdt me de laatste tijd meer bezig dan ik voor mogelijk had gehouden. Noem het een late cultuurshock, maar ik denk dat mijn wereldbeeld deze winter aan het veranderen is. Wat dat precies voor mij betekent, weet ik nog niet. Ik doe wat binnen mijn vermogen ligt en volg het advies op van een andere filosoof die op het moment waarop hij de wereld zelf niet meer begreep, zei: ‘Il faut cultiver notre jardin.’ (We moeten onze tuin onderhouden.)
Daarom heb ik deze winter regelmatig een tuincentrum in Pijnacker bezocht. Door het harde werken in de tuin heb ik soms spierpijn. Ik heb tegels uit de grond gehaald, zand eruit, nieuwe aarde erin, bollen gepoot en nu staat de eerste generatie sneeuwklokjes in bloei. Ze overleven elke nacht en ik bezoek ze twee keer per dag, samen met de hond.
Naast hun schoonheid beschikken zij ook over een magische kracht die mij rust geeft. Tot nu toe zijn het er vijf, maar er zijn er meer op komst. En deze vijf sneeuwklokjes hebben iets gedaan wat de wereld en mij al maandenlang niet meer lukt: een beetje orde scheppen in dit zooitje van de wereld.
Het is zelfs mij duidelijk dat ik niets kan doen om het grote lichaam van de wereld een ziel te geven, maar zolang vijf sneeuwklokjes voor mijn ziel kunnen zorgen, denk ik dat het zielloze lichaam van de wereld in goede handen is: bij een nieuwe lente.
Den Haag Centraal, 15 maart 2018

Wetenschap
Niets wat me mínder leesgenot geeft dan voorspellingen van deze of gene wetenschapper over de toekomst van de mensheid! Uit sadisme las ik onlangs een artikel in de Volkskrant over een voedselakkoord dat er moet komen. Zelfs als ik, vegetariër, een hele koe had gegeten, had ik minder spijt gehad! Want ik kan heel slecht tegen leuzen als ‘door technologische vooruitgang zal er in 2050 voldoende voedsel zijn voor de tien miljard mensen die de wereld dan telt’ van de deskundige in het bewuste artikel.
Wij in het Westen hebben nooit geleerd om iets driemaal in je hoofd te zeggen voordat je het uitspreekt. Wij in het Oosten hebben dat in de communistische wieg wel geleerd: zeg eerst iets drie keer in je hoofd om te horen hoe het klinkt!
Alleen als je zelf nooit honger hebt meegemaakt, nooit met een rammelende maag naar bed bent gegaan, nooit eten hebt gestolen, geen tranen in je ogen hebt gehad wanneer er een kruimel eten op de grond viel waar je hem niet kon pakken, kun je – denk ik – zo’n ufoscenario voor onze goedgelovige ogen brengen. Toch heb ik na het lezen van het artikel een rekensommetje gemaakt. Hoe oud zullen de kinderen van Gugu uit Soweto zijn in 2050? De laatste keer dat ik het checkte hadden zij geen eten. En die permanent hongerige kinderen die ik in Roemenië en Moldavië heb ontmoet, hoe oud zullen zij zijn wanneer de gebraden kippen aan de takken van de bomen zullen hangen in 2050, wanneer de technologie dat mogelijk maakt? Een van hen, de jongen met één langer, slap been, in dat tehuis vlak bij mijn dorp, zou nu begin dertig zijn geweest, maar hij is per ongeluk van de honger doodgegaan.
Bij wie vallen utopieën, zoals deze die mij misselijk maakt, goed? Want als voedsel in 2050 uit de 3Dprinter komt, moet Afrika beslist gedigitaliseerd worden. En snel ook! Maar wie gelooft zoiets? Om het Afrikaanse kind dat in 2049 wordt geboren te kunnen voeden, moet je eerst zijn oma, die nu ergens in een Afrikaans dorp ter wereld komt, (kunnen) voeden.
Als je zegt dat we in 2050 op de maan zullen wonen, weet ik hoe ik dat moet opvatten: dertig avonturiers zullen naar de maan vliegen of zich laten katapulteren. Vijf van hen zullen het redden, in de zin dat het niet zeker zal zijn of zij net als de andere 25 in de lucht zijn verpulverd. Maar als je zegt dat er in 2050 genoeg eten zal zijn voor de tien miljard mensen die de wereld dan zal tellen, heb ik het geduld niet meer om iets driemaal in mijn hoofd te zeggen voordat ik het hardop zeg. Ik zeg het gewoon.
Den Haag Centraal, 8 maart 2018

Liegen in het Nederlands
Vorige week dacht ik met een soort nostalgie aan de vroegere samenlevingen waarin de openbare ruimte een belangrijkere rol speelde dan je familie en je eigenbelang. Stel je voor dat je Halbe IV bent, graaf zoals Raymond IV van Toulouse tijdens de eerste kruistocht: je gaat op reis, komt terug en vertelt je hongerige soldaten dat je keizer Alexios I Komnenos alias Poetin hebt ontmoet en… you know the story. En na een tijdje moet je als graaf Halbe toegeven dat je eigenlijk je kont zat af te vegen in de bosjes toen keizer Poetin ergens in de verte voorbij galoppeerde. Wat doe je? Je neemt ontslag, zegt dat het ‘niet verstandig’ was om dat te zeggen en wacht op de volgende kruistocht, wanneer je misschien Dzjengis Khan zult ontmoeten. En in de tussentijd bedenk je thuis hoe onverstandig je ‘ontmoeting’ met Poetin was.
(Over ‘onverstandig’ gesproken: ik vind het Nederlands dé taal van de diplomatie. Alle diplomaten van de wereld zouden Nederlands moeten leren! Dan zouden er ook geen conflicten in de wereld meer zijn.) Een leugen is in het Nederlands iets ‘onverstandigs’. In mijn naïviteit dacht ik dat een leugen in alle talen van de wereld ‘leugen’ heette. Met een vriendin sprak ik over een kennis van in de zestig die recht in mijn gezicht had gelogen en die, toen ik hem op zijn leugen had gewezen, zei: “Ik heb geen zin om verder met je te praten!” Mijn vriendin zei daarover: “Wat kinderachtig!” Ik vond het helemaal niet kínderachtig, maar léugenachtig. In het kwadraat!
Waarom liegen we? Omdat we niets echt met elkaar delen, omdat eigenbelang veel belangrijker is dan de waarheid! Omdat er geen openbare ruimte meer bestaat waarin leugens léugens zijn en waarheid wáarheid! Als we meer dan alleen lucht met elkaar zouden delen, zouden we ontdekken dat we in hetzelfde of niet in hetzelfde geloven, dat er weinig ruggengraten op straat lopen, dat we allemaal liegen en als we daarop betrapt worden, geen ‘zin’ meer hebben om verder te praten en thuis chocolademelk gaan drinken. Als we meer zouden delen dan alleen lucht, zouden we ontdekken dat de waarheid zo kameleontisch is geworden dat zij al decennialang niet meer te vangen is en dat we eigenlijk niet meer weten hoe de waarheid eruitziet. Hoe weet je zo nog wat goed is en wat slecht? In de middeleeuwen was de openbare ruimte anders, stel ik me voor, en ook nog niet zo lang geleden praatten mensen in de openbare ruimte bijvoorbeeld over… hm, morele normen! Of heten die niet meer zo in het Nederlands?
Den Haag Centraal, 1 maart 2018

Beste briefschrijfster,
U hebt me aan het denken gezet. Misschien hebt u gelijk en zijn mijn columns somberder geworden. En als dat zo is, vraag ik me af waarom. Misschien omdat ik steeds dieper in deze maatschappij geworteld ben. Want hoewel ik blij ben dat ik hier woon, maak ik de laatste tijd constant dingen mee die me aan mijn geboorteland doen denken. Dank voor uw woorden dat ik uw taal tot in de haarvaten beheers.
Zulke woorden zie ik altijd dubbel, en die dubbelheid zit in het feit dat ik nooit als een van ‘jullie’ word gezien, dat ik altijd ‘die buitenlandse die de taal zo goed beheerst’, blijf. Aan de andere kant, als uw woorden louter als compliment zijn bedoeld en u de dubbelheid zelf niet voelt, moet ik u vertellen dat ze ook niet kloppen. Mijn wil om te schrijven is namelijk groter dan mijn beheersing van het Nederlands. Mijn gevoel voor rechtvaardigheid, liefde voor mensen en literatuur, behoefte aan vertellen en schrijven, maken dat mijn strijd met de taal een redelijke victorie is, maar u zou me eens moeten horen als ik stotter en niet op Nederlandse woorden kan komen! Dat gebeurt soms wanneer ik onaardige mensen tegenkom.
En ik heb de laatste tijd meermalen iets meegemaakt wat ik hier in Nederland nooit had gedacht te zullen meemaken: censuur. Uitgerekend door mensen van een Haagse organisatie die zich inzet voor schrijvers en ‘het woord is aan de schrijvers’ als motto gebruikt (mooi niet dus!), waarvoor ik ooit met enthousiasme heb gewerkt. Toen ik onlangs uit anderen hoofde met hen te maken had, werd me de mond gesnoerd, terwijl het enige wat ik wilde, praten was.
Niet mogen praten, is iets wat ik haast nooit heb meegemaakt, zelfs niet in mijn land van herkomst, en inderdaad: daar word je somber van, mevrouw! Het is niet fijn om te beseffen dat hoewel Nederlanders wellicht een beter gebit en mooiere vakanties hebben dan veel Roemenen, beide maatschappijen eigenlijk veel op elkaar lijken, vooral als het gaat om de dingen die ik níet leuk vind aan mensen. Mensen zijn mensen, overal. En zij die zich aan de waarheid houden, worden nergens helden. Integendeel: onze maatschappij gelooft meer in kleine waarheden die nooit met hoofdletters worden geschreven. Dit jaar heb ik geleerd dat ook een Nederlander over lijken gaat als hij macht wil. Dat censuur en dictatoriaal gedrag ook hier heel goed mogelijk zijn. Dat we níet gelijk zijn. Dat het tóch mogelijk is, en zelfs gemakkelijk, om iemand de mond te snoeren, ook al praten we constant over vrijheid van meningsuiting. En dat, mevrouw, maakt mij al maanden verdrietig en, als u het zegt, mijn columns somberder.
Den Haag Centraal, 22 februari 2018

Voor alles is een eerste keer
Voor alles is een eerste keer. Zo was het zondag mijn eerste keer dat ik in het openbaar demonstreerde tegen prostitutie. Met leuzen en een spandoek, in een legaal georganiseerde demonstratie na de presentatie van het boek ‘The pimping of prostitution’ van Julie Bindel in Van Stockum.
We weten allemaal dat de wereld niet zwart-wit is, maar tinten grijs heeft, maar waar het om prostitutie gaat, zie ik helemaal geen grijs. Alleen zwart. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat er een vrouw op de wereld wordt gezet om mannen met haar lichaam te plezieren. Maar de werkelijkheid stelt me altijd teleur, zoals die twee bij de boekpresentatie aanwezige dames, nota bene docenten op een prestigieus internationaal instituut, die betoogden dat prostitutie niet helemaal slecht is, ‘want er zijn vrouwen die zich prostitueren en zo hun familie onderhouden’. Een van de dames zat tijdens de boekpresentatie lekker te breien. De waarheid is altijd vreemder dan fictie. Ook de politiek stelde me teleur (maar is dit geen tautologie?). Met name een van de politica’s die sprak bij de boekpresentatie: alsof ze van de derde sekse was, geen man, geen vrouw, maar politicus. Geen duidelijke boodschap, bewoner van de grijze zone.
En in de Doubletstraat: surprise, de politiek was ons voor geweest! (Natuurlijk, verkiezingstijd!) Pers en politici die niet per se tegen prostitutie zijn en de Doubletstraat ook niet per se willen sluiten, maar… verhuizen. Met grote letters stond dat op het gebouw waarvoor we protesteerden: ‘Doubletstraat niet sluiten maar verplaatsen.’ Voor de wijk goed, voor het imago van de aanwezige politici nog beter! Toen ik mijn verbazing uitte, zei iemand, verstandiger dan ik, dat dat toch een begin is.
Tijdens mijn eerste job in Boekarest als journalist kocht ik mijn eerste appartementje, kleiner dan mijn keuken van nu, in een slechte wijk; een beter flatje veroorloofde ik me niet. Ik dacht: ik werk sowieso de hele dag en kom ’s avonds alleen thuis om te slapen. Dat was ook zo, maar het slapen lukte niet omdat zich in het aangrenzende appartement, dag en (vooral) nacht, een meisje prostitueerde. En niet zomaar een meisje, maar een doofstom meisje, een meisje dat niet kon praten. En wat voor geluiden een doofstom meisje dat de hele nacht wordt uitgebuit maakt, wil niemand weten! Ik begon haar ‘klanten’, die zich voor haar appartement verzamelden, weg te jagen en een voor een bracht ik ze naar beneden.
Totdat haar pooier mij begon te bedreigen. En de politieman bij wie ik aangifte deed, me adviseerde om toch maar te verhuizen.
Zelf verhuizen of de Doublestraat verhuizen is geen handeling tegen prostitutie. Als je de Doubletstraat verplaatst en niet sluit, doe je misschien iets voor de wijk, maar niets voor de uitgebuite vrouwen.
Den Haag Centraal, 15 februari 2018

Recensenten
Een uur lang heb ik mijn best gedaan om deze column niet te schrijven. Want ja, wat kan het de Haagse lezer schelen dat Arie Storm al dan niet wordt weggestuurd bij Het Parool? (Dat Storm in Den Haag is geboren, telt niet.)
En toch.
Beste lezer, al vanaf de eerste literaire recensie die ik in mijn nieuwe taal las, vind ik, die ook een paar romans in uw taal heb geschreven en over het hek van de Nederlandse literatuur klim als de poort niet openstaat, het verbazingwekkend hoe hier (te vaak) over boeken wordt geschreven. Veel recensies vertellen immers simpelweg twee pagina’s lang waar het boek over gaat en dat soms ook nog zo slecht dat je geen zin meer hebt om het ‘gerecenseerde’ werk zelf te lezen. En dan eindigen ze met een oordeel dat uit een andere boekbespreking lijkt gevist, vaak negatief, maar net niet té, soms positief maar dan zo amateuristisch geformuleerd dat je het gevoel hebt dat je wordt aangemoedigd om een deken op de markt te kopen of corrigerend ondergoed, en zeker geen boek.
Ik ben afkomstig uit een kleine literatuur, maar qua literaire recensies ben ik opgevoed met de school van Bernard Pivot en de kritieken in L’Express en Le Point. Daarom ging ik hier, voordat ik boeken in mijn nieuwe taal begon te lezen, als Diogenes uit de oudheid met een lantaarn in de hand op zoek, eerst naar goede recensenten en pas daarna naar boeken. In Nederland wordt enorm veel geschreven. Over van alles. Iedereen schrijft boeken. Iedereen ‘maakt’ boeken en de uitgevers ‘maken’ bestsellers, vaak een soort ‘onderonsjes’ die de literatuur geen dienst bewijzen. Vorig jaar riep een Nederlandse ‘literaire’ agent nog dat de roman dood is, dat er geen romans meer moeten worden geschreven maar kookboeken. Waarom zulke enormiteiten worden getolereerd, is mij een raadsel. Waarom zien we niet dat het enige vaccin tegen uitzaaiing van slechte literatuur de recensent is? Op zijn smaak vertrouw je; hij weet welke boeken de moeite waard zijn. Uitgevers en boekhandels gaan vaak voor de winst; alleen de recensent, de ware recensent, gaat voor het ware boek. Alleen hij wijst je de goede weg naar literatuur. De anderen zijn zoals de sirenen op Ulysses’ weg naar huis. Ben je onderweg naar de literatuur, dan moet je je oren bedekken.
Wat ik wil zeggen: ik hoop dat Arie Storm snel een nieuwe krant vindt. De Nederlandse literatuur heeft hem en nog enkelen zoals hij hard nodig. Onpartijdig en hard, maar niet te cynisch; zijn liefde voor literatuur voel je altijd. Hoe negatiever zijn recensie, hoe groter zijn verlangen naar literatuur. Zoals het verlangen van een verslaafde die shit moet snuiven, naar pure cocaïne.
Den Haag Centraal, 8 februari 2018

Hermien
Ik wist niet dat ik koeien nog leuker kon gaan vinden dan ik ze al vond, maar het is gebeurd. Dankzij Hermien, de koe die in een bos in Lettele zes weken lang aan haar ‘biefstuklot’ wist te ontsnappen. Dankzij Hermien vind ik het leven mooier en geniet ik van het magisch realisme van het leven zelf. Dankzij Hermien geloof ik weer in mezelf en in mijn eigen kracht en laat ik anderen geen biefstuk van me maken. Dankzij Hermien droom ik soms, als ik het moeilijk heb, dat ik hetzelfde doe als zij, minstens zes weken lang (hoewel ik denk dat het een mens niet lukt om ’s winters zes weken in een bos te overleven).
Onderweg naar het slachthuis, met zestien andere koeien, nam Hermien de benen. Vervolgens werd ze kilometers van de wei gezien en daarna in een bos waar ze zich verstopte. En het lukte een dierenarts, een koeienfluisteraar, een jager, de eigenaar, een stel agenten en bewonderaars van Hermien niet om haar te vangen. Hermien ‘kept going’ en werd in Nederland een heldin en als ‘#MeKoe’ trending op Twitter. Intussen hoeft Hermien niet meer naar de slager, en wie de koe wil, mag haar hebben. Ik wil haar. Ik heb al een plek thuis bedacht waar Hermien mag verblijven. Ik zie me haar al tussen haar sprankelende ogen aaien, en haar vragen hoe ik mijn leven kan beteren. Maar ik ben niet de enige die Hermien in haar leven wil. Ik denk dat we allemaal een Hermien nodig hebben. Ik denk dat velen van ons onderweg zijn naar een slachthuis, als je het slachthuis als een metafoor ziet voor wat ons op korte of lange termijn doodt: een slechte partner, moeilijk werk, een giftige omgeving, een schoonmoeder. Of jijzelf, die niet méér van het leven durft te vragen. Hermien leert ons een les. Gratis, ongevraagd. Ze leert ons, zoals de oude Grieken, dat het ontwijken van het lot de vervulling ervan betekent. Welke van Hermiens verzorgers had tijdens het melken of op stal brengen kunnen bedenken dat Hermien op een dag de vrijheid zou zoeken? Dat Hermien in opstand zou komen en zou beslissen om niet te accepteren wat anderen voor haar bedachten?
De dag dat ik voor het eerst over Hermien hoorde, was slecht begonnen: zonder ontbijt, de ‘vegetariërsvitaminen’ vergeten te slikken, evenals de maagpillen, de vitamine D voor buitenlanders en zelfs een lunch om mee te nemen naar mijn werk. Ik had slecht geslapen en de laatjes in mijn hoofd leken op de lades thuis wanneer ik mijn favoriete bh niet kan vinden. En het regende keihard midden op de dag. Toen vertelde een collega over Hermien. En het leven werd mooier.
Den Haag Centraal, 1 februari 2018

ING
Ik zal nooit een bankrekening openen bij de ING. Zeker niet bij het filiaal aan het Spui in Den Haag, waar ik pas werd weggestuurd, ondanks de een week eerder op hun advies gemaakte afspraak. (‘Dat bespaart tijd.’) Ik had mijn lunchpauze speciaal later genomen om stipt om 14.30 uur bij de bank te kunnen zijn. Dat het daar bijzonder druk was, schrikte me niet af, ik had een afspraak. Dat probeerde ik ook een medewerker duidelijk te maken. Tevergeefs. Met z’n tweeën probeerden ze alle mensen naar de balies te dirigeren. Ik zei nog maar eens dat ik een afspraak had, er waren al vijf minuten verstreken en er verstreken er nog vijf. ‘Waarom moest ik een afspraak maken als ik niet geholpen word?’, vroeg ik. Of ik wilde gaan zitten. O jee, nog meer tijd!
De zogenaamde gastvrouw ging naar de medewerkster met wie ik de afspraak had, maar die was juist foto’s aan het bekijken op de telefoons van de drie vrouwen bij haar balie. Gezellig! Toen werd ik naar de enige mannelijke medewerker van deze maandag gestuurd, de held van dit verhaal. ‘U bent niet vriendelijk,’ zei hij en hij keek me diep in de ogen. ‘Ik wil u niet helpen.’ Ik moest denken aan oude collega’s en aan mezelf in de tijd dat ik met mensen werkte die liever hun lippen kapotbeten dan dat ze iemand, wie dan ook, weigerden te helpen. Andere instellingen, niet de ING. ‘Ik zal vriendelijker proberen te doen,’ zei ik, hoewel ik me enorm ongemakkelijk voelde.
Ik overhandigde de meneer die mij niet wilde helpen mijn identiteitsbewijs en glimlachte. Hij liep ermee naar de scanner, fluisterde iets in het oor van een collega, die zich naar mij draaide, en bleef bij de scanner lang en streng naar me kijken, zo lang dat ik mijn blik bijna moest afwenden. Ik voelde me echt ongemakkelijk en begon al een beetje te trillen.
‘Waarom wilt u een bankrekening openen?’, vroeg hij, nadat hij me nog eens diep en streng in de ogen had gekeken.
‘Dat is persoonlijk,’ zei ik zacht. ‘Wat?’
‘Persoonlijk. Ik heb ook een rekening bij een andere bank, ik wil graag een rekening bij de ING.’
Hij gooide mijn identiteitsbewijs op de balie en keek weer zo diep: ‘Ik wil je niet helpen.’ ‘Dat kan niet,’ zei ik, en nog iets, maar ik weet niet meer wat, iets in de trant van: ‘U moet toch iedereen helpen?’ Dat hielp ook niet.
Ik stond op en vroeg de beveiliger waar de manager was. Er was geen manager.
Die middag heb ik via het centrale telefoonnummer een klacht ingediend, maar ik vrees dat ik eerder door Sinterklaas zal worden teruggebeld dan door de ING.
Den Haag Centraal, 25 januari 2018

Melancholie
Het gebeurt niet elke dag dat een helikopter bijna in je tuin landt. Maar toen ik zondagochtend van de grote weg af kwam en de woonwijk in wilde, zag ik hem staan, pal voor ons huis: een traumaheli. Daarna zag ik ook de politieauto’s en ambulances. Een ongeluk dus. Het verbaasde me niet, er gebeuren zoveel ongelukken op die kruising.
Maar de drom mensen waar ik doorheen moest laveren, verbaasde mij. Zoveel mensen zie je hoogstens op Koningsdag. De oude dames die je zaterdagochtend op de markt tegenkomt, de jonge moeders, vaders, hondeneigenaars met hun honden, kinderen. Wat ze deden? Zich om de gewonden bekommeren? Nee, foto’s van de heli maken! Een politieman voorkwam dat de toegestroomde wijkbewoners ook binnen in de helikopter foto’s namen. Twee meisjes sprongen op de stoep van opwinding. Aan de andere kant van de straat stond een professional met een reusachtige lens. Tieners toonden elkaar hun foto’s van de helikopter. Zelfs onze serieuze buurman – zo serieus dat hij nooit teruggroet – nam foto’s en glimlachte extatisch. Zoveel mensen die ik nooit eerder had gezien met een voorliefde voor helikopters! Alsof er een zonsverduistering gaande was. Maar het was ‘slechts’ een ongeluk met zwaargewonden, las ik later via de social media.
Nadat de heli was opgestegen (zonder gewonden, die werden uiteindelijk per ambulance vervoerd), dropen ook de wijkbewoners af. Verderop was het ambulancepersoneel nog bezig, maar ja, een ambulance is geen helikopter… Ik bleef uit het raam naar de boeddha in mijn tuin kijken. Hij had geen krimp gegeven tijdens het gedoe met de heli en ik vroeg me af in hoeverre mijn abrupte melancholie terecht was. Hadden al die mensen kunnen helpen? Hadden ze de tijd kunnen terugdraaien voor het ongeluk, hadden ze iets kunnen betekenen voor de gewonden? Nee. De verplegers deden het nodige en de politie ook. Maar toch.
We zitten niet in de situatie om een ander te helpen, we krijgen het van thuis niet mee of we raken het onderweg kwijt. Het systeem helpt immers iedereen (of laat iedereen stikken), de boodschap die we goed hebben begrepen, is dat we ons niet met anderen moeten bemoeien.
Wie zijn de anderen? Wat betekenen zij voor ons? Misschien heeft de informatieovervloed ons wel immuun gemaakt voor wat er naast ons gebeurt. Er gebeuren overal drama’s en je kunt toch niet om iedereen geven? In hoeverre doet het leven van de ander iets met ons?
We hebben het goed, zo goed dat we het fatsoen vergeten als er vijftien meter verderop een zwaargewonde op straat ligt. Voelt hij nog iets, is hij nog bij bewustzijn? Wat doet hij?
Laat hem vooral niet op ons letten, want wij zijn voor de helikopter gekomen.
Den Haag Centraal, 18 januari 2018

Logica
Het eerste wonder van 2018 is geschied: we hebben thuis nog geen ruzie gemaakt na de bij ons altijd zware feestdagen, hoewel het afgelopen vrijdagnacht niet veel scheelde.
Even kort: we wilden net gaan slapen toen ik buiten stemmen hoorde. Ik keek uit het raam en zag drie jongens van nog geen achttien die de bij de vuilcontainer gedeponeerde kerstbomen tegen daarnaast geparkeerde auto’s gooiden en de zelfgemaakte standaards probeerden te slopen. Een van hen dronk zo nu en dan uit een fles. Nu kunt u zeggen dat dit geen Derde Wereldoorlog is, maar we wonen in een rustige buurt en het was de eerste keer in vijf jaar dat ik zoiets zag. “Ga van het gordijn weg,” zei mijn man. “Straks zien ze je.” En ik: “Dat is ook de bedoeling, dat ze zien dat zij gezien worden en ophouden.” “Dan wordt het alleen maar erger, ga bij dat gordijn vandaan.” Mijn man en ik hebben een totaal verschillende logica en na zestien jaar zijn we er nog niet uit wie de juiste logica beheerst. De wedstrijd is nog gaande. Het lijkt een beetje op de Slimste Mens, maar heeft helaas meer weg van een realityshow. “Ga ze nou niet provoceren,” zei mijn man, die achter me kwam staan. “Straks gaan ze naar onze ramen gooien.” Ik vroeg me af hoe je drie jonge, dronken vandalen kunt provoceren als je vanuit je slaapkamer uit het raam kijkt. Op dat moment begonnen de jongens naar mij te zwaaien en te roepen. “Zo dus,” mompelde mijn man.
Ik zwaaide niet terug, maar bleef wel staan. Dat noemt mijn man provoceren en de jongens blijkbaar ook, want ze begonnen nu rond het huis te rennen, daarna op de stoep tegenover het huis, er volgde een groepsbespreking zoals bij rugby, waarna ze naar onze veranda renden. En dus ging ik ook naar de veranda, mijn man kwam mopperend achter me aan en de hond volgde. Toen werd er op de ramen geklopt, maar we zagen ze niet en mijn man had geen zin in verstoppertje spelen en zo gingen we naar bed. Maar zaterdagochtend zag ik de langste van de jonge vandalen zijn fiets stallen bij de veranda. “Hij wil zijn excuses aanbieden,” zei ik triomfantelijk en mijn man keek me even scheel aan. We gingen naar de deur, maar de hond was ons voor. Onze hond is een lieve golden retriever, maar als je hem niet ziet en alleen hoort blaffen, is hij een rottweiler. Want toen de stoere jongen de golden rottweiler hoorde, sprong hij op z’n fiets en weg was hij! Jammer, ik had hem sorry willen horen zeggen. Mijn man zuchtte diep, maar ik zei niets, ik wilde hem niet provoceren.
Den Haag Centraal, 11 januari 2018

Champions
De eerste uren van 2018 heb ik doorgebracht op het vliegveld van Florence. Om precies te zijn vóór het vliegveld. Met een enorme fles wijn in mijn handen probeerde ik daar wat ik binnen niet kon: de fles gewoon aan iemand geven. In mijn hoofd volgde ik diverse scenario’s: de fles onder het raam stoppen van de verzekeringsman, hem geven aan de schoonmaker of aan de verkoopster in het lege café. Toch wilde ik de fles aan iemand anders geven.
Ik zal u vertellen wat er aan de hand was. We hadden net de jaarwisseling gevierd in een Florentijns restaurant waar ik in oktober ook had gegeten en dat had ik de eigenaar verteld. Deze man bleek ontzettend aardig en attent: tot twee keer toe gaf hij ons korting bij het diner en op oudejaarsavond deed hij ons bovendien een enorme fles wijn cadeau, van een zeer gelimiteerde oplage. Ik durfde hem niet te vertellen dat we onze handbagage al hadden ingepakt en waren ingecheckt en dat we zijn wijn dus niet konden meenemen. Ik durfde het ook niet te zeggen omdat ik zijn aanbod van bijzondere wijn aan het begin van het diner al had geweigerd, aangezien ik alleen maar muskadel kan drinken.
En daar stond ik dus, voor het vliegveld, met die enorme fles wijn in mijn armen, te wachten. Mijn man wist precies op wie en zei dat ik de fles maar aan iemand anders moest geven want ‘dat soort mensen komen immers niet via het vliegveld, maar met boten’ en dat ik ‘die verdomde fles wijn nu echt moest weggeven, anders missen we onze vlucht.’
Geloof me, het is niet makkelijk om te geven.
En ja, ik dacht aan de Senegalezen die me in het laatste uur van 2017 zo gelukkig hadden gemaakt, tot tranen toe: alle winkels waren al dicht, alleen de Senegalezen verkochten op dekens nog verlichte haarbandjes bij de hoeken van de palazzi. Bij de laatste deken hadden ze een soort radiootje dat alleen een liedje van Queen speelde: ‘We are the champions, we are…’ En toen had ik gehuild – want dat was makkelijker dan ze allemaal te kussen – omdat ik hen in die rijke wereld inderdaad de echte champions vond.
Maar op het vliegveld van Florence kon ik geen enkele champion vinden en uiteindelijk heb ik de wijn toen gegeven aan de tweede buschauffeur die arriveerde. De man zette voor het kleine uurtje verbazend grote ogen op en ik stelde me later voor dat zijn ogen nog groter werden bij het lezen van het etiket. Het is moeilijker te geven dan te ontvangen, vooral als de echte champions niet op het vliegveld zitten.
Den Haag Centraal, 4 januari 2018

Blog 2017

Een nieuw jaar
Nog een jaar voorbij. En of het nu goed of slecht was: eigenlijk zijn we blij, vooral deze weken, dat het voorbij is. Net als toen we kind waren en zo graag volwassen wilden worden, willen we nu snel een nieuw jaar beginnen. Alsof een nieuw jaar de garantie is voor een beter jaar. Alles stoppen we in dat nieuwe jaar, in de hoop dat dit alles, maar vooral wat ons pijn doet, beter of ten minste milder zal zijn. Misschien verdwijnt de pijn, misschien vindt de dokter of het internet een oplossing voor onze kwalen. Het moet, omdat het een nieuw jaar is, met nieuwe kansen en heel veel tijd. We zullen gezonder worden, de juiste medicijnen vinden, de juiste kuur, het beste dieet en de juiste, langverwachte behandeling. 2018 kan het perfecte jaar zijn voor verlossing, voor een betere gezondheid, juist voor degenen die de kerstboom nog niet hebben versierd omdat ze daarvoor de kracht niet hadden. Voor degenen die stiekem huilen om hun naasten niet verdrietig te maken, voor degenen die willen leven en er niet meer zeker van zijn dat ze oud zullen worden, voor degenen die nog niet van hun pijn verlost zijn.
Vandaag zag ik iemand op tv die een prijs won en het publiek vroeg om voor hem te bidden dat hij meer prijzen zou winnen. Ik had hem willen bespugen, zoals de vrouwen in mijn geboortedorp doen, op zo’n manier dat water zijn gezicht niet schoon kan maken. Maar via het scherm kon ik het niet.
Ik denk aan degene die de hoop heeft opgegeven, aan hem (of haar) die zich de menselijke aanraking niet meer herinnert, aan hem wiens kinderen hulp nodig hebben, aan hem die zijn kinderen heeft verwaarloosd, aan hem die er zeker van is dat hij niemand nodig heeft, aan hem die geen geschikte pijnstillers heeft, aan hem die niet meer een nieuw jaar wil instappen, aan hem die óp is en geen tranen meer heeft. Aan hem die de deur nooit opendoet, aan hem die nooit bij iemand aanbelt, aan de grote en de kleine dictator, aan degene die nooit iemand laat praten, aan degene die nooit aan het woord komt.

Ik denk aan de mensen die ik heb verloren en nooit meer zal zien, maar ook aan degenen die ik op mijn pad ben tegengekomen. Samen met hen wil ik het nieuwe jaar instappen. Ik denk aan oude en nieuwe vrienden, maar vooral aan jou, onbekende vriend. Aan jou die de hoop van 2018 hard nodig heeft. Het zal een jaar van gezondheid en vreugde zijn, een jaar van betere oplossingen en van, wie weet, nieuwe ontmoetingen, als je het laat gebeuren! Fijne feestdagen!
Den Haag Centraal, 21 december 2017

Pantoffels in december
Deze maand rennen we meer dan we lopen. Je zou denken dat we door zo veel rennen ook afvallen, maar we komen juist aan door te veel eten. We rennen, we eten, we kopen. Soms stoppen we even om naar onszelf te kijken. Of naar een ander die rent, eet en koopt. En dan vragen we ons af waarom we zo hard rennen en zo veel eten. Tenminste, dat doe ik. Een dief heeft me dat geleerd, vijf jaar geleden. Ik ben hem nog steeds dankbaar. Het was een paar dagen voor sinterklaas en ik rende van de ene winkel naar de andere om voor iedereen thuis te kopen wat ze niet echt nodig hadden, maar wat ons even blij zou maken. Mooi ingepakte cadeaus en dingen die ons deden lijken op de mensen in die kerst?lms. Met twee volle tassen links en drie rechts rende ik nog naar Van Haren om panto?els voor mijn man te kopen. Bezweet, moe, gefrustreerd door de heimelijke overtuiging dat hij ook deze panto?els zou haten zoals alle panto?els in zijn leven en verdiept in een interne controverse, waarin ik mezelf wilde troosten met het idee dat ook al zouden die stomme panto?els weer niet passen omdat hij te brede of te smalle voeten had, die mooi gekleurde Zara-broeken misschien wel goed zouden zijn. In mijn hoofd telde ik de cadeautjes, ik wilde er evenveel voor iedereen, ik bedacht waar ik na de panto?els naartoe zou rennen en probeerde het gevoel te negeren dat ik al te veel had uitgegeven. Op een rek achter me zag ik leukere panto?els, ik zag ze toen ik me omdraaide naar een man die de lange rijen probeerde te omzeilen en ons te slim af wilde zijn. Ik stapte over mijn tassen om ze te pakken. Zou mijn man ze echt leuk vinden? Ik draaide me terug en wilde mijn tassen oppakken, maar ze waren weg. Ik riep luid dat mijn tassen foetsie waren, maar niemand leek overtuigd van mijn drama. Huilend belde ik mijn man en hij kalmeerde mij op zijn eigen manier en zei wat ik eigenlijk al wist: dat hij die Zara-broeken nooit leuk had gevonden. En of ik het écht nog een keer over panto?els wilde hebben?
Sommige dieven kunnen heel bijzonder zijn en ik ben ervan overtuigd dat mijn dief door de goden was gestuurd. Vooral in december denk ik aan hem, als we beginnen te rennen en veel te veel kopen en eten. Af en toe sta ik lang naar panto?els in de ene of andere vitrine te kijken of ga ik naar binnen om hun mooie voering te voelen. Daarna zet ik ze terug. Je kunt niet alles hebben in het leven.
Den Haag Centraal, 14 december 2017

Leren is de nieuwe botox
Een week lang zit ik met nog twintig mensen opgescheept in een gebouw. Het klinkt als een a?evering van Hercule Poirot, maar dan zonder lijken. Spannend is het wel, net als een ‘Poirot’. Allemaal leren we een taal. Intensief, gedurende een week. Alsof we leren skiën. De meesten van ons zijn zakenlieden. Verder een dokter, managers, afdelingshoofden. Sommigen ouder dan ik, ook iemand die al met pensioen is en de rest van zijn leven wil gaan reizen. En ik. Vanaf vanochtend sta ik te popelen, ik probeer mijn brede glimlach in te korten en wat serieuzer te kijken, maar het lukt niet. Ik zit op het puntje van mijn stoel en glimlach als een idioot. Soms lach ik voluit, als de docent mij laat zien wat we gaan leren en op welke manier. Ik kan me niet inhouden, want ik léér weer iets, en een week lang spelen mijn hersenen de beste hoofdrol ‘ever’. We negeren mijn maag, we negeren mijn volle blaas, we gapen af en toe, maar met een tas vol boeken en schema’s wandelen we trots van het ene lesuur naar het volgende. Ik leer! Het voelt een beetje alsof degene in mij die nooit oud zal worden, de altijd enthousiaste leerling, nu wraak neemt op alle dagelijkse kwalen: maagpijn, hormonale kwesties van het ouder worden, moeheid, stress en verplichtingen. Ik ben weer student! En dit is mijn glorietijd. Want hoe vaak leren we inderdaad nieuwe dingen? Hoe vaak doorbreken we echt de monotonie van werk-thuis, thuis-werk, af en toe uit eten, ko?e met een vriendin, verjaardag, dingen die we doen en blijven doen, omdat ze het corpus van ons leven vormen? Beslist niet vaak genoeg. En ‘most of the time’ staan de hersenen eigenlijk op de automatische piloot. Zo bedenk ik dat ik me meestal in een heel veilige omgeving bevind, intellectueel gezien. Overdag is er nauwelijks ruimte om na te denken over de diepe betekenis van het leven en om het bestaan van God met argumenten te bewijzen. De meeste tijd surf ik gewoon op een veilig meer, midden in een polder. Maar nu leer ik weer! Ik heb nog net niet geroken aan de nieuwe kaften van de boeken in de studiezaal, ik heb me ingehouden tot in mijn kamer. De hoeveelheid huiswerk is enorm en ik kan niet wachten om eraan te beginnen. Ik popel zoals mijn hond toen hij een puppy was en nooit geduld had. En ik zie de blik van mijn man al voor me nu ik dit zeg. Ik wil hem ervan verzekeren dat we allebei pro?jt zullen hebben van deze week. Ik voel me jonger en dat is te zien. Leren is de nieuwe botox.
Den Haag Centraal, 7 december 2017

Wij, in Nederland
‘Ik vind het zo grappig hoe je dat zegt: “wij, in Nederland”,’ zei een Nederlandse vriend eens tegen me, en ik bloosde, vanbinnen.
Ik heb mezelf toen afgevraagd wanneer ik dat o?cieel zou mogen zeggen zonder dat iemand er een opmerking over zou maken. “Wij, in Nederland.” Na vijf jaar? Tien? Vijftien of twintig? Na mijn dood is het te laat, dus ergens moet ik beginnen. Ik woon hier inmiddels twaalf jaar en bijna al die twaalf jaar in Den Haag. Ik spreek de taal, ik werk en heb een gezin hier, een Nederlandse man met wie ik een kind heb. Ik heb vrienden en ken Den Haag vrij goed, ik schrijf over Den Haag, heb een Nederlands publiek voor mijn boeken en tóch lijkt het soms alsof ik het persoonlijk voornaamwoord in het meervoud ‘wij’ niet spontaan mag gebruiken zonder dat ik de wenkbrauwen van mensen laat bewegen. Mogen misschien alleen degenen die de eerste twintig jaar van hun leven erwtensoep hebben gegeten het zeggen?
Ik begon daar op mijn dertigste mee en het gaat me vrij goed af, vooral in de winter.
Ik bedacht toen ook dat ik na drie jaar hier het staatsexamen heb afgelegd, na vijf jaar de Nederlandse nationaliteit kreeg, na zeven jaar ging scheiden en met mijn kind in een wijk ging wonen waar ik veel over Nederland heb geleerd; ik lees de kranten, vier het Nederlandse Pasen en niet het Roemeense, en af en toe heb ik het gevoel dat ik Nederlandser ben dan mijn eigen Nederlandse man. En toch laat ik nog steeds wenkbrauwen bewegen als ik “wij in Nederland” zeg. Vooral als ik een andere mening heb dan de doorsneemening. Bestaat er een o?ciële of ono?ciële toets die je moet doen om de eer te krijgen om “wij in Nederland” te kunnen zeggen? Een Nederlander die vanaf zijn twintigste in het buitenland woont, mag zijn hele leven “wij in Nederland” zeggen, hoewel hij waarschijnlijk aan mij zou moeten vragen waar de dichtstbijzijnde HEMA in Den Haag is of welke tram je moet nemen voor het Gemeentemuseum, bij wijze van spreken. Zelf ben ik ook niet meer zo zeker van mijn zaak als ik “wij in Roemenië” zeg, want ja, het Roemenië van nu ken ik niet meer, omdat ik al twaalf jaar tram 1 naar mijn werk neem en op 27 april toch een rondje ga maken langs de markten in mijn stad en ik met Samsom te doen had toen hij door Asscher in De Vaillant werd verslagen en ik erbij zat. En, en, en, en…

Het nieuwe jaar is in zicht en een van mijn goede voornemens is om niet meer te blozen als iemand opmerkt: ‘Grappig hoe jij “wij in Nederland” zegt.’ Niet eens vanbinnen.
Den Haag Centraal, 30 november 2017

Déjà vu
Wat een gevoel van déjà vu heb ik, wanneer ik lees hoe de tweede zitting in de zaak-Mitch Henriquez is verlopen. Er zijn beelden opgedoken die eerst ‘niet bestonden’ en waarop duidelijk is te zien hoe de politie geweld gebruikt bij de aanhouding van Henriquez. Aan het eind zegt een van de agenten: ‘Goed gedaan, jongens, hij is bewusteloos.’ Nadat hij de beelden heeft gezien, klinkt het: ‘Nu zie ik dat ik de nekklem heb toegepast.’ Ik ben niet eens verbaasd. Ik ben immers afkomstig uit een land waar je de politie niet vertrouwt. En dat de politie haar macht misbruikt, zie je overal. Maar ik leef nu eenmaal hier en het gevoel van déjà vu gaat samen met verdriet en weigering.

Want hoezo wist het Openbaar Ministerie (OM) niet dat er betere beelden bestonden waarop duidelijk te zien is hoe de vijf politiemannen Henriquez hardhandig arresteren? En hoe kon het gebeuren dat een van de zittingen werd geannuleerd zonder dat de familie van Henriquez hierover werd geïnformeerd met het oog op het annuleren van vliegtickets? En dan die politieman die doet alsof hij verbaasd is dat hij de nekklem heeft gebruikt om Henriquez uit te schakelen.

Dat we dit allemaal moeten geloven! Nee, ons wordt niet eens gevraagd om het te geloven. Ons wordt gevraagd om het te slikken. Zoals we ooit moesten slikken dat de ?lmrolletjes met beelden van oorlogsmisdaden in Srebrenica verloren waren gegaan bij het ontwikkelen. Over déjà vu gesproken.
Ja, ik weet het, het gebeurt overal. Waarom zou Nederland anders zijn, waarom zouden die twee politiemannen straf krijgen? Ze hebben immers gezinnen die onderhouden moeten worden.
Ik moet toegeven dat er in deze zaak die overal had kunnen gebeuren, ook iets kleins zit dat hem individualiseert. Iets wat ik ongeloo?ijk vind, hoewel ik nergens heb gelezen dat het iemand is opgevallen. En het heeft niets te maken met onrecht of verkeerd handelen van de politie – dingen die bekend zijn. Nee, het is iets anders: de twee politiemannen die voor de rechter zijn verschenen, werden in de rechtbank en in de pers aangeduid als DH1 en DH2. Voor hun eigen veiligheid en die van hun gezinnen. Het verzoek van de advocaat van de nabestaanden om hun namen vrij te geven werd tot twee keer toe geweigerd. Ze blijven DH1 en DH2, ofwel Den Haag 1 en Den Haag 2. Een seconde lang vond ik het hilarisch, maar dat is het niet. Wat vindt Den Haag hier zelf van? Dat Mitch Henriquez koud is gemaakt door Den Haag 1 en 2? Want zo zal de moeder van het slachto?er het onthouden en doorgeven: ‘Den Haag 1 en 2 hebben mijn zoon omgebracht.’ En wat vindt moeder Den Haag van de twee naar haar vernoemde zonen? Misschien wel niets. Want waarom zouden ze namen hebben? Gezien de feiten: het zijn net mensen!
Den Haag Centraal, 23 november 2017

Sake
Ik denk dat iedereen Japanners weleens bewondert. Om verschillende redenen. Sommigen van dichtbij, anderen meer van afstand. Zelf behoor ik tot de laatste categorie, maar ik ben van plan om de afstand te verkleinen. Japanners hebben voor alles een oplossing. En als er geen oplossing is, is er toch een oplossing. De ultieme: harakiri. Bij ons heet dat zelfmoord, maar bij hen is het een laatste bewijs van eer. En nu hebben ze weer een nieuwe vinding: bedrijven waar je iemand kunt inhuren om de rol van vader, moeder, broer of vriend te spelen. Gasten voor je bruiloft, vrienden voor je party, een coole vriendin. Wat mij echt raakt, is dat je een vader kunt inhuren. Vader en moeder. Je kunt iemand een weekend lang je broer noemen. Is het moeilijk om daarna afscheid te nemen? Heb je psychologische hulp nodig als die ‘broer’ na een heerlijk weekend samen weer weggaat uit je leven?
En voor hoelang kun je een vader inhuren? Stel dat je rijk bent maar uit een disfunctionele familie komt, dat je geen relatie met je ouders hebt, zou je dan een vader/moeder voor het leven kunnen inhuren? Ik neem aan dat ze, volgens de contractuele bepalingen, de ideale moeder of vader spelen. Maar wat als ze onverwachts overlijden? Huil je dan bij hun begrafenis? Er zijn kinderen die niet naar de begrafenis van hun echte ouders gaan en heel hun leven geen contact hebben met hun echte ouders of broers. Het is een zwaar kruis en ik denk dat iedereen af en toe een ouder mist, hoe oud je ook bent.
Psychologische behandelmethodes voor mishandelde kinderen hebben iets weg van dit Japanse initiatief. De psycholoog vraagt de patiënt met probleemrelatie met zijn vader om zijn waarheid te vertellen aan een ?ctieve vader. Sommige therapieën gaan nog verder. De ?ctieve vader wordt dan gespeeld door een vreemde, een medepatiënt of de psycholoog zelf. Ik ben geen psycholoog, maar het feit dat de methode nog lucratief is, betekent dat er bepaalde resultaten mee worden verkregen. Ik ken iemand die tijdens een bijzondere behandeling in een centrum voor misbruikte kinderen de aandacht van twintig vrijwillige moeders kreeg. Natuurlijk zullen degenen die wekelijks hun ouders bellen, zeggen dat dit ?auwekul is, maar ik schrijf deze regels niet voor hen. Immers, als je geen drinkwater hebt, drink je wat je kunt, een surrogaat. Iemand met een liefdevolle familie kan zich niet voorstellen waarom je een moeder of broer zou inhuren en vindt het Japanse initiatief al gauw een gril, net als de robots of de siliconenpoppen voor mannen die zich kapotwerken.
Maar er zit wel iets in en ik neem het serieus, omdat er een moeilijke tijd aan komt: de feestdagen. Zoveel mensen hebben een hekel aan december, voelen zich eenzamer dan anders, en kunnen niet wachten tot december voorbij is. Maar als je een surrogaatfamilie kon inhuren? Water is heerlijk en gezond, maar stel je eens voor dat je geen water hebt? Dan drink je Dubbelfris of Seven-Up, of zelfs sake.
Den Haag Centraal, 16 november 2017

Literair Den Haag
Het afgelopen weekend had Den Haag literaire koorts. Het begon niet onaangekondigd, donderdag, met de Europese prijs voor literatuur die vroeger tijdens Manuscripta werd uitgereikt en nu is verhuisd naar Den Haag. In het Koorenhuis gaf de Britse schrijver Max Porter, winnaar van de prijs, tijdens zijn speech toe dat hij gelooft in Europa en in Europese literatuur. Het voelde alsof wij, het publiek in de zaal, Europa waren. Een beetje was dat ook zo, want die avond vierde Den Haag in het Koorenhuis de Europese literatuur. Wat een eer voor Den Haag, dat begint in te zien dat het de potentie heeft om een literaire stad te worden. Het is een eer dat Europa naar Den Haag komt, maar het is ook iets anders dan dat Den Haag naar Europa gaat of Europa is.
Wat literatuur betreft, zijn we een mooie balzaal waar inderdaad van alles gebeurt. Kijk alleen al naar het afgelopen weekend: donderdag de Europese literatuurprijs en vrijdag B-Unlimited in de Centrale bibliotheek. Vrijdag ging ook nog eens het Crossing Border Festival van start, met een knaller: The Addict aan de Paviljoensgracht, de plek waar je iedereen van de Nederlandse literaire mierenhoop kunt ontmoeten. Een soort Boekenbal, maar dan overdag en in Den Haag. De mensen waren er zo blij om elkaar te zien en ze genoten zo van hun aanwezigheid dat niemand naar het programma op het podium luisterde. Als iemand op het podium ‘Allahu akbar’ had geroepen, had niemand hem gehoord. Waaruit blijkt dat het een geslaagd feest was! Tegelijkertijd vormde een en ander voor literair Amsterdam een uitje naar Den Haag. Niet voor niets werd er al dagen tevoren op Facebook gevraagd om tips voor goede restaurants.
Toch zouden we meer moeten willen dan dit! Ik droom dat Den Haag een voedingsbodem wordt voor literatuur, een kwekerij, en niet alleen een balzaal. Dat Den Haag voor (meer) schrijvers een thuis wordt en niet alleen een hotel. Ik droom van een schrijversresidentie in de Schilderswijk – als schrijver twijfel ik er geen seconde aan dat het een perfecte residentie zou zijn. Ik droom dat we literaire stemmen zullen horen die nu in een rumoer zitten, in een collectief verhaal dat nog niet de kracht heeft om zich te distilleren in één stem. Ik droom dat we een onzichtbaar Den Haag kunnen laten zien, een Den Haag dat nog slaapt in de cocon van de geschiedenis. We moeten verhalen laten horen, een literaire agora creëren. Het moet eens klaar zijn met de grappen dat Den Haag een dorp is waar af en toe ook iets leuks gebeurt. Immers, niet alle jongeren gaan studeren in Amerika en er komen steeds meer mensen naar Den Haag. Als ik alleen al bedenk hoeveel verhalen en literaire dromen en schrijvers Den Haag over twintig jaar zal tellen, word ik duizelig. Over twintig jaar gaat literair Den Haag zeker naar Europa. Voorlopig komt Europa naar Den Haag.
Den Haag Centraal, 9 november 2017

Jelle Brandt Corstius
Beste Jelle Brandt Corstius. Een van de belangrijkste evenementen van de laatste jaren vind ik jouw onthulling over verkrachting. In mijn ogen schrijf je geschiedenis. Je verhaal raakt me, op zoveel vlakken. Je stelt je kwetsbaar op en je geeft me hoop. Vóór je onthulling was je voor mij een man. En door een te lange #MeToo-geschiedenis ben ik helaas niet zo’n fan van mannen, hoe hard en onverantwoord dit ook klinkt. Oh ja, natuurlijk ken ik ook leuke mannen, wat dat ook moge betekenen, maar deze mannen slagen erin om eerst ménsen te zijn en pas daarna mánnen. Want als je, als jonge vrouw, een aanrander ontmoet, verlies je vaak het vertrouwen in mannen, word je wantrouwend naar mannen toe, en het leven laat je vaak zien dat je constante wantrouwen terecht was. Aanranders kun je categoriseren, van roofdieren en moordenaars als Michael P. tot ‘aardige’ leidinggevenden en mannelijke collega’s die je wel willen ‘helpen’ en ‘steunen’ als je bijvoorbeeld in nood bent. Wat mij ook geraakt heeft, is dat je zegt dat als je aanrander ‘sorry’ had gezegd, je het verhaal nooit in de krant had geplaatst. Wie nog aan je verhaal twijfelde, had je op dat moment volledig moeten geloven. Wie het heeft meegemaakt, weet hoe belangrijk excuses zijn. Dan kun je beginnen te genezen. Als de aanrander niet toegeeft dat hij je heeft gekwetst, splits je je in tweeën, een deel van je leeft verder, maar het gekwetste deel blijft steken in het verleden.
Beste Jelle. Je bent mijn held. Je hebt je geslachtsgenoten gehumaniseerd en ik hoop dat je dit niet alleen van het andere geslacht te horen krijgt. Ik hoop dat er mannen zijn die je onthulling zien in zijn ware aard.
Want je bent geen ‘verwarde’ jongen die door mensen niet wordt geloofd, je bent een fantastische journalist en schrijver en ze móéten je geloven. Ze kunnen niet meer omdraaien en zeggen ‘het leven is hard, wie het niet redt, redt het niet’. Stomme grappen en stom gelach zoals bij je collega’s van ‘Voetbal Inside’ horen bij mensen die niet in eigen naam kunnen praten. De oceaan, zelfs onze kleine Noordzee, telt meer scholen vissen dan dol?jnen. En scholen vissen zullen altijd lachen en stomme grappen maken. Ik kijk toe hoe je belager aan de schandpaal wordt genageld en ik steun je, diep vanuit mijn hart. Je praat in je eigen naam, maar je verhaal is ook het verhaal van zoveel jonge mensen die, aangemoedigd door je moed, ineens in het licht treden en hun last niet meer willen dragen. Ze vormen een koor, een bijzonder koor, dat je hoort, ook al doe je je handen over je oren en wil je het niet zien. Het koor wordt gehoord omdat iemand zoals jij, een man met moed en verlangen naar de waarheid, namens hen spreekt. Chapeau!
Den Haag Centraal, 2 november 2017

Halve toerist
Terwijl ik deze regels schrijf, in een hotelkamer in Florence, worden er in het straatje onder mijn raam vijftig motoren gestart. Nog vijftig te gaan, bedenk ik, gisternacht heb ik ze geteld. Ik heb het geluk om te logeren boven een motorverhuurwinkel, waarvan de eigenaar net zelf ook zijn rijbewijs heeft gehaald. Gistermiddag en gisternacht vierde hij dat met al zijn vrienden, minder in aantal dan de motoren onder mijn raam, maar toch bepaald niet weinig. Om twee uur vannacht stond ik naar hen te kijken. Zo nu en dan lieten ze met grote gebaren en geluiden een auto stoppen die langs de motoren reed. Ik voelde me als bij de Hells Angels voor young adults. Alles is hier als in een ?lm, eigenlijk als in meerdere tegelijk. Want je weet niet wat erger is: de motoren, het gekrijs tot twee uur ’s nachts van een 2-jarig meisje op het terras naast de motorzaak, de vecht- en scheldpartij in een Roemeens dialect om vijf uur in de ochtend of de jongens die karaoke gingen doen, nadat de meiden – nog voor het meisje van twee – waren vertrokken. Al snel begreep ik waarom ze weg waren gegaan. Het leven bruist hier en ik moet toegeven dat ik van zoveel levensgebruis een beetje maagpijn krijg. Thuis kijk ik al uit het raam als ik een ?etser hoor, zeker na tienen.
Dat was mijn eerste dag in Florence. Vanochtend ben ik naar de receptie gegaan om te vragen of ik een rustigere kamer kan krijgen, aan de andere kant van het hotel, omdat ik er vele uren zal doorbrengen om te schrijven en verder vooral naar de Biblioteca Nazionale zal gaan. De vrouw bij de receptie keek zo teleurgesteld naar me dat ik meteen aan mijn schoonmoeder moest denken. En omdat ik wilde bewijzen dat ik veel heb geleerd van de relatie met mijn schoonmoeder, voegde ik, na een pauze die langer duurde dan de rij motoren onder mijn raam, dat ik een dag lang ook de palazzi zou gaan bezoeken. De frons tussen haar ogen werd minder diep. Misschien is mijn schoonmoeder toch uniek, bedacht ik. En?n, ik heb mijn ko?ers weer ingepakt en wacht nu tot ik naar de andere kamer mag. ‘Are you tourist?’, had de krulharige taxichau?eur die me naar het hotel bracht, gevraagd. ‘Just half,’ had ik geantwoord en hij had geglimlacht. Want hij hield niet van toeristen, maar die halve kon er nog mee door. Hij hield niet van toeristen, omdat de toeristen Florence hebben overgenomen, volgens hem. Waarom komen ze hier, had hij gevraagd, met zijn handen in de lucht. ‘For the history,’ had ik een vergezocht antwoord aangedurfd. Waarna hij was ontploft. Zijn handen hadden van opwinding het plafond van de auto geraakt en zijn krullen waren naar alle kanten gevlogen. ‘History? Wat heb ik aan history?’
Goede vraag! Ik zal er deze dagen, tijdens mijn bezoek aan de verschillende palazzi, en straks ook thuis in Den Haag, over nadenken.
Den Haag Centraal, 26 oktober 2017

ANDERS DAN GEVESTIGDE ROEMEENSE NEW WAVE
Het tweedaagse ?lmfestival ‘Spotlight: Romania.3’ in De Nieuwe Regentes is gewijd aan alternatieve ?lms en aan regisseurs die de grenzen van het ?lm maken verkennen en verrassend weten te verleggen.

‘Spotlight: Romania.3’ in De Nieuwe Regentes
Als je het hebt over zwarte humor in de Europese ?lm, worden namen als Cristi Puiu en Cristian Mungiu tegenwoordig wel in één adem genoemd met die van Emir Kusturica. En als je wat meer over Roemenië weet dan wat de inmiddels beroemde beelden van na de val van de Muur op tv lieten zien, ben je misschien ook op de hoogte van het bestaan van de nieuwe generatie Roemeense ?lmmakers die op alle mogelijke ?lmfestivals prijzen in de wacht sleept. En wellicht weet je ook dat deze generatie haar fantastische ?lms heeft gecreëerd ondanks het voortbestaan van een onveranderlijk log systeem. Maar niets komt uit het niets. Het is duidelijk dat Oost-Europa nog heel veel kan laten zien als het gaat om ?lm als kunstvorm. Dit geldt zeker voor Roemenië, dat tegenwoordig zo sterk staat als het land van de New Wave in de cinematogra?e, dat het ook de namen die niet per se bij de nieuwe golf horen, naar voren wil schuiven. Dit is tenminste het doel van het ?lmfestival ‘Spotlight: Romania.3’ in theater De Nieuwe Regentes.
Deze editie is gewijd aan alternatieve ?lms en aan regisseurs als Radu Jude, Andrei Ujica en Cristian Nemescu, die de grenzen van het ?lm maken verkennen en verrassend weten te verleggen. Spotlight: Romania.3 opent vrijdagavond met de Nederlandse première van het bejubelde ‘Scarred Hearts’ van regisseur Radu Jude (Speciale Jury Prijs Locarno Filmfestival 2016). Scarred Hearts is gebaseerd op de gelijknamige autobiogra?sche roman van Max Blecher, in het Nederlands vertaald als ‘Gelittekende harten’. Het verhaal speelt zich af in 1937 en gaat over een schrijver die wordt geconfronteerd met ziekte, liefde en fascisme in een sanatorium aan de Zwarte Zee. Het personage vertoont veel gelijkenis met de meer bekende Hans Castorp van Thomas Mann.
Naast drie ‘Dutch premieres’ van drie heel erg Roemeense ?lms zijn er ook ‘specials’ te zien. Daartoe is het Bucharest International Experimental Film Festival (BIEFF) uitgenodigd om een selectie van cinematogra?sche experimenten (kruisingen tussen ?ctie, documentaire en conceptuele kunst) te presenteren. Na a?oop is er een art talk met Dan Angelescu, festivalmanager en curator van het BIEFF. Nieuw is ook de samenwerking met het KINO-diseea International Children Film Festival. Het resultaat is te zien en te proeven tijdens de zaterdagmatinee ‘Kino and Cake’, een evenement met veel lekkers voor kinderen, tieners én hun ouders.

Roma-gezin
Wie naar het ‘je ne sais quoi’ van Roemenië op zoek is, moet zaterdagmiddag zeker naar ‘The last Kalderash’ (De laatste koperslager), geproduceerd door fotograaf Cosmin Bumbut en journaliste Elena Stancu. Voor dit project werd het leven van een Roma-gezin waarin de vader de laatste koperslager is, ge?lmd met een fototoestel met twee objectieven. De ?lm gaat over Geo, een jonge koperslager uit het dorp Corcova die zijn gezin niet meer kan onderhouden. Zijn ambachtelijke koperslagerswerk vindt geen aftrek meer, maar omdat hij al op 12-jarige leeftijd van school was gegaan, toen hij trouwde, ligt zijn enige oplossing nu in Frankrijk, bij de vuilstort, of in België, bij het appels plukken. De ?lm vormt het speel?lmdebuut van de twee producenten, die om hun droom te volgen hun banen als fotograaf en journalist vaarwel zeiden en nu in een caravan wonen waarmee ze door de wereld zwerven.
‘California Dreamin’ (endless)’ met Razvan Vasilescu en Armand Assante is de laatste ?lm van het festivalprogramma. Het is een ?lm uit 2007 van Cristian Nemescu, die bijzondere prijzen heeft gewonnen, zoals Un Certain Regard in Cannes en bij het Brussels European Film Festival de Iris Award voor beste ?lm, de publieksprijs én de Canvas Award. Helaas kwam Nemescu tijdens de montage van de ?lm bij een auto-ongeluk om het leven en de producent besloot de ?lm als eerbetoon niet af te monteren. Vandaar de toevoeging ‘(endless)’ aan de titel. De bovengenoemde erfenis van Kusturica is in deze ?lm misschien wel beter te voelen dan in welke andere Roemeense ?lm van de laatste generaties dan ook.
Corina Burlacu, initiatiefnemer en organisator van Spotlight: Romania, vat de veelzijdige inhoud van het festival goed samen: “Ik hoop dat het publiek Spotlight: Romania. 3 zal ervaren als een geconcentreerde korte versie van een groot festival. Wij bieden twee dagen onderdompeling in een echt festivalgevoel, met een uitgebreide selectie van hoogwaardige arthouse ?lms, context en gastgesprekken.”
Den Haag Centraal, 26 oktober 2017

Het volk is boos
De Nederlandse wet zit kennelijk zo in elkaar dat als de Michael P.’s terugkeren in de maatschappij, onze dochters en zussen niet meer in leven zijn. Het is een simpele keuze. Naar welke maatschappij moet Michael P. terug? Want in de maatschappij waarin ik mijn dochter opvoed, wil ik hem niet. Het volk is boos na de moord op Anne Faber, schreven de kranten. Hoe boos? En doet dat iets met degenen die beslissen om roofdieren terug te sturen in de maatschappij? Het volk gaat een ?etstocht organiseren ter nagedachtenis aan Anne Faber. Flauwekul! Het volk zou op het Plein in Den Haag moeten staan om tegen de kromme wetgeving te protesteren. Wekenlang! Er is een petitie georganiseerd om de schuldigen ter verantwoording te roepen. Door een moeder van drie dochters. Duizenden petities zouden we moeten organiseren, in naam van alle vrouwelijke slachto?ers van de onveilige maatschappij en de slappe wetgeving! We worden aangerand, verkracht, vermoord. Op de dag van het overlijden van burgemeester Van der Laan was Anne Faber zes dagen vermist. Het lichaam van een meisje van 25, gezond, intelligent, lief, dat een lang leven voor zich had moeten hebben, was toen al zes dagen zoek, maar we moesten allemaal rouwen en snikken omdat een man op leeftijd na een leven vol eer aan kanker was overleden. Het ‘volk’ had het druk en zijn verdriet was weer niet te bevatten, volgens de kranten. De arme Anne Faber heeft de kans niet gehad om iets met haar leven te doen en werd op een gruwelijke manier gedood. Wat is een leven precies? En hoe waardevol was het leven van Anne Faber? Hoe ze haar dader heeft moeten smeken, hoe verschrikkelijk bang ze geweest moet zijn, hoe gruwelijk, hoe onmenselijk, oh, hoe moeilijk te bevatten is het voor ons, die gelukkig geen Michael P. op ons pad hebben ontmoet! Er gingen klagende ‘stemmen’ op dat de kranten onsmakelijke beelden van de zoektocht naar Anne Faber hadden getoond. Onsmakelijker dan wat Anne Faber heeft moeten doormaken op de avond van haar dood? Kunnen degenen die verantwoordelijk zijn voor het vrij laten rondlopen van de dader nog slapen? Ik las dat de dader een relatie had met degene die hem had moeten bewaken en dat hij in zijn inrichting ook nog iemand anders zwanger heeft gemaakt. Ik kan niet geloven dat dat waar is, zoals ik ook niet wíl geloven dat je, als je in Nederland anno 2017 als vrouw door het bos ?etst, wordt verkracht en vermoord door een crimineel die opgesloten hoort te zijn. Dat het ‘volk’ boos is, laat me koud; we staan erom bekend dat we veel ‘zeuren’. Maar gaan we ooit verder dan zeuren? Dit is het moment! Wanneer gaan we protesteren op het Plein? Wij, feministen, vaders, moeders, wij die in de plaats van Anne Faber hadden kunnen zijn? Hoe kunnen we onze dochters anders beschermen dan door te eisen, totdat we het voor elkaar krijgen, dat beesten achter de tralies moeten blijven?
Den Haag Centraal, 19 oktober 2017

1095 in 2017
Vorige week zag ik in het Theater aan het Spui genoeg naaktheid voor de rest van dit jaar. En als je je gelijk afvraagt waar, en hoe, moet ik je doorwijzen naar het theaterstuk genaamd ‘1095’ van een Belgisch theatergenootschap, dat tijdens zijn tournee één voorstelling gaf in Den Haag. Het gebeurt zelden dat het spektakel in de zaal het spektakel op het podium evenaart, maar vorige week gebeurde dat (bijna): tot meerdere keren toe wisten de jonge acteurs op het podium een catharsisgevoel op te roepen bij de vrouw die op de stoel naast de lege stoel naast de mijne zat. En dat gebeurde terwijl we het verhaal van Benny volgden, een jonge benedictijner monnik die Vlaanderen moest ontvluchten. Het verhaal over religieus fanatisme en liefde werd gespeeld door vijf acteurs, een paar jaar ouder dan mijn eigen dochter. Ongemak veroorzaakt door jonge mensen heeft altijd iets van een revolutie, op zijn minst.
Op een klein podium vol grote rekwisieten die door de vijf jongeren heen en weer werden gemaneuvreerd, lukte het hun om het publiek in het theater een hoge dosis schoonheid én ongemak te geven. De meiden waren bijna constant naakt, anderhalf uur lang, en speelden seksuele handelingen. Aan één stuk door. Gedurfde seksuele handelingen. En het publiek werd op geen enkele manier gewaarschuwd. Zo van: beste mensen die de pensioengerechtigde leeftijd naderen, er volgen nu beelden die niet geschikt zijn voor degenen die niet uit hun comfortzone (lees: leeftijdzone) willen. Ik was dan ook verbaasd dat er maar twee van die niet-gewaarschuwde mensen – een man en een vrouw van in de zestig – de zaal verlieten. Ik moest mijn knieën opzij doen om plek voor hen te maken, een half uur voor het einde, en bekeek ze goed. Ik weet zeker dat de vrouw de spelbreker was. De sensuele seksscènes gespeeld achter een verlicht doek, de gewoon op het podium gespeelde seksscènes, de vele genitaliën en het spuug waren hun te veel geworden! Mijn buurvrouw naast de lege stoel naast mij had alles op maximale sterkte gevoeld. Ze ademde zwaar en bij de seksscènes mompelde ze dingen, ze riep hardop bij de dood van een van de personages, de zogenaamde conventie tussen acteur en toeschouwer bestond voor haar niet en dat was misschien wel het bijzonderste van alles.
Ik moest aan mijn oma denken, die hetzelfde deed toen zij haar eerste televisie kreeg. Toen ze op drie handen afstand van het scherm haar eerste film keek, een western, sprong ze bij elke dode (en er vallen veel doden in westerns) een stap naar achteren en riep: ze hebben hem gedood! En omdat al die jonge doden tot het eind van de film niet meer opstonden, was haar avond verpest. Zoveel jonge doden kon ze niet verdragen.
Jonge mensen kunnen je, als geen ander, een ongemakkelijk gevoel geven, maar ja, als dat met zoveel schoonheid gepaard gaat, kun je het hebben!
Den Haag Centraal, 12 oktober 2017

Ingeburgerd
Lang voordat ik mijn nieuwe nationaliteit kreeg, jaren geleden, had ik al kennisgemaakt met de andere ‘nationaliteiten’ die Nederland rijk is. Mijn eerste vriendinnen hier waren meisjes uit Colombia en Ecuador, met hen dronk ik mijn eerste ko?e verkeerd en zij legden me uit wat dat was. Met hen ging ik naar mijn eerste feest in Den Haag en ik herinner me nog heel goed hoe dertig latina’s tijdens de ?lm daarvoor ergens in een Pathé op zoek waren naar ene Ramon, Ramon die pas in de laatste tien minuten van het feest zou verschijnen. Met veel plezier herinner ik me hun paniekerige stemmen: ‘Ramon? Waar is Ramon?’ Ramon kwam na twee uur wachten en stak pardoes de tent in brand. Per ongeluk, naar verluidt met behulp van een mojito.
Mijn eerste lessen Nederlands kreeg ik op een particuliere Turkse taalschool, waar ik meer Turks dan Nederlands leerde en vooral veel Turkse tv keek. Het belang van de geschreven taal leerde ik van een Rwandees meisje dat perfect Frans sprak, maar geen accent aigu op papier kon zetten, omdat ze niet kon schrijven. Hoe groot de drama’s in het leven kunnen zijn, leerde ik van een dunne vrouw uit Bosnië die haar man en zonen in de oorlog had verloren en geen kracht meer had om zelfmoord te plegen. Een Afghaans meisje dat ik in mijn eerste jaren hier ontmoette, had dezelfde voornaam als mijn moeder, iets wat ik nooit zal vergeten, omdat het me enorm verraste. Daardoor zie ik alle Afghanen nu als een grote familie.
Dit waren de eerste Nederlanders in mijn leven. Later leerde ik ook Polen, Bulgaren, Perzen en Nederlanders kennen, die ik allemaal in mijn hart heb gesloten. Ik heb hun verhalen gehoord, ben getuige geweest van hun tranen of gelach. En gister, tijdens een lezing over nationalisme, moest ik aan hen denken, aan hen allemaal. Met een gevoel van dankbaarheid. Nederland en mijn eigen emigratie hebben mijn waarden en normen herschikt, de ‘ismen’ gedesinfecteerd en een nieuw perspectief aan het leven gegeven. Toen ik klein was, speelden wij, kinderen in het communistische Roemenië, een spel genaamd ‘Land, land, we willen soldaten’ en daarbij moesten we dan de namen van andere landen noemen. Ik weet niet waarom we het spel bleven spelen, want meer dan vijf landnamen konden we niet noemen. We wisten niets over andere landen en we hadden geen idee hoe Fransen of Russen waren, in onze hoofden waren ze net als aliens.
De wereld is kleiner geworden. Ik ben naar de wereld gegaan en de wereld vindt mij overal. Dit jaar heb ik Afrika voor altijd in mijn hart gesloten. Iemand stuurde me deze week een bericht via Facebook waarin stond: ‘Je hebt je continent gevonden!’ Ik heb gehuild, want hoe kan iemand uit een Roemeens dorp nu zijn continent in Afrika vinden? En toen begreep ik het: ik ben Nederlandser dan ooit, ik ben echt ingeburgerd!
Den Haag Centraal, 5 oktober 2017

Orhan Pamuk
In een lange rij als deze had ik niet meer gestaan sinds de rijen voor sinaasappels of eieren in het Roemenië van Ceau?escu. De rij reikte tot ver buiten de Lutherse Kerk. En er was geen ei te krijgen, maar de Turkse schrijver Orhan Pamuk (1952), een uur lang, plus zijn gesigneerde nieuwe boek.
Wie zei er dat Den Haag een dorp is? Afgelopen zaterdagavond was Den Haag zeker Amsterdam of Florence, Praag of Wenen. Vrijdagavond was Pamuk nog in de Westerkerk in Amsterdam en zaterdagavond, op hetzelfde tijdstip, was hij in Den Haag. Beide kerken bomvol, beide evenementen lang van tevoren uitverkocht, alleen was de Pamuk van Amsterdam niet de Pamuk van Den Haag.
Het is waar dat de avond in Amsterdam een ander format had, maar Pamuk was er simpelweg niet te onderbreken. Als presentator Abdelkader Benali minder elegant was geweest, was het misgegaan. In Amsterdam hield Pamuk een college; interactie met zijn jongere collega stond niet echt op zijn menu. Daarom was ik zo verbaasd om in Den Haag een heel andere Pamuk te zien: veel relaxter, joviaal zelfs. En waar de Westerkerk vooral gevuld was met mensen van uitgeverijen, studenten, schrijvers en mensen uit de branche, zaten er in de Lutherse Kerk juist opmerkelijk veel expats naast het gewone publiek, allemaal te luisteren – aandachtiger dan zijn eigen studenten van de Universiteit van Colombia – naar de deconstructie van het con?ict van de roman die ze (nog) niet hadden gelezen, een con?ict à la Freud, Shakespeare, Homerus, Sophocles plus de auteur zelf, Orhan Pamuk.
Af en toe verviel de Nobelprijswinnaar voor literatuur (2006) in een monoloog, maar presentator Chris Keulemans wist hem steeds weer terug in dialoog te krijgen.
Over het ‘today in Turkey’ wilde Pamuk niet veel kwijt. Of de constructie van de nieuwe roman een parabel is van het Turkije van president Erdogan? Volgens Pamuk ligt de sleutel bij de lezer: ‘My answer is not important’, en de genoemde parabel kon net zo goed van andere landen zoals India of China zijn.
Het was duidelijk dat Pamuk geen interviewer nodig heeft. Hij hoeft geen introductie en geen vragen. Pamuk heeft niemand nodig die hem aan het publiek geeft. Er is geen schrijver-presentator-publiekformule. Het is een som van twee factoren. De gecompliceerde, intellectuele Pamuk die een presentator kan uitstoten heeft geen brug nodig; op miraculeuze wijze (die echte liefde voor literatuur heet) zit hij in het hoofd (lees: hart) van zijn publiek.
Aan het eind van het gesprek liet de presentator zich verbaasd uit over het ‘surprising feminism’ in zijn nieuwe boek, waarop Pamuk, met zijn gezicht naar het publiek, tegelijk met andere stemmen uit het publiek, vroeg: ‘Why surprising?’
Veel van de gezichten die na a?oop in de rij stonden om zijn boek te laten signeren, kende ik. Expats, allemaal hoogopgeleid, fervente lezers. Een publiek dat Den Haag moet koesteren, een publiek dat Den Haag verandert. Wie weet: van een eiland in een ‘Silicon Valley’? Van de literatuur welteverstaan.
Den Haag Centraal, 28 september 2017

De dood
Niets aan de Nederlander verbaast me meer dan zijn manier van omgaan met de dood. Dood in het algemeen. Dood, zelfmoord, euthanasie, er is geen domein van het leven (sic!) waar de Nederlander progressiever is. Ik, die bij begrafenissen in mijn dorp professionele klaagvrouwen heb meegemaakt, heb soms het gevoel dat Nederland een grote, nieuwe sekte is als het gaat om omgaan met de dood.
Vorige week stond er in een van de landelijke dagbladen een uitgebreid interview met Renate Dorrestein waarin de schrijfster de lezer op een nuchtere manier informeert dat ze slokdarmkanker heeft en volgens de prognose nog een jaar te leven heeft. Nuchter – op het laatst zelfs grappig, wanneer ze denkt dat het best mogelijk is dat ze in de hemel verdergaat met schrijven en af en toe een boek over de wolken zal gooien. Naar de lezer, naar ons, met andere woorden. Als het niet grappig was, was het in ieder geval ironisch; dat boek dat ze over de wolken gaat gooien, zullen we nooit ontvangen. En op hetzelfde moment, terwijl Renate Dorrestein nuchter over haar eigen dood spreekt, gaan er kinderen dood die niet eens de kans hebben gehad om te leven, laat staan om dertig boeken te schrijven. Dus waarom zouden we van de dood een drama maken? En toch. Het postmoderne gevoel waarmee de Nederlander de dood omarmt, zal ik nooit compleet kunnen ontcijferen. Alle culturen weten dat de dood bij het leven hoort, maar in Nederland lijkt het alsof er geen rivier is die moet worden overgestoken, een rivier van het leven naar de dood, zoals in de oudheid. Het lijkt alsof je, als je niet oplet waar je loopt, gewoon over de grens van Thanatos kunt lopen. Je kunt hier een dokter kiezen die je helpt om dood te gaan, door euthanasie, je kunt zelfdodingspillen bestellen via internet, zelfmoord lijkt een afspraak in je agenda: ‘Zelfmoord aanstaande dinsdag? Nou, vrijdag pas, dan is er nog plek.’ De Dood lijkt zo’n lange reis naar een ver land waarvandaan we nog een kaartje naar de familie sturen. ‘Het gaat goed met me, het weer is heerlijk en ik doe gewoon mijn werk. ’s Avonds een wijntje op het terras, de lokale wijn hier is hemels!’
Het gaat om de dood. Het gaat om het niet meer zijn. Het gaat om de grote, unieke, enkele reis waarvoor we in de bieb geen gids kunnen lenen, de reis waarvan nog niemand is teruggekomen. Misschien hoort hij bij het leven, maar door de dood horen wij zelf niet meer bij het leven.
Onderweg naar de markt loop ik langs een uitvaartcentrum, dat tot voor kort in de etalage een enorme roze kist exposeerde. Geen witte, geen donkerblauwe, maar een roze. ‘La mort en rose’. Ik snapte het niet en gelukkig was ik niet de enige, denk ik, want een paar weken geleden verdween de kist vanachter het raam. Of misschien heeft iemand die wilde dat de kist bij zijn laatste out?t paste, hem besteld.
Den Haag Centraal, 21 september 2017

Bram Suiker
Ik weet niet wat jullie afgelopen zondag hebben gedaan, maar ik heb me te pletter geërgerd bij het kijken naar ‘Buitenhof’. Niet vanwege bepaalde praatjes, maar omdat ik echt niet begrijp waarom de kunstenaar in Nederland de rol speelt van Assepoester in een maatschappij die zich geen zorgen maakt voor brood op de plank. Hoe is het mogelijk dat de eerste violist van een symfonieorkest maar 19.000 euro per jaar verdient, zoals Gijs Scholten van Aschat, de nieuwe voorzitter van de Akademie van Kunsten, in ‘Buitenhof’ vertelde?
De avond ervoor zat ik in de Koninklijke Schouwburg (KS), voor ‘Het verzamelde werk van William Shakespeare (ingekort)’, met Jappe Claes, Vincent Linthorst en Bram Suiker, in een volle zaal die ruim twee uur lang naar adem snakte van het lachen. De eerste twee acteurs kende ik, voor hen was ik naar de uitvoering gegaan. Maar de laatste van het gezelschap, Bram Suiker, had ik maar één keer eerder op het podium gezien. En wat een prestatie zette hij neer! Waarom kent heel Nederland wel alle mogelijke rappers die vaak de Nederlandse taal en het fatsoen verkrachten, maar kennen we Bram Suiker niet? Waarom wil elke tiener een Armin van Buren worden en niet een Bram Suiker? Waarom is cabaret de coolste/hoogste vorm van kunst in Nederland en blijven de kleine theaters bedelen om subsidie?
In de KS kroop Bram Suiker gedurende twee uur in de huid van tientallen personages, met een versatiliteit die mij voor het leven zijn trouwe bewonderaar heeft gemaakt. Suiker kan honderd rappers zijn en was dat ook, hij kan ook alle Armins van de wereld zijn, hij kan jou en mij zijn en iedereen die we kennen. Stuur je kinderen om hem te zien! Misschien willen ze daarna in plaats van ‘beroemd’ of ‘rijk’ Bram Suiker worden! Natuurlijk kan niet iedereen Bram Suiker worden, je moet er talent voor hebben. Maar hoe kun je je talent voor acteren of klassieke muziek of beeldende kunst, schrijven, dichten… ontdekken als je levensdroom het salaris van Matthijs van Nieuwkerk (‘DWDD’) is?
Nederland is een land waarin de kunstenaar de vrijheid heeft om te creëren en geen risico loopt om vanwege zijn product in de gevangenis te belanden. Nederland had op cultureel vlak een nieuwe gouden eeuw moeten beleven. Waarom dat niet is gebeurd? Deels omdat de kunstenaar drie jobs moet hebben om zijn hypotheek te kunnen betalen. En omdat cultuur bij ‘DWDD’ niet verder gaat dan Charles Aznavour. Hebben politici geen kinderen?, denk ik soms. Of schrikken ze niet als ze van hun kinderen horen: ‘Ik wil later rijk worden.’? Weten ze niet welke rol kunst in de maatschappij speelt? Stuur ook het nieuwe kabinet eens in een pauze naar de schouwburg! Misschien willen de drie helden van het podium, die het acteursgilde met hun prestatie eer aan doen, ook hun laten zien dat kunst van ons allemaal is, en zeker van onze kinderen – ook al zaten er zaterdag in de zaal meer mensen die hun carrière al hadden afgerond.
Den Haag Centraal, 14 september 2017

Ode aan de herfst
Het is alweer september. Het culturele seizoen begint en in Den Haag staat er zoveel te gebeuren dat kiezen moeilijk zal worden. Als je afgelopen zondag tijdens het Uit Festival over het Lange Voorhout hebt gewandeld was het onmogelijk om het grote culturele aanbod in Den Haag te missen. Iedereen was er en iedereen stond er om je te laten zien wat voor moois er het komende jaar in Den Haag gaat gebeuren.
Zelf ontmoette ik zondag tijdens het festival iemand die mij wilde leren kennen omdat ze me in deze krant leest. Een mevrouw die ik in de 60 schatte, maar als ik het goed heb begrepen was ze al 85. Hoe dat kwam? Niet zozeer omdat ik niet kan schatten, maar omdat ze pas twee jaar geleden is gestopt met sporten en omdat ze gezond eet. Ik stond dus op het podium mijn gedichten uit te schreeuwen, in de hoop dat ik Den Haag te midden van de kakofonie van vijf grote en nog twintig kleinere podia plus het geroezemoes van alle toeschouwers mijn gedichten kon laten horen en deze ?tte, trouwe lezeres zat ergens in het midden naar mijn geschreeuw te luisteren. Voordat ik het podium opging zei ik tegen haar: “Ik schrijf veel over mijn man” en antwoordde zij: “Ja, mannen zijn moeilijk, ik heb er twee gehad.”
Ik kan niet zeggen dat mijn eigen geschreeuw me geen voldoening gaf, maar de ontmoeting met deze mevrouw gaf me meer dan dat: hoop. Er is hoop! Zelfs voor mij, die sinds twee weken om vijf uur ’s ochtends wakker wordt om eerst een paar uur te schrijven voordat de telefoon begint te rinkelen. Er is hoop dat we kalm en rustig de herfst binnen zullen treden, dat we de goede vruchten van het leven zullen plukken, dat we, als we gezond eten en sporten, een lang en gebalanceerd leven kunnen leiden. Wie weet, misschien is het recept van het leven wel simpel en e?ciënt en denk alleen ik dat het iets is met een hele alchemie die ik nooit zal doorgronden. Wie weet, misschien is het niet eens belangrijk dat het me maar niet lukt om na een dag werken rustig en in vrede naar huis te gaan, maar zelfs al ’s maandags met twee volle AH-tassen plus een volle boekentas, transpirerend en met mijn door de tassen omhooggetrokken jurk, bij de tramhalte sta. Nee, zen ben ik nooit, maar er is dus nog hoop, zelfs in een wereld waar aardbevingen door nucleaire testen worden veroorzaakt.
Het is weer herfst en voordat ik mijn geschreeuw begon, vertelde die mooie dame van 85: “Ik heb grote toekomstplannen.” Eigenlijk denk ik dat ik op het podium sprong en begon te schreeuwen omdat ik haar anders had omhelsd en gekust, omdat het leven zo mooi is en de herfst in Den Haag net is gearriveerd, rijk, op leeftijd… en met grote toekomstplannen.
Den Haag Centraal, 7 september 2017

Steden
Er zijn steden die zich niet zomaar blootgeven, net als mensen. En als ze het doen, doen ze het op een vreemde manier, die misschien niets met de werkelijkheid van doen heeft. In je eentje een stad leren kennen heeft voor mij sowieso iets van het ongemakkelijke van twee onbekenden die noodgedwongen een treincompartiment delen.
Ik ben in Eindhoven voor mijn werk. Een week lang zit ik hier van tien uur ’s ochtends tot negen uur ’s avonds in een theaterzaal, waarna er nog gelegenheid is om te socialiseren en wijn te drinken. Maar ’s avonds ben ik helemaal op en ga ik gelijk naar mijn B&B, die ergens op een enorm landgoed staat.
En elke avond word ik door dezelfde leuke, jonge taxichau?eur naar mijn kamer gebracht. Hij is bespraakt en gemanierd. De rit duurt steeds negentien minuten en in dat tijdsbestek praten we over van alles, maar vooral over de stad. Ik weet nu hoeveel moskeeën er zijn, waar prostituees rondlopen, waar jongelui uitgaan en waar je uitgaat als je de dertig gepasseerd bent (!). Ik weet ook dat de politie vorige week een Hongaarse prostituee van zestien heeft gerepatrieerd en waarom een inwoner in, volgens mijn chau?eur, Eindhovens saaiste straat altijd in zijn voortuin barbecuet en niet in zijn achtertuin, enzovoorts. Ik ken de stad zo ’ n beetje, maar in vier dagen heb ik nog geen 500 meter gelopen. Ik heb vooral veel gehoord, maar het had evengoed over een andere Nederlandse stad kunnen gaan. Of een Duitse.
Twee keer per dag zit ik in de taxi en luister ik. Gisteravond heb ik voor het eerst iets meegemaakt. Ik stapte in de taxi en ineens, uit het niets, werden we bijna klemgereden door een witte auto, waarvan de bestuurder me luchtkusjes stuurde. In Den Haag zou ik zo iemand aanmerkelijk minder zoete gebaartjes terugsturen, maar ik was nu niet in Den Haag. ‘Negeer hem,’ zei mijn chau?eur en behendig ontweek hij onze belager. Maar de auto zette de achtervolging in en kwam af en toe langszij om me luchtzoentjes te sturen. Vervolgens ging hij weer achter of voor ons rijden. Mijn chau?eur wist het zeker: die amoroso was een loverboy. Hij kon me ook vertellen dat zoiets een praktijk was: dat ‘zulke jongens’ meisjes overtuigen om hen naar hun bestemming te brengen omdat ze goedkoper dan een taxi zouden zijn. ‘En je hebt geen idee hoeveel meisjes in zo’n auto stappen.’ Wat er dan verder met de meisjes gebeurt, wist mijn chauffeur niet. Bij de laatste bocht haalde ‘loverboy’ ons nog eens in en verdween. Ik stapte uit en zocht mijn sleutel.
Mijn B&B ligt, zoals ik al zei, op een fantastisch landgoed. Pal naast een tbs-inrichting voor zware criminelen. Elke ochtend vroeg gilt er een vrouw wel tien minuten lang op een wijze zoals er weleens iemand kort in ‘The Killing’ gilt. ‘Soms ontsnapt er een, maar verder is alles veilig,’ had mijn chau?eur nog gezegd. Geen vleugje humor daarbij.
Den Haag Centraal, 31 augustus 2017

Lange armen
Mijn relatie met de politiek lijkt in veel opzichten op die met mijn schoonmoeder: we doen ons best om elkaar te vermijden, maar vergeten geen ogenblik dat de ander bestaat. Maar terwijl ik heel tevreden ben over de relatie met mijn schoonmoeder, kan ik dat niet altijd zeggen over het binnendringen van de politiek in mijn leven. Twee dagen na de aanslag op de Ramblas werd de Duitse schrijver Dogan Akhanli opgepakt tijdens zijn vakantie in Spanje. Op verzoek van de regering van Erdogan, volgens zijn advocaat. De zoveelste schrijver of journalist die wordt opgepakt omdat hij zijn mond opendeed. Als het aan Erdogans regering ligt, moeten we allemaal morse gaan leren. Zo communiceerden immers de politieke gevangenen in de gevangenissen ten tijde van de Roemeense dictator Ceau?escu. Er bestaat hele literatuur afkomstig uit de beruchte Roemeense kerkers. En ook de inktvis van Ceau?escu had lange tentakels. Zo werd een van de meest bijzondere Roemeense dissidenten in de tijd van Ceau?escu – gevlucht naar Frankrijk en bekend om haar programma op Radio Free Europe waarin ze alles wat in Roemenië gebeurde aan de kaak stelde – verschrikkelijk mishandeld voor haar appartement in Parijs. Door de lange arm van de geheime dienst Securitate belandde ze in het ziekenhuis. Zij (en haar moeder die door dezelfde Securitate werd vermoord omdat ze haar dochter niet had willen verklikken) is zeker niet de enige die de lange arm van de Securitate letterlijk gevoeld heeft, misschien wel de bekendste. De geschiedenis slaapt nooit, helaas, en herhaalt zich met een vreselijke onbeschoftheid. Toen ik naar Nederland kwam, verbaasde het me hoe weinig het westen wist van de misdaden van Ceau?escu’s regime. Het IJzeren Gordijn was beslist geen vitrage, meer een zwaar toneeldoek waarachter zich een vreselijk tafereel had afgespeeld. En het was alsof het publiek niet wist wat er achter het doek was gebeurd of had zitten slapen in zijn stoel, zo dacht ik in mijn eerste jaren hier. Maar nu hebben we geen gordijn meer en kunnen we met het blote oog zien wat er in Europa en de wereld gebeurt. En bijna dagelijks krijg je berichten van Amnesty International: dat er nog een vrouw die haar mond opende in de gevangenis zit. Of vermoord is. Of dat haar dochter is bedreigd. Dit zijn onze helden. Wij kunnen niet zonder hen. Want zij doen hun mond niet alleen open voor zichzelf, maar ook voor ons. Zij doen hun mond open voor de waarheid van ons allemaal, voor ons die de waarheid nodig hebben. De lange armen van de verschillende regimes worden te lang. Begint onze huid ze nog niet te voelen? Begint het niet te jeuken? Doen onze kiezen geen pijn als er ergens niet ver van hier nog een mond wordt gesnoerd, tegen alle mensenrechten in?
Orhan Pamuk, de Turkse schrijver die net als Dogan Akhanli over de Armeense genocide schrijft, komt in september naar Den Haag. Ik zal in de zaal zijn om hem te verdedigen.
Den Haag Centraal, 24 augustus 2017

Met je hart
Vandaag liep ik door het Noordeinde en tussen al die mensen die hetzelfde deden, zag ik een meisje van negen samen met haar opa en oma. Schattig beeld, al wordt mijn hart er altijd een beetje klein bij – om persoonlijke redenen die er hier niet toe doen.
Het schattige meisje was verwikkeld in een gesprek met de grootvader, die – voor zo’n heer, gekleed zoals bijna alle door het Noordeinde wandelende heren van zijn leeftijd (schoenen van gekleurd suède, lichtblauwe broek en roze hemd) – niet echt ontspannen leek. Het was echter niet het ongeduld van opa Babyboomer dat me het meest opviel, het waren de oorbellen van het 9-jarige meisje: volwassen, veel te volwassen voor haar leeftijd. En vooral: duur, veel te duur. En toen dacht ik natuurlijk aan die twee Armeense kinderen die, zoals de kranten schreven op de dag dat ik terug van vakantie kwam, ‘uitgezet mogen worden’. Het is niet de eerste keer dat zo’n zaak in de media komt en deze kinderen zullen ook niet de laatste zijn die al dan niet mogen worden uitgezet, maar toch. Twee kinderen willen uitzetten die vloeiend Nederlands spreken, die geen ander land kennen dan ‘ons’ Nederland, en ze ook apart, zonder de (alleenstaande!) moeder, willen uitzetten, is harteloos. Nederland kan harteloos zijn. In mijn eerste jaren hier werden al mijn pogingen om bedelaars of daklozen te helpen ontmoedigd. Altijd met dezelfde tekst: ‘Er zijn instanties die dat doen, je hoeft zelf niets te doen, het komt goed.’ Dat het niet altijd goed komt, weten zelfs kinderen van negen. En dat de instanties regels volgen die achterhaald of zelfs onmenselijk zijn, weten de meeste mensen. ‘Dura lex sed lex’ (de wet is hard, maar het is de wet), leerde ik op school, in een ander land, inderdaad, toen ik niet ouder was dan die twee Armeense kinderen. Het was in een verhaal dat deze titel had, maar waarvan de moraal was dat je altijd met je hart moet helpen, en niet met je verstand. De Nederlandse instanties werken vlekkeloos, als een geolied apparaat. Zo goed dat we vergeten dat het apparaat door mensen is gemaakt. De Pakistaanse taxichau?eur die mij van het Centraal Station naar huis bracht toen ik terugkwam van vakantie, vertelde me dat hij graag naar Amerika zou willen emigreren, maar dat het feit dat daar geen zekerheid bestaat hem ervan weerhoudt: dat hij hier, als hij ziek wordt, een uitkering krijgt, terwijl hij daar dakloos zou kunnen worden, en dat is iets wat hij zich niet kan veroorloven omdat hij kleine kinderen heeft. Ja, het apparaat werkt vlekkeloos, maar toch hapert het soms – juist omdat het maar een apparaat is. Wanneer zijn we vergeten om álle kinderen kansen te geven? Als ik het me goed herinner zijn Nederlandse kinderen, volgens bepaalde statistieken, de gelukkigste kinderen ter wereld. Nou, ik weet er twee die de ongelukkigste kunnen zijn. We hebben het goed, zo goed, dat we geen idee hebben hoe het is om het minder goed te hebben.
Den Haag Centraal, 17 augustus 2017

Gugu
Ik ben wel wat armoede gewend. Geboren in een dorp in Roemenië, in de tijd van dictator Ceau?escu. En toch. Afgelopen week, in het huis van Gugu in Johannesburg, in het township Soweto, bad ik om niet ?auw te vallen. Het is immers een groot verschil of je in de arme wijken van Johannesburg veilig in je auto blijft of dat je ineens binnen in zo’n huis in de wijk bent, als westerling – want, ja, dat ben ik tegenwoordig. Ik ben wel wat armoede gewend, maar wat ik in Johannesburg zag, was van een andere orde. Onze chau?eur bleef in de auto en riep naar Gugu, die wachtte tot wij uitstapten. Een ogenblik vroeg ik me nog af waarom hij in de auto bleef, maar de werkelijkheid was me voor: ik stond al midden in het huis van Gugu. Het voelde eigenlijk alsof ik onder de grond stond en zo was het ook een beetje: Gugu’s huis had geen vloer, we liepen dus op de aarde. Hier en daar waren kapotte tegels in de grond geduwd met hetzelfde vakmanschap waarmee ik het ook zou kunnen. Gugu vertelde aan één stuk door, als een enthousiaste gids in de Hermitage, en ik kon bijna niets onthouden. Ja, dat ze twee dochters had, een van negen en een van negentien. Dat ze klaarstond om vuur te maken (ze liet ons een berg papier zien voor een geïmproviseerde kachel), dat ze een magnetron had die als kast diende (in een huis zonder elektriciteit), dat er ergens een portret van Mandela hing en een afbeelding van Jezus. Ik bleef maar denken aan die twee dochters: waar wasten ze zich? Waar gingen ze onder een hete douche als ze ongesteld waren?
Ja, ik die als studente in Boekarest een tijdlang in een kelder woonde waar alleen een tafel in paste die ’s nachts als bed diende, ik die bijna twintig jaar lang geen huis had, viel hier in het huis van Gugu bijna ?auw. Eenmaal terug in de auto kon ik me ook niet meer inhouden. “Alleen Oprah huilde zo lang,” zei de chau?eur ten slotte. Die avond verbleven we in het nabijgelegen Pretoria, bij vrienden, in een prachtig huis, gelegen op een berg, met een zwembad, een exotische tuin met terrassen, zoals de hangende tuinen uit de Oudheid. Om bij hen binnen te komen, moesten we zes sloten openen, om ze vervolgens een voor een achter ons te sluiten. ‘Sesam, open je!’ zou in de rijke wijken van Zuid-Afrika niet werken. Onze vrienden, jonge, bijzondere intellectuelen, dromen ervan om scholen te openen voor kinderen uit het township. De ‘key’ voor de onvoorstelbare som van de armoede blijkt onderwijs te zijn. Op een ander niveau ben ik zelf ook een kind afkomstig uit een kansarm milieu dat de kans kreeg om te studeren. Ik sta nu versteld van mijn sterke band met een land dat me hiervoor eigenlijk niets zei. Ik had Afrika in mijn hart, maar ik wist het nog niet.
Den Haag Centraal, 10 augustus 2017

Dankie
Sinds een week ben ik in Bloemfontein (Zuid-Afrika). Niet op vakantie – hoezeer mijn reis soms als vakantie voelt – maar voor het Vrystaat Kunstefees festival. En omdat ik niet van het type ben dat vooraf weet wat hij moet bezichtigen, welke kleding hij moet meenemen, et cetera, heb ik het elke avond koud en ondervind ik aan den lijve wat een Afrikaanse winter betekent. Ik weet niet hoe het bij anderen is, maar in mij verandert er iets bij elke reis, ik voel me net een huis dat steeds meer kamers krijgt, om het nuchter te formuleren. Ik kan ook zeggen dat mijn hart groter is geworden om plek te maken voor Zuid-Afrika.
Een week lang geniet ik al van een fantastisch festival, dat plaatsheeft op een enorme campus en qua grootte het derde van Zuid-Afrika is. Op het Afrikaanse podium heb ik mijn adoptieland en vaderland samengebracht, maar ik heb hier ook Afrikaans gedanst en Afrikaans gegeten, ben verliefd geworden op een neushoorn, heb een reuzentermietenhuis met een mes geopend en heb Zoeloezangers bewonderd en voor altijd in mijn hart gesloten. Ik weet nu dat Bloemfontein de op vijf na grootste stad van Zuid-Afrika is, dat Tolkien hier, in Bloemfontein, is geboren, dat het standbeeld van Mandela, tussen wiens benen ik op de foto sta, het op één na grootste ter wereld is. Maar vanaf het moment dat de auto ons naar het hotel bracht, viel het me ook op hoeveel jonge mensen lijmsnuiven langs de weg, iets wat ik te vaak in Roemenië bij straatkinderen heb gezien. Bedelaars, vooral zwarte mensen, van alle leeftijden, houden bij kruispunten en verkeerslichten (die hier ‘robots’ heten) een bord omhoog: ‘Please, any food, money or donation’.
Opvallend genoeg gebeurt alles hier in de ‘mall’; nog nooit had ik zo’n concentratie winkelcentra gezien. Er is hier ook niemand die ‘gewoon’ loopt, behalve de delegatie Nederlanders (wij dus), horen we van iedereen. De dagelijkse vier kilometer tussen hotel en campus zijn voor ons een zonovergoten plezier, voor de lokale deelnemers een bron van grapjes. Voor ons is het eten hier goedkoop en in mijn leven heb ik nooit een week lang achtereen zó lekker gegeten. Ik heb ook geleerd rooibosthee te drinken, hier een soort elixir. En drie uur lang heb ik met enige angst in de jeep achter een echte ‘hunter’ met een bebloede handdoek over zijn stoel moeten zitten – een soort mensen waarvan het uitsterven mij niet echt zou verdrieten. Ongeveer dezelfde angst voelde ik ook op het podium tijdens een paneldiscussie over onze talen. De vertegenwoordigers van het Afrikaans – maar niet alleen zij, ook de sprekers van andere talen hier – kwamen op mij over als een combinatie van een zeldzaam dier en zijn jager. De taal is hier, misschien nog meer dan elders in de wereld, je identiteit. Overduidelijk voel je de geschiedenis, zonder instrumenten die je kunnen helpen: fantastisch, vooral voor iemand zoals ik, die van taal is geswitcht. Een enorme ervaring dus, waarvoor ik in het Afrikaans zeg: Dankie!
Den Haag Centraal, 27 juli 2017

Paspoorten
Peter is Brit. Een jaar voor het startsein voor de Brexit kwam hij naar Nederland.
Peter is half zo jong als ik en woont in Den Haag, waar hij Engels doceert. Zo heb ik hem leren kennen. Hij heeft iets weg van Baudelaire en heeft ook iets van het ‘mal de vivre’ van de Franse dichter. Peter spreekt vloeiend zeven talen en in nog eens zoveel talen kan hij een gewone conversatie voeren.
Woorden onthoudt hij met een gemak dat mij frustreert. Maar er is iets anders dat hem in mijn ogen bijzonder maakt. Peter is ongeveer overal in de wereld al geweest. Een reis naar Praag is voor hem wat voor mij een tramreis naar Escamp is. Hij reist ook anders dan wij, dan ik tenminste. Misschien is dat een generatiekwestie, maar Peter gaat naar Rusland voor de Russen, naar Polen voor de Polen, naar Turkije voor de Turken, et cetera. En na terugkomst converseert hij op Facebook, in hun eigen talen, met hen verder. ‘Ik zou voor altijd naar Tsjechië willen gaan en Tsjech willen worden, de taal leren en integreren,’ vertelde hij me.
Het leukste lijkt het Peter om te integreren. Als je hem vraagt of hij Brit is, zegt hij dat hij een Brits paspoort heeft, maar dat hij niets is, dat hij geen nationaliteit heeft en graag iets zou willen worden. Dat hij wil verhuizen naar een land waar hij verplicht zou zijn om te integreren. In Nederland vindt hij namelijk alles te gemakkelijk en verheugt hij zich nooit omdat er niemand Nederlands (dat hij razendsnel heeft geleerd) met hem wil spreken; iedereen spreekt hier immers Engels. Ik vertelde hem dat ik Roemeens ben, dat ik graag over mijn cultuur praat, maar dat ik ook trots ben om een beetje Nederlands te zijn. Dat ik me rijk voel tussen deze twee culturen. Hij vertelde over een vriendin, een globetrotter, die in Nederland woont, voor multinationals werkt en zich honderd procent Pools voelt. Alleen Pools.
Voor mij is Peter de toekomst. Hij is de toekomst en ik ben een van de laatste der Mohikanen die het trauma van emigreren verwerkt. Peter lijkt de geschiedenis van bijna elk volk te kennen en ik schaam me een beetje, ik die mijn hele leven de demonen van het communisme ‘exorciseer’ en overal totalitarisme zie. Het lijkt alsof hij op zoek is naar geschiedenis, terwijl ik… u weet het al. Hoe dat precies voelt voor hem, weet ik niet. Maar ik stel me een toekomst voor waarin je de vraag ‘waar kom je vandaan?’ kunt beantwoorden met ‘Ik heb een Brits/Pools/Chinees paspoort.’ ‘Wie/wat bent u?’ lijkt me een heel moeilijke vraag. ‘Wat bent u?’ vroeg iemand mij laatst. ‘Roemeens,’ zei ik toen. ‘Geeft niet, hoor,’ antwoordde hij.
Ik ben blij dat ik Peter heb leren kennen. Onlangs vroeg hij zich af of hij een expat is of een emigrant. Hij koos voor expat, maar voor mij is hij geen van beide, voor mij is hij de toekomst.
Den Haag Centraal, 20 juli 2017

A room with a view
Ik had me voorgenomen om me niet meer te bemoeien met de zaken van mijn vriendin. Al jaren ben ik haar luisterend oor, vooral omdat haar issues, huwelijkse kwesties, mij niet geheel onbekend zijn, maar toch. Het moest niet gekker worden.
Maar dingen gaan nooit als gepland, vooral niet als zij me nodig heeft. En ditmaal had ze me zeker nodig. ‘Meer dan ooit!’ Zou u zich doof kunnen houden als u dat hoort uit de mond van uw vriendin? Ik niet. En dus ging ik op bezoek.
Meestal moet ik haar troosten. ‘Een huwelijk is geen reis eerste klas naar Parijs, maar meer een tocht in vaak ongemakkelijke omstandigheden.’ ‘Daar ging het juist over,’ zei mijn vriendin en ik begreep niet goed of ze naar Parijs wilde of niet, of dat ze dit zei omdat ze mijn metafoor toepasselijk vond. Wat ik wel begreep, was dat zij haar man iets had voorgesteld en dat zijn antwoord was geweest: ‘Dat mag je niet.’ Punt uit. Iets met ‘mag niet’, wat bij elke volwassen vrouw rillingen, miltaanvallen of rood voor de ogen kan veroorzaken, niet alleen bij mijn vriendin. Haar kennende keek ik rond om te zien waar haar ko?ers stonden. Geen ko?er te zien. En So?a, hun dochter, zat gewoon op school.
Ik besefte dat ze toch heel kalm was, gezien de omstandigheden en hun voorgeschiedenis. Ik besefte ook dat ik eigenlijk het echte verhaal nog niet had gehoord. Ik begreep dat ze haar man opgesloten had in de logeerkamer. Waarom? Wilde hij weggaan? Nee, ze wilde hem laten zien hoe het voelt om iets niet te mogen, als volwassene, als gelijke partner in een huwelijk. Om niet buiten de logeerkamer te mogen gaan, bijvoorbeeld. Aha. Er waren meer dingen in het verhaal van mijn vriendin die mij niet duidelijk waren. Zo heb ik nog niet begrepen wat ze precies niet mocht. Iets belangrijks, iets wat je móét mogen, volgens haar. Wat ik ook niet begrepen heb, was hoelang haar man in de logeerkamer opgesloten had gezeten. Ik heb het niet gevraagd, maar uit haar verhaal maakte ik op dat het zeker twintig minuten was, maar het kon ook één uur of drie uur geweest zijn.
Kon hij niet via het raam naar buiten? Hadden ze niet kunnen overleggen? Dit was echter niet het punt. The point was…, herhaalde ze, alsof ze hem, en niet mij, moest overtuigen: zo voelt het als je iets niet mag. Soms noem ik mijn vriendin Betty Boop, om haar grote zwarte ogen, maar toen ze dit zei, had ze meer iets van het schilderij van Delacroix: ‘La Liberté guidant le peuple’. De Vrijheid leidt het volk.
Hoe was het precies gegaan, wat speelde er, waarom had hij dat gezegd, waarom had zij zo gereageerd? Kon het niet anders? Hoe zat het nu?
Het gaat wel, nog niet echt, maar het zal gaan.
Mijn conclusie is: het is niet gemakkelijk om vrouw te zijn.
Maar om haar man te zijn is ook geen makkie.
Den Haag Centraal, 13 juli 2017

Mis voor ongelovigen
Twee weken geleden mocht ik een toespraak houden bij een niet-kerkelijke mis. In de Rode Hoed in Amsterdam. Een dienst voor ongelovigen, die aan het begin van elk seizoen wordt georganiseerd en altijd uitverkocht is. Het thema van de mis is altijd het beginnende seizoen. Dit jaar mocht ik in tweeduizend woorden vertellen over mijn zomers in Roemenië en hier. Voorafgaand aan mijn speech waren er liedjes, gedichten, improvisaties op piano en viool. De verzen kende ik niet, maar ik deed mee, zoals iedereen. Het ging over het nieuwe seizoen, maar ook over het aan vakantie toe zijn, over kinderen, over het verleden, over liefde en samen zijn. Bijzonder mooi.
Achteraf vroeg ik me af: waarom houdt Den Haag niet zo’n mis in een van de vele verlaten kerken?
Je hoeft niet gelovig te zijn, maar ook niet ongelovig om mee te zingen, naar gedichten te luisteren en na a?oop iets te drinken met z’n allen. Om het gevoel te delen dat je mensen om je heen hebt die hetzelfde voelen als er gezongen wordt… Het gevoel dat je iets deelt, een gevoel, en niet alleen de zware lucht in tram 1 na een zware dag shoppen in het weekend of het chagrijn na een dag werken wachtend op het perron voor de trein en (stilzwijgend) alle rokers uitscheldend die hun rook in je ogen blazen.
We zouden best in een verlaten kerk kunnen zingen. Den Haag is allang uit de kerk gestapt en blijft in huis. De politieke agora op het Plein blijkt de enige verzamelplaats die we hier nodig hebben.
Zelf ga ik twee keer per jaar naar een mis, met Pasen en met Kerstmis. En het volk verandert drastisch van de lente tot de winter. Steeds meer nieuwe Nederlanders. Steeds minder … Nederlanders.
Wat zijn de Nederlanders progressief, zeg!, zeg ik al twaalf jaar tegen mezelf. Over honderd jaar zullen de kinderen in de Europese scholen leren dat er niet zo lang geleden een religie bestond die het christendom heette en die werd afgeschaft door de Nederlanders. Het begon in Den Haag, zou een betwetertje aanvullen.
Hoe zal Den Haag over honderd jaar zijn? Anders. De laatste kerk zal in de reisgidsen staan. Clandestien zal een handjevol christenen elkaar ontmoeten om hun God te eren, en ze zullen hetzelfde gevoel delen als de eerste christenen.
In mijn dorp zongen we vroeger, omdat we na zeven uur ’s avonds geen elektriciteit meer hadden. ‘Om niet gek te worden, moet je leren zingen,’ zei mijn vader. Het is altijd goed om te zingen. In mijn eentje zing ik nu onder de douche of om mijn maagpijn te verzachten. Het geloof is in Den Haag uit het curriculum. We delen het niet meer. Maar ook het ongeloof delen we niet. Waarom zouden we niet samen zingen tijdens zo’n dienst voor ongelovigen? Zo te horen leiden meer wegen naar… Rome, welk Rome dat ook moge zijn.
O, Den Haag, wanneer zo’n mis voor ongelovigen? Ik zal er zijn.
Den Haag Centraal, 6 juli 2017

Mannen
Ik heb deze column twee keer gewist en ben hem twee keer opnieuw begonnen. Het voelde niet goed wat ik wilde zeggen en toch was dit mijn waarheid. Ik hoor mijn man zeggen: Moet je altijd je waarheid zeggen? Kun je niet een keer zwijgen? Zucht.Mijn wereld was altijd verdeeld in vrouwen en mannen. Nooit in mensen. Ik ben opgegroeid in de fabriek waar mijn moeder samenwerkte met driehonderd andere vrouwen en op mijn dertiende ging ik naar een internaat waar ik zes jaar lang alles heb gedeeld met tweehonderd andere meisjes: eten, kleren, eenzaamheid, enzovoorts. Kortom, ik weet veel over vrouwen, en hoewel ik niet precies weet hoe dat klinkt, ben ik een vrouwen-mens, wat simpelweg betekent dat ik me goed voel onder vrouwen. Daar is mijn persoonlijke geschiedenis debet aan. De mannen die ik in mijn jeugd heb leren kennen zou ik, met een paar uitzonderingen, macho noemen, sommigen subtiel, sommigen grof, sommigen leuk en charmant, sommigen angstaanjagend. Ik zou niet durven zeggen dat dit typisch is voor de mannen uit mijn cultuur. Nee, dit waren de mannen met wie ik, onder druk van de omstandigheden, op een of andere manier contact had. Later, in Nederland, heb ik vaak gedacht dat het type dat ik uit Roemenië kende, overal te vinden is, ongeacht nationaliteit en cultuur. Ik wil u vóór zijn en opnieuw benadrukken dat dit mijn ervaring is, dat ik nooit zou generaliseren en dat ik in sommige opzichten misschien pech heb gehad.Ik ontmoet vaak leuke mannen, ik vertaal voor mezelf: mannen die me leuk lijken, fantastische mensen, en ook leuk als man, gewoon, en toch: als de tram waarmee ik morgenochtend naar de stad ga in tweeën breekt en we vast blijven zitten, weet ik dat ik naast een vrouw ga zitten tot we gered worden. Het komt mezelf voor als een middeleeuwse ervaring en redenering. Ik kan niet geloven dat ik dit opschrijf. En toch spreek ik de waarheid, mijn waarheid.Ik ben vaak wantrouwend naar de man. Soms heb ik, wat mijn blik op mannen betreft, zelf het gevoel dat ik op de schaal van de evolutie ver van de homo sapiens af sta. Denkt u hetzelfde, bespreek dat dan met mijn geschiedenis.Ik had deze pijnlijke ervaring niet met u willen delen, ware het niet dat ik afgelopen zondag bij de kringloopwinkel was. Tussen twintig andere mensen zag ik een man naar me kijken. Het was te warm, mijn antennes voor het verdelen van de mensheid in mannen en vrouwen stonden uit. Hij kwam achter me staan en met zijn lippen raakte hij mijn oor. ‘Beauty,’ zei hij zacht, zodat alleen ik het hoorde. Het duurde lang tot ik kon springen van de evolutieschaal waar hij mij naartoe duwde. ‘Beauty,’ zei hij en hoopte op medewerking.Ik ben een draak, vooral als een vreemde, verdomde man mijn oorlel kust. Vraag het mijn man, hij hoorde het kabaal van buiten, waar hij in de auto op me zat te wachten.
Den Haag Centraal, 29 juni 2017

Ikea
Je zou versteld staan als je wist om hoeveel redenen mensen naar IKEA gaan. Laatst heb ik ze geteld, de redenen die in mijn hoofd opkwamen: bij de kopjes kijken, kosteloos twee uur van je kind af zijn, een ijsje halen, gratis potloodjes krijgen, een relatief lekker stuk zalm eten, lang en ongestoord ruzie met je man maken en het daarna weer goedmaken omdat hij op het laatste moment begrijpt waarom die kast vandaag al in jullie keuken moet staan, met de grote kar tussen stellingen door racen, et cetera. Maar vandaag hoorde ik een reden die ik tot nu toe niet kende: het bij de laatste ruzie gesneuvelde servies weer aanvullen. Die bruine kopjes: je hebt er nog twee van de zes, het glazuur is van de schaal af en je moest hem weggooien; van de diepe borden die in de magnetron kunnen, zijn er nog maar twee van de vijf, het zal een wonder zijn als je ze nog vindt omdat ze zo goedkoop zijn en als mensen doorhebben dat dit keramiek bij een huiselijke ruzie in miljoenen, voor blote voeten gevaarlijke, stukjes barst, zou dat een reden zijn voor het feit dat ze nog in de kast staan. Dat vertelde mijn vriendin me vandaag en ik moest toegeven dat dit, naast de bovenstaande overwegingen, ook een goede reden was.
Mijn vriendin houdt niet van IKEA, maar juist daarom gaat ze er nu vaker naartoe dan ik. Zo vertelde ze me dat ze er gister de hele dag was geweest, met man en dochterlief. Haar dochtertje is nog geen vijf jaar oud, maar weet al precies hoe je kunt inspelen op het schuldgevoel van een moeder. En daarom mocht ze ineens zo lang ze maar wilde op de kinderafdeling blijven en deed ze wat ze nooit mocht en altijd had gewild: al die bedjes uitproberen, al die knuffels omarmen, van de babywalvis tot de grote ezel en uiteindelijk twee varkentjesknuffels en een extra lamp in de vorm van een maan in de kar doen.
‘Hebben jullie niet pas dat prinsessenbed gekocht, vorige week of zo?’
Ja, knikte mijn vriendin. Ze waren toen voor een lamp naar het woonwarenhuis gegaan. Ze had ontdekt dat de hanglamp in de gang kapot was en haar man ermee geconfronteerd. Hij had immers zo onhandig de ladder naar boven gebracht om de nieuwe gordijnen op te hangen en toen kennelijk de lamp stukgestoten. De man en de dochter hadden elkaar aangekeken en niets gezegd, wat in een gezin waar openheid belangrijk is, niet wenselijk was en het had mijn vriendin niet losgelaten: man en dochter keken elkaar weer aan.
Om een lang verhaal kort te maken: het was onduidelijk of de drie ontbrekende borden de lamp kapot hadden gemaakt of juist andersom. We zijn al lang vriendinnen en daarom vroeg ik haar of het niet beter was om het IKEA-budget te gebruiken voor relatietherapie. Ze zal het er met haar man over hebben.
Den Haag Centraal, 22 juni 2017

Onderstaande tekst was mijn bijdrage voor de bijzondere avond die op 21 juni door Ricky Koole werd georganiseerd in De Nieuwe Liefde in Amsterdam onder de titel Begin van de zomer – Dienst voor ongelovigen:

DE ZOMERS HEBBEN ME GERED

Ik ben geen zomerkind. Ik ben in de winter geboren en ik was zo pissig dat ik midden in de winter was gearriveerd, dat ik drie maanden lang in een couveuse ben blijven liggen, wachtend op de zomer. Het was precies in de jaren dat in Roemenië, onder de dictatuur van Ceau?ecu, de stekkers van de couveuses uit de stopcontacten werden getrokken om energie te besparen. Het is niet bekend hoeveel baby’s de kans om te weten wat een zomer is niet hebben gekregen. Maar ik kreeg die kans wel. Ik ben een gelukkige hater van het communisme, verzadigd overlever van de honger, bewoner van vijfendertig vreemde huizen – zonder de kamers van mijn internaat mee te tellen – met een eigen huis nu, en mijn kind – dat vandaag ging surfen om van de zomerse dag te genieten – is van mening dat ik af en toe best een ‘chille’ moeder ben. Mocht je nu denken dat ik aan het opscheppen ben, wil ik je vertellen dat mijn man zijn eigen versie heeft van hoe ik eigenlijk ben, maar helaas voor hem zit hij nu thuis en sta ik hier op te scheppen.

Toen ik naar Nederland kwam, waren het niet de zomers die mij intrigeerden, niet de regen, maar de winters. De winters zonder sneeuw. De Nederlandse zomers doen al twaalf jaar hun best om mij het gevoel van thuis en geluk te geven. En ik kan niet zeggen dat hun dat niet gelukt is. Zomers hebben immers intrinsiek het idee van geluk en pret, en als ik jullie zou vragen wat jullie deze zomer gaan doen zouden jullie zo’n beetje hetzelfde zeggen: Italië, Zuid-Frankrijk, Texel, een nieuw huis, dus geen vakantie deze zomer, strand, verre reizen, vrienden.

Maar geen van jullie zal zeggen: ‘Morgen moet ik om vijf uur wakker worden om een dag in de rij voor olie te gaan staan. Het wordt heel warm, want het is eind juni, het wordt veertig graden en omdat ik de rij niet uit mag, niet eens om naar de wc te gaan, zal mijn rechterwang verbranden eer het twee uur in de middag is; ik zal namelijk aan de kant waar de zon opkomt staan. Zonnebrandcrème bestaat niet in een land zonder brood en als ik even in de schaduw zou willen staan, verlies ik mijn plek in de rij en krijgen we geen vieze, bruine olie, die uit grote tonnen in een fles wordt gedaan.’

Nog steeds herinner ik me die geur van hete olie, want ook de tonnen stonden in de zon, en ik bedenk nu dat niemand in de rij het in zijn hoofd haalde om zich in te smeren met die olie, daar, in de zon, omdat we slechts eens in de maand olie kregen, een halve liter per persoon.

Maar als ik mijn taak volbracht en om vier uur met olie thuiskwam, mocht ik misschien naar de heuvels en dan lag ik daar tussen de bloemen urenlang te kijken naar de perfect blauwe hemel en regelmatig vroeg ik hem: ‘Blauwe, perfecte hemel, wat heb je voor mij in petto?’ De lucht trilde van spanning en elke keer kwam ik tot de conclusie dat me een fantastisch leven wachtte!

Ik ben geboren in een dorp, aan de voet van de Karpaten. Als kind moest ik hard werken, in huis en buitenshuis, iets wat vandaag de dag kinderarbeid heet. Niet alleen ik, ook al mijn nichten en neven. We werkten hard, we werden geslagen, verwaarloosd. En als ik niet in de rij moest staan, op mijn zevende, moest ik naar het veld. Daar rende ik dan heen met een mand groter dan ikzelf, het gras was nog nat van de dauw en door die dauw gleden mijn slippers van mijn voeten, mijn hielen schoten door de voorkant van de slippers en zo rende ik, met mijn slippers aan mijn enkels, praktisch blootvoets, tussen de bietstruikjes door. Ik plukte de onderste bladeren, zodat de biet nog kon doorgroeien. Wanneer de mand vol was, zette ik hem vast op mijn heup en zo rende ik tussen de klissen door, die hoger waren dan ikzelf, terug naar het erf, waar ik vervolgens het vuur aanmaakte en eten voor het varken en de kippen kookte. Met mijn knie brak ik takken, die ik op het vuur legde, en wanneer de zon eenmaal hoog aan de hemel stond trilde ik van vermoeidheid en voldoening omdat ik al de helft van het werk gedaan had. Het werk was zwaar, de rook verstikte me, de mand was zwaar, maar de dauw van de zomerochtenden waar ik door naar de op tien minuten van het huis gelegen moestuin met bieten rende, de klissen waarvan ik een hoed maakte die me moest beschermen tegen de zon, het op blote voeten door het dichte, hoge gras lopen, de waterput in wiens weerspiegeling ik me vluchtig bekeek, de mussen die sneller door de lucht buitelden dan ik door het gras, de geul die voldaan borrelde, de schaduw en de hitte, de kersen van de kersenboom, de rijpe peren, de rust van het middaguur, de zomers hebben mij gered.

Bloemen plukken voedde mijn ziel, wiste mijn tranen. Ik had nooit genoeg vazen voor alle bloemen die ik mee naar huis bracht. Ik zette ze daarom in potten en emmers. Olie hadden we niet, vlees hadden we niet, we waren bang voor de Securitate, we waren bang om te praten, zo zag onze werkelijkheid eruit, of het nu zomer was of winter.

’s Zomers gingen we grasmaaien, op heuvels ver van huis, ’s ochtends vroeg. Dan liepen we langs de beek, tussen de baden die het water in de rotsbodem had geslepen. We beklommen de heuvels en met onze zeisen vloerden we het gras. Mijn maag kwam in opstand en zachtjes gaf ik over, alleen het water dat ik had gedronken, achter een rozenbottelbos. Ik ging languit liggen op het vers gemaaide gras, ik duizelde, papa verontschuldigde zich bij de anderen dat hij zo’n dochter had, die het zware niet aankon. Ik kreeg van het voedsel dat was bestemd voor de lunch, vlees in reuzel van vorig jaar, ik zag de afkeurende blikken omdat ik niet in staat was om het tot twaalf uur vol te houden. Ik zocht een pruimenboom vol pruimen en at pruimen om mijn maag te vullen. De pruimenboom was veel jonger dan ik en hing vol paarse pruimen en keek niet boos wanneer ik ze afbrak en in mijn mond stopte.

De zomers hebben mij gered, maar het was ook in de zomer dat ik begreep dat er niemand meer was op wie ik kon rekenen, dat ik mezelf hoe dan ook moest redden. Ik was veertien, ik zat al een jaar in het internaat en in de eerste zomervakantie ging ik niet naar huis. Eigenlijk ging ik wel, maar ik kwam tot de ontdekking dat ik er geen kamer meer had, mijn moeder had al mijn spullen weggegooid. Ik was niet meer welkom. Toen ging ik terug naar het internaat. En dat was leeg, want iedereen was naar huis. Ik had dus tweehonderd lege kamers voor mezelf, geen geld, geen eten en ik kende niemand in de stad. Om tien uur was het al heet buiten en ik had constant honger. Ik ging naar de markt en pikte er kersen en in lades in de andere kamers ontdekte ik oud, beschimmeld brood. Ik raspte de schimmel eraf en smeerde er vervolgens mosterd op. Die weken bleef ik vooral binnen, niemand in de stad waagde zich tussen elf en zeven uur in de hitte buiten.

Mijn laatste zomer in Boekarest was ondraaglijk heet. Mijn dochter was nog een baby, ik sliep niet meer, ik kon niet eens ademen en we vertrokken naar het land van mijn man. Ik herinner me dat ik later geen antwoord op de volgende vraag had: Maar als we niet waren vertrokken, hoe had ik dan verder moeten leven in die hitte?

Wat een raar verschijnsel een zomernacht is, heeft Shakespeare ons verteld. Van hem weten we dat in een zomernacht alles mogelijk is.

Maar uit mijn eigen ervaring weet ik dat er geen geschikter seizoen is om kinderen te verwekken dan de zomer. Je zou denken dat winters mensen bij elkaar brengen, maar lees dan Shakespeare nog eens. Die ene zomer in Griekenland na onze bruiloft staat op alle manieren in mijn geheugen gegrift, maar vooral als de zonder-condoomzomer. En dat hoef je niet aan Shakespeare te vragen. Wat hete huid, heet speeksel en ander heet vocht met een mens, met twee mensen om precies te zijn, kan doen, heeft voor mij een naam: Eva-Linda, mijn dochter.

Net zoals bij Shakespeare kun je een rare aandoening oplopen in de hitte van het Griekse vasteland en die van mij had veel weg van nymfomanie. Aldus mijn geïrriteerde, kersverse echtgenoot, die niet elke dag hetzelfde wilde doen, seksen, maar ook bergen beklimmen. Onnodig om te zeggen dat die bergen geen kans hadden. Jaren later heeft mijn man gezegd dat hij die aandoening van Griekeland best dankbaar is, aangezien we andere zomers hebben meegemaakt, zonder hetzelfde resultaat. De ene zomer is dus de andere niet.

Het was zomer toen mijn dochter als baby voor het eerst een banaan proefde, het was zomer toen ik hoorde dat mijn opa was overleden in het gras, in de hitte, naast zijn paard. Voor ons wordt het een mooie zomer, voor anderen hun laatste of hun eerste, die zij zich nooit zullen herinneren. Sommigen maken een eeuwige zomer mee, kampen met het waterprobleem, sterven in de woestijn, kruipen in de hitte en hopen dat het paradijs een regenwoud is.

Wij mogen hier de zomers meemaken die wij willen. Dus: wees dankbaar en vergeet niet te genieten van je zomer!
21 juni 2017

Huwelijk
Toen ik jaren geleden openbaar maakte dat ik ging scheiden, was dat niet alleen een shock voor degenen die het nieuws hoorden, maar ook voor mezelf. Schokkend voor mij waren ook de vele verhalen over moeilijke huwelijken, ontrouw en overspel die ik half en heimelijk te horen kreeg van mensen die tot dan toe de schijn van een perfect huwelijk hadden opgehouden. Ik krijg nog steeds rillingen van de trots waarmee een kennis van me over zijn vrouw praat, want de trots werd groter en groter na herhaaldelijke ontrouw. Bestaan er perfecte huwelijken? Nee, zeg ik meteen. Misschien bestaan er goede huwelijken, hoewel ik geen idee heb wat een goed huwelijk precies inhoudt.
Ik ben voor de tweede keer met dezelfde man getrouwd. Iemand zei vorige week: ‘Dat is pas liefde!’ ‘Ik hoop het,’ antwoordde ik en iedereen lachte omdat ik aarzelde. Ik lachte zelf ook mee, want het was niet het moment om een uitgebreid verhaal te doen. Ik ben een volwassen vrouw, emigrante, moeder, schrijver, et cetera, maar ik heb intussen begrepen dat het grootste avontuur van mijn leven mijn huwelijk is. Dus niet de emigratie, niet de nieuwe taal, mijn baan of mijn nieuwe roman, maar mijn huwelijk.
Toen ik voor de tweede keer ging trouwen en we met zijn drieën – mijn man, onze dochter (twaalf jaar oud toen) en ik – in de auto onderweg waren naar het stadhuis, kreeg ik bijna een paniekaanval. Mijn dochter, de nuchterste van ons allemaal, zei: ‘Mam, doe normaal, je doet dit niet voor de eerste keer.’ Zo gezegd, zo gedaan.
Ik kan niet zeggen dat er veel veranderd is in hoe we nu met elkaar omgaan. Op een bepaalde manier blijven we die twee jonge mensen van bijna twintig jaar geleden die geen idee hadden waar ze aan begonnen. Wat ik dacht na mijn eerste huwelijk? Niet veel, ik luisterde naar mijn hart. En nu weer.
De eerste ruzie van ons tweede huwelijk herinner ik me niet meer. Wel de afterruzie: we liepen getweeën naar de markt, vijfhonderd meter van ons huis, over een gewone, vlakke weg, maar in mijn herinnering liepen we een berg op. Ik merkte dat mijn man zijn trouwring niet om had en ik vroeg hem wat er was gebeurd, we waren juist zo trots geweest dat we de ringen van ons eerste huwelijk nog hadden. Mijn man zei niets, maar uit zijn borstzak haalde hij iets tevoorschijn en liet het me zien: een haarspeldje, dacht ik. Maar ik draag toch geen haarspeldjes? Toen begreep ik het: het was geen haarspeldje, het was zijn trouwring! Na de ruzie had mijn man hem samengeknepen, plat gemaakt. Ik zei niets, maar op dat moment wist ik dat ik de gewone regels van een huwelijk moest vergeten. Misschien heeft een huwelijk iets van een sport waarbij de regels tijdens het spelen worden gemaakt. Een sport die alleen met zijn tweeën gespeeld kan worden.
Den Haag Centraal, 15 juni 2017

Kattenbak
Ik had mezelf beloofd om twee dagen achter elkaar binnen te blijven, vanwege deadlines. Maar mijn vriendin wilde telefonisch niet vertellen wat er aan de hand was en daarom sprak ik toch met haar af bij Bagels&Beans. Ondanks het dadelgebak dat in porties gedeeld op de toonbank stond, zat ik klaar om haar verhaal aan te horen.
Dat het over haar man zou gaan, daar twijfelde ik niet aan, ik was er al lang van overtuigd dat een realityshow over haar en haar man de kijkcijfers van Jinek zou overtreffen. In telegramstijl stak ze van wal: ‘Weer ruzie, hij weer weggegaan’. Het leek me iets te telegrafisch, zelfs na een heftige ruzie, en dus keek ik heimelijk naar het dadelgebak en vertaalde voor mezelf: ‘Dus je man is weg?’ Ik was niet zo Nederlands om gelijk te vervolgen: ‘Heel goed. Geniet, ga scheiden, zoek een betere!’ en was voorzichtig: ‘Naar zijn werk? Of even wandelen?’ De Griekse tragedie die van haar gezicht af te lezen viel, kon ik niet spontaan in ‘The Bold and the Beautiful’ veranderen en dus vergat ik het gebak maar even en wilde alle details horen: ‘Sofia (hun dochter van 4) is bij de buurvrouw, hij (de man) neemt niet op, ruzie.’ ‘Waarom?’ Ze moest een minuut lang nadenken: ‘Hij maakt de kattenbak nooit schoon.’
Aha! Eerst stelde ik haar gerust: ‘De hoeveelste keer is het dat hij weggaat midden in een ruzie?’ Ze knikte. Daarna overtuigde ik haar om samen het grootste portie dadelgebak te delen. Toen ik net dacht dat het koor van de Griekse tragedie niet meer te horen was en ik bedacht dat ik het laatste portie dadelgebak op de toonbank voor thuis wilde kopen, vroeg mijn vriendin met dezelfde angst in haar ogen als Janet Leigh in ‘Psycho’: ‘En als hij deze keer niet terugkomt?’
Mannen, vooral het soort dat de kattenbak niet schoonmaakt, zeggen me niet zoveel. Maar met hun vrouwen heb ik te doen.
‘Wat is er deze keer anders?’
‘We stonden boven ruzie te maken, naast de kattenbak. En toen ging hij weg. En ik ben het zat dat hij altijd weggaat als we ruzie hebben en dus, toen hij onderaan de trap was aangekomen, pakte ik die bak op, zwaaide hem over het traphekje en maakte hem open. En al dat vieze zand viel op zijn hoofd!’
Ik heb fantastische vriendinnen, niet veel, maar elke vriendin buitengewoon op haar eigen manier.
‘En?’ vroeg ik nog, hoewel ik het belangrijkste nu al wist.
Het koor was al verleden tijd. Ik kon de melodie van The Bold and the Beautiful al horen. ‘Niets, maar ik hoorde Sofia lachen. Ze had alles gezien en ze vond het grappig, ze dacht misschien dat we een spel deden.’
Niet alleen mijn vriendinnen zijn bijzonder, ook hun dochters.
Den Haag Centraal, 8 juni 2017

Stom(er)
Ik heb een stomer gekocht. Een kledingstomer welteverstaan. Niet de duurste, ook niet de goedkoopste. Omdat mijn beste witte bloesje grijs was geworden toen ik het liet stomen bij de stomerij. En dat was al de tweede stomerij die iets stralend wits grijs had gemaakt. Het was dit merk ‘niet-dure-niet-goedkope kledingstomer’ geworden omdat dit model het enige van de tweehonderd stomers die ik op internet had bekeken was waarbij in de beschrijving uitdrukkelijk stond vermeld dat je nu niet meer naar de stomerij hoeft. En daar stond ik dan, met de stomer in mijn hand, de aangegeven 45 seconden te wachten tot het water ging koken en de stomer zou gaan werken. Bij seconde 30 was ik mijn geduld met de stomer én mezelf kwijt en vroeg ik me af of het niet tijd was om de ware reden van de aankoop te onthullen.
Een paar maanden geleden was ik zo boos op mijn man geworden dat ik geen woord kon uitbrengen om hem duidelijk te maken hoe boos ik wel was. Wat deed ik dus: ik gooide al zijn kleren op een hoop, boven op de overloop. Dat was sneller gedaan dan die 45 seconden die de stomer nodig had om te werken. En omdat ik geen vuur in huis kon maken en onze open haard buiten bedrijf was, ging ik naar de koelkast en pakte alle vloeistoffen die we hadden: alleen chocomelk en sinaasappelsap, want de rode wijn was net op. Eerst goot ik de chocolademelk over al die gekleurde jongensachtige Zara-broeken. De chocomelk was snel op. Daarna het sinaasappelsap, over de mooie witte wollen trui met zwarte Roemeense motieven. Ik herinnerde me dat ik geld van een vriendin had geleend toen ik hem kocht, want zelf had ik niets bij me. Toen de pakken leeg waren, smeet ik de bevuilde kleren van het balkon. Alleen was het effect dat je in films ziet bij mij minder, want ze belandden, met één uitzondering, allemaal in de tuin van de buren. Ik kan niet zeggen dat het me echt kalmeerde, dus: probeer dit niet thuis! Kom bij zinnen en bespreek wat er besproken moet worden. Want je had mij moeten zien toen ik begreep wat ik had gedaan! En dat duurde lang, de stomer had het water wel honderd keer gekookt. Je had me moeten zien hoe ik van een ladder in de tuin van de buurman sprong en de kleren terug viste, ik zag hem kijken vanachter het raam, maar hij zei niets en mede daarom is hij een fantastische buurman. Ik had het geluk dat ik twee wasmachines heb: een voor ons en een tweedehandsje waar ik de kleedjes van de hond en kat mee was. Dus het wassen ging snel, maar het strijken was een hel. Toen besloot ik dus om een stomer te kopen. Just in case. But don’t try this at home. It could be dangerous.
Den Haag Centraal, 1 juni 2017

Bijdrage voor’De Nacht van de Europese Literatuur’, Amsterdam, 10 mei 2017:

Acasa
Acasa doet pijn. In mijn eigen taal, die ik tegenwoordig slechts af en toe gebruik, doet het woord veel meer pijn dan in alle andere talen. In mijn, chronologisch gezien, tweede taal, die ik de laatste jaren echter als eerste spreek, doet het woord doorgaans geen pijn. In het Nederlands geeft het woord ‘thuis’ mij, ontheemd vanaf mijn dertiende, juist een soort comfort en gevoel van veiligheid. Of het klopt? Zo hoort het, denk ik. Maar acasa, het woord in mijn moedertaal dat ooit ruimte voor mij in het universum heeft gemaakt, dat woord bestaat niet meer. Voor mij niet, het is me precies dertig jaar geleden afgenomen en nu, na zo vele jaren zonder, vorder ik het niet meer terug. Ik heb het niet meer nodig. Ik heb geleerd om mezelf te redden zonder acasa.
Vanaf mijn dertiende heb ik in 35 verschillende huizen gewoond. En dan tel ik mijn internaat in Roemenië, waar ik gedurende zes jaar in meer dan tien kamers heb gewoond, nog niet eens mee. Wat ik me herinner is veel angst, vooral in de nacht, meestal in de nacht. Ik herinner me mijn hart in mijn keel, in elke vreemde kamer die een tijdje mijn acasa moest voorstellen. Het verlangen naar acasa was na mijn dertiende enorm, want acasa was mijn dorp aan de voet van de Karpaten, het dorp waar je nooit iemand passeerde zonder met hem te praten en te informeren naar zijn gezin, waar je iedereen kende en vertrouwde, want je was zelf ook een van daar, een van hen, van het dorp. Acasa waren ook de velden, vol wilde bloemen in de zomer, de overweldigende winters, acasa waren oma en opa.
Tijdens mijn eerste jaar in het internaat vluchtte ik regelmatig terug, midden in de nacht, acasa. En elke keer stuurde mijn vader mij weer terug, midden in de nacht. Acasa was waar mijn vader en moeder zaten te eten, vuur in de kachel maakten en de dieren voerden. Acasa was waar ik niet meer bij hoorde, niet eens in het kippenhok of varkenskot, acasa was ik niet meer welkom. Acasa begon zoveel pijn te doen dat ik elke nacht uren lang huilde tot ik acasa uit mijn ziel sneed, nacht na nacht. Acasa werd bewaakt door mama en papa, en ik was niet meer gewoon hun dochter, ik was nu hun dochter die juffrouw moest worden en acasa kon dat niet. Om acasa uit mijn ziel te verbannen heb ik veel verstandige en vooral onverstandige dingen gedaan. Jarenlang, tot acasa een tumor werd die niet geopereerd kon worden, omdat de patiënt tijdens de operatie zou overlijden.
En op een dag kwam ik in Boekarest op de universiteit een Nederlander tegen, voor wie het woord acasa niet veel betekenis had en zeker geen gevaarlijke tumor was. Het woord betekende voor hem vooral geen pijn. Het leek alsof hij makkelijk zonder acasa kon leven. Misschien hoopte ik dat hij dat mij ook zou leren. Hij kwam met de trein via de Kaukasus en stopte bij mij. We kregen een dochter en toen zij twee jaar oud was, verhuisden we naar Nederland; mijn Nederlandse man miste namelijk het water. Zo zie je maar dat acasa ook zonder tumoren een bijzonder woord is. En zo werd Nederland, nolens volens, ‘thuis’. ‘Thuis’ bleek het ook niet makkelijk, met een echtscheiding na zeven jaar en vervolgens een tweede huwelijk met diezelfde Nederlander. Het Roemeense woord acasa bestaat voor mij niet meer, maar doet nog wel pijn, als een geamputeerd been dat nog steeds jeukt. Ik woon nu precies twaalf jaar in Nederland en heb het leven opnieuw opgebouwd. Met minder dromen, nuchterder. Als mijn man zijn armen voor mij opent, voel ik me thuis, maar mijn eigen thuis vaststellen is niet meer aan de orde. Het is net die mooie jurk die ik twintig jaar geleden had moeten kopen.
Ik voel me goed, op mijn gemak en gelukkig (dat voel je als je thuis bent, neem ik aan) als ik naar mijn dochter kijk. Thuis is voor haar thuis. Thuis is voor haar gewoon thuis. Thuis is voor mijn kind gewoon thuis, zoals het hoort. Thuis bestaat en mijn kind heeft een thuis. Als een mantra zal ik dat altijd blijven herhalen. Thuis bestaat, het is niet moeilijk om het te hebben en mijn kind heeft een thuis. Dit is mijn mantra. Thuis bestaat en mijn kind heeft een thuis.
Op mijn werk organiseerden we nog niet zo lang geleden een gespreksavond over Oost-Europa, waar ik vandaan kom. Het was niet makkelijk om me in te houden tijdens het debat. Ik heb toen een vurig gedicht geschreven voor… Lief Oost-Europa en de hele nacht gehuild. ‘Don’t cry voor me, lief Oost- Europa, ik leef nu in het Westen, maar ik red me wel,’ schreef ik, half ironisch.
Daar, acasa. Daar in Roemenië. Daar in Oost-Europa. Want ik ben een van de gelukkige gevallen, zonder acasa, maar met een thuis. Een week geleden stond ik ’s morgens vroeg in Brugge op een taxi te wachten. Ik haastte me naar het Concertgebouw, om aan een publiek mijn verhaal te vertellen. En ineens zag ik hem, honderd meter voor me. Hij was dun, lang en donker en kwam zichtbaar uit een land waar de even mooie, lange vrouwen zware dingen op hun hoofd vervoeren. Hij zeulde een koffer achter zich aan, stopte en keek naar mij. Hij was geen toerist, toeristen hebben nooit zo’n vraag in hun ogen. Hij zag eruit alsof hij helemaal niet had geslapen. Kwam hij van een bootje? Ik stond daar, in mijn witte jas, op hakken, klaar om Brugge mijn verhaal te vertellen. Had hij gegeten, had hij papieren bij zich? Zouden ze hem terugsturen, zou hij het redden? Waar was zijn thuis? Waar had hij zijn acasa achtergelaten? Ik had hem nooit van zo dichtbij gezien: de vluchteling. Zullen zijn kinderen ooit een thuis hebben? Waar ging hij naartoe?
Niet… naar huis.

Je man naar de psycholoog
Ik ging uit eten met een vriendin die iets te vieren had. Aan de telefoon wilde ze niet vertellen wat precies, maar aangezien ze haar geheim wilde vieren, moest het wel iets positiefs zijn. En dus zagen we elkaar weer in hetzelfde restaurant op de Denneweg waar je ’s maandags onbeperkt cava mag drinken. Om het te vieren. Onderweg naar het restaurant bedacht ik een paar vierenswaardige redenen. Nieuwe baan? Ze had recentelijk promotie gekregen, dus dat kon het niet zijn. Zwanger? Dan hadden we niet ergens afgesproken waar de cava rijkelijk vloeit. Het overlijden van haar schoonmoeder dan? Dat kon niet een tweede keer, zover ik weet, en de viering van de eerste dood herinner ik me nog, wat na zoveel cava echt een wonder is. Dus ook dat niet. Afgevallen, probeerde ik nog, maar toen ik haar bij onze tafel zag zitten, wist ik dat ook dat het niet was.
Wat dan wel?
‘Eerst een glas,’ hield ze me in spanning. En toen kwam het: ‘Mijn man gaat naar de psycholoog.’ Ik keek naar haar en bedacht dat ik deze titel niet kende, ik, die nieuwe titels bijhoud, maar met haar wijsvinger wees ze naar zichzelf en daarna duwde ze mij, met dezelfde vinger. Ik wilde sterk zijn, voor allebei. Het zou een lange avond worden. Dat met ‘naar de psycholoog gaan’ bespraken ze al een tijdje, zei ze. Ik trok mijn beide wenkbrauwen op, van verwondering. ‘Want je weet: het laatste jaar was moeilijk.’ Ik zei niets, maar bedacht dat het overlijden van de schoonmoeder misschien moeilijk te verwerken was geweest. Dat ze vaker dan ooit ruzie hadden, vervolgde ze. Dat kende ik, en ik keek om me heen: wie niet? Maar het restaurant was leeg, ’s maandags om 17 uur, en dat herinnerde me eraan dat we daar waren om te vieren. Was ik niet blij voor haar? Ik hoopte dat dat na drie glazen van de beste Spaanse bubbels niet te merken was. Want dat met ‘je man naar de psycholoog’ is voor mij als voor het eerst aan de loterij meedoen. En toch is er meer kans dat je de loterij wint dan dat je man ook een tweede keer naar de psycholoog gaat. Om van een derde keer maar niet te spreken: alsof je in je leven drie keer een zonsverduistering meemaakt, wat onmogelijk is. Als je geluk hebt maak je er één mee. Maar dat zei ik niet tegen haar. Ook niet dat ze er niet al te veel van moet verwachten, na het overlijden van de schoonmoeder. Maar ook niet dat ik me heel goed de eerste en enige keer herinner dat mijn eigen man naar de psycholoog ging: hij kwam thuis en ik vroeg, als altijd vol begrip, liefde en geduld: En?
‘De psycholoog zei dat jij waarschijnlijk een borderliner bent.’
En mijn schoonmoeder leeft nog.
Den Haag Centraal, 25 mei 2017

600 mensen
Deze week was ik weer in Brugge. Ditmaal voor een literair festival, dat geen betere eerste editie had kunnen hebben: zeshonderd mensen bij de opening! Zeshonderd mensen in het Concertgebouw, dat is gebouwd toen Brugge de culturele hoofdstad van Europa was (2002). Voor even was Brugge in mei de literaire hoofdstad van de Lage Landen, tijdens het gloednieuwe literatuurfestival Bru·Taal. Voor een literair evenement is zeshonderd mensen een groot aantal. Cees Nooteboom is immers geen Armin van Buuren en Sandro Veronesi geen Lady Gaga. In Brugge is het toeristenseizoen al in april begonnen en het afgelopen weekend, onderweg in de taxi die mij van het station naar het hotel bracht, was ik er een paar keer van overtuigd dat mijn taxi toeristen had aangereden. Ik weet niet hoeveel toeristen er jaarlijks naar Den Haag komen, maar ik zou er graag meer willen zien. Meer toeristen die lekker hun geld komen uitgeven in Den Haag. Ik zou ook festivals willen waar zeshonderd mensen komen bij de opening, ik zou Veronesi door de Javastraat willen zien lopen en Tim Parks op het Plein bier zien drinken. Ik hoorde dat Veronesi een Brugse buurtkroeg binnenstapte en de caféhouder spontaan uitriep: “Wauw, Sandro Veronesi in mijn café!” Je zou bijna denken dat het een mop voor intellectuelen is, maar het gebeurde echt! En toen bedacht ik dat ik in januari met Michail Šiškin in Luden op het Plein zat en er niemand in extase riep: “Wauw, de grote Michail Šiškin in mijn café!”
Brugge is een kleine stad, zonder industrie, een stadje dat nog in een bubbel van de tijd lijkt te leven. Maar wat voor bubbel! Een waarin zeshonderd mensen naar de opening van een literair festival komen! En onder hen de burgemeester, een gepassioneerd lezer, terecht een opvolger van de Brugse stadsbestuurders uit de vijftiende eeuw die kunstenaars als Jan van Eyck opdrachten gaven. Want artiesten kregen toen niet alleen opdrachten van de adel en de burgerij, maar ook van het stadsbestuur. En daarom kunnen we vandaag de dag genieten van de Vlaamse primitieven. Toen ik dat in het Groeningemuseum las, moest ik weer aan Den Haag denken. Want hoe zullen onze nakomelingen over vijfhonderd jaar ons Den Haag zien? Wat zijn de grote opdrachten die de kunstenaars kregen en die mijn achterachterkleinkind zullen vertellen wie wij waren? Wat moet je doen om zeshonderd mensen bij de opening van een literair festival te krijgen? Waarom sturen wij de kunstenaars de vesting (lees: Den Haag) uit en willen we niet juist meer en meer en meer kunstenaars in de vesting? Waarom vertrekken de kunstenaars zelf? Ken je het antwoord? Suggesties zijn welkom!
Den Haag Centraal, 18 mei 2017

Het verhaal van Laura
‘Ik wou bij de Marokkanen horen, want die vond ik stoer,’ zei de 21-jarige Haagse Laura Hansen in de krant. De pers duidt haar aan als ‘jihadbruid’ en eigenlijk de enige die haar nog vertrouwt, is haar vader. De ‘dolblije vader’ wordt hij in de pers herhaaldelijk genoemd, en je leest dat hij voor Laura’s vrijlating 10.000 euro heeft betaald. En ook dat hij haar weer ‘normaal’ vindt. Het Openbaar Ministerie is kennelijk van mening dat Laura in opdracht van IS terug is gekomen en houdt haar voorlopig in de hechtenis. Het bekende verhaal: een lastige puber. Maar de vader nuanceert die versie: Laura kwam terecht in een circuit van loverboys en zijn grote ‘vreugde’ was om haar uit hun klauwen weg te halen. Als je het verhaal leest, begrijp je dat het leven van dat meisje in een soort stroomversnelling was geraakt: ze is nu 21 en heeft al twee kinderen: een van vier en een van bijna één. Haar broer overleed op zijn vijftiende, haar ouders gingen uit elkaar, zij werd na de scheiding van haar ouders het huis uitgezet, er waren loverboys in het spel, er kwam een eerste kind, de vraag bleef: waar is de eerste man? Er kwam een tweede kind, met een andere man, die haar mishandelde. En deze opeenvolging eindigde met radicalisering en het afreizen naar Syrië. Het zijn allemaal gebeurtenissen van een heel leven, maar Laura is pas 21. En de verteller van haar levensverhaal is de vader, die haar ‘stoer’ vindt, omdat het haar gelukt is om te ontvluchten. Als hij haar op tv ziet, vindt hij dat ze ‘mager oogt’.
IS, radicaliseren, Allah, het komt op mij over als de sekte van Charles Manson, maar dan tot de duizendste macht. Als ‘Homeland’, maar dan in het echt. Met Homeland kijken ben ik gestopt na de dood van Brody; het terrorisme interesseerde me niet, wanneer heeft de geschiedenis ooit om de mens gegeven? Ik hoopte dat die bipolaire Claire en de zwaarbeproefde Brody na drie seizoenen eindelijk lang en gelukkig zouden leven. Maar het ging mis.
Mis ging het ook in het liefdesverhaal van Laura. Aan de rechter vertelde ze dat ze begrepen had wat een ‘monster’ de Islamitische Staat is, nadat ze had gezien hoe vrouwen door IS worden behandeld. Het klinkt alleszins redelijk, als je even vergeet dat zij zelf in Nederland werd mishandeld door haar man en als je haar loverboy-episode onder het tapijt schuift. Er zit nog veel onder het tapijt in het verhaal van Laura. De vader zweert dat ze nu weer normaal is, maar hoe normaal kun je zijn als je net aan IS bent ontsnapt en je man is opgepakt in Irak? En wat is weer ‘normaal’ na zo’n turbulent leven als dat van de 21-jarige Laura? Immers: ‘normaal’ moet je kennen om het ernaar te kunnen streven.
Den Haag Centraal, 11 mei 2017

Maggie terecht!
Vanaf het moment dat er in de pers stond dat een meisje van zestien uit Amerika naar ons landje was gelokt, kon ik niet goed meer slapen. Want de pers schreef dat ze helemaal vanuit de VS naar Den Haag was gereisd en ik vond het wel opmerkelijk dat ze zich juist hier wilde verstoppen. Voor wie? Op haar zestiende haar familie ontvlucht met een paspoort van een jonger zusje. Via IJsland naar Nederland gevlogen en van Schiphol naar Den Haag gereisd. Het was haar gelukt om met een vals paspoort een paar grenscontroleurs te slim af te zijn. Hoe was ze aan het geld voor de tickets gekomen? Ze was immers niet door een oude, vieze man gedrogeerd om in het vliegtuig te stappen en meegesmokkeld, nee, ze was in haar eentje gekomen, via IJsland. En was er niemand bij een van de paspoortcontroles die haar vroeg wat ze in Nederland kwam doen? Zei ze – zo onschuldig als ze op de foto lijkt – dat ze een tante in Den Haag kwam bezoeken? En antwoordde de marechaussee soms: “Welkom! Onthoud dat het komende zondag lekker weer wordt, dus neem je tante lekker mee naar Scheveningen!” En? Zat ze intussen in de Schilderswijk met een verbod om naar buiten te gaan of op Hollands Spoor te huilen omdat de kinderlokker haar niet kwam oppikken zoals ze op Facebook hadden afgesproken? Misschien zat ze wel ergens in mijn eigen wijk opgesloten! Met Maggie in mijn gedachten maakte ik meer rondjes met de hond door de wijk dan ik normaal doe, om alert te blijven. Want er schiet van alles door je hoofd als je leest dat er weer een meisje… weer iemand via internet… weer een wanhopige moeder achtergebleven… En toen zag je haar ineens op Koningsdag in Den Haag, helemaal uit Tennessee, tussen al die Oranjefans: de wanhopige moeder met een – volgens mijn Oost-Europese oor – Oost-Europees accent, wanhopig op zoek naar Maggie met haar Aziatische uiterlijk. Natuurlijk kan dat, zei ik tegen mezelf (afkomstig uit een dorp), maar ik zag ook meer dan dat. Ik zag meer dan moeder-dochterproblemen. Een gescheiden moeder, die uitgeput oogt en niet alleen door het gedoe met haar kind dat regelmatig het huis probeerde te ontvluchten. Twee dagen later las ik dat Maggie was gevonden. Niet in Den Haag, maar in… Zwolle. De opgeluchte moeder wachtte op haar, maar de Nederlandse politie hield haar nog een dagje vast. De moeder had de politie uitdrukkelijk gevraagd om het meisje te testen op zwangerschap en drugs. Alle kranten schreven erover en ik vermoed dat dit de procedure is. Toch had ik meer gehoopt op een zin als: ‘Ik kan niet wachten tot ik haar in mijn armen houd’ of ‘ik wil haar naar huis brengen’. Ineens moest ik denken aan de pedagoge in mijn internaat in de tijd van Ceau?escu. Alleen bestonden er toen geen drugstesten.
Den Haag Centraal, 4 mei 2017

Mastroianni in de tram
Mijn dagelijkse portie maatschappijdeelname haal ik in de Haagse tram. Ik ben geen fietser, wel een ‘trammer’ zo je wilt. En de mooiste maatschappelijke vertoningen en openbaringen zie je niet op een Wassenaarse kruising tussen twee Lamborghini’s, maar in tram 1, 16 of 15, daarvan ben ik overtuigd.
Zo zat ik vandaag tussen mijn tassen verstopt in tram 1 en mijn enige dilemma was of het wel of niet een goed idee was om in mijn schoudertas mijn oortjes te zoeken. Dat kon geen makkelijke operatie zijn, aangezien mijn vingers aan de andere tassen vastzaten. Het was maar goed dat ik nog twijfelde, want voor me, aan de overkant van het gangpad, begon juist een discussie over eten, perfect voor een maag die rammelde, zoals de mijne.
Een heer die van achteren – ik zag alleen zijn achterhoofd – heel werelds leek, overtuigde een Haagse lady ervan dat ‘carciofi’ (artisjokken) heel lekker kunnen zijn als je ze weet te bereiden. Hij sprak twee woorden in een muzikaal Engels en twee in het Italiaans, kennelijk zijn moedertaal. Nog eens vier vrouwen op de stoelen voor hen zaten schuin, gereed om hun zware lichamen naar Mastroianni te draaien. Aan het gezicht van de dame, een prettig gezicht dat toonde dat er niets mis hoeft te zijn met make-up op latere leeftijd, zag je dat ze allang overtuigd was. Haar dunne lippen, die groter leken door haar wonderbaarlijke lippenstift, bewogen geagiteerd; ik bewonderde haar groene, stralende ogen en hoopte dat ze die niet zou sluiten om daar, tussen hun rijke mascara, de onverwachte catharsis voor altijd vast te houden. Ik was niet de enige die van het schouwspel genoot.
Naast de man die na elke drie woorden het magische ‘carciofi’ zei, zat nog een man, van wie ik ook alleen het achterhoofd zag. Ik zag ook meteen dat de natuur met het zijne minder genereus was geweest dan met dat van zijn buurman. Daarvan was hij zich ook bewust; dat begreep ik toen ik zijn gezicht zag. Zijn oren, gehuld in een sinds de winter op zijn hoofd vergeten muts, wilden duidelijk niet luisteren naar de carciofi-aria, zijn ogen weerspiegelden de jaloezie van iemand die nooit zo’n prestatie zou kunnen leveren: de halve tram, zeker de vrouwelijke kant daarvan, veroveren met één twijfelachtig woord, in twijfelachtig Engels.
Ik was niet nieuwsgierig naar hoe de Italiaan eruit zag; ook zonder zijn gezicht te zien was ik er al van overtuigd dat Italië, uitgezonderd Berlusconi, alleen maar Mastroianni’s aan de wereld schenkt. Ik genoot juist van de andere gezichten, van de vrouw tegenover me, die bij de Oudemansstraat, na lang zwijgen onze Mastroianni in een behoorlijk Italiaans vroeg of hij ooit poffertjes gegeten had. Zij kende namelijk wel een goede poffertjestent…
Den Haag Centraal, 27 april 2017

AfterPasen
Geen ander feest in Nederland herinnert me sterker aan het feit dat ik ergens anders vandaan kom dan Pasen. Kerst is altijd beladen met cadeaus en het ‘vieren’ verdeel ik tussen de drie evenementen van december: sinterklaas, kerst en oud en nieuw. Mis je er een of verpest iemand iets, dan heb je altijd nog de andere twee.
Maar met Pasen haalt mijn verleden me in. Pasen is bloot en pijnlijk. Pasen herinnert me eraan dat ik ooit deel uitmaakte van een cultuur met eigen tradities, tradities die ik in mijn nieuwe land niet meer beoefen. Om het gevoel van gemis te kunnen negeren, nodig ik elk jaar met Pasen iemand uit bij ons thuis, voor wie ik dan kook en voor wie ik ten minste op eerste paasdag klaarsta, zo niet op beide dagen. Maar dit jaar heb ik niemand uitgenodigd. Ik had me zoals de laatste twaalf jaar wel voorgenomen om het te doen, maar op het laatste moment heb ik niet gebeld om de uitnodiging uit te spreken. Tegen mijn gezin zei ik dat ik moe was, maar ik was niet vermoeider dan andere keren.
Die twee dagen heb ik dus gedaan wat ik jarenlang niet had gedaan: vooral veel gegeten, gewandeld met de hond en op Netflix naar ‘Homeland’ gekeken. Een soort vakantie gehouden, waarin ik begreep dat ik voor het eerst in zoveel jaar met Pasen geen pijnlijke duik in mijn verleden deed, maar handelde met het heden. Misschien wordt dat de nieuwe traditie. Natuurlijk heb ik ook dingen gedaan die ik altijd zou doen, Pasen of geen Pasen, zoals bij de poort van de kerk ruzie maken met de koster van wie ik geen geld aan een bedelaar mocht geven.
Toch was ik rustiger dan in andere jaren. Ik heb wel gehuild, maar niet omdat ik om twaalf uur ’s nachts geen ronde met het beloofde licht in mijn hand om de kerk kon doen zoals in mijn cultuur, maar omdat ik het verhaal las van een Jood – een andere dan degene die we deze dagen herdachten – namelijk dat van Peter Redlich, van wie in een kruipruimte van een Amsterdams huis, na zeventig jaar, een kistje met getuigschriften, een brief en een foto werd gevonden. De negentienjarige Peter werd in 1941 vermoord in concentratiekamp Mauthausen en hij liet dat kistje na dat nu gevonden is. Geen dagboek à la Anne Frank, alleen een foto en registratiebewijzen voor een emigratieaanvraag voor Amerika. Ik bedacht dat hij, als hij de kracht had gehad, zeventig jaar geleden in Mauthausen hetzelfde had kunnen schreeuwen als Jezus aan het kruis.
Om de boodschap van Pasen vast te houden heb ik vandaag geweigerd om een artikel te lezen met de kop ‘Waarom we niet willen zien dat het niet goed gaat met de wereld’. In plaats daarvan las ik dat Jamie Oliver binnenkort een restaurant opent in Den Haag. Ik verheug me erop.
Den Haag Centraal, 20 april 2017

Mondriaanjaar
We leven nolens volens in het Mondriaanjaar 2017. En als je dat weigert, moet je vakantie nemen en pas terugkomen wanneer de stad weer zijn gewone kleur heeft. Maar dan komt er vast een ander jubileumjaar. En dus is het beter om voorlopig aan de drie kleuren te wennen.
Het is misschien een ‘nerve’ uit mijn verleden, maar leuk vinden wat iedereen leuk vindt omdat iedereen het leuk vindt, was nooit mijn sterkste punt. Als dit het Kafkajaar zou zijn geweest, zou ik dus, met pijn in mijn hart, ook tijdelijk afscheid nemen van de vader van Gregor Samsa. Het ‘internationaliseren’ en ‘industrialiseren’ van kunst heeft immers iets propagandistisch in zich en doet me denken aan de communistische ‘celebrations’, waar je, als je niet ‘voor hen’ was, automatisch ‘tegen hen’ was.
Een relatie met kunst is ook persoonlijk. Deze loopt niet via een marketingmachine. Ofwel: hoe persoonlijker, hoe beter. Als 15-jarige was ik geobsedeerd door Toulouse-Lautrec; daarna was ik tien jaar lang de grootste fan van Goya. En de laatste jaren denk ik vaak aan kleuren die ik bij Roemeense meesters heb gezien en heb ik affiniteit met Jackson Pollock. Mondriaan is me te geometrisch en abstract en de narratieve functie van zijn werk is voor mij uitgeschakeld. Ik zou zelf nooit een Mondriaanjaar vieren, maar Jan van Eyck en de Vlaamse Primitieven zou ik wel wekelijks willen vieren.
Het is mogelijk dat elke scholier na dit Mondriaanjaar de primaire kleuren en lijnen zal herkennen, maar zal het ook iets met hem doen? Want uiteindelijk is kunst meer ‘voelen’ en minder ‘weten’. Pakken we het niet verkeerd aan als het gaat om de kennismaking met schilderkunst? Als ik juffrouw was, zou ik met mijn kinderen, vooral zij die nog nooit in een museum zijn geweest, musea gaan bezoeken en niets zeggen over het Mondriaanjaar, om het bezoek niet te verpesten!
Ik zie de workshops voor peuters namelijk al voor me: ‘maak je eigen Mondriaan’, et cetera. Ook de lezingen, de acties. Misschien gaat ook de HEMA meedoen met verpakkingen à la Mondriaan, met pennen, agenda’s, tassen, bergen schoolspullen in de stijl van De Stijl: een Disney-scenario dat niets met kunst te maken heeft, zoals paraplu’s en mokken met de bekende zonnebloem evenmin iets met kunst van doen hebben. Die zonnebloem op de mok zegt me niets, maar ik heb er wel een saturatie voor de bekende zonnebloem aan overgehouden, wat zonde is omdat ik altijd een bescheiden bewonderaar van Van Gogh zal blijven.
Vanuit de tram kijk ik met stoïcisme naar al die Mondriaanmuren en ik bedenk: als er nog zo’n jaar komt, een Van Goghjaar of zo, neem ik een sabbatical!
Den Haag Centraal, 13 april 2017

Matthäus Passions
Het Matthäus Passion-seizoen is weer geopend in Nederland, want de paastijd nadert. U weet wel, Pasen en Goede Vrijdag, toen Jezus aan het kruis ‘Eli, Eli, lama sabachtani?’ riep.
Over 300 jaar zal een antropoloog misschien ontdekken dat de Matthäus Passion eigenlijk een klein onderdeel was van een bijzondere ceremonie die te maken had met een van de goden die de mensheid toen min of meer aanbad. De ontdekking zal onaannemelijk lijken en jaloerse collega’s van de antropoloog zullen zijn theorie mogelijk ontkrachten met het argument dat het niet kan kloppen, omdat er in de geschiedenis van de mensheid geen enkele populatie is geweest die haar eigen god heeft laten verdwijnen. En zo te horen zullen beide partijen gelijk krijgen, want ja, als je diep graaft, weet je, in 2017 na Christus, dat de Matthäus Passions iets te maken hebben met Pasen en ja, zo te zien zijn de Hagenaren goed in veel dingen, maar vooral in het uit de kerk stappen. Daarom kan mijn scenario u wel irriteren, maar het kan ook kloppen. Immers, hoeveel van de kinderen die deze dagen met hun koor twee keer per week repeteren voor de Matthäus Passion, kennen het verhaal erachter en hoeveel van hun ouders gaan nog naar de kerk? Hoeveel van ons staan nog stil bij het verhaal waarin een van ons, tegelijk ook zoon van onze god, onze fouten, zowel de reeds begane als de toekomstige, op zijn schouders neemt, als u het verhaal gelooft? Het kan ook níet kloppen, want in 2017 na Christus is de hermeneutiek (de leer van de interpretatie) van de zogeheten fouten helemaal veranderd, lees: naar de achtergrond verdwenen. Nederland is heel vooruitstrevend en Den Haag des te meer. Zo moest ik de nonchalance waarmee wordt gezegd ‘Ik ben uit de kerk gestapt’ niet vertalen met het mystieke, Dostojevskiaanse ‘Ik ben mijn geloof kwijt.’ Nee, ‘ik ben uit de kerk gestapt’ betekent: ‘de kerk is fout, en ik heb hem niet nodig.’ Maar om dat goed te begrijpen moet je hier een beetje ingeburgerd zijn. Zo weet je dat Nederlanders het volk zijn dat het minst de hulp van het bovennatuurlijke inroept. Nederland doet het zelf. Overstroming? Mouwen opstropen en dijken bouwen! Ziektes? Vaccins voor iedereen! Slechte man getrouwd? Zoek een betere!
Als je in een kerk het boekje leest waarin je je bedankjes en wensen mag opschrijven, is het Nederlands de taal die het minst voorkomt in een dergelijk ‘gastenboek’. Want Nederlanders sturen liever een e-mail naar een instantie dichterbij, die je, als het nodig is, ook mag aanklagen.
“Vindt u het verhaal mooi?” vroeg ik iemand die een dezer dagen in Den Haag het seizoen van de Matthäus Passions opende. “Nee, ik houd van de muziek, de muziek heeft zo’n invloed op mij,” was het antwoord. Daarom moest ik aan die antropoloog denken, maar ook aan het feit dat ik zelf helaas minder muzikaal ben. Ik ben meer van de verhalen.
Den Haag Centraal, 6 april 2017

De fatsoenlijke dood
Ik weet allang dat een film nooit op kan tegen het echte leven. Deze filosofie kreeg ik al ingegoten met de paplepel melk die ik als zuigeling in een communistisch land (niet) dronk. Maar ik dacht dat de vaststelling meer thuishoorde in het Oosten dan in het Westen. Immers, wij leefden daar midden in ‘Black Cat, White Cat’ van Emir Kusturica. Een schrijver uit het Oosten hoeft ook nooit naar onderwerpen te zoeken, de onderwerpen komen vanzelf naar hem toe. Hij leeft in een realiteit waarin het absurdisme absurdistischer is dan in het Westen. Dat is wat ik dacht. Tot gisteren. Nu kan de Nederlandse schrijver opgelucht ademhalen. Want ook in Nederland blijken we in het dadaïsme te leven. Dat realiseer je je als je leest dat de rechtbank in Den Haag heeft besloten dat de zieke Emma Post, het voor haar via crowdfunding opgehaalde geld niet mag gebruiken voor een medische behandeling in België. Het geld, 55.000 euro, was namelijk bedoeld voor haar begrafenis. Juridisch is het ongetwijfeld juist, maar menselijk? En hoe kwalificeer je het besluit van de stichting die het geld beheert? Ik was altijd een groot fan van alle rechtbanken in Den Haag waar oorlogsmisdadigers terechtstaan, maar twijfel nu voor het eerst aan de blinde Haagse Justitia. Emma mag wel haar begrafenis betalen; daarvoor was het geld immers ingezameld (omdat dat vóór haar dood geregeld moest zijn, aangezien ze als terminaal patiënt geen uitvaartverzekering kon krijgen). Het zou geen wonder zijn als Emma er naast haar leverkanker nog een snelle vorm van kanker bij zou krijgen, een nieuwe kanker veroorzaakt door de kilheid van de (nog gedurende een paar maanden) medemens. Wat is het leven (lees: wat zijn wij) toch cru! We hebben Emma geholpen om haar op een decente manier te laten verdwijnen uit het leven. We geven haar een kans op een fatsoenlijke kist, lekker ruikende balsem, warm water dat haar darmen spoelt, voor een steen of een kruis met haar naam. We geven haar de kans om niet langer dan normaal in de vriezer van het mortuarium te blijven liggen, om stipt op de vervaldatum van een lichaam dat ooit het wonderlijke leven herbergde, tot as te worden gereduceerd. We gunnen haar een afbetaald graf, we gunnen haar de dood, want voor de dood hebben we geld ingezameld, en niet voor het leven. Het kan ons niet schelen dat ze zich nog wil vastklampen aan een sprankje hoop, dat ze nog een nacht wil wakker liggen van opwinding over een nieuwe behandeling. Het kan ons niet schelen dat de laatste boodschap die de mensheid haar meegeeft, een absurdistisch, kil, grotesk antwoord is. Emma is al dood, de stichting heeft het gezegd, de rechtbank heeft het bevestigd. Iemand heeft haar al van de lijst geschrapt. De fatsoenlijke dood kan ons onfatsoen niet laten verdwijnen. Als ik Emma was, zou ik deze laatste maanden met een middelvinger omhoog rondlopen.
Den Haag Centraal, 30 maart 2017

Polen
Voor Polen heb ik altijd een zwak gehad. En grote bewondering. Voor de cynici: geargumenteerde bewondering! In de jaren tachtig, toen je achter het IJzeren Gordijn nauwelijks een piep hoorde, werd in Oost-Europa bekend dat een Lech Walesa een onafhankelijke vakbond had opgericht, had gestaakt totdat hij was ontslagen en met de regering in onderhandeling was! Zoiets was ongehoord in een communistisch land: je ontevredenheid over je werksituatie en het regime naar buiten brengen! In andere, minder ‘gelukkige’ communistische landen werden mensen immers al gemarteld in gevangenissen en gedood op verdenking van het bijhouden van een dagboek waarin ze hun onvrede uitten. En dan de verkiezing van de Poolse paus! Wat voor een Amerikaan de eerste stap op de maan betekende, op 21 juli 1969, was voor een Oost-Europeaan de dag van 16 oktober 1978, toen Karol Józef Wojtyla tot paus Johannes Paulus II werd verkozen. Voor de Amerikanen werd de afstand tussen maan en mens toen kleiner, voor Oost-Europa de afstand naar de vrijheid. Het was als het herleven van het moment waarop Noach een duif losliet uit zijn ark en deze weer terugkwam. Sommige mensen in Oost-Europa wisten toen dat we niet voor altijd vergeten waren, dat de eerste deur naar de vrijheid werd geopend, hoewel het nog steeds donker was. Want onze Poolse paus zou niet alleen het evangelie verspreiden, maar vooral ook ambassadeur van onze vrijheid zijn, de vrijheid die Nederland al sinds 1945 genoot – ja, mede dankzij Poolse deelname aan de geallieerde troepen!
Na de val van de Muur was het eerste boek over Europa dat ik las: ‘Geboortegrond’ van Czeslaw Milosz, winnaar van de Nobelprijs in 1980, maar als prozaschrijver in Nederland vrij onbekend. Milosz is hier meer bekend als dichter. Maar wat een geest! Dankzij zijn boek voelde ik me, als meisje uit een getraumatiseerd land, toen voor het eerst Europeaan. En dan heb ik het nog niet eens over Szymborska en Gombrowicz, de eerste ook in Nederland een gevierd schrijfster, de tweede een must! En nu, twintig jaar later, is mijn bewondering geen spat veranderd. Niet zo lang geleden keek ik in het Londense Tate Modern gefascineerd naar een film over het Poolse feminisme: tientallen vrouwen kwamen een voor een naar een spreekgestoelte op een plein, bij -20°C, verhieven hun stem en schreeuwden hun pijn uit. Je zag hun verkleumde vingers, de dampende lucht uit hun mond.
In Den Haag leven nu twaalfduizend Polen, de grootste groep Polen in Nederland! Ik hoor echter nooit iets over hen. Af en toe zie ik scholieren in de tram die in hun eigen taal spreken. De Centrale Bibliotheek heeft een Poolse collectie, van klassieken tot ‘cicklit’. Ik hoorde dat de Teresia van Avilakerk in Den Haag ’s zondags overvol is: vers bloed voor de Nederlandse kerk. Niet ver van mijn huis is een Poolse winkel; uit nostalgie heb ik er een keer boodschappen gedaan. Maar hoe komt het toch dat we zo weinig over hen weten, dat we niets over hen wíllen weten?
Den Haag Centraal, 23 maart 2017

Lord of the Flies
Het favoriete boek van de drie jongens in mijn studententijd was ‘Lord of the Flies’ van William Golding. Van ons, de veertig meisjes in dat jaar, was het ‘Nora’ van Henrik Ibsen. Ik was dat allemaal vergeten, totdat de première van Lord of the Flies in De Nieuwe Regentes dat het afgelopen weekend weer naar de voorgrond bracht.
Dit is een voorstelling voor jongeren, hoor ik op het laatste moment, na twee onrustige uren waarin ik af en toe naar de grond moet kijken om de lekkere pasta die ik voor de voorstelling heb gegeten, binnen te kunnen houden. Er gebeuren veel onsmakelijke dingen op het podium. Maar alles krijgt een betekenis als ik hoor dat de voorstelling voor jongeren is, voor de volgens het persbericht ‘vergeten doelgroep’ van 12-18. Middelbarescholieren dus, zij die gelukkig geen oorlog hebben meegemaakt. Dan begrijp ik het ook: een voorstelling als vervanger van de militaire dienstplicht. Ofwel: Leer hun snel en in één keer in welke moeilijke wereld we leven!
Het verhaal kent iedereen. Als enige overlevenden na een vliegtuigongeluk op een onbewoond eiland wacht een groep schooljongens op redding. Gaandeweg groeit de angst en ontstaan er twee groepen: zij die in normen en waarden (hm…) geloven en degenen die op het Beest jagen, zonder te beseffen dat zij zelf in het Beest veranderen. Primaire driften en ontmenselijking staan centraal.
De voorstelling is aangepast aan onze tijd, aan Nederland. Om beurten of getweeën maken de hoofdrolspelers voor de camera een overzicht van de gebeurtenissen, als een ‘Moltalk’ na een aflevering van ‘Wie is de Mol?’. En allemaal zijn ze bijzonder goed in hoe ze de feiten ‘vertalen’, vooral het personage van Jack door Sander Plukaard. Het zijn ook bijzondere acteurs die de rollen vertolken. Het was me al lang niet meer overkomen dat ik iemand op het podium instantané antipathiek vind, dat ik ‘de conventie’ tussen publiek en acteur vergeet. Er is ook veel ‘bloed’, veel grotesk, veel herrie, té veel herrie, dat had minder gekund. Belangrijke thema’s als De Ander, vrouwenonderdrukking, homo homini lupus, zaken die de jeugd moeten boeien en aanspreken. Alles wat met blokletters moet worden geschreven, vooral op de middelbare school. Ik geniet van het spel van Phi Nguyen, die zijn rol van Bril (Piggy in het oorspronkelijke boek) heel serieus neemt. Sympathiek personage, had de acteur alleen maar ‘correct’ gespeld dan was het al goed. Maar hij geeft zijn rol een hogere dimensie. Onbewust grappig heeft hij soms iets weg van een orakel.
Het is een première. Veel pers dus. Veel familie, veel bekenden. Veel jonge mensen, maar ouder dan de doelgroep. Juist hen hoor ik vaak lachen na dunne woordspelingen als bril-briljant, ze lachen op momenten waarop je eerder een traan of grimas zou verwachten. Soms ben je gewoon te oud voor in blokletters geschreven dingen.
Den Haag Centraal, 16 maart 2017

Wietteelt
Iemand vertelde me dat er in de drie weken dat ik niet in Nederland was, iets ernstigs was gebeurd: de Tweede Kamer had ingestemd met regulering van de wietteelt. Bij het horen daarvan, haalde ik mijn schouders op. Daarna bedacht ik dat het legaliseren van wiet beter is dan het legaliseren van corruptie, zoals de regering in mijn geboorteland probeert. En als je de vergelijking doortrekt, begrijp je ook dat de regeringen in beide landen iets willen legaliseren wat allang bestaat: wietteelt hier en corruptie daar. En door de vergelijking begreep ik ook waarom ik mijn schouders had opgehaald.
Zover ik weet heb ik zelf nooit drugs gebruikt en een paar jaar geleden ben ik bovendien gestopt met koffiedrinken en roken. Niet omdat ik me bewust werd van mogelijke gevolgen, maar noodgedwongen, omdat ik een bacterie in mijn maag had die door koffie en vooral door roken groter en gevaarlijker werd. Een bacterie die ik overigens zelf had ontdekt – na jaren van vruchteloze onderzoeken hier in Nederland – toen ik een wetenschappelijk artikel over een maagbacterie las en in de beschrijving mijn eigen symptomen herkende. Mijn toenmalige huisarts heb ik moeten overtuigen om me te testen op die bacterie. En, surprise: ik was positief. Maar toen ik dacht dat dat het einde zou betekenen van de periode waarin ik twee weken per maand met ernstige pijn in bed lag, kreeg ik te horen dat er geen medicatie voor bestond en dat Nederland vooral bekend was met bacteriën uit exotische landen en niet met die uit… Oost-Europa. En dan dat sardonische spel met de bacterie! Na antibioticakuren die ongeveer alle bacteriën in mij doodden, bleef de vraag: is die kwaadaardige ook dood of niet, en dat jaren achtereen, omdat de artsen de dood van de bacterie niet met zekerheid konden bevestigen. En dus opnieuw onsmakelijke onderzoeken, second opinions, et cetera. Tot ik op een dag op internet begon te zoeken naar mensen met dezelfde kwelling en na maanden surfen iemand vond die pillen uit Griekeland slikte en geen aanvallen meer had. Meteen bestelde ik die pillen ook. Ik slik ze nu een jaar, zonder te weten wat ik slik, MAAR: al een jaar lang heb ik geen dag meer in bed gelegen vanwege mijn maag.
Dit is mijn ervaring en ik hoor nu al het koor van ongelovigen en betweters.
Ik heb begrepen dat mijn pillen worden gemaakt van een boomextract dat alleen in Griekeland te vinden is. Maar als het wiet was geweest, had ik wiet geslikt. Alles, maar dan ook alles had ik geslikt voor een normaal leven zonder aan bed gekluisterd te zijn! Ook zo’n coffeeshop binnengeglipt voor wiet tegen de pijn? Ja, met mijn ervaring in de communistische rijen voor brood had ik er geen moeite mee gehad! Helpt legalisatie van de wietteelt al degenen die lijden aan depressies, artritis en weet ik welke andere ziektes om door te gaan? Ik, onverantwoordelijk maar levend, zeg: Wiet, kom maar op!
Den Haag Centraal, 9 maart 2017

Thuis

Na drie weken in Brugge kom ik naar huis. Van Brugge naar Brussel, daarvandaan met de Thalys tot Rotterdam en met de trein verder tot Hollands Spoor. Dan ben ik weer waar ik hoor te zijn en dat is in mijn ogen een heel interessant gegeven. Want ja, wat betekent tegenwoordig waar je hoort te zijn? Op mijn twintigste, in mijn geboorteland, hoorde ik voor het eerst over Den Haag, over het Internationaal Gerechtshof in Den Haag om precies te zijn. Ik had toen nog geen idee dat ik tien jaar later in de stad van dat bekende Hof zelf een nieuw leven zou beginnen.
Iedereen kent mensen die hun hele leven in de stad van hun geboorte hebben gewoond, de trots waarmee ook sommige Hagenaren zeggen te zijn ‘geboren en getogen in Den Haag’, hoewel dat iets is, denk ik, wat je steeds minder zult horen, iets wat over vijftig jaar bij de oude wereld zal horen. Misschien zal de geboorteplaats steeds minder betekenis in je leven hebben. Maar jarenlang heb ik – die op mijn dertiende moest vertrekken uit mijn dorp – gedacht dat de gelukkigste mensen op aarde degenen zijn die met trots kunnen zeggen op dezelfde plek ‘geboren en getogen’ te zijn. En die daar ook doodgaan, als bonus! Wat een geluk! Het geluk om niet gedeporteerd te zijn, niet weggestuurd, niet gevlucht. Het geluk dus dat de geschiedenis hen niet heeft weggerukt: die mensen lijken het recept van het geluk te kennen, misschien een simpel recept, maar wel gegarandeerd.
In de ogen van iemand die is ‘geboren en getogen’ in Den Haag, zal ik altijd een vreemdeling blijven, in de ogen van de mensen in mijn geboortedorp ben ik dat al dertig jaar. En allemaal hebben ze gelijk, misschien de laatsten nog meer dan de eersten. Want ik word wel steeds meer van Den Haag en intussen weet ik waar de oude bibliotheek was en ben ik getuige van de bouw van het nieuwe Onderwijs- en Cultuurcomplex, maar in mijn geboortedorp heb ik de eerste kerk niet gebouwd zien worden. Ze hebben ook allemaal gelijk omdat ik al mijn hele leven lang mijn koffer nooit helemaal uitpak. Ik laat er altijd een pyjama en een tandenborstel in zitten. En dat is meer een metafoor geworden dan een urgentie.
Thuis ga ik tulpen planten, de tuin opruimen en de grote sering in de grond zetten, ik ga wandelen met de hond, langs de Vliet, en zal de eerste paardenbloemen verwelkomen. En tijdens het verpotten van de bloemen zal ik bedenken dat de grond overal dezelfde is, dat het niet uitmaakt in welke stad of in welk dorp het lot je heeft gebracht en dat het plezier om te verpotten hetzelfde is gebleven. En dat steden overal op elkaar lijken, dat het niet uitmaakt of ze historisch, nieuw of geïndustrialiseerd zijn. Immers, als je er op de lente kunt wachten, ben je thuis. En dat moet genoeg zijn.
Den Haag Centraal, 2 maart 2017

Nederlandse zijn

 

Ik ben al twee weken in Brugge, nog een week te gaan. Ik heb hier veel Bruggelingen ontmoet, zoals de inwoners van de stad zichzelf noemen. Ik weet inmiddels waar je het lekkerste brood kunt kopen, de lekkerste augurken, het verste fruit. Ik ken de vismarkt, de beste chocolatier en weet dat je een taxi voor ’s ochtends niet de avond tevoren moet bestellen. Ze zeggen hier ‘stappen’ in plaats van ‘lopen’, een kassabon heet ‘ticketje’ en de mensen zijn trots dat ze Bruggeling zijn. Maar wat graag geven ze je een rondleiding door de stad, misschien nog meer dan je het zelf wilt! In de openbare bibliotheek kennen de bibliothecarissen Grieks en Latijn, eten en drinken mag er niet, alleen water is toegestaan. Hun stadskrant is dikker dan de Volkskrant van zaterdag, in het centrum rijden de auto’s veel te hard, alles is duurder dan in Den Haag, behalve schoenen; tijdens een lezing mag je voorlezen zo lang als je wilt en wanneer je zegt dat je uit Den Haag komt, vraagt men zonder uitzondering: ‘Den Haag Nederland?’

En toch ben ik, na deze twee weken, een paar illusies armer. Ik heb hier niemand, maar dan ook niemand gesproken die genoegen nam met ‘Ik kom uit Den Haag Nederland’. De volgende vraag was steevast: ‘Maar oorspronkelijk…?’ In Nederland word ik regelmatig gevraagd of ik soms Belgische ben of Française, iets wat ik, als geboren francofiel, altijd leuk vind. Hier was echter meteen duidelijk dat ik nooit voor Française zou kunnen doorgaan, ook al spreek ik soms beter Frans dan een Vlaming die het Frans alleen op school heeft gehad. En alle gesprekken, zowel privé als openbaar, gingen over mijn land van herkomst, hoewel ik ook heel graag had willen vertellen dat ik blij was dat Den Haag net een vrouwelijke burgemeester heeft gekregen, dat de Haagse openbare bibliotheek nog met SISO-nummers werkt, wat hier niet het geval is, en, voor de gezelligheid, dat ik – als nieuwe Nederlander – een paar leuke Belgenmoppen ken. Ik heb me lang niet meer zo Roemeens gevoeld als in Brugge.

Toen ik in een slijterij op de standaardvraag ‘maar ja, maar van origine?’ een als grappig bedoeld antwoord gaf, zei de verkoper, een man van in de zestig, heel serieus: ‘In je leven moet je dus twee dingen overbruggen: dat je geen Nederlandse bent en dat je een vrouw bent’. Ineens had ik geen trek in bubbels meer. Dat met ‘vrouw zijn’ had ik al lange tijd niet meer gehoord, goed dat het terug op tafel kwam, maar ‘geen Nederlandse’ zijn vind ik interessanter dan mijn geslachtsgedoe. Had ik soms korting gekregen als ik Nederlandse was? Had hij de moppen willen horen als ik echt Nederlandse was? Misschien is het feit dat ik ook Nederlandse ben alleen voor mij belangrijk. Misschien is Nederlander zijn zoals bij een genderissue: je moet uit de kast komen om het echt te maken.

Hm, goede vraag: Brugge, zal dat lukken in een week?

Den Haag Centraal, 23 februari 2017

 

Quo vadis?

Vanochtend stond ik buiten, naast de deur, te wachten op een taxi die me naar het Concertgebouw zou brengen. In Brugge, waar ik voor drie weken verblijf. Daarvan heb ik er nog twee te gaan, de eerste week heb ik achter de rug: een fantastische week, waarin mijn leven bestond uit schrijven en Brugge verkennen.
De taxi had ik de avond daarvoor al besteld, toen ik bedacht dat het lastig zou zijn om op hakken door de sneeuw die een avond eerder was gevallen te lopen naar het Concertgebouw, waar ik een optreden had. Maar, zoals het liedje gaat, ‘où sont les neiges d’antan?’ Waar is de sneeuw van weleer? Want buiten was aan niets meer te zien dat het de hele nacht ervoor had gesneeuwd. Met jaloezie dacht ik aan het, zoals ik hoorde, wit besneeuwde Den Haag. En toen zag ik hem, honderd meter verderop, voor me.
Hij was dun, lang en donker en kwam zichtbaar uit een land waar de even mooie, lange vrouwen zware dingen op hun hoofd vervoeren. Hij zeulde een koffer achter zich aan, stopte en keek naar mij. Alleen wij tweeën bevonden ons op straat, Brugge leek nog slaperig en ver. Hij zag eruit alsof hij helemaal niet had geslapen. Ik stond daar, in mijn witte jas, witter dan de, zoals ik hoorde, witte sneeuw in Den Haag, op hakken, klaar om Brugge mijn verhaal te vertellen. Hij stond voor me en wist niet waar hij naartoe moest. In zijn blik had hij een vraag die toeristen, ongeacht hun origine, nooit hebben. Waar zou hij kunnen slapen na deze slapeloze nacht? Wanneer had hij voor het laatst in een goed bed geslapen? Waar zou hij volgende maand slapen? Of volgend jaar? Ineens drong het tot me door dat ik een week lang alleen maar toeristen en ja, een paar winkeliers had gezien. Geen andere mensen, hem niet. Hem had ik niet gezien. Waar was hij de hele week geweest? Op een bootje? Onder een van de prachtige bruggen in Brugge? Was hij hier in zijn eentje? Had hij gegeten? Wat ging hij doen? We stonden daar, ik deed alsof ik nog op de taxi wachtte, hij deed alsof ik de eerste mens was die hij op deze nieuwe planeet Brugge had ontmoet. En misschien was dat ook zo, zo vroeg in de ochtend. Hij keek naar mijn witte jas, witter dan de, zoals ik hoorde, Haagse sneeuw en hij dacht dat ik alle antwoorden op zijn vragen had. Antwoorden helaas niet, maar zijn vragen kende ik goed. Een deel van die vragen waren ooit ook mijn vragen geweest. Vriend, had ik hem moeten zeggen, hoe gaat het met je? “Quo vadis?” vroeg de taxichauffeur abrupt, die ineens uit het niets was opgedoken. “Ik naar het concertgebouw,” zei ik. Maar hij, vroeg ik me af, waar gaat hij naartoe?
Den Haag Centraal, 16 februari 2017

Day 1 of the rest of my residency

Drie weken lang ben ik in Brugge, als ‘writer in residence’. Vanochtend vertrok ik van Hollands Spoor en al voor elven was ik in Brugge. Eenmaal buiten het station gekomen noem ik de straat waar ik naartoe wil. De taxichauffeur vraagt kort: “Amsterdam?” “Nee, Den Haag.” “Ik ben één keer in Den Haag geweest,” zegt hij, “toen ik veertien was.” “Lang geleden,” antwoord ik en hij lacht: “Nog vijf jaar en dan verhuis ik naar Zuid-Frankrijk. Adieu Brugge!” “Zou u niets missen van hier?” Hij schudt zijn hoofd overtuigend. De stad waar hij is geboren en getogen is namelijk niet meer wat hij was. “Ja, dat hoor je overal. Niets is meer wat het was.” “Dag en nacht zijn ze aan het werk, je kunt nergens meer parkeren.” Had hij in Den Haag gewoond, had hij ongetwijfeld hetzelfde gezegd, stel ik. Hij kijkt ernstig in de spiegel en bedenkt dat dat niet zijn probleem is. “Zou u echt niets missen van hier?”, herhaal ik, om hem op andere gedachten te brengen. Hetzelfde koppige gebaar. Nou ja, ik kan het niet blijven vragen. Maar ik snap niet hoe je na een heel leven op één plek te hebben geleefd, kunt denken dat je niets gaat missen.
Ik mis dag en nacht mijn dorp, waar ik op mijn dertiende vandaan werd gerukt, pijnlijk, ik mis de zomerse ochtenden in de stad van mijn internaat, ik mis Boekarest om vele redenen en juist omdat ik zoveel mis van de plekken waar ik heb gewoond, ben ik niet van plan om Den Haag ooit te verlaten. Ik zou alles missen, zelf de werklui in mijn straat die voor de derde keer de straatstenen terugleggen. Gisteren hebben ze een parkeermeter naast mijn deur geplaatst, nu irriteert het ding me nog, maar over een tijd zou ik zelfs de parkeermeter voor mijn deur missen! Vorig jaar hadden ze pal voor mijn huis zo’n wc-cabine geplaatst, omdat ze aan de nabijgelegen brug werkten, precies op de dag dat ik hoog bezoek verwachtte. Mijn man en ik hebben die wc-cabine toen richting de deur van de buurman geduwd. En de klusser die afgelopen zomer het balkon van de buurvrouw heeft geschilderd, mis ik ook al, want door hem – met in zijn ene hand een kwast en in zijn andere de telefoon – weet ik nu dat niet mijn tante uit Roemenië de grootste roddelaar ooit is. Immers, zij was na een paar uur moe, maar de klusser hield het dagenlang vol en ik ben hem nog dankbaar voor enkele subtiele nuances van sommige Nederlandse woorden. Ook de vandalen die bijna elke zaterdagnacht de bloembakken aan de veranda vernielen zou ik missen, want ze houden mijn nieuwsgierigheid levend: wie en waarom?
Oh, Den Haag, ik mis je al!
“Waar woon je?” vroeg de kersverse, Egyptische student architectuur in de trein naar Brugge.
“In The Hague.”
“Where?”
“The Hague. Den Haag.”
“Never heard of, is it a big city?”
Den Haag Centraal, 9 februari 2017

‘Normaal’

Voor iedereen is het duidelijk dat ‘normaal’ het woord van het (voor)jaar is. ‘Doe normaal!’ Voor een linguïst is het een genot om te zien hoe snel een dergelijk (normaal gesproken saai) woord populair kan worden. De afgelopen dagen was het woord immers in alle media hét onderwerp van gesprek. Al mijn vrienden en kennissen, iedereen die ik hoog heb zitten reageerde op het Woord. Ook mijn dochter en haar klasgenootjes in Den Haag schreven brieven aan de premier. Toen ze van school kwam, was haar eerste vraag of ik de brief van Rutte had gelezen. Haar mening erover kwam nog vóór de vraag.
Ja, ik had hem gelezen en nee, hij verraste me niet. Maar de reacties die de brief uitlokte, verrassen me wel. Van kookrubrieken tot sportverslagen, overal passen journalisten hun eigen onderwerp aan aan het onderwerp van de dag: ‘wat normaal is’. Het is nog niet duidelijk of wij, 2017 jaar na Christus, getuige zijn van het einde van de Europese cultuur, maar zeker is dat we getuige zijn van het einde van een dictatuur in Nederland: de dictatuur van (het woord) ‘normaal’. Want was dat niet de Nederlandse cultuur? De cultuur van ‘doe normaal, dan doe je al gek genoeg’? Het gebeurde zelden dat een brief gericht aan ‘alle Nederlanders’ respons kreeg van ongeveer ‘alle Nederlanders’. En elke ‘Nederlander’ klaagde over het Woord en attendeerde de afzender van de brief op de nieuwe specialisatie van het Woord en op de… werkelijkheid. Want de brief van de premier is een ‘normale’ (sic!) brief (hadden ‘alle Nederlanders’ soms een andere brief verwacht?). De premier was volkomen zichzelf, maar vergiste zich in de geadresseerde: in ‘alle Nederlanders’. De telescoop waarmee hij vanuit zijn torentje naar ‘alle Nederlanders’ kijkt, is echt gedateerd en de afstand tussen ‘alle Nederlanders’ en de toren is ook groter geworden.
Ondanks zijn recente populariteit gaat het niet goed met het woord ’normaal’. Tot vorige week kon je duidelijk zien of het woord ‘normaal’ blond of donker was, of het Nederlands sprak of de intentie had zich in te burgeren. Nu is het woord op sterven na dood en… zonder identiteit, je weet niet meer wat voor kleur het heeft. Ook lijkt iedereen een vervanger te hebben voor het Woord, een beter Woord, al is het nog niet duidelijk wat er precies voor in de plaats moet komen. Toch pleit ik ervoor om nog even te wachten met het hergebruik van het woord ‘normaal’. Misschien komt er nog een woord bij, in het politieke taalgebruik. Want tot nu toe lijkt het erop dat we moeten kiezen tussen ‘minder’ en ‘normaal’. Ik vertrouw al meer dan een vijfjarenplan lang op de Nederlandse taal en daarom schrap ik het arme ‘normaal’ nog niet. Immers: stel je voor dat je straks nog eens moet roepen: ‘Wilders, doe even NORMAAL.’
Den Haag Centraal, 2 februari 2017

Rich man, poor man
Naast arme mensen voel ik me op m’n gemak. Denk er niet lang over na, de verklaring ligt in mijn afkomst. Als ik een lange reis naar de maan zou boeken, zou ik liever naast een arme dan naast een rijke willen zitten. Want een rijke zwijgt de hele reis, maar de arme vertelt je zijn hele verhaal, én dat van zijn hele familie en dorp. Het is maar een voorbeeld, want de rijke zou natuurlijk in een privéraket naar de maan gaan en de arme zou zich het ticket niet kunnen veroorloven. Maar wat is arm en wat is rijk?, zou je je kunnen afvragen. In Nederland is de kloof niet zo groot of ik zie hem niet. Al jaren heb ik geen geblindeerd raam van een SUV meer naar beneden zien gaan, met een hand die sigaretten naar bedelaars gooit. De tijd van ‘Geen brood, geef ze dan taart’ lijkt in Nederland voorbij. Ik heb hier mensen ontmoet die een paar huizen hebben in de wereld, maar (nog) geen jacht. De enige Ferrari-eigenaar die ik ken, doet in het weekend werk voor de gemeenschap, voor de fun, maar zulke ‘rijken’ wil ik wel ontmoeten. Begint mijn cliché over rijk en arm barsten te vertonen?
In een weekend heb ik een paar ‘rijken’ geïnterviewd. Met winkels op ‘ons’ rijke Noordeinde. Ik had altijd gedacht dat die winkels van rijke Italianen waren, mijn nieuwsgierigheid naar hen werd nooit gewekt. Tot ik ze zelf ontmoette: immigranten die hun American Dream op het Noordeinde hebben verwezenlijkt. Succesvolle immigranten, zoals in Amerika, met een verhaal dat ze je graag vertellen. Een van hen, initiatiefnemer van veel acties voor steun aan vluchtelingen, betrokken, warm. En geen Italiaan. Geleidelijk ging tijdens het interview mijn communistische argwaan over in bewondering. Niet dat ik nu liever een rijke naast me wil hebben tijdens die hypothetische reis naar de maan. Niet dat ik de oproep in het Russisch aan de nouveau riche in de Bijenkorf minder ironisch vind of dat ik nu penvriendin van Madoff wil worden. Geld is ook maar een manier om de wereld te begrijpen. Iedereen heeft gelezen wat Jort Kelder zei, dat de cijfers van de rijken die in het tijdschrift staan, nooit kloppen. Maar misschien zijn er rijken en rijken, zeg ik tegen mezelf – die geen idee heeft wat rijk precies betekent. Ik ken mensen die met een vaag gebaar zeggen dat alle beslissingen daarboven worden genomen, en daarmee doelen ze niet op God of op de politiek. Ze bedoelen de echte rijken. Ik heb ooit uitgerekend hoeveel geld er nodig zou zijn om geen dode kinderen als gevolg van honger meer te hebben in de wereld. Het sloeg nergens op, om met de woorden van Jort Kelder te spreken. Misschien geldt dat ook voor de rijken: de cijfers slaan nergens op, wat ze voor de ander doen maakt het verschil.
Den Haag Centraal, 26 januari 2017

Sprookje

Er was eens een mooi land en een van de steden van dat land was in het bijzonder mooi: multiculti en toch dorps, open en toch ook niet; saai was het er nooit. En die mooie stad had twee koningen: naast de officiële koning die regeerde over het land was er nog een koning, de koning van de straat. De bewoners van de mooie stad waren dol op deze straatmuzikant. Het kon ook niet anders, want de straatkoning had een schorre stem en zong Amerikaanse popmuziek uit de jaren 60 en 70. Neil Young, Bob Dylan… Iedereen begreep dat de straatkoning zelf Amerikaan was en het land met de mooie stad vond alles goed als het maar uit Amerika kwam. En zo werd de straatmuzikant een straatmuzikantenkoning. Elke dag van zijn leven speelde hij gitaar en zong hij in het centrum van de mooie stad en iedereen gaf hem geld en hij verdiende, naar eigen zeggen, veertig tot vijftig euro per dag. Zo werd hij de koning en de held van de straat, iets wat hij zonder meer verdiende, hij vocht immers tegen zijn heroïneverslaving, hij moest zijn huur betalen, eten, leven en andere moeilijke dingen doen die alleen voor helden weggelegd zijn. Mensen uit het hele land waren onder de indruk van de Amerikaanse held. Sommigen kenden hem prijzen toe, anderen nodigden hem uit in hun tv-programma’s en zelfs een filharmonisch orkest speelde een keer met hem op straat. Ook ik kocht ooit een cd van hem. Als andere straatmuzikanten een plek in het centrum van de mooie stad probeerden te vinden, werden ze weggestuurd, en terecht: zij zongen immers niet die mooie liedjes van Neil Young, zij hadden geen vrijstelling van de vergunningsplicht of ze zongen in hun vreemde, achterlijke talen en niet in het Engels zoals het op straat in de mooie multicultistad betaamt! Die barbaren die niet uit Amerika kwamen, moesten eerst maar eens Nederlands leren als ze op straat wilden spelen, of, beter nog, teruggaan naar hun achterlijke landen! Zo verstreken de jaren, totdat de straatmuzikantenkoning ziek werd. De lieve mensen van de stad gingen geld inzamelen om hem te helpen, maar het lot was wreed en op een dag stierf de koning van de straat! Zijn uitvaart was op de lokale tv te zien en alle kranten brachten hem nog een hommage. Ik treur mee met iedereen, alleen vind ik het jammer dat de straatmuzikantenkoning zijn geheim heeft meegenomen in zijn graf: of hij na 21 jaar in het mooie land nu wel of geen Nederlands sprak. Maar een koning heeft privileges en één daarvan is dat hij mag zingen in welke taal hij maar wil, als die taal maar Engels klinkt.
Den Haag Centraal, 19 januari 2017

Het goede
Ik heb de gewoonte om urenlang door Den Haag te lopen, door onbekende straten, als ik een goede reden heb om blij te zijn. Zo was het afgelopen oktober: ik begon een grote wandeling, zong in mezelf en toonde op verschillende manieren dankbaarheid, sprak onbekenden aan, kocht bloemen, huppelde, etc. Alleen het weer deed niet mee, het regende dat het goot, en ergens in een dure straat liep ik een tweedehandskledingwinkel binnen. Mijn hele studententijd en ook daarna heb ik tweedehandskleding gedragen, en hoewel ik me nu nieuwe kleren permitteer, ga ik eens per jaar naar die dure tweedehandswinkel met die wat oudere verkoopster, altijd tiptop gekleed en een tikje arrogant. Ik beloonde mezelf met een kort jasje met brede riem die mooier was dan het jasje zelf. De dame was spraakzamer dan gewoonlijk, alsof ze mijn blijheid wilde delen. Ik rekende af, ging naar buiten en besloot verder te lopen door de harde regen. Toen ik thuiskwam was ik kletsnat, maar helder en vrolijk als een zomerse zaterdagochtend. Ik wilde de ‘nieuwe’ jas nog eens passen, maar stomverbaasd ontdekte ik dat de riem ontbrak. Ik zocht mijn tas wel driemaal na en wilde niet geloven dat die oude dame in een seconde, als een ervaren dief, de riem verwijderd had. Ik begreep nu ook waarom ze aardiger dan normaal had gedaan en die hele avond had ik het gevoel alsof een ijzeren naald in mijn maag prikte. Ik moest begrijpen dat de oude, elegante, een tikje arrogante eigenaresse van de dure tweedehandszaak eigenlijk een kleine, ordinaire dief was, tevreden dat ze de riem die ik betaald had, had gestolen. Zo’n miserabele streek, ik kon het niet plaatsen. Mijn eerste impuls was om meteen terug te gaan om haar hiermee te confronteren. Maar ik wist dat ik daardoor, door haar daad onder woorden te brengen, hardop te benoemen, mijn blijheid zou vertroebelen. Hoewel ik er altijd voor zou kiezen om zoiets recht te zetten, dwong ik mezelf om het nu niet te doen, om naar de mooie wang van de dag te kijken en niet naar de lelijke. Een week later kocht ik een riem ergens vlak bij het Plein. Hij moest ingekort worden en de verkoper deed het ter plekke. Hij vertelde me over zijn geboorteland, terwijl ik probeerde te pinnen. Mijn pas deed het niet en daarom ging ik snel ergens pinnen. Beschaamd kwam ik terug, omdat ik maar tien euro had kunnen opnemen. Ik verzekerde de verkoper ervan dat ik morgen kwam betalen, hij lachte aardig, gaf me de riem en zei: “Neem maar mee, kom morgen en als je niet komt is het ook goed.” Ik bedankte hem hardop voor zijn vriendelijkheid, maar in gedachten bedank ik hem nog steeds, omdat hij, zonder het te weten, het goede van de wereld groter had gemaakt dan het kwade.
Den Haag Centraal, 12 januari 2017

Babel
Een weekje in London om af te zijn van alle gekte hier, dacht ik. Natuurlijk moet je daarvoor niet in London zijn, maar ja, toen ik dat besefte was ik er al. Ik was helemaal gereed om ‘the spirit’ van nieuwjaar in me op te nemen. Maar omdat mijn hotel ver van het centrum was gelegen, zat ik steeds een halve dag in bus 12 of 36, ongeveer dertig bushaltes heen een weer, tijd genoeg dus om nieuwe dingen te ervaren. Op mijn eerste dag in Londen kreeg ik in bus 12 een serieuze uitnodiging om naar Kenia te gaan, onmiddellijk. In dezelfde bus, ’s avonds, lachte iemand die via oortjes met zijn telefoon communiceerde zó aanstekelijk dat de hele begane grond van de dubbeldekker mee moest lachen zonder te weten waarom. Hoe vaak lach je vanuit je nieren en stokt de lach ergens in je keel omdat je door de lach geen lucht meer krijgt? In dezelfde drukke bus leerde ik een paar woorden Chinees van de vrouw die tegen me aan geplakt zat en die heel urgent iets met haar man aan het andere uiteinde wilde delen. Zelf mocht ik een foto nemen van het bijzondere kapsel van een andere passagier. Door dit alles kreeg mijn beeld van wat Babylon inhoudt een grote update.
Tussen alle bussen door bezocht ik het Tate Modern, dat veel weg had van de wereld in lijn 12 en 36, en daarmee bedoel ik de hele wereld in het klein, uitgedrukt in geëngageerde kunst, die werd bekeken door een minder geëngageerd publiek. Want dat miste ik wel in het Tate, toen ik naar een film over Poolse feministen en een andere film over Al Qaida keek: het delen van emoties, op welke manier dan ook. Ik zat daar naar de film te kijken, mijn hart riep alle leuzen mee, samen met al die roepende vrouwen in de kou, ik drumde mee met het meisje dat voor een wereld zonder oorlog drumde, ik keek om me heen en besefte dat eigenlijk dát de echte definitie van het Babylon was: een doffe wereld waarin we zonder emoties naar schilderijen aan de wand kijken. Eigenlijk miste ik bus 12. Ik miste het spontane delen. Het reageren, op welke wijze dan ook.
Op oudjaarsavond was het moeilijk om in je eentje te bewegen bij het Piccadilly Circus. Of je nu wilde of niet: je moest met de menigte mee. Duizelingwekkend. Op de grond, tegen een winkel geplakt, zat een bedelaar met gesloten ogen. Wat zou hij van deze gekte vinden, van deze kluwen mensen die in een cirkel draaide om nergens heen te gaan? Hoe keek hij naar de zee van voeten, geschoeid met min of meer dure schoenen, verwikkeld in een moeilijk te doorgronden dans? Benijdde hij ons? Dacht hij dat we het allemaal beter hadden dan hijzelf? Ik riep hem. Hij opende zijn lichte ogen en zei opgewekt: ‘Happy New Year, dear!’
Hij gaf mij meer dan ik hem gaf.
Den Haag Centraal, 5 januari 2017

Blog 2016

Knuffelhormoon in december
December is een wrede maand. December vergroot de eenzaamheid en bevestigt de gulzigheid.
Van het begin tot het eind van de maand.
Bij mijn vorige baan, in mijn vorige land, kregen we op de afdeling Actualiteiten aan het eind van de maand december de statistieken van de sterfgevallen rond de feestdagen en de oorzaken daarvan gepresenteerd. Geen vrolijk moment, maar in mijn ogen onthulden de cijfers voor altijd die andere dimensie van kerst: de eenzaamheid.
Niet iedereen gaat immers elke week in december shoppen, niet iedereen koopt in december inpakpapier, niet iedereen heeft plannen en niet iedereen is welkom bij familie. Niet iedereen vergeet en vergeeft, voor sommigen is het te laat of te vroeg, en ‘the spirit of Christmas’ raakt misschien wel andere organen, maar steeds minder het hart.
Deze week heb ik iemand ontmoet die, zo was mij van tevoren verteld, handen van oude mensen masseert. En die daar heel professioneel over kan vertellen. Over oxytocine, het ‘knuffelhormoon’, dat tijdens een handmassage in onze hersenen vrijgemaakt kan worden en dat over twee benen beschikt, ‘het ene rationeel en het andere emotioneel’. Die haar competentie voor luxe resorts inzet, maar ook, vooral nu, in de maand van de eenzaamheid, voor de gewone mens, tijdens gratis bijeenkomsten in haar wijk, Leyenburg.
Veel details die ze me heeft verteld, heb ik niet onthouden. Wel dat ‘niet iedereen van dezelfde aanraking houdt’, dat ‘het verdriet aanraken zo moeilijk kan zijn’ en dat ‘ooit machtige mensen veel verdriet kunnen hebben’. Waarover mensen haar tijdens het masseren zoal vertellen? Over hoe het in de oorlog en in de Hongerwinter was. Ik vroeg haar of ze altijd oude handen wil aanraken en ze antwoordde eerlijk, maar probeerde haar eerlijkheid mooi te verpakken: “Als ik er niet de tijd voor kan nemen, wil ik ook geen handen aanraken.”
Door haar donkere ogen kan ze ook boos kijken, verzekerde ze me. Ik geloofde haar, want ze heeft naast het bloed van haar Nederlandse vader ook het bloed van meer dan één volk van de Balkan in zich: Macedonisch, Servisch en Kroatisch bloed. De betreffende talen en dialecten spreekt ze ook allemaal en daarnaast beheerst ze ook het Torlaaks, volgens haar het oudste Slavische dialect.
Ik heb bewondering voor mensen die veel talen spreken, maar nog meer heb ik bewondering voor mensen die anderen aanraken, juist nu in december, en Stana van Ginkel doet het allebei. Het oxytocinehormoon maakt ze vrij in december, in het kader van een bijzonder project van de gemeente Den Haag in de strijd tegen eenzaamheid: Haagse Luikjes.
De eenzaamheid van de mens kunnen we niet ‘genezen’. De eenzaamheid van de buurman wel, voor even in ieder geval, in december, wanneer het knuffelhormoon zelfs al kan vrijkomen door een koffie die je samen met je buurman drinkt.
Den Haag Centraal, 22 december 2016

The Lion King
Zaterdagavond heb ik weer iets geleerd.
Proefondervindelijk, in het Circustheater in Scheveningen. En het was niet eens nodig om tot het einde van de voorstelling te blijven om gelijk te krijgen. Toch ben ik gebleven. Wat ik geleerd heb?
Niet naar de musical ‘The Lion King’ gaan!
In de eerste plaats vanwege het publiek. Onrustig publiek. Mensen die met z’n tienen als familie een hele rij komen bezetten en menen dat de honderd euro die ze voor een kaartje hebben betaald hun het recht geeft om volledig zichzelf te zijn en zich zo te uiten in de zaal. De eerste oerwoudgeluiden komen namelijk niet van het podium, maar – nog voordat de musical begint – uit de zaal: oerwoudgeluiden zoals van hooligans in een stadion tegen gekleurde spelers.
Een lid van de familie achter mij, een blond meisje van in de twintig, een kwartier voordat de show begint, tegen haar broer: ‘Veel broers en zussen van de Lion King in de zaal…’. Gelach. Ik geloof mijn oren niet. Afrika hoort op het podium, maar niet echt in de zaal? Ik kijk achterom en zie hoe de jonge vrouw vervolgens wijst naar twee gesluierde meisjes die net de zaal binnenkomen en daarbij het geluid maakt dat Marokkaanse en Turkse vrouwen op huwelijksfeesten maken met de tong. Niet te geloven, zeg!
Een rij boven hen heeft een man van vijftig net een eurekamoment wanneer hij ontdekt waar het orkest zich in een theater bevindt.
De musical begint. Ik hoop dat de zaal zich nu zal inhouden.
Vanuit de zaal bewegen fantastische Afrikaanse maskers zich naar het podium. Muziek. Dansers. Het decor. Vogels, poema’s, hyena’s, zebra’s, leeuwen en leeuwinnen, ik bedenk hoe zwaar de repetities wel niet moeten zijn geweest. Fantastische kostuums, goed uitgewerkte maskers. De mens die één wil worden met het dier. Ik hoop tijdens de voorstelling ook één met hen te worden. Ik hoop op een goede show. Maar dat valt tegen. Het is meer een beetje van alles wat. En soms een beetje té van alles. Uiteindelijk is het het decor dat de show maakt: Afrika op het podium, de dieren, de maskers, de bewegingen, de choreografie. Het verhaal kent iedereen, maar de regisseur wilde er kennelijk een drama en een komedie tegelijk van maken, wat niet mogelijk is. En er ligt te veel nadruk op de taal. Vrijwel alle spelers maken woordgrapjes en spreken met een accent. Maar waarom hebben de slechteriken altijd een Surinaams-Antilliaans accent? Waarom nooit een Brabants of een Noord-Nederlands accent? De muziek is vaak te licht, met mijn ogen dicht zie ik Marco Borsato of Jan Smit voor me. Wat ook niet helpt. Ik had meer Afrikaanse muziek verwacht, meer authenticiteit. Het is alsof Afrika niet echt Afrika mag zijn, maar alleen een Afrika vertaald naar het Nederlands. Een Afrika dat vandaag de dag meer Lampedusa’s heeft dan Lion Kings. Ik mis de ware kracht van Afrika en bij vlagen krijg ik het gevoel dat ik naar een tekenfilm voor volwassenen zit te kijken. Een stripverhaal. Mensen om me heen lachen om het feit dat de danser een antilope op zijn hoofd draagt, de schoonheid van de beweging ontgaat hun.
In de pauze haast iedereen zich om snoep te halen en tijdens het tweede deel van de voorstelling ruikt de zaal nadrukkelijk naar drop. De commentaren achter me gaan door. Als je alleen naar het publiek zou luisteren, zou je denken dat de mensen naar een race zitten te kijken. Geen spannende race, maar een race.
“Knap hoor,” zegt de man voor me hardop. En na afloop nog een keer: “Knap.” En hij heeft gelijk. Dat is het: knap werk, geen kunst.
Toch is er iets dat me, naast mijn uiterste verbazing over het publiek, is bijgebleven, iets wat je af en toe aan een publiek zoals dat van zaterdagavond zou willen vertellen: “Waar kom je vandaan?” wordt op een gegeven moment aan Simba gevraagd, waarop hij antwoordt: “Maakt niet uit. Ik ga niet meer terug.”
Den Haag Centraal, 15 december 2016

Bij Ons… in de Residentie
Veel mensen. Tien minuten later nog meer mensen.
En nog meer. Je denkt dat er nu echt niemand meer in de lounge van Hotel Des Indes naar binnen kan, maar toch: een uur later dan het op de uitnodiging genoemde tijdstip kan helemaal niemand zich meer bewegen. De serveersters kunnen geen dienblad recht voor zich houden. Er is simpelweg geen ruimte voor. Ze duwen hun lichaam naar voren om de lege champagneglazen een voor een van de hoge tafels te plukken.
Wat ik voor me zie? Mooie stoffen, dure oorbellen, hier en daar een blote schouder, onderhuidse botox en veel oude heren. Schoenen zie ik niet, je kunt immers niet bukken. Wel zie ik de burgemeester van Wassenaar, Jan Hoekema. Wethouder Boudewijn Revis die handen schudt. Marco Esser, Den Haag Marketing. Harro Knijff en andere min of meer bekende gezichten. Rumoer. Ik heb geen idee of er muziek is, het is te rumoerig. Maar de stemmen hoor ik goed: “Mijn man was consul in Oostenrijk.” “Ik heb goede dingen in de kast.” Naast me hoor ik zelfs iemand fluisteren: “Ik ben 67, dat zou je niet zeggen, hè?”. Leuke hapjes, maar de obers maken alleen rondjes om de menigte heen, erin binnendringen lukt hun niet.
Alle drukte is voor de presentatie van de zesde editie van de jaarlijkse glossy ‘Bij Ons in de Residentie’.
De langverwachte speech begint. “Goedenavond, Den Haag, wat fantastisch dat u hier bent!”, begroet Sandra Schuurhof de genoemde vertegenwoordigers van de stad. In de literatuur heet zoiets een synecdoche, in politiek ideologie. In mijn studentetijd noemde een docent wereldliteratuur ons, eerstejaars studenten letteren, eens zomaar zonder aanleiding ‘de crème de la crème’. Wij snapten er niets van, het was nog in de tijd van voor de dictatuur van de PR. Ook ‘Den Haag’ reageert wat lauw. “Wie is dat?”, vragen dure oorbellen die een heerlijk geluid maken wanneer ze in botsing komen met een glas champagne. “Geen idee,” zegt haar man, ongeïnteresseerd.
Hoofdredacteur Gijsbert Spierenburg wordt op het ‘podium’ gevraagd. “Ben je trots dat er zoveel mensen staan hier?”, vraagt Schuurhof en de vraag klinkt niet retorisch. We krijgen ook te horen hoe het is gekomen dat prinses Margarita in het tijdschrift staat: “Simpel. We hebben haar gewoon gevraagd.”
Ik kan me nu niet meer herinneren of prinses Margarita zelf ook iets gezegd heeft, maar als het zo is, was het niet meer dan één zin.
Ter compensatie kondigt de presentatrice ‘de taalvirtuoos’… Paul van Vliet aan. ‘Den Haag’ vermaakt zich. Paul van Vliet twijfelt nog, maar doet dat in verzen: “Vanavond zien we wat het wordt.” Het wordt een beetje het discours van Jan Terlouw bij ‘DWDD’, maar dan zonder de touwtjes door de brievenbus en zonder de zorgen over het milieu. Maar de boodschap is hetzelfde: “De tijd van in principe ja” is voorbij. “Vroeger, vroeger was Sinterklaas de enige vluchteling en ging hij uit zichzelf weer weg.” “Wat doet hij het goed,” zegt de mevrouw achter mij. ‘Den Haag’ applaudisseert.
Om zeven uur vertrekken de eerste gasten en kun je je weer wat bewegen: naar de bar en terug. Het valt iemand op dat de drank niet meer gratis is. “Tot 19 uur was het gratis,” zegt de ober en hij wijst naar zijn horloge. “Om te voorkomen dat het hetzelfde gebeurt als vorig jaar,” zegt hij. En hij maakt een discreet maar toch duidelijk gebaar.
Den Haag Centraal, 8 december 2016

Het verandert, maar niet snel genoeg
Niemand kwam maandagavond naar perscentrum Nieuwspoort om tijdens het Grote Sinterklaas College van Herman Pleij zijn gelijk te halen. Nee, iedereen kwam voor intellectueel vermaak. Want dat is wat de aanwezigheid van Herman Pleij garandeert: intellectueel vermaak. Niemand die ontevreden vertrok. De eerste die wegging was Pleij zelf, omdat hij zijn trein moest halen.
“Goedenavond, dames en heren, eerst een slokje.” Mensen lachen al. “Mocht u na afloop geen vragen hebben, dan stel ik mezelf enkele vragen.” De toon is gezet.
Een wat oudere man achter me lacht hardop en zal de hele avond blijven lachen, ongestoord, met de lach van een jongetje van zeven dat net begrepen heeft hoeveel fun je uit het leven kunt halen. Aanstekelijk. De hele avond verdeel ik mijn aandacht tussen de fantastische Herman Pleij en de oude heer van zeven.
Wanneer mijn aandacht naar de emeritus hoogleraar gaat, hoor ik: Sinterklaas is meer dan een kinderfeest. Het is een ventielfeest, een onderbreking van het dagelijkse leven. Zoals het carnaval. Tijdens een ventielfeest wordt de orde even verlaten. Het lijkt een revolutie, maar is het juist niet, het bevestigt de orde. Begin twintigste eeuw waren er meer rituelen die inmiddels veranderd zijn: palingtrekken, ganstrekken. Het ritueel als plaatsvervangende religie.
“Het is niet racistisch bedoeld,” stelt Pleij en hij herhaalt de zin nog eens. Wat nu gebeurt, is meer dan een frictie, het is een botsing. Maar kijk wat de nieuwkomers zien: een zwarte die het hulpje van een blanke is.
Dat het feest verandert, is heel duidelijk. Maar niet snel genoeg. Het standpunt is duidelijk. Het punt is gemaakt. “Het gaat voor iedereen de goede kant op.” En hij herhaalt weer: “Voor íédereen.”
Maar in de zaal zit niemand die er een punt van maakt dat rituelen – en in het bijzonder het sinterklaasritueel – niet snel veranderen. Als je je vermaakt, sta je immers buiten de tijd en de geschiedenis.
De mensen zijn gekomen om zich eraan te (laten) herinneren dat er, ja, ook in de jaren ’60 opmerkingen over Sinterklaas werden gemaakt, dat, ja, pas J.P. Balkenende zich als eerste afvroeg of het kabinet zich met normen en waarden moest bezighouden. En het is zo leuk om je te herinneren hoe het was in de tijd dat twee derde van deze zaal nog kind was: Sinterklaas een enge witte man en Zwarte Piet nog enger! In de loop van de tijd zijn de Pieten steeds slimmer geworden en Sinterklaas steeds dommer, meent Pleij. “Mijn opoe nam mij bij de hand: ‘Kijk Herman, daar loopt een Reus!’” Tijdens het programma komt ook de beschrijving van het ritueel aan de orde: “Ik maak met Sinterklaas altijd een gedicht over mijn vrouw die nooit het dopje op de tube tandpasta doet. Dat mag, want het is Sinterklaas. Maar als ik daar een week later over begin, is er geheid ruzie.” Gelach. Het blijkt dat de thema’s van de versjes echt gevarieerd kunnen zijn. Zo schreef een ex-man het volgende gedicht voor zijn ex-vrouw – met Sinterklaas komen families immers bij elkaar: ‘Ben je nu blij/ Dat ik niet meer met je vrij?’
De jonge oude man achter mij heeft geen lucht meer.
Het was fun.
Den Haag Centraal, 1 december 2016

De laatste marathon bij De Appel

“And the end is near…” Met deze woorden opent dramaturg Alain Pringels de matinee in het Appeltheater. “Dit is geen Shakespeare,” zegt Pringels. “Het is Frank Sinatra.” Deze middag zullen ‘alle sonnetten van Shakespeare worden voorgedragen door (ex-)Appel-acteurs en andere bekenden uit de wereld van theater, onderwijs en politiek’. “Welkom bij de laatste marathon van De Appel!” Vanuit het publiek klinkt een diepe zucht. De zaal is slechts voor een deel gevuld, vooral met mensen die zelf het podium zullen betreden, sommigen hebben ook hun partner meegenomen.
Achter het podium zie je een rij kledingpoppen. Decor uit een glorietijd. Het voelt alsof je de liefde bedrijft in een huis dat al niet meer van jou is.
Eén voor één stappen acteurs en sympathisanten het podium op. Martine de Moor leest een sonnet in het Italiaans, een ander draagt in het Russisch voor. Iedereen probeert een eigen stempel op een sonnet te drukken. Sommigen doen dat mooi (Peter Bolhuis), vele anderen lezen gewoon een tekst voor. En voor enkelen van hen is zelfs dát nog lastig. Sommigen weten wat ze voordragen (‘spreekt helemaal voor zich, ik hoef geen inleiding te geven’, Yvonne Keuls), anderen lezen een gedicht van een printje voor alsof ze de regels nu voor het eerst zien. Een stagiair die niet kan declameren. Het is waar: sommigen zijn acteur, anderen niet. Marcel Ott leest ‘zijn’ gedicht vanaf het scherm van zijn telefoon, hij heeft het sonnet bewerkt, opgedragen aan… David (Geysen). Hij moet zich inhouden om ‘niet te janken’. Toch verlaat hij het podium met (te opvallende, uit een andere film afkomstige) tranen in de ogen.
De voorstelling lijkt helemaal niet op een marathon, eerder op een begrafenis, waarbij je het podium opstapt om je deelneming te betuigen, wacht tot de begrafenis voorbij is en weer naar huis gaat. Want in werkelijkheid is er niemand doodgegaan. ‘The Dark Lady’ uit de sonnetten van Shakespeare (niemand die ook maar één woord over haar rept, hoewel de Sonnetten 127-152 Shakespeare’s passionele, maar problematische liefde voor haar beschrijven) lijkt een nieuwe betekenis te krijgen.
In de twee uur tot ik het voor gezien zal houden, zijn er welgeteld vijf minuten waarin het podium van De Appel tot leven komt: tijdens de voordracht door oud-minister Jan Pronk. Als enige (!) reciteert hij uit het hoofd, overtuigend en vol echte hartstocht, niet met de opgewarmde passie van een acteur op een podium, zoals je vaak ziet. “Sonnet 60 gaat over de tijd en eigenlijk gaat het over De Appel,” zegt Pronk. Voor vijf minuten weet Pronk het niveau van de matinee te verheffen van dat van een saaie lezing of begrafenis naar dat van een echte voorstelling. Op zo’n moment begrijp je dat het de mens is die het podium maakt en niet andersom. Wie oren heeft, die hore.
Daarna volgt weer meer van hetzelfde. Mensen dragen ‘hun’ sonnet voor en gaan naar huis. Nieuwe mensen, die later moeten voordragen, komen de zaal in. Niet iedereen doet zijn best. Het idee achter ‘de voorstelling’ is dat iedereen kan voorlezen. Mooi niet!
Volgens het programma duurt de marathon tot half zes. Zo lang houd ik het niet vol, ik zit de marathon niet uit. Ik ben er wel 17,50 euro aan kwijt.
Den Haag Centraal, 24 november 2016

In de ring met Lodewijk en Diederik
In theater De Vaillant vond maandagavond het eerste debat plaats tussen Diederik Samsom en Lodewijk Asscher, de twee kandidaat-lijsttrekkers van de PvdA. Maar het is meer dan een debat, het is een show, zoals het hoort in een theater. Presentator-moderator is Ferry Mingelen en de inwoners van Schilderswijk vormen het publiek. Af en toe lijkt het zelfs meer dan een show, eerder een bokswedstrijd. Testosteron. Een bijzondere bokswedstrijd ook, waarbij op een gegeven moment iemand uit de zaal eveneens de ring betreedt en de ‘vijand’ een klap verkoopt. De ‘warming-up’ is gewoon, as usual: “Als u samen met mij… dan gaan we deze verkiezingen winnen.” (Samsom). “DNA van Nederland…” (Asscher). Maar de opwarming duurt niet lang: “Ik heb behoefte aan een ander soort leiderschap.” (Asscher). “Moet ik iets vileins over Asscher zeggen?” (Samsom). Bij flarden lijkt de wedstrijd op een huiselijke ruzie bij de psycholoog (Mingelen), met Asscher in de rol van de ‘husband’ die ‘wants to move on’: “Ze is geweldig, maar ik hou niet meer van haar.”
“We hebben alles gedeeld, op het bed na.” (Samsom). “Het is geen verwijt, het is een verschil.” (Asscher). De show ‘goes on’. De auteur van het boek over kickbokser Badr Hari, Abdelkader Benali, staat op en leest een verhaal voor over de crèche van zijn dochter Amber, als metafoor van de maatschappij: “Op de crèche geloof ik in de maatschappij, buiten alleen in espressokoffie. Het zijn barre tijden.” Het publiek klapt en het is geen politiek applaus. Van de schrijver wil het publiek niets anders dan verhalen.
De volgende ronde. Nu mogen mensen in de zaal vragen stellen aan de twee hoofdrolspelers.
“Hoe heeft het zo ver kunnen komen?”, luidt de eerste vraag. “Ik ben opgegroeid in de Schilderswijk, ik mis de autochtone Nederlander in de Schilderswijk. Ik mis de kleur.” Stilte. “Eigenlijk,” zegt Ferry Mingelen, “mist u meer het wit en minder de kleur!” “Zo is het.”
De volgende vraag komt van de ‘laatste witte vrouw in de Schilderswijk’. “En, hoe bevalt dat?” vraagt de presentator. “We moeten niet laten gebeuren wat Wilders wil,” zegt Lodewijk Asscher. “De dochter van Benali en mijn zoontjes moeten elkaar kunnen zien.” Zoals bij elk goed programma leeft het publiek met het podium mee. Iemand wil nog een vraag stellen. “Wat doet u?” vraagt de presentator. “Wat ik doe? Ik sta hier!” Gelach. Maar het register verandert: “Onze jongens wachten tien jaar voor een sociale woning, maar de vluchtelingen die komen krijgen meteen een huis.” “Vluchtelingen moeten ook in Benoordenhout gaan wonen, waar Rutte woont,” knikt Asscher. De staande man is nog niet klaar: “Ze gebruiken de Schilderswijk als pispaal.” Gelach. Rumoer.
Tijd voor muziek. De muzikanten zijn twee zussen uit een muzikale familie met dertien kinderen. De ene zus speelt viool en de andere wil rappen. Maar het lukt niet. Na dertig seconden stopt de rapster: “Sorry, ik moet opnieuw beginnen, ik heb een black-out.” Het publiek klapt ter aanmoediging. De viool begint opnieuw. Maar nog een keer: “Sorry, door de zenuwen…” Er wordt niet geprotesteerd, de mensen zijn ook niet voor de muziek gekomen. Ten slotte komt de mooiste vraag uit de foyer, want ook die is vol en de mensen daar kunnen het debat op een groot scherm volgen.
Het was een mooie avond, met twee politici die graag in de boksring staan, maar ook kunnen schaken, en met een bijzonder warm publiek (niet alleen fans) voor de goed getrainde Samsom en Asscher. Maar die vraag, wilt u weten hoe die laatste, mooie vraag uit het publiek luidde?
“Welke vrouw kan ook doen wat jullie doen, maar dan beter? Namen graag!”
Den Haag Centraal, 17 november 2016

Afscheidsfeest van een hoofdredacteur
Het is het afscheidsfeest van Casper Postmaa, hoofdredacteur van de krant die u nu leest. De muren van de kamer zijn volgeplakt met de bladzijden van de laatste editie. “Waar sta jij?” “Hier.” En je wijst je column of rubriek aan. Handen schudden. “Schat!” “Kus kus.” Nog meer handen schudden. “We zien elkaar weer.” “U bent…?” “Ik ben…” “U bent de nieuwe…” “Ja, ik herkende je van de foto!” “Water?! Wie drinkt er nou water in deze tijd?” “Ik drink geen alcohol.”
“Vandaag heb ik een lezer gesproken die zei dat…”
“Casper heeft het goed voor elkaar…,” begint uitgever René Wagemaker zijn speech in de overvolle redactiekamer. Naast hem bromt Casper iets. René draait zijn hoofd naar de scheidend hoofdredacteur: “Je zou me ditmaal niet tegenspreken!” En dan weer tegen de aanwezigen: “Met de krant is Casper geslaagd in alle opzichten. Financieel, inhoudelijk…”. Stilte. “Op de redactie heeft hij rust gebracht.” Zucht. “Het gaat bijzonder goed met de krant.” “Roep niet te hard,” roept Casper. Lachen. Klappen. “Hij heeft het stokje overgedragen aan Herman.” (Herman Rosenberg, de nieuwe hoofdredacteur.) “Herman, waar ben je?” “Hier, achter!” “Heel bescheiden!” “En nu heffen we het glas!” Iedereen heeft een glas in de hand, behalve Casper. Iemand geeft hem een fles.
“Dit was mijn laatste baan in de journalistiek,” geeft de oud-hoofdredacteur nostalgisch toe. Hij vertelt over zijn jonge jaren als journalist, toen hij twee keer in een nacht werd wakker gemaakt om naar een moord te gaan, omdat hij ‘dichtbij woonde’. Over zijn eerste werkgever, over de veertien chefs die hij ‘toen’ had bij de Haagse Courant. “Alle dingen die ik bij de krant heb gedaan, vond ik fantastisch.” Hij bedankt Annerieke Simeone, (‘mijn rechterhand’), René (‘In het begin vroeg ik me af wat je allemaal in die kamer deed’) en Jessie, zijn vrouw – alle ogen zijn nu op Jessie gericht – (‘Veertig jaar lang een feest’). Wauw! Klappen. Nostalgische klappen.
René: “Ik wil nog één ding zeggen: er komt sushi!”
Het afscheid, dit is het dan. Niet dat we nu al weggaan, zeker niet. Immers: je leest elkaars artikelen wel (‘tuurlijk lees ik jou… als ik niet kan slapen’, ‘jouw stuk over ADO’, ‘Ik lees je altijd’), maar je ziet elkaar niet vaak. “Was je er de vorige keer bij, in de kroeg?” “Nee.” “Maar je zat naast mij, toch?” Als ik een lijst zou maken van de onderwerpen die aan bod komen, zou deze, in willekeurige volgorde, zo kunnen klinken: Herta Müller in het Duits, Faust op de middelbare school, Paus Johannes Paulus II en de Poolse cultuur, het communisme, ‘of course, Hillary’, Kafka, Thailand, echtscheidingen, ‘een keer bij mij op het podium komen’, vrouwen die de baas spelen, kinderen, vetblokkers, reïncarnatie, vlinders en natuurlijk… sushi. “Hier heb je stokjes.” “Oké, met je hand dan.” “Nog meer wijn?” “Ik drink geen wijn.” “Toch een glaasje?” “Oké, maar niet meer dan één.” “Waar is je glas?” “Hier, even wachten, ik heb nog een slokje.” “Wat, water?” “Neeeee, wijn!”
Den Haag Centraal, 10 november 2016

Museumnacht
Het is Museumnacht in Den Haag en de nacht heeft een thema dat veel mensen aanspreekt en toch ook niet: ‘Nep’. Hoe nep kan het thema ‘nep ‘zijn?
Klokslag half acht sta ik bij de artiesteningang van de Koninklijke Schouwburg en ik ben niet eens de eerste in de rij. Er klinkt zachte muziek, gedraaid door een dj die niet precies lijkt te weten wat hij draait: “Jaren dertig, hm… (kijkt op het etiket van de vinylplaat), Mister Hayley”. Zoals de komeet? “Hm… ja.” Op de ouderwetse toonbank staat: ‘Play it again, Sam!’ De rij wachtenden voor de ‘erotische verhalen’ (voorgelezen door acteurs van het Nationale Toneel) wordt beziggehouden door een illusionist. De mensen in de rij lachen, ze komen dichterbij en… vertrouwen hem.
“Wie geeft mij zijn trouwring?”
Ik niet.

We gaan naar binnen, langs de kleedkamers. Tim Akkerman wacht ons op, met zijn gitaar: “Ik heb zes minuten om jullie te entertainen.” Na tien minuten gaan we richting het grote podium. De acteurs staan al op hun publiek, op ons, te wachten. Het podium ruikt zoals alle podia, naar stof en roem. We kunnen gaan zitten, blijven staan of gaan liggen, op grote rode kussens. Iemand valt, niets ernstigs. Dan de erotische verhalen. Zoals in de tijd van Boccacio, bedenk ik. Wie zegt nu dat onze eeuw droog, virtueel en… nep is? En dan die meisjes: in prachtige jurken, gekleed zoals je je kleedt wanneer je… naar erotische verhalen luistert. Boven het doek hangt een Klimt – pas nog bekender geworden, als dat nog nodig was, door de film ‘Woman in Gold’.
Opnieuw valt er iemand. Er wordt voorgelezen uit ‘Les liaisons dangereuses’. Maar ook uit modernere bronnen. “Waar wil je hét doen?” klinkt het. “In het toilet of in de sauna, in de trein ergens tussen Amsterdam en Antwerpen, in het toilet van het Hilton.” De drie oude dames achter mij die tijdens het voorlezen tot nu toe bezig waren geweest met achtereenvolgens de rits van hun jas, de rits van hun tas, hoesten en neus snuiten, ademen nu in koor, zwaar.
Van Boccacio gaan we naar de foyer. Er is een silent disco. Voor mij té ‘silent’, want in mijn hoofdtelefoon hoor ik niets. Gelukkig wel ‘buiten’ de hoofdtelefoon: in dezelfde foyer speelt de band La Garçon. Maar hoezo ‘la’? Don’t ask. De Nobelprijs voor de literatuur zullen ze wel nooit winnen (‘watch your step’, klinken de verzen), maar het ritme is lekker en mensen dansen, La Garçon is goed bezig. Meisjes in suikerspinrokken delen gedroogd fruit uit, op de tafels staan schalen vol lekkere snacks, voor de fanatiekelingen ook gezonde snacks. Geen frikandellen uit de muur in de foyer, maar chocoladerepen.

Onderweg naar huis maak ik nog een overstapje bij het Mauritshuis. Er worden mini-Magnums uitgedeeld en in de Engelse telefooncellen buiten bij het museum kun via een virtual reality-bril midden in een Vermeer belanden of… je kunt je nagels laten lakken bij de entree. Of je kunt de collectie bezoeken. Of een linnen tas bedrukken en met kraaltjes versieren. Toch zitten de meeste mensen in de foyer van het museum, waar een neppe George Michael een optreden geeft. Niet slecht, helemaal niet slecht voor een neppe wereld, maar ik heb meer aan reality.
Ik besluit dat ik een groot fan ben van La Garçon.
Den Haag Centraal, 3 november 2016

Paco Peña, de kerk en de geschiedenis
Voor wie nog nooit in het Zuiderstrandtheater in Den Haag is geweest: ga vooral!
Ik had een uitnodiging voor een ‘exclusieve bijeenkomst’ met aansluitend een bezoek aan de voorstelling ‘Misa flamenca’ van Paco Peña. Om zes uur stap ik dus naar binnen, hoewel de ‘Misa flamenca’ pas om acht uur op het programma staat. Marc Noyons, expert op het gebied van cultuurfinanciering, opent de bijenkomst. Daarna vertelt Henk Scholten, directeur van het Zuiderstrandtheater, over dit ‘in principe tijdelijke theater’ dat mensen wil raken en verbinden. Tweede Kamerlid Fatma Ko?er Kaya wordt nostalgisch en stelt dat Den Haag voor haar een bewuste keus was. Door de enorme ramen zie je een volledig gekleurde zonsondergang in de gang. Het lijkt erop dat de organisatoren voor een romantische avond hebben gezorgd. De natuur voert haar eigen show op. Lekker eten, multicultureel (Griekse salade, groentecurry) en ‘exclusief’: konijn. Bekende gezichten, publieke gezichten (Noraly Beyer, oud-nieuwslezeres van het NOS Journaal en actrice, “Weet je hoeveel deuren zij voor niet-Nederlanders heeft geopend?”).
Ineens is het 20 uur.
We begeven ons naar een volle zaal.
‘In Misa Flamenca mengt Paco Peña zijn katholieke opvoeding en zijn flamenco-achtergrond tot een meeslepende spirituele ervaring.’ Ik lees dat de bisschop van Cordoba persoonlijk zijn zegen heeft gegeven voor het aanpassen van de misteksten.
De Misa is gecomponeerd voor drie flamencogitaren, drie zangers, een flamencodanser en een klassiek koor. Theaterkoor Dario Fo zingt de koorwerken.
In het donker geven de gitaren op het podium licht. Zodra zanger Rafael Montilla Moya zijn klaagzang inzet, is het podium geen podium meer, maar een kerkhof. Af en toe hoor je iemand ‘Paco’ roepen of ‘olé!’ Het eerste deel bevat teksten van Frederico Garcia Lorca (een variant op ‘Les cuatros muleros’ en ‘El cafe de Chinitas’). Bij het horen van de klaagzang stel ik me voor hoe hij bij het nog onbekende graf van Lorca zit te rouwen. Paco Peña roept niet alleen de kerk op, maar ook de geschiedenis van Spanje. Tachtig jaar na de moord op Lorca speelt de geschiedenis balletje-balletje met zijn graf: ‘dit is het, dit is het niet’.
Ik zou Paco Peña willen vragen hoe dat voelt, je cultuur vertegenwoordigen. De mis nadoen? Wie voelt als eerste de catharsis: de artiest, die zijn cultuur vertegenwoordigt, die op het podium zijn eigen volk speelt, of de toeschouwer, die zich laat opnemen in de expressie van het volk?
‘Santo, Santo, Santo el Senor, ay, ay, ay.’ De zaal trilt als bij een lichte aardbeving, want iedereen doet mee: de ‘palmas’ klappen, de voeten stampen. De flamencodanser springt en stampt en gaat maar door, hij trilt en geeft zich volledig aan het publiek.
Op het laatst zingen ze zonder pauze, zonder stoppen, het ene lied gaat over in het volgende, het publiek wil klappen, maar weet niet meer wanneer, de zangers en het Koor zingen een eeuwige zang, vol pijn en verlangen, boven elk publiek verheven. De zang voor God, de zang die geen publiek nodig heeft, die voor zichzelf genoeg is. De zangers staan op en vertrekken, ze komen terug en zingen en spelen nog een keer. Wie kan dat? De kerk en de geschiedenis nadoen, op een dergelijke manier dat je je niet wilt terugtrekken, maar juist meer wilt horen en zien? Kunst kan dat, Paco Peña evenzo.
Den Haag Centraal, 27 oktober 2016

De ADO-familie
ADO Den Haag-Ajax. Afgelopen zondag was het zover. Voor de eerste keer in mijn leven maak ik een voetbalwedstrijd in een stadion mee! En het wordt een van de leukste ‘eerste keren’ op mijn lijst. De uitnodiging kwam van oud-voorzitter Pierre Heijnen, maar hij schrikt wanneer hij me ziet. Helemaal in het… rood gekleed. “Ga alsjeblieft terug om je om te kleden.” Vliegensvlug pak ik iets in het groen en… groen uit de kast.

Parkeer, loop het stadion in en ineens begrijp je waarom de kerken in Den Haag ‘s zondags zo leeg zijn! Binnen in het stadiongebouw wordt een andere religie beoefend, met veel aanhangers. Ik loop van de ene… businessclub naar de andere. De ene nog drukker dan de andere. Alleen maar nette mannen, in ieder geval alleen maar nette jassen. In de ene club speelt iemand saxofoon, in de andere verwelkomt Fred Zuiderwijk het publiek en wenst het elftal succes. “Ajax…,” zegt hij, “blijft altijd moeilijk.”
Op naar de tribunes! Er zitten 15 duizend mensen. De tribunes van de fanatiekelingen, de tribunes van de gezinnen, de minder fanatieke tribunes. De mannen in mijn omgeving groeten elkaar en maken praatjes. Ze kennen elkaar nog uit hun kindertijd. Waar vandaan? Van hier, de tribune, eh, niet echt híer, het was in het Zuiderpark, maar wel op de ADO-tribune. Allemaal oud-collega’s of oude vrienden. Voor me zitten een vrouw met twee kinderen en haar man. Wie? Bruno Bruins, bestuursvoorzitter UWV. En de anderen? Andere vrienden. Handen schudden.
Groengele majorettes op het gras. Storky, de ooievaar. De fanatiekelingen op de tribunes tegenover me doen hun shirt uit en spelen allemaal ‘helikopter’. Er komt gas uit, in dezelfde kleuren, groen en geel. Rumoer.
“Oh oh Den Haag. Mooie stad… Ik zou met niemand willen ruilen.”

Het spel is al begonnen.
“Kanon! Kanon! Kanon!”
“Loopt-ie een beetje te wandelen?”
“Hij is goed!”
In de 20ste minuut de eerste goal voor Ajax.
“Jagen! Jagen!” roept de tribune.
Iemand achter me roept vanuit zijn longen: “Sé-rieus?” De eerste lettergreep klinkt alsof hij de schreeuw de hele dag heeft geoefend.
“Kanon!”

“Kanon!”
Pauze. Ik eet een hotdog en ontmoet dé verteller van ADO Den Haag, Harry Suiker. Hij brengt me naar een oude foto in een vitrine en tussen de kinderen op de foto wijst hij zichzelf aan: “67 jaar bij deze club!”
Terug op de tribune.
0-2 voor Ajax. De kale man voor me schreeuwt naar de coach. Iemand klapt. Waarom? “Ironische klappen.” Dit is een nieuwe semantiek, voetbalsemantiek, de ironie ontgaat me.
“Haags kwartiertje”. Het begint duidelijk te worden, sommigen op de tribune staan op en vertrekken.
“Kanon!’ Er is nog hoop!”
De fanatiekelingentribune zingt weer “Oh oh Den Haag. Mooie stad…”
We staan op en gaan, in rijen naar binnen. Het spel is afgelopen, maar dat geldt alleen voor het spel op het veld. Binnen wordt wijn gedronken en worden bitterballen gegeten. Weer gaan we van de ene businessclub naar de andere. Beneden liedjes van Andre Hazes, boven de saxofoon. Twee meisjes van het Spierfonds lopen met hun collectebus rond. De jonge generatie voetballers die nog op de basisschool zit, vraagt handtekeningen aan de minder jonge helden. Verderop worden interviews gegeven, hier lopen de oude helden van vijftig jaar geleden met hun stok naar de… Senaatskamer. “Zie je hem? Piet de Zoete!” Kinderen, hun moeders, vaders, helden, oud-collega’s: ADO is één grote familie, waarbinnen veel gebeurt. Ook voetbal.
Den Haag Centraal, 20 oktober 2016

Top uitzonderingen

De Stadsschouwburg Amsterdam was maandagavond geheel gevuld met vrouwen ter gelegenheid van het door Opzij georganiseerde Top 100 event.
Het is al donker als ik naar binnen ga. Al die vrouwen in het donker, het past niet bij het beeld dat Nederland van vrouwen heeft. Wanneer de lichten even aangaan, zie je als eerste een klein groepje opgewonden vrouwen in roze capes met daarop de tekst ‘Mama Power/single moeder’. En een man, de enige die ik de hele avond zie.
Prinses Mabel van Oranje wordt als eerste op het podium gevraagd. Ze vertelt het verhaal van Gita, een vrouw die als meisje was uitgehuwelijkt. De zaal hangt aan haar lippen. “Iedereen in de wereld kan het verschil maken, maar niemand kan het alleen.” Prinses Mabel vertelt verhalen, ze zoekt naar oplossingen en geeft ‘lessen’. “Het onmogelijke is mogelijk. Als je het onmogelijke mogelijk wil maken, moet je pragmatisch te werk gaan.” Het doet iedereen goed om te horen dat er veel gedaan wordt voor de vele Gita’s in de wereld. Toch nog niet genoeg.
Dan is het de beurt aan Zizi Fernandez, de kracht achter ‘Mama Taxi’ uit Rotterdam, en Vivianne Bendermacher, die haar toespraak begint met: “Ik ben nu bijna zes maanden zwanger van een meisje.” Bendermacher vertelt over Sophia, een robot die zelf een conversatie kan voeren en die een concurrent van onze dochters op de arbeidsmarkt zal worden.
Petra Stienen, senator en arabist, wil dat iedereen in de zaal gaat staan, even, want de zaal zit vol uitzonderingen. Hasna el Maroudi is de laatste op het podium, met misschien wel de leukste toespraak van de avond. “Van alleen lief wordt niemand beter.” Het publiek roept haar twee keer terug op de bühne.
Geleidelijk stijgt de spanning. De tien categorieën die elk met een top 10 in de lijst van topvrouwen zijn vertegenwoordigd, worden genoemd: onderwijs en wetenschap, gezondheidszorg, cultuur en media, justitie en openbare orde, bedrijfsleven, ondernemers, politiek, openbaar bestuur, goede doelen, toezichthouders. Honderd Nederlandse vrouwen uit Nederland. Misschien ook iemand uit Den Haag, niet bij de eerste tien, helaas, maar bij de volgende negentig.
Tromgeroffel. “Te vroeg!” roept juryvoorzitter en oud-minister Sybilla Dekker. Want voordat de naam van de winnares wordt bekendgemaakt, wil ze het publiek nog iets over haar vertellen: dat ze voor diversiteit en strijd is, dat ze ooit tegen haar man heeft gezegd: ‘Ik laat het los, ik wil non worden, ik ga naar een klooster!’, waarop haar man had geantwoord: Doe dat niet, want binnen twee weken ben je daar moeder-overste!’. Gelach. “En de winnares is…” Weer tromgeroffel.
José van Dijck!
José van Dijck, de eerste vrouwelijke president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, nu de invloedrijkste vrouw van 2016!
Applaus. En weer een speech. En muziek: “Vandaag eeeeer ik jouuuu!”
Lichten aan. Nu kun je iedereen zien.
In de hal, vrouwen. Bij de garderobe, vrouwen. ‘De uitzonderingen’, zoals Petra Stienen ze noemde in haar speech. Buiten, vrouwen. Bij de tramhalte, vrouwen. “Leuk!” zegt de enige man die ik in de zaal gezien had en die nu bij de halte staat te wachten. Leuk. Maar jammer dat zo’n evenement uitzonderlijk is, net als de vrouwen in de zaal.
Den Haag Centraal, 13 oktober 2016

De maakbare stad

Dat de zaal van theater De Vaillant op een maandagavond bij een gesprek over de situatie in de cultuursector vol zit, kan twee dingen betekenen:
1) dat het niet goed gaat in de cultuursector;
2) dat het wel goed gaat in de cultuursector.
De mensen in de zaal hadden ook beide antwoorden kunnen geven.
Dit najaar verdeelt de Haagse gemeenteraad de cultuursubsidies voor de komende vier jaar. Wat verandert er in Den Haag en, preciezer gezegd: wie gaat, wie komt en wie blijft? Het houdt de gemoederen al geruime tijd bezig.
‘’Wie is er afgelopen week bij een cultuurgelegenheid geweest?” Met deze vraag opent gespreksleider Patrick van der Hijden de avond. Hij is alert en veel efficiënter dan het grote scherm achter hem waarop de namen van de sprekers worden geprojecteerd. Al in de eerste minuut van de avond geeft het scherm er de brui aan.
De eerste gast die Van der Hijden interviewt, is wethouder van cultuur, Joris Wijsmuller: “In een zeer breed en rijk cultureel klimaat moet je soms keuzes maken.”
‘’Welke keuze was de meest pijnlijke?” vraagt de presentator door en voordat de wethouder zijn antwoord kan geven merkt Van der Hijden nog op, dat ‘de mensen met gespreide oren zitten te luisteren’.
“De Appel was een pijnlijk besluit.”

De avond is nog pril. Je hoort niemand in de zaal. Of iedereen luistert zo geconcentreerd naar de sprekers dat je de geluiden van anderen niet meer hoort.
Nu komen vaste toeschouwers van de Haagse culturele instellingen naar voren. Ze betonen hun liefde en loyaliteit. Vrienden van de Koninklijke Schouwburg, van het Lucent Danstheater, van het Zuiderstrandtheater, van het Gemeentemuseum, van De Appel, van Korzo. Het Haagse culturele podium heeft veel toeschouwers en krijgt veel liefde. De liefdesverklaringen verschillen van gewoon (‘Het is niet zo dat ik alles wat ze doen goed vind’) tot gepassioneerd (‘Ik ben grote fan van David Geysen, alles gaat beter sinds David Geysen regisseert, voor David was er een andere persoon die…’, enzovoort). Als later op de avond Henk Scholten, directeur van het Zuiderstrandtheater, het woord neemt, komt hij terug op de woorden van de grote vrouwelijke fan van David Geysen en neemt hij het op voor Arie de Mol.
Elk kwartier betreden nieuwe sprekers het podium. De vragen van Van der Hijden zijn goed toegespitst op de functie die de gast in de culturele sector bekleedt.
“Hoe zorgen we dat we een stad worden?”
“Dat kan. Kunst en cultuur kunnen daarvoor zorgen,” meent PvdA-raadslid Bulent Aydin. Maar de meningen van raadsleden verschillen. “Kunst en cultuur kunnen geen sociale problemen oplossen. En het is onzin om te geloven dat als je geen cultuur aan de kinderen geeft, ze verloren zijn.” De woorden van VVD-raadslid Arjen Lakerveld veroorzaken voor het eerst rumoer in de zaal.
Maar over het algemeen zijn de sprekers het met elkaar eens: “Den Haag heeft veel culturele parels. Vroeger waren de zalen voor de helft leeg, nu niet meer.”
“Stel dat het geld toch niet komt,” zegt de gesprekleider. “Wat doe je als je het geld niet krijgt?”
“Dat,” roept Henk Scholten, “dat vind ik een onfatsoenlijke vraag!”
Na afloop van het programma is er niemand die gelijk weggaat. Waaruit je kunt concluderen dat zelfs een avond over cultuur een stad kan maken. En dat op een maandagavond. In De Vaillant.
Den Haag Centraal, 6 oktober 2016

Prinsjesdag

“Ik zie paarden, meeeensen!” roept een beugel.
Op het Lange Voorhout, in afwachting van de Glazen Koets. Aan de kant van theater Diligentia allemaal kinderen. Oranje vesten en oranje ballonnen. Af en toe ontploft er een, al dan niet per ongeluk.
“Els, ken je die?” vraagt een meisje dat op een paaltje is geklommen. Ze brengt een telefoon waaruit rapmuziek klinkt, naar het oor van haar vriendin. Een groep jongens naast hen begint een vechtpartij met gele ballonnen.
“Méér paarden!” roept de beugel weer.
Je hoort gerommel.
“Ik zie ze!”
Een zee van armen met telefoons en iPads gaat omhoog. En daarna weer omlaag. Vals alarm. Nog geen Glazen Koets.
“Mark Rutte staat daar ergens, ja, allemaal… pers!”
Precies voor Diligentia, op de stoep, veel mannen in pak met een glas in de hand. De voorbijgangers gluren af en toe naar hen. Je kunt niet dóór de groep lopen; een beveiliger, de kleinste van al die mannen in pak, hijzelf ook in pak, houdt je tegen. De mannen in pak nemen een slok uit hun glas en kijken met serieuze blikken naar de overkant, waar andere mannen in pak, onder een groot tentzeil, eveneens glazen in hun hand houden. Aan deze zijde staan de mannen (en welgeteld één vrouw) van de… ABN AMRO, aan de overzijde de ‘vrijwilligersorganisaties’, aldus de kleine beveiliger. “Maar ik zie ook politici onder hen.” “Ook politici.”
“Hoe iedereen daar staat te drinken, aan de wijn is, dat vind ik echt…” schreeuwt een mevrouw in het oor van haar compagnon. Het eind van de zin is niet meer te horen, de vrouw verdwijnt in de mensenstroom.
Een politieman deelt waterflessen uit aan collega’s.
Een Chinese man met een kroon van Oranje op zijn hoofd roept iets in het Chinees tegen zijn Chinese vrouw, die ook een papieren kroon van Oranje draagt. Ze verstaan elkaar niet, ze lopen met de stroom mee richting de Koninklijke Schouwburg.
Het is al één uur.
Soldaten op paarden. Ze roepen iets.
“Kijk! Daar komt al wat!” probeert een moeder haar huilende kleuter te kalmeren. Zonder succes, maar de fanfare die nu duidelijk hoorbaar is, trekt wel zijn aandacht. Het kind stopt met huilen.
De zee van armen met telefoons en iPads gaat weer de lucht in.

“Hebben jullie de koning gezien, jongens?”
De Glazen Koets is ons gepasseerd, maar de mensen blijven staan. Op de weg waar net de koets reed, rijdt nu een autootje van de gemeente, dat schoonmaakt achter de paarden. Het is komisch en iedereen lacht.
De tribunes tegenover Hotel des Indes, voor het Escher Museum, zitten nog vol. Je hoort de stem van Willem Alexander uit de luidsprekers klinken: “… Nederland. … in Nederland”.
Uit de luidsprekers: “De zorgtoeslag gaat omhoog.”
“Gaat omhoog,” herhaalt een oude mevrouw.
De politiemannen kijken relaxed: “Bijna afgelopen.”
Overal staan mensen, ze eten patat en luisteren naar de speakers. Het voelt als na een zonsverduistering, het moment dat iedereen zijn brilletje heeft afgezet. Het is warm en het ruikt naar friet. De stem uit de luidsprekers klinkt van alle kanten. Het doet soms orwelliaans aan, maar de stem zegt weer: “…Nederland …in Nederland.” Zodat je niet vergeet waar je bent.
In Nederland. Op Prinsjesdag.
Den Haag Centraal, 29 september 2016

B-Unlimited sfeervol van start

Het is vrijdagavond, half acht. De bibliotheek aan het Spui verandert in een theater. Rode loper, gedempte lichten, sfeer. Binnen staan twee rijen, de ene met mensen die vooraf een kaartje hebben gereserveerd, de andere met degenen die ondanks dat het evenement is uitverkocht, toch nog een toegangsbewijs hopen te bemachtigen. Het is de avond van de feestelijke opening van B-Unlimited, het nieuwe ‘Haags centrum voor literatuur, debat, science’, een samenwerkingsverband van de Centrale Bibliotheek en Writers Unlimited, de organisatie achter het gelijknamige literatuurfestival in Den Haag. De opening is een evenement met grote gasten: zomergast-2016 Griet Op de Beeck en zomergast-1992, Charlotte Mutsaers, geïnterviewd door schrijver Abdelkader Benali.
Op de eerste verdieping van de bibliotheek is het theater. De bar is open, er klinkt zachte muziek, de laatste bezoekers druppelen binnen. De zaal is vol en technici zetten er snel nog wat stoelen bij. Wethouder Joris Wijsmuller verricht de opening. En dan begint de show. Griet Op de Beeck begint. De volle zaal hangt aan haar lippen. Ze spreekt vlot en weet precies wat het publiek van haar wil horen. Alle mensen lijken tevreden, als kinderen aan wie voor het slapengaan een verhaal wordt voorgelezen.
“Godverdomme” zegt Griet Op de Beeck. Tot driemaal toe, bijna achter elkaar. Op een man in de zaal maakt het kennelijk zo’n indruk, dat hij opstaat, zo in het halfdonker, om haar beter te zien. Of misschien wil hij haar rode laarzen zien. “Stiekem ben ik een beetje verliefd op haar,” zegt een meisje en ze zucht zacht.
De muziek die na het interview volgt, houdt de sfeer vast. Het is Arabische muziek. Eerst Griet op de Beeck op dreef, nu Sheherezada zelf! Karima el Fillali zingt en wordt daarbij meesterlijk begeleid door Jamil Al Assadi, op de kanun, een snaarinstrument uit het Midden-Oosten. De woorden van het lied versta je niet, maar je kunt ze herhalen, tot je in trance komt. El Fillali doet het voor iedereen voor.
Dan is het de beurt aan Charlotte Mutsaers. Fit, vrolijk, grappig, serieus, ernstig. Tijdens het gesprek met Benali stapt ze spontaan twee keer van het podium af, om haar eigen huis aan te wijzen op een projectiescherm: “De vloer is geel, hier, achter, bij dit raamkozijn. En ja, dit is mijn hond!” Et cetera. De mensen in de zaal genieten. “Er zijn schrijvers die ja of nee zeggen tegen het schrijven of tegen het leven. Arnon Grunberg zegt nee tegen het leven en ja tegen het schrijven.” “Wat zijn dat, overwinningen van het leven?” vraagt Benali. “Intimiteit, bijvoorbeeld,” antwoordt Mutsaers. En ze vervolgt: “Maar ik vind literaire prijzen ook leuk!” De presentator is zich bewust van het feit dat hij even een groot kind van 74 jaar oud voor zich heeft en twee seconden later ineens een scherpe politica. Af en toe lijken de schrijfster en de schrijver op Vladimir en Estragon uit ‘Wachten op Godot’.
Het is al laat als iedereen weer huiswaarts gaat. Gesigneerde boeken onder arm, een glas champagne op. Over de agenda van de echte God(ot) weten we niets, maar als er een god van het entertainment bestaat, was hij afgelopen vrijdagavond zeker in de Haagse bieb: volle bak, literatuur, muziek, theater. En champagne. B-Unlimited.
Den Haag Centraal, 22 september 2016

Kerstcadeau in september

Twee parkeerplaatsen na elkaar, om twaalf uur ’s middags al redelijk vol. Veel fietsers en ook veel voetgangers. Allemaal mensen die de eerste dag dat Museum Voorlinden voor het publiek geopend is, niet willen missen. Je ziet het landhuis dat nu een restaurant is (het terras zit al vol). Maar je komt voor de kunst en niet voor de thee, dus je loopt verder. In de grote hal van het nieuwe gebouw scant iemand de tickets. Je bent binnen en het eerste wat je ziet, is een hoop mensen. En dán pas de kunstwerken aan de muur. Mensen. Mensen die de muren checken, de vloer willen ruiken, het licht doorgronden. “Zo’n mooi licht,” zucht een vrouw naast me, terwijl ze naar het plafond kijkt. “Fascinerend,” vult haar man aan. “Ik ben er helemaal weg van,” roept een oudere man zo enthousiast dat je verwacht dat hij erbij gaat huppelen. “De bouw is helemaal van deze tijd,” geeft zijn vrouw hem gelijk. Ze is iets langer dan hij, gekleed in een jurk van Mondriaan-inspiratie, met bijpassende, minimalistische oorbellen, de ene wit en de andere zwart. Ze bewonderen ‘Couple under an umbrella’ van Ron Mueck: twee reuzenlichamen van een man en zijn vrouw op het strand. Ontzettend realistisch gemaakt, twee reuzen in het land van hun lilliputachtige bewonderaars. De reuzenvrouw ziet er moe uit en lijkt een beetje afwezig, haar reuzenman laat zijn arm op de hare rusten, met een teder en vertrouwd gebaar. “Het lijkt wel alsof ze alzheimer heeft,” fluistert een meisje en ze trekt het lichaam van haar vriend dicht tegen zich aan. Geen ander kunstobject in het museum dat méér wordt gefotografeerd.
Het is vroeg in de middag, maar het zou ook een avond in de schouwburg kunnen zijn, afgaand op hoe de vrouwelijke bezoekers gekleed zijn. Sommige jurken verdienen het net zoveel als de schilderijen om aan de muur te hangen. Blote ruggen, een heleboel ‘little black dresses’, juwelen.
In een van de zalen draait een film met Ellsworth Kelly, een zaal verderop bewondert iedereen de ‘Table with three legs’ van Ai Weiwei. Het oog en het brein worden tegelijk geprikkeld. Een ploeg van TV West weet niet waar te beginnen. Een journalist van het AD polst het enthousiasme van de bezoekers. Twee oude vrouwen staan met hun rug naar de kunst en bewonderen de tuin die het gebouw omringt: ‘Nature versus culture’. Ze zijn niet de enigen, buiten roept iedereen de namen van de bloemen: “Dit is een dahlia, dit een chrysant.”
Je loopt terug naar het landhuis om een kopje koffie te drinken.
“Het gezicht kwam me zeer bekend voor,” zegt een man van middelbare leeftijd, zo hard en blij dat iedereen naar hem kijkt. In het restaurant komt het eten laat of het komt niet. “Problemen met de wifi,” verontschuldigt de zaalchef zich. De jonge, blonde obers en serveersters lopen rond met volle borden in de lucht, confuus. “Ik heb een uur geleden besteld,” klaagt een man. Misschien dat al die jonge, blonde mensen geen obers, maar kunstenaars zijn.
De dag is nog lang, de kunst is mooi en het is pas de eerste dag voor het publiek.
Het is ook pas september, maar het lijkt alsof Den Haag zijn kerstcadeau al heeft gekregen: Museum Voorlinden.
Den Haag Centraal, 15 september 2016

VVD-BBQ in Scheveningen

Twee jonge leden zijn de eersten die ik spreek. De een wat teruggetrokken, wantrouwend, de ander, langer, heeft goede tanden en wil bijten. Hij bijt in mijn vraag. Wie houdt er niet van een (jonge) Brutus? Hij is net verhuisd van Zoetermeer naar Den Haag, om het te gaan maken in de politiek. ‘Politiek is als topsport’, in de politiek ‘moet je scherp zijn’, et cetera. “Maar er ontbreekt iets,” zeg ik, “waar is de mens hier?” “Ik ken wel iemand in de Schilderswijk,” antwoordt hij. Jonge wolven stellen nooit teleur en verassen ook nooit. Dan spreek ik iemand die zijn best doet in de Archipelbuurt. Die mij voorstelt aan de Haagse fractievoorzitter Martin Wörsdörfer. Dat ook hij niet naar ‘Zomergasten’ met premier Rutte kijkt (‘Wanneer?’ Vandaag!’) is ook geen verassing meer. Want wie kijkt er wel? In ieder geval geen van de VVD’ers bij de barbecue, niet live tenminste.
“Wat doen jullie hier allemaal?”, vraag ik de fractievoorzitter.
“Op een relaxte manier over serieuze dingen praten,” lacht hij. Hij lacht veel. Ook als hij mijn vraag herhaalt: “Wat ik in de politiek doe? Ik wil lol hebben in mijn werk!” Ik doe alsof ik het niet gehoord heb en geef hem de tijd om op een ‘relaxtere’ manier iets ‘serieuzers’ te bedenken. Maar hij herhaalt zijn antwoord. Kwestie van leeftijd, denk ik. ‘Scherp’, ‘topsport’, ‘ik ken iemand in de Schilderswijk’ zijn misschien voor beginners. Ik lach ook, want voor mijn Oost-Europese oren is het niet te geloven. “Dictator Ceausescu… Roemenië,” leg ik hem uit. “En hoe is het om iets democratisch te ervaren?” vraagt de Nederlander mij. Maar sommige vragen klinken beter als ze retorisch zijn.
Dan komt wethouder Boudewijn Revis naar voren, die een toespraak begint, tenminste als de microfoon het doet. Voor een zangeres kan zoiets een moeilijk moment zijn, voor een politicus niet. Revis spreekt gewoon zonder microfoon. Over de economische crisis van vier jaar geleden, over het feit dat Den Haag de VVD nodig heeft, dat de partij bij de volgende verkiezingen twaalf zetels moet halen.
“En die 2000 euro?” vraagt een stem achter me. Gelach.
“Die heb je gehad,” zegt Boudewijn, “dankzij de VVD.”
Het lijkt erop dat niemand honger heeft, want terwijl de salades op de tafels worden gezet, doet iedereen (en zeker de jongelui) op de iPhone mee aan een… quiz over Den Haag.
“Wie is jouw favoriet?” vraag ik aan de fotograaf van de partij. “Boudewijn, goeie vent.”
Het eten op de tafels staat gereed. Voordat ik wegga, check ik de namen van de aanwezigen bij de fotograaf: Hans van Baalen, Jan Anthonie Bruijn, Ingrid de Caluwé, Tiemen Brill, Frans de Graaf en … veel andere VVD-prominenten.
In tegenstelling tot mij, vindt de fotograaf politiek wel leuk, hij spreekt eerlijk en is subtiel en maakt zich ‘zorgen over Nederland’. Grappig: ook in Boekarest had ik bij mijn werk soms meer aan de chauffeurs van de politici dan aan de politici zelf.
“Heb je moeilijke vragen gekregen?” vraagt de jonge wolf aan Martin Wörsdörfer en hij wijst met zijn hoofd naar mij.
Martin maakt een grimas. De liefde voor retorische vragen is besmettelijk. Maar soms zegt een grimas meer dan duizend woorden.
Ik neem afscheid van de fotograaf en ren naar de tram.
Toen ik in Boekarest nog journalist bij de Roemeense actualiteitenzender Radio I was, na de val van de Muur, eiste een bekende politicus – en bekende voormalige kontenlikker van Ceausescu – eens mijn ontslag, omdat ik tijdens een live-uitzending niet al zijn functies had genoemd. Het communisme was hard, de transitie was moeilijk. En de democratie? Die maakt me dankbaar. Maar wat weet ik? Ik ben nog geen twaalf jaar in Nederland, ik wacht nog op de lol.
Den Haag Centraal, 8 september 2016

Het gaat goed met ons

Ik denk dat ik de eerste ben en wil nog een rondje maken voordat ik naar binnen ga. Maar net om de hoek kom ik Kees ’t Hart tegen. Ik groet hem met de gedachte ‘nu kan ik naar binnen, ik ben dus niet de eerste’ en maak maar een half rondje. Binnen is de foyer al vol. Ik zie Eric Schneider, Yvonne Keuls, Gerrit Vennema, Harry Zevenbergen.
Pierre Heijnen, voorzitter van de Raad van Toezicht van de Koninklijke Schouwburg (KS), leest een e-mail voor van Kees van Kooten, die helaas niet zelf aanwezig kan zijn, hoewel hij de terugreis van zijn vakantie – ik citeer – ‘in drie etappes had gepland om met jullie te zijn.’
Dan begint de grote (gedichten)tour.
Yvonne Keuls bijt het spits af, haar gedicht ‘hangt’ op de eerste verdieping. Ze leest het zelf voor van de muur. We gaan naar beneden, naar het volgende gedicht, van Kees ’t Hart. Wij en zijn gedicht wachten op hem, maar ’t Hart is ons en zijn gedicht al een paar stappen voor. We zoeken hem op en belanden bij het gedicht van Paul van Vliet. Kees van Kootens gedicht volgt, daarna Toon Tellegens gedicht, Gerrit Vennema’s gedicht, Ilja Leonard Pfeijffers gedicht. Mijn eigen gedicht. Bij de lift is het even druk, op de glazen wand ervan prijkt het gedicht van Bart Chabot, aangebracht in spiegelschrift.

Dertien gedichten op de wanden van de Koninklijke Schouwburg. In een speciaal ontwikkeld lettertype, door kunstenaars uit Amsterdam op de muur geschilderd. En geschreven door dichters die een band hebben met Den Haag. Vandaag worden de gedichten door Pierre Heijnen officieel onthuld.
Het gaat goed met Nederland.
Het gaat goed met Den Haag.
Het gaat goed met de Koninklijke Schouwburg.
Met mij, ook een beetje Nederlands geworden, gaat het goed.
Maar in mij zit ook een buitenlander, met een glas champagne op het terras van de prachtige Koninklijke Schouwburg, die denkt:
Het gaat goed met Nederland.
Het gaat goed met de Koninklijke Schouwburg.
Het gaat goed met de muren van de KS. Vanaf vandaag zijn ze dubbel koninklijk: omdat ze van de Koninklijke Schouwburg zijn en omdat ze onze gedichten dragen.

En niet door de champagne, maar door deze mooie Nederlandse gewoonte om gedichten op de muren te schrijven, moet ik ineens denken aan die oude dichter van tachtig, met wie ik – in een vorig leven in Roemenië – voor een debuutprijs werd genomineerd. De man had een groot deel van zijn leven als politiek gevangene in de gevangenis gezeten, waar hij niets mocht schrijven, niet op papier en ook niet op de muren. Maar toen hij vrijkwam, debuteerde hij, na de revolutie, op zijn tachtigste. Ik denk dat hij het nu ook goed maakt: hij is zeker dood.
Er worden bitterballen geserveerd.
Bart Chabot komt binnen, een uur later, omdat er op zijn uitnodiging een ander tijdstip stond vermeld.
Ik verenig de Nederlander en de Roemeen in mij. We zijn allemaal mensen en soms zijn we allemaal dichters. En met degenen wier gedichten vanaf vandaag op de muren van de Koninklijke Schouwburg te lezen zijn, gaat het goed.
Den Haag Centraal, 1 september 2016

Een multiculti ‘Midzomernachtdroom’

Ik denk dat heel Den Haag ons afgelopen zaterdag heeft horen lachen in de Koninklijke Schouwburg: bij een van de laatste voorstellingen van ‘Midzomernachtdroom’ deze zomer. Tien voorstellingen, nog vijf te gaan. In mijn leven heb ik het toneelstuk meerdere malen gezien, in verschillende talen, op verschillende podia; steeds was het Shakespeare, de grote Engelsman. Alleen deze keer, op het podium van de Koninklijke Schouwburg, werd Shakespeare een van ons. In Den Haag lukte het om van Shakespeare een Nederlander te maken.
Het begon al in het Nederlands, met het BNR-nieuws uit de speakers dat de grens tussen theater en werkelijkheid deed vervagen. De toeschouwer werd alert: het nieuws ging over ware liefde, dus we zaten goed. Het verhaal ga ik niet meer vertellen. Om alleen het kader te noemen: Theseus en Hippolyte, alias Oberon en Titania, gaan trouwen. Een groepje technici bereidt een romantisch toneelstuk voor om te spelen op de bruiloft. Het gaat over Pyramus en Thisbe, die voor elkaar sterven. Het is het verhaal in het verhaal, dat de show op het podium van de Koninklijke Schouwburg maakte.
De grote zaal zat vol en de balkons waren ook redelijk gevuld. Drie uur lang hebben we gelachen, met tranen en geluiden die ik van mezelf al lang niet meer had gehoord. Want als de raamvertelling nog van Shakespeare was, gold dit niet meer voor het verhaal in het verhaal: dit was van Den Haag. De technici-acteurs die dit verhaal in het verhaal speelden, vormden een multicultureel team. Vincent Linthorst, een van de technici, ‘Bok’ in het stuk, die de rol van Pyramus in het toneelspel speelt, zorgde met zijn gemaakte, zware Haagse accent voor identificatie voor ieder van ons in de zaal. Jappe Claes, ‘De Belg’ in accent en teneur, Thisbe in het toneelspel, vond zaterdagavond een grote fan in mij. Het dragen van een jurk door een onhandige man op een podium is nog steeds een trefzekere, onuitputtelijke bron van komedie.
Alle mogelijke niveaus van komedie werden door het multiculti-team ingezet: situatiehumor, taalhumor, naamgrappen, personagehumor. Bok (Vincent Linthout) is ijdel en spreekt plat Haags, de Belg (Jappe Claes) spreekt Belgisch en draagt een jurk, Pikkie, alias De Muur (Yannick Jozefzoon), is getint en heeft ook een accent en Kluit, De Leeuw (Mike Reus), stottert. En dan is er nog De Turk (Ali Cifteci). Alleen al zijn verschijning op het podium, de kleinste van allemaal, maakte ons aan het lachen. Nog voor hij zijn mond opende. En toen hij dat eenmaal deed, sprak hij Turks, droeg een maan op een stok en riep: ‘Ja Allah’.
De multiculti-samenwerking was een succes. Het leek makkelijker om jezelf op een podium te zijn, dan in het echte leven. Je was jezelf, Nederlander, Turk of Belg en je maakte niemand boos. We waren racistisch, ons gelach was racistisch, maar zelfs Shakespeare had met ons kunnen lachen.
Er zijn nog vijf voorstellingen.
‘Midzomernachtdroom’ nog niet gezien? Grijp je kans! Als het niet voor Shakespeare is, dan voor een multiculti Haagse avond met geweldige acteurs! Het publiek riep ze drie keer terug op het podium en zelfs nu deze regels schrijf, hoor ik nog het gelach in mijn oren.
Den Haag Centraal, 25 augustus 2016

 

De kleine olifant

De mooie, grote zaal van de Koninklijke Schouwburg stond afgelopen zondag in het teken van het Benefiet en de Fundraiser voor Literair Theater Branoul. Want het lijkt dat Plato niet de enige was die kunstenaars weg wou sturen van de ideale staat. De instanties die subsidies geven aan kleine theaters zoals Branoul geven de vloek van Plato door. Misschien dat een ander theater allang had opgegeven, maar Branoul niet. (Straks kan men naast de voorstellingen ook cursussen verzorgen over ‘Hoe overleeft een theater zonder subsidie in de cultuursector’.)
De opening van het benefiet wordt verzorgd door Rein Edzard, met – hoe kan het ook anders – het verhaal van de kleine olifant Branoul. En oh, wat een genot voor mijn – in de Haagse tram soms zo mishandelde – oor, om een dergelijke, muzikale, heldere, Nederlandse taal te horen! Helaas stopt het mooie verhaal over de olifant Branoul, wanneer Edzard, die van papier leest, niet zonder charme bekent: ‘Ik weet niet meer waar ik ben.’
Dan is het de beurt aan een mooi duo: Gijs Scholten van Aschat & Eric Vaarzon Morel. De eerstgenoemde leest (met iets ernstigs in zijn gezicht, als Dr. House) prachtige fragmenten, waarbij de tweede hem op zijn gitaar begeleidt. “Mooi, he?” zegt iemand achter me hardop, na de eerste, echt de allereerste noot!
Joop Keesmaat, Sjoerd Pleijsier, Remco Melles volgen. Allemaal lezen of interpreteren zij klassieke teksten: Couperus. Wolkers. Want, hoe bijzonder Wolkers ook is, ook zíjn tekst is oud. Oud, net als het aanwezige publiek, voor 99 procent bestaande uit mensen die met pensioen zijn en op zondag entertainment willen. Zou Branoul soms een luxebejaardenhuis willen worden?
Degene die er werkelijk voor zorgt dat het bloed in de installatie stroomt is… Bob. Bob Schwarze. De ceremoniemeester van het benefiet. Een acteur met een enorme energie, die je, als toeschouwer, meteen voelt, na zijn eerste vijf zinnen. Je vraagt je dan gelijk ook af wat er toch is misgegaan met Branoul, want met nog een acteur als Bob zouden de subsidies van alle kanten moeten komen! Ja, zelfs het meest grappige, levendige verhaal dat op het podium wordt verteld, gaat óver Bob! Bob zus, Bob zo… het lijkt net de campagne van VVN, met Bob die je veilig thuisbrengt en ook nog de schurken overtuigt om te investeren in cultuur. Ik zie hem al voor me, op audiëntie bij de wethouder, hoe hij theatraal zegt: ‘Er staat een olifant in de kamer en… u ziet hem niet!’ (Overbodig om te zeggen dat de olifant Branoul heet.)
Het tweede deel van het benefiet is een voorproefje van het najaar in Branoul. Siebelink, Oscar van den Boogaard, Paulo Coelho. Maar ook Italo Svevo en (tip!): ‘Animal Farm’ van Orwell, met een fragment dat prachtig wordt gespeeld. (Het boek staat op alle boekenlijsten, dus, middelbare scholen, deze herfst allemaal naar Branoul!)
Maar hoewel Branoul zich nog steeds het theater van het woord noemt, het literaire theater, bekruipt me toch het gevoel dat hun literair adviseur niet goed bekend is met de Nederlandse literatuur van pakweg de afgelopen tien jaar. Want het ‘woord’ van Branoul is mooi, maar inmiddels wat verouderd, te vertrouwd geworden, soms stereotiep, zonder enige spat van rebellie, niet verbonden met het ‘woord’ van nu. Zelfs het kleine fragment van ‘Gevallen engelen’, over een homoseksuele liefde, vind ik pathetisch en clichématig en ook de acteur lijkt moe. Jong, maar moe.
Ook met de muziek is niet iedereen content. Het muzikale intermezzo (New European Ensemble, op de derde dinsdag van de maand te zien in Branoul) valt duidelijk niet in de smaak bij een moeilijk ademende, oude dame op de derde rij. Dwars door het muziekstuk heen hijgt ze hardop: ‘Dat is toch… (astmatische ademtocht)… dat is toch geen muziek!?’
Kleine theaters, voor ouderen of niet-ouderen, zijn noodzakelijk. Als Den Haag Branoul opgeeft, verliest de stad iets belangrijks. Iets wat niet essentieel lijkt, maar heel erg nuttig is, zoals een warm gesprek met de assistente in de wachtkamer, voordat je naar de dokter mag, voor het verdict.
Ik las ooit een verhaal over een klein olifantje en zijn baas. De baas wilde zijn dier leren leven zonder eten. Maar toen dat leek te lukken, ging het olifantje dood. De eigenaar begreep er niets van en zei: ‘Och, olifantje van mij, juist nu je hebt geleerd om zonder eten te leven, ga je dood!’
Den Haag Centraal, 18 augustus 2016

Bloemen zijn een luxe
Zo zag Den Haag er afgelopen zaterdag uit:
Net voorbij het Buitenhof sta ik stil om de straat niet volgens de regels over te steken. Door de werkzaamheden aan de tramrails (wie werkt er nu aan het tramspoor in het hartje van de zomer, wanneer het centrum vol toeristen en dagjesmensen is?) lijkt het er drukker dan ooit. Zonnig, met een prachtig licht. Zomers.
Achter mij hoor ik het gebrul van paarden. Geen gehinnik, maar gebrul. Omdat ik me concentreer op het oversteken, kijk ik niet meteen achterom. Weer een brul. Vier paarden voor een koets en alle vier hebben duidelijk iets te melden. Zoals in ‘Gulliver’s travels’ van Swift. De passagiers in de koets lachen. Er is kennelijk ‘something in the air’… waardoor je blij bent dat je op stap bent.
Om twaalf uur ’s middags puilt Museum Gevangenenpoort uit van de toeristen. Ik zie het van buitenaf; mij – afkomstig uit een land waar politieke gevangenen tot niet lang geleden werden gemarteld – krijg je er niet binnen.
De Ierse violist die doordeweeks onder de arcade bij het museum speelt, zingt er nu ook bij. Een extraatje voor in het weekend.
Het nabijgelegen pleintje zit vol toeristen en niet-toeristen.
Ik loop richting de Grote Kerk, ik ben onderweg naar de bloemenmarkt daar, rond de kerk. Maar de bloemenmarkt blijkt geen bloemenmarkt. Ik zie welgeteld twee bloemisten met boeketten plus een kraam met wat potbloemen. Misschien is twaalf uur te vroeg, bedenk ik, en dus doe ik nog een ronde en ga ik ergens theedrinken. Om twee uur ben ik terug. Drie plus nul is drie. Of beter gezegd: drie bloemisten plus een haringkraam.
“Het gaat niet goed in de bloemenmarkt,” zegt de jongen bij wie ik de mooiste artisjok ooit koop. “Maar met ons gaat het goed, want we zeggen eerlijk tegen de klant dat de rozen, bijvoorbeeld, maar vijf dagen mooi blijven. Kom je weleens in de Frederik Hendriklaan?”
Niet voor bloemen. Bloemen koop ik in het centrum. Ik bedoel: bloemen kócht ik in het centrum. Bij de bloemist aan de Gedempte Gracht, vlakbij het Stadhuis, de Grote Markstraat, naast vishandel Simonis. Maar na negentien jaar op dezelfde locatie gevestigd te zijn geweest, gaat de bloemist weg. “De huur werd te hoog,” vertelde de eigenaar me twee weken geleden.
Een paar jaar geleden vertrok ook de bloemist tegenover de voormalige V&D al. Nu gaat ook ‘Flowers for you’ weg. Waar kun je nog bloemen kopen in het centrum? Bij de AH.
Het gaat goed met Den Haag, op een zaterdagochtend als deze lijkt alles perfect, als een perfect ontbijt in een supermooi hotel. Je geniet van Den Haag en Den Haag lijkt ook van jou te genieten. Niemand kalkt hier op de muren, zoals in Barcelona ’Tourist, go home’.
Maar Den Haag is ook van ons, degenen die hier door de week werken en in het weekend het andere gezicht van de stad zien, het relaxtere. Het is zaterdag, je spreekt af op het plein, je hebt kaartjes voor het Filmhuis of de Koninklijke Schouwburg, misschien nog snel iets kopen bij de Marqt, maar bloemen… waar koop je bloemen? Reken niet op de bloemenmarkt naast de Grote Kerk, want die is er niet.
Moet je (als toerist of niet-toerist) voor een echte stadse bloemenmarkt naar Utrecht of Amsterdam?
“Bloemen zijn een luxe,” zegt de artisjokverkoper.
Zeker in het centrum van Den Haag.

PS: Een dag later stond ik met mijn hond langs de Vliet te wachten op het Varend Corso. Maar de hond wilde echt naar huis en zo miste ik de bloemenparade. Later haalden we ze in, met de auto, ergens in het Westland, toen ze onderweg terug voeren: de prachtige boten vol prachtige bloemen! Je zou denken dat het geweldig gaat in de bloemenhandel!
Den Haag Centraal, 11 augustus 2016

Rio is geen Sotsji
Ik hou van culturele manifesten en ik geloof in geëngageerde kunst. Ik geloof dat de tweede geboorte van de mensheid is begonnen met ‘l’affaire Dreyfus’ en ik hoop in mijn leven geen getuige van ‘la mort de l’intellectuel’ te worden. Ik geloof in hermeneutiek en in de kracht van de kunst om de wereld te ontcijferen.
Het lag dus voor de hand om na mijn bezoek aan ‘Brasil, Beleza?!’ op het Lange Voorhout, de gehele expositie over Brazilië te bezoeken in het Scheveningse museum Beelden aan Zee. Op het Lange Voorhout zie je de grootste stukken; in het museum zelf vind je de lijm om een en ander aan elkaar te plakken en een totaalbeeld te vormen.
De Olympische Spelen brengen Brazilië bijna dagelijks in het nieuws. Als het maar geen Sotsji wordt! Je hoort echter dat… de wc’s in het Olympisch dorp niet kunnen doorspoelen. En dat er problemen zijn met het gas en de elektriciteit. Wat te doen? ‘Voorlopig niets, maar als het nodig zal zijn, zullen onze sporters een kamer boeken in een hotel in de stad.’ Dat hoorde ik deze week op het nieuws over de Olympische onderkomens in Rio. De Braziliaanse variant van What’s up? (Beleza?!) blijkt dus geen retorische vraag. Dat probeert de tentoonstelling in Museum Beelden aan Zee ook duidelijk te maken: dat het zuidelijke, emotionele, carnavaleske Brazilië nu op de achtergrond moet blijven. Dat Brazilië ratio nodig heeft, gas, elektriciteit en doorspoelende wc’s!
Brazilië wil de werkelijkheid herinterpreteren, een gegeven dat mooi geïllustreerd wordt aan de hand van het ‘zwarte goud’ in de gouden kruiwagen van Jose Bento. We moeten verder kijken dan waar de schijn ophoudt: ‘Pornstar’ van Frikka Verzutti, als een ‘Eindeloze Kolom’ van Brancusi in miniatuur, met een andere betekenis. Of het gezicht van Brazilië, ‘Brasilia Rosto’.
Brazilië heeft een mooie glimlach, maar zijn tanden vertonen gaatjes.
Dat er vier jaar geleden problemen waren in Sotsji en met de regering van het organiserende land, kregen we uitgebreid voorgeschoteld door de media. We luisterden naar interviews van mensen die hun huizen, waarin ze dertig jaar lang hadden gewoond, moesten verlaten om plaats te maken voor het Olympisch dorp. Waar ze heen moesten? Niemand die het wist. En – zo concludeerde de journalist in een van de betreffende reportages – er is ‘something rotten in the State of Denmark!’ Dat in hetzelfde Denemarken (lees uiteraard: Rusland) nog steeds journalisten en tegenstanders van de regering worden vermoord, weet iedereen. Maar over hoe vrij een kunstenaar in datzelfde Rusland is, weet ik eigenlijk niets.
En nu, vier jaar later, willen Braziliaanse kunstenaars duidelijk maken dat er ook in Brazilië ‘something rotten’ is: corruptie en sociale ongelijkheid, enorme financiële problemen, een drugsoorlog en een geweldscultuur. Wat mij wel opvalt, is dat de kunstenaars vrij zijn om hun stem te laten horen, om manifesten te maken en aan de hele wereld te laten zien. Niemand die hun de mond snoert. Het is de in Scheveningen exposerende kunstenaars dan ook gelukt om de lelijkheid achter de ‘Beleza’ bloot te leggen. Zonder uitzondering wonen zij, volgens de informatie in de folder, in Brazilië zelf en hier in Nederland exposeren ze nu recent en minder recent werk. Ze worden niet gearresteerd omdat ze in Europa hun mond hebben geopend en ik hoop dat ze inmiddels bezig zijn met nieuw werk, waarin ze de huidige situatie in Brazilië onder de loep nemen.
Zolang je hun stem hoort, blijft ‘la mort de l’intellectuel’ een mythe, zoals de Apocalyps.
Den Haag Centraal, 28 juli 2016

Dante’s herinneringen in Den Haag
Het eenvoudige, het simpele, waar het eigenlijk om gaat in het leven, moeten we zoeken in de drukke wereld om ons heen. Ik schrijf deze tekst in een druk café en het koffieapparaat dat constant aan het malen is, lijkt wel ‘la machine infernale’ van Deleuze en Guattari, Cocteau en het pragmatisme in één. Den Haag is geen Amsterdam, maar ook ónze stad is druk. We worden wakker en we weten meteen hoe de dag eruit ziet. Aan de ‘machine infernale’ is geen ontsnappen mogelijk.
Daarom moest ik, toen ik in deze mierenhoop ineens de plek vond waar de tijd even stopte met malen, ook de tranen in mijn hoofd stoppen en begon ik langzaam anders te ademen: in de Kloosterkerk aan het Lange Voorhout, bij de expositie van Erna Flokstra, ‘Dante’s herinneringen’.
Tegen jullie zeg ik dat ik een enorme fan van Dante Alighieri ben. Tegen mezelf zeg ik altijd de naam met de emotie die erbij hoort: Dante. Inferno. Beatrice. Het verlangen. De pijn. De vriendschap. Vergilius. ‘Nel mezzo del cammin di nostra vita mi ritrovai per una selva oscura’. Lingua vulgata.
Iedereen kent wel tekeningen behorend bij ‘La Divina Comedia’. Ze horen bij het ‘Inferno’. Wie kent immers niet de editie met de tekeningen van Gustav Doré? Of die van Odilon Redon, Dali, William Blake, John Flaxman of Lorenzo Mattotti.
Uit mijn studententijd herinner ik me ook de fantastische tekeningen van Marcel Chirnoaga bij Dante, ook gezien bij een kleine expositie, op een drukke boulevard.
En nu iemand die Dante’s herinneringen aan Vergilius tekent. Over de tocht door de hel, over de louteringsberg, naar het paradijs. Tijdens zijn reis werd Dante immers tot aan de hemelpoort vergezeld door de dichter Vergilius, vanaf welk punt Beatrice hem verder zou gidsen tot voor God. Natuurlijk horen deze beelden in een kerk, in een klooster.
Aquarellen en etsinkt, acryl en olieverf op doek. Ja, ze zijn… precies zoals ik verwachtte. En wat ik nodig heb op een drukke dag in Den Haag: eenvoudig getekend, mooi, vol gratie. De gratie bedekt de pijn niet, maar laat hem juist zien in de verhouding tussen de twee getekende lichamen. Op gekreukelde stof die mij doet denken aan de lijkwade van Turijn. De lijnen zijn net zo simpel als het materiaal. Af en toe schaduwen. Twee lichamen die elkaar vormen en steunen. Dante en Vergilius, soms, voor mijn ogen, Dante en Beatrice. Je draagt de medemens, je draagt je geliefde of je eigen ziel met je mee.
Ik ben alleen in de Kloosterkerk, de priester liet me binnen: ‘We hebben net een uitvaart gehad.’ Nog een tocht, minder literair, meer… menselijk. Hopelijk had de net vertrokken ziel ook een Vergilius bij zich om de Malebranche op afstand te houden, zoals in de vijfde kloof van het Inferno.
Ik voel me lichter wanneer ik weer naar buiten ga. Als na een biecht.
‘Dante’s herinneringen’ loopt tot eind september.
Ga de expositie bezoeken!
Het vraagt niets van je, het geeft je veel. In de rechte lijnen, je ziel als in een spiegel.
Den Haag Centraal, 21 juli 2016

De kerk: iets tussen sightseeing en sekte
De Grote Kerk in Den Haag is deze zomer geopend voor het publiek. Tussen twee afspraken door haast ik me ernaartoe, maar niet voordat ik eerst gecheckt heb welke nu precies de Grote is. Het gebrek aan fantasie bij de benamingen van kerken in Nederland heb ik nooit goed begrepen. De Grote, de Nieuwe, de Oude. Geen wonder dat ze geen identiteit meer hebben!
Ik sta met mijn rug naar het casino en met mijn gezicht naar de kerk. Als een vijand die een kasteel wil veroveren zoek ik een deur om naar binnen te gaan, de entree. Het is net een vesting, de deuren die ik probeer te openen, blijken alle dicht. Bang dat de casinoklanten per ongeluk naar binnen stormen? Eindelijk dan: dé deur. Voor ‘visitors’ bedraagt de entreeprijs twee euro. Ik mag doorlopen. Enkele toeristen kijken door de deuropening naar binnen en vertrekken weer. Het is geen Keulse Dom, het is een gewone kerk, ze hadden gratis naar binnen gewild. Dat toch niet alle toeristen bij de deur omkeren, lees ik in het gastenboek: impressies in het Frans, in het Engels, in het Duits en in het Russisch. Maar vanmiddag zijn er slechts twee mensen in de kerk: een man en ik. Geen van beide toerist. We kijken allebei naar het mooie plafond, geschilderd in groen, rood en goud. Wat ik, als Oost-Europeaan, mooi vind aan niet-protestantse kerken is dat God daar op het plafond geschilderd is. Je kijkt naar boven en je weet tegen wie je je klacht gaat indienen.
Verafschuwen we het geloof zo erg dat we zelf de kerk verlaten of is het andersom?
‘Gebrandschilderd, vaak vernield, maar de eeuwen overleefd’, lees ik over de ramen van de kerk. Zou je hetzelfde over de kerk kunnen zeggen? Ik vrees van niet.
Waarom werden de kerken in Den Haag zo massaal verlaten? Niet alleen door het kille protestantisme of vanwege schuldig gevonden katholieke priesters, maar ook door onze harteloosheid. We hoeven geen God. We hoeven geen kerk. Daarom verhuren we de kerkgebouwen of verkopen ze. Het worden disco’s, evenementenzalen of moskeeën. Nog net geen voetbalstadion. Waarom is het geloof in het Westen failliet gegaan? Waar geloven Hagenaars in? De kerk in Den Haag is bijna een sekte geworden.
Bij de Grote Kerk betaal je twee euro om het graf van Constantijn Huygens en zijn zoon Christiaan te zien, het mooie plafond, et cetera. Twee euro voor het onderhoud. Onderhoud tot wanneer? Wat zal er in twintig jaar gebeuren? Het is al architectuur geworden of gebleven, een klein Colosseum, zonder twintig eeuwen ouderdom. En… het Colosseum is altijd vol toeristen en koren.
De kerk denkt niet meer aan verloren schapen, in dit geval de hele kudde, de kerk wil nog wat stenen redden. En helaas is er volgens de kerk maar één weg om je ziel te redden. Waarom zou je anders geen yogalessen in zo’n mooie ruimte laten plaatsvinden? Of meditatiesessies of alternatieve wegen naar de hemel? Er zijn meer wegen die leiden naar God en de mens heeft dat ontdekt. Alleen blijft de kerk nog in een cirkel lopen en hoopt zij de stenen van de muren naar de eeuwigheid te brengen.
Den Haag Centraal, 14 juli 2016

Het onderstaande artikel werd gepubliceerd in De Groene Amsterdammer, nr. 28/29 van woensdag, 13 juli 2016:

 

Mijn gemengde huwelijk(en)

Tegenpolen op één kussen

 

Bij de halte bij mijn oude huis huilde eens een Indonesische vrouw omdat ze weer zwanger was. Ze miste haar zus en haar land enorm, vertelde ze. Haar man werkte de hele dag en ze voelde zich depressief. Zo huilde ik jaren geleden zelf ook…

 

TIJDENS LOVINGDAY IN AMSTERDAM, een festival over gemengde relaties, vooroordelen en discriminatie, sta ik in een kraampje mijn boeken te verkopen. Net mijn eerste klant ervan overtuigd dat mijn Nederlandse debuutroman een boek ‘over gemengde huwelijken’ is. In feite is dat ook zo, het is een boek over de scheiding van twee mensen uit een gemengd huwelijk. Verkocht. De vrouw wil pinnen, maar het pinapparaat doet het niet. Ze heeft een beetje haast, nou, ik ook, maar zij meer dan ik. Ik begrijp het wanneer een man binnenkomt, direct naar mijn kraam loopt en zonder haar aan te kijken – uit het niets – kortaf zegt: ‘Mag niet.’ Haar man, begrijp ik.

 

Mijn verkopersinstinct zegt dat ik hem moet negeren, maar mijn koopster begint te aarzelen. Zij is Nederlands, hij Turks. Ik richt me tot hem en hij wordt ietsje duidelijker: ‘Mag niet. Haar huis zit vol boeken.’ De vrouw geneert zich. Ik niet. ‘U kunt haar niet verbieden om een boek te kopen’, zegt niet de verkoper in mij, hardop, maar de feministe. De man maakt een vaag gebaar met zijn hand, maar toch duidelijk genoeg. Het gebaar van iemand die zulke ‘verhalen’ zat is. Toch wil hij ons gesprek een kans geven. ‘Waar gaat je boek over?’ ‘Over Liefde’, schreeuw ik bijna. ‘Over gemengde stellen, zoals jullie.’ ‘Liefde?’ roept hij terug. ‘Liefde bestaat niet.’ Hij draait zich om en loopt weg, nadat hij eerst nog een keer het gebaar van het-zat-zijn heeft gemaakt. Als een geïrriteerde verkoper roep ik hem nog wat na, maar enfin, zijn boodschap is duidelijk. Net als het feit dat zijn algemene conclusie op zijn ervaring is gebaseerd.

 

Hetzelfde idee hoorde ik een paar maanden geleden ook. Toen ging het ongeveer over mij. In een Roemeense krant die de vertaling van mijn jongste Nederlandse boek recenseerde, was ook kort mijn levensloop beschreven: dat ik als Roemeense naar Nederland was geëmigreerd, voor de liefde. Een van de commentaren onder de online versie van het artikel viel me op. Ik citeer: ‘Gemengde huwelijken kunnen immers niet gelukkig zijn. Ik kan wedden dat ze in Nederland niet gelukkig is. Wat kan haar Nederlandse man van haar weten?’ Onaardig, maar hij had wel een punt, namelijk dat gemengde huwelijken moeilijk zijn.

 

Herkenbaar, veel meer dan al die verhalen over ‘liefde zonder grenzen’, over hoe een ‘zij’ haar land tienduizend kilometer achter zich heeft gelaten, evenals haar grote, warme familie, in tranen, om met een ‘hem’ gelukkig te zijn! Hoe vaak ben ik immers in de eerste vijf jaar in Nederland niet naar Schiphol gegaan, met mijn kind in de kinderwagen, klaar om terug te keren naar Roemenië? Toch ben ik elke keer gebleven. Lange tijd ben ik in de war geweest, omdat ik geen identiteit meer had en mezelf niet meer herkende. De Mira die ik in Roemenië was, heb ik hier niet meer teruggevonden. Ik ben nu iemand anders, procentueel voor een groot deel Roemeens, maar Roemeens op een passieve wijze, in het dagelijkse leven. En misschien is het percentage dat ik Nederlands ben dan kleiner, maar wel actief. Roemeens passief, Nederlands actief. Door mijn werk, door de nieuwe taal. Door de nieuwe werkelijkheid.

 

DE EERSTE VIJF JAAR IN NEDERLAND deed ik alles in het Roemeens. En de weinige Roemeense tradities die ik respecteerde, werden daardoor, zonder dat ik het besefte, heilig. Mijn Nederlandse man kon moeilijk omgaan met al die plotselinge heiligheid: met Pasen moesten de dingen zus en zo, met Kerst idem dito. En dat lukte niet, er was altijd commotie. En ongelukkigheid. Ik herinner me dat we met Pasen bij de Roemeens-­orthodoxe kerk in Schiedam waren en mijn man niet mee naar binnen wilde gaan en ook niet langer wilde blijven. We maakten ruzie in de auto en op een gegeven moment zei hij geïrriteerd – niet uit het niets: ‘Noem jij dan eens iets wat de Roemenen in de wereld zo geweldig hebben gedaan!’

 

Ik was zo stom om erop in te gaan en huilend zat ik daar de hele Roemeense geschiedenis op te halen. Ik was nog maar net uit mijn eigen land weggerukt en de opvattingen van veel Nederlanders over Roemenië maakten me erg ongelukkig. Ik wist toen nog niet dat dat deel van een proces was: plek maken voor de werkelijkheid in mijn nieuwe leven. Met andere woorden: je vaderland verlaten.

 

Tegenwoordig, na elf jaar in Nederland, vieren we thuis het Nederlandse Pasen. Minder heiligheid, minder ruzie. Hij is uit de kerk gestapt. Ik, Roemeens-orthodox, ga af en toe naar de katholieke kerk. De nachtelijke discussies over onze religies waren te lang en leidden nergens toe. En op scholen, bij lezingen, vertel ik over Erasmus, paus Adrianus en de Mammoetwet uit 1963/68, als ik duidelijk wil maken hoe belangrijk onderwijs in het leven is. Ik begin niet met mijn Roemeense verhaal, dat veel Nederlanders doet schrikken. Ik heb geleerd om mijn ‘Roemeense’ identiteit naar het Nederlands te vertalen.

 

BIJ LOVINGDAY in Amsterdam vroeg iemand me, nadat ik een stuk uit mijn eerste boek had voorgelezen, hoe mijn relatie met mijn schoonmoeder was. Ze komt altijd naar voren, mijn Nederlandse schoonmoeder. Voor haar was ik de vertaling van wat Sartre zei: ‘L’enfer c’est les autres.’ Nu, na zoveel jaren, weet ik dat het niet anders kon. Ik was degene die met mijn komst ‘de orde’ verstoorde, die een bedreiging voor de orde vormde. Háár zoon had ‘het verlangen naar het onbekende’, niet zíj. Háár zoon had misschien ‘ongenoegen met eigen afkomst’. Niet zíj. Ze zag mij niet, ze zag alleen ‘de duivel op het kussen’. Zeven jaar na onze eerste kennismaking was ik nog steeds bezig met ‘ja, ik ben christen hoor, ja, ik heb de bijbel gelezen’. Maar mijn antwoorden deden er eigenlijk niet toe. De vragen maakten haar punt. Vernederd, je voelt hoe onbelangrijk je bent, je kunt je niet uiten. En je doet zo netjes, zo netjes als maar kan.

 

Toen ik dat vertelde knikte een Nederlandse vrouw met tranen in haar ogen: ‘Zo is mijn Marokkaanse schoonmoeder ook.’

 

Maar er zijn ergere dingen in de wereld dan schoonmoeders.

 

Drie maanden geleden pleegde Roshanak, een Iraanse die in Nederland woonde, zelfmoord. Nadat ze eerst haar kind had verdronken. Een Medea van onze tijd, denk je. En je denkt ook: wat voor moeder is dat, die haar eigen kind doodt? Roshanak was door een Nederlander hierheen gehaald, ze hadden samen een kind, maar de Nederlander had een nieuwe vriendin gekregen en Roshanak was met haar kind ergens anders gaan wonen. Ze had werk gevonden bij een kippenbedrijf en was erg ongelukkig en in de war. Ze wilde terug naar haar land. De vader van het kind betaalde geen alimentatie. Maakte hij zich geen zorgen om zijn verwarde vrouw, schakelde hij geen instantie in, deed hij geen beroep op hulpverlening? En had zij geen vriendinnen, zag niemand wat er met haar gebeurde? We weten het niet, maar Roshanak was een van ons, degenen die ons best doen om ons aan te passen binnen de nieuwe cultuur en om geaccepteerd te worden.

 

Ja, soms eindigt een gemengd huwelijk in een scheiding. Soms gaat de buitenlander terug naar zijn of haar vaderland. En neemt hij of zij de kinderen mee, zonder toestemming van de andere ouder. Kinderontvoering, er zijn heel wat true stories in dit verband.

 

‘Ik kan wedden dat ze in Nederland niet gelukkig is. Wat kan haar Nederlandse man van haar weten?’
Een Roemeense vriendin van mij, schrijfster, liet op een gegeven moment haar hele leven in Boekarest achter, ze huwde een Fransman en emigreerde naar zijn dorp, in het zuiden van Frankrijk. Na vijf jaar vluchtte ze terug naar Roemenië, waar ze nu weer boeken schrijft, waarin ze de beulen van de communistische, politieke gevangenissen ontmaskert.

 

Een Chinese dame vertelde mij een keer dat alle Chinese vrouwen die zij kent en die met Nederlandse mannen waren getrouwd intussen gescheiden zijn. Maar ik ken ook gemengde huwelijken die wel gelukkig lijken en niet stranden. Er zijn ook heel wat boeken geschreven over de mooie verhalen, maar aanzienlijk minder of bijna niet over hoe moeilijk het in een gemengd huwelijk wel niet is. En naar de huwelijksstabiliteit bij gemengde stellen is opmerkelijk weinig onderzoek gedaan.

 

Omdat ik het zelf ook doorgemaakt heb, herken ik in de ogen van sommige buitenlandse vrouwen soms gewoon het verdriet van het niet kunnen delen, het niet bestaan. Bij de halte vlak bij mijn oude huis huilde eens een Indonesische vrouw, omdat ze weer zwanger was. Ze miste haar zus en haar land enorm, vertelde ze. Haar man werkte de hele dag en ze voelde zich depressief. Zo huilde ik jaren geleden zelf ook en ik meldde me aan bij PsyQ, waar ik… pillen kreeg, die me suf maakten. En het snelle advies om te scheiden van mijn man. Kort daarop vlogen we terug naar Boekarest, waar ik twee weken in een ziekenhuis lag. De dokter die mijn hart beluisterde, smakte ontevreden: ‘Wat zoeken jullie ook allemaal in het buitenland?’

 

We keerden terug naar Nederland en al snel kwam er een moment dat ik voor altijd moest kiezen. Ik was met mijn dochtertje in het parkje naast ons huis aan het wandelen, toen ze me vroeg om een kastanje op te rapen. Ik kan het niet, dacht ik, ik ben niet in staat die kastanje voor haar te pakken. Dat was het moment dat er iets met mij gebeurde, misschien nam de moeder in mij het over. En hoe raar het ook klinkt: ik stopte met de pillen en begon met hardlopen. Rondjes in het park, zoveel kilometers als nodig waren om terug naar Boekarest te lopen. Mijn voeten maakten de afstand, ik zelf niet. Ik bleef bij mijn kind, in Nederland.

 

‘ALS IK OPNIEUW GA TROUWEN’, nam een Nederlander mij eens in vertrouwen, ‘trouw ik weer met een buitenlandse!’

 

Ik las ooit dat gemengde huwelijken in het Indië van de zeventiende eeuw niet alleen getolereerd werden, maar zelfs aangemoedigd door de autoriteiten. Omdat ze zorgden voor stabiliteit in de kolonie. De autoriteiten moedigden huwelijken tussen Hollandse kolonisten en Indische vrouwen aan, omdat Hollandse vrouwen alleen maar klaagden, snel rijk wilden worden en terug naar Holland wilden, terwijl Indische vrouwen minder veeleisend waren en meer – en ook gezondere – kinderen konden krijgen. De kolonisten hadden dus juist zo’n Indische vrouw nodig.

 

Roemeense mannen trouwen naar mijn weten niet vaak met buitenlandse vrouwen. ‘Bientôt ils vont coucher avec nos femmes!’ waarschuwde Le Pen de Fransmannen tegen de… barbaren. En een Roemeense krant schreef eens over mij: ‘Er kwam een Nederlander en die heeft haar van ons afgenomen.’

 

Maar na een paar jaar en veel ruzie met de Nederlander besloten we om: nooit meer samen naar een voetbalwedstrijd Roemenië-Nederland te kijken; nooit meer naar het songfestival te kijken. De ‘deux points pour la Roumanie’ haalden we namelijk nooit.

 

In de loop der jaren leerden we ook met zulke stomme dingen om te gaan. Maar pas nadat we eerst gingen scheiden. Zeven jaar waren we getrouwd geweest, twee in Roemenië, vijf in Nederland. Ik ging toen ergens anders wonen, met onze dochter. En mijn man kocht het huis naast dat van ons. En ja, na een paar jaar als samenwonende buren te hebben geleefd, zijn we drie jaar geleden weer in één huis gaan wonen. En sinds maart dit jaar ook weer getrouwd. De gemeente noemde het ‘een reparatie’ en zo voelt het voelt precies.

 

MISSCHIEN HAD IK AL LANG OPGEGEVEN als ik een andere geschiedenis had gehad. Of misschien was alles zo moeilijk, juist omdat ik mijn eigen geschiedenis had.

 

Tijdens lezingen zeg ik soms dat ik in Nederland ben gebleven omdat ik niet wilde dat mijn dochter, zoals ik, ooit op verkeerde knieën zou gaan zitten als ze naar een nieuwe vader op zoek zou zijn gegaan. Omdat haar vader hier is en een duidelijke identiteit heeft. (Zelf zat ik vanaf mijn dertiende in een internaat in Roemenië.) Iedereen knikt dan met begrip.

 

Ik kreeg de vraag van een wat oudere Nederlandse man of ik soms een Oost-Europese postorderbruid was
Gemengde huwelijken hebben een grotere kans op echtscheiding, meldt Wikipedia. Moeten we dat voor waar nemen? Soms dacht ik dat het tegendeel waar is, dat de buitenlandse vrouwen die ik ken, getrouwd met een Nederlander, niet snel opgeven. ‘Een Nederlandse vrouw had dat nooit van haar man gepikt’, heb ik in de afgelopen elf jaar in Nederland regelmatig gehoord. Heeft een Nederlandse vrouw strakkere grenzen? Zijn buitenlandse vrouwen toleranter? De statistieken zeggen immers dat het meestal de vrouw is die een scheiding aanvraagt. Ik neem ook aan dat je sneller steun krijgt van je familie die twee straten verderop woont (of ergens anders in Nederland), dan van je verwanten op duizenden kilometers afstand. En als je steun bij je familie zoekt, heb je dan wel het geld om een vliegticket naar je vaderland te kopen, of zit je zonder baan bij het roc de nieuwe taal te leren en krijg je af en toe geld voor een panty? Misschien zit je buitenlandse familie wel helemaal niet meer op je te wachten, zonder jou immers een zorg minder! In al deze gevallen heb je dus geen alternatief en probeer je ‘harder te werken aan je huwelijk’.

 

WAT MIJ TIJDENS ONZE SCHEIDING OPVIEL, was hoe graag mensen me ‘een betere man’ toewensten. De Roemeense uitdrukking ‘een man, stom of niet, is toch jouw man’ paste niet meer in de nieuwe werkelijkheid. Mijn Nederlandse omgeving gunde me dan ook geen tijd om te ‘rouwen’, ik moest een ‘nieuwe man, een betere’ vinden. Die druk ervoer ik als enorm. Mannelijke collega’s vroegen me direct (nog voordat de scheiding officieel was) of ik nu open stond voor dates. Met hen, uiteraard, dat was zonneklaar. Ze leken er allemaal vanuit te gaan dat zij de ‘betere’ versie van mijn man waren. Alsof ‘betere’ mannen simpelweg bij de Mediamarkt te koop waren of zo. Maar niet in de cultuur waaruit ik afkomstig ben.

 

Of een andere reactie: een Nederlandse vriendin stelde dat Nederlandse mannen die in het buitenland een vrouw zoeken, mannen zijn die in Nederland ‘geen vrouw kunnen krijgen’. Tijdens mijn huwelijk had ik de andere versie gehoord: dat Nederlandse mannen geen ‘geëmancipeerde’ vrouw willen, een vrouw die geen vrouw meer is en alleen maar ‘eisen’ stelt. Alsof alle vrouwen uit het buitenland wel vrouwelijk en niet geëmancipeerd zijn… Zelf kreeg ik nog niet eens zo lang geleden de vraag van een wat oudere Nederlandse man, of ik soms een Oost-Europese postorderbruid was.

 

En elf jaar geleden, toen we met de auto naar Nederland kwamen, boog de Roemeense grensbeambte zich door het raampje van zijn loket, noemde de voornaam uit mijn paspoort en vroeg me in het Roemeens (denkend dat de Nederlander naast me het niet zou verstaan): ‘En nu heb je geld, hè?’ De aan mij geadresseerde grofheid van een onbekende liet me blozen en heeft me nooit meer losgelaten. Roemenen dachten allemaal dat ‘mijn’ Nederlander wel stinkend rijk moest zijn, terwijl Nederlanders er meer dan zeker van waren dat ik straatarm was. Opvallend genoeg dacht niemand aan liefde.

 

Een kennis vroeg me of mijn man en ik een voorgesprek met de priester hadden gehad voordat we gingen trouwen. Een gesprek waarin je adviezen krijgt over wat je in het huwelijk te wachten staat. Hij zei dat zij (hij en zijn vrouw, allebei Nederlands) veel baat hadden gehad bij een dergelijk gesprek, dat ze een soort huwelijksplan hadden gemaakt. Nee, we zijn niet in de kerk getrouwd, de eerste keer niet en de tweede keer zeker niet. En ik vraag me af wat een priester me had kunnen vertellen. Ik denk dat mijn schoonmoeder de essentie al in een vaak herhaalde zin gezegd heeft: ‘Alles is duur in Nederland.’ En had de priester mijn man ook iets over mij weten te vertellen?

 

DAT DE VROUW EEN BEPAALDE STATUS van de man krijgt, maar niet andersom, begreep ik in Roemenië. Mijn man was als Nederlander meer dan welkom. De Roemeense gastvrijheid à la carte. Maar eenmaal getrouwd ervoer ik een zekere mate van dubbelzinnigheid die ik niet kon uitleggen en die ik hem heb bespaard. ‘Intellectuele’ grappen, kleine allusies die niets hadden moeten betekenen en die zeker minder schokkend waren dan het ‘ga terug naar je land’ dat ik in Nederland vaak te horen kreeg. Bovendien waren de woordspelingen aan mij geadresseerd, niet aan hem. Subtiel, maar effectief. Ook verklaarbaar, misschien, als je de statistieken leest. Vier jaar geleden hield Eurostat in dertig Europese landen een enquête over hoeveel gemengde huwelijken er in Europa zijn. Volgens de resultaten staat Roemenië op de onderste plek, met minder dan een procent. In hetzelfde klassement staat Nederland elfde.

 

Ik ben ervan overtuigd dat ons eerste huwelijk geen kans van slagen had. Nu, bij ons tweede, heb ik het gevoel dat ik gelijke kansen heb gekregen om mezelf te zijn en te worden. Na elf jaar in Nederland ben ik weer mezelf, weliswaar een andere ik, met een nieuwe identiteit, maar waarin ik mezelf herken. Over onze relatie heb ik ook het meeste geleerd tijdens onze scheiding; tot niet zo lang geleden zei ik regelmatig dat onze scheiding ons huwelijk heeft gered.

 

Soms denk ik ook dat ik mijn Roemenië en mijn verleden een plekje heb kunnen geven. In mijn boeken.

 

We zijn nog steeds heel erg verschillend en we hebben geen duidelijk plan of zo. Maar we hebben nog altijd dat verwarde plan van de liefde, die, nog net als in het begin van onze relatie, werkt als een drug.

 

We zijn en blijven tegenpolen. Maar in de loop van de tijd heb ik gemerkt dat er een plek is waar het feit dat we zo verschillend zijn juist heel goed werkt: bij de opvoeding van onze dochter. Zo weet ik dat als ik – met mijn communistische, competitieve opvoeding – in mijn obsessie voor studeren overdrijf, mijn trekjes onze dochter niet kunnen beschadigen, omdat ze worden geneutraliseerd door de relaxtere, Nederlandse manier van mijn man: ‘Het komt wel goed.’

 

Ik hoop het.

 

De Groene Amsterdammer, 13 juli 2016

Divercity is geen Trojaans paard
Den Haag vormde zondag één groot podium met minstens drie (muziek)festivals: Divercity in het Zuiderpark, het Thailand Grand Festival op het Plein en de laatste dag van Zeeheldenfestival in de gelijknamige buurt. Ik had me voorgenomen om naar het laatstgenoemde te gaan. Maar als ik er om één uur arriveer, blijk ik te vroeg te zijn gekomen, een paar man is nog druk in de weer met het installeren van podia en feesttentjes. Het ruikt er naar oud bier en wanneer ik onverrichter zake terugloop naar de tram, moet ik springen over een plas oud bier, tenminste dat hoop ik.
De tram brengt me bij het Zuiderpark, voor Divercity. Een goed gekozen naam: er is plek voor iedereen. Ijdi is net aan het spelen. Een stukje verderop treedt een enigszins geïmproviseerd – zo lijkt het tenminste – Afrikaans bandje op dat binnen een half uur net zoveel publiek trekt als Ijdi op het grote podium. En aan de andere kant van het veld begint Tevazu warm te draaien: zo’n vijftien mannen, gekleed in traditioneel kostuum, net monniken, een monnikenkoor. In het publiek, kinderen op blote voeten, oude mensen in een rolstoel of een scootmobiel. Een spandoek met grote letters:
‘Oordopjes’. Ja, misschien toch een beetje een kakofonie. Je moet dicht bij de ‘stage’ staan om de andere podia niet te horen. Maar wat me opvalt, is hoezeer iedereen het naar zijn zin heeft. Misschien omdat er muziek is en genoeg ruimte voor iedereen, of door het mooie weer. Spontaan een dans demonstreren. Iets maakt dat de mensen zich vrij voelen. Een amateurjongleur, fotoshoots, ouders uit gemengde huwelijken die hun kinderen leren dansen. Iets wat je in het centrum nooit ziet. En ik bedenk ineens dat, hoewel de Duitse bondskanselier Merkel een andere mening heeft, de multiculturele samenleving ten minste voor een paar uur is geslaagd, hier in het Haagse Zuiderpark. Een levendige en kleurige bedoening met ruimte voor iedereen. Een moderne Hendrick Avercamp zou van Divercity in het Zuiderpark een mooi schilderij maken: niet met Hollandse schaatsers, maar met de Haagse diversiteit.
Onderweg terug loop ik van Centraal Station via het Plein. Surprise! Het Thailand Grand Festival. Weer kraampjes, een podium, muzikanten, danseressen. Misschien niet mijn favoriete muziek, maar van mij zouden ze er elke dag mogen optreden. Het is net een enorme pauw op het Plein, een Trojaans paard, maar dan zonder enig kwaad in zich, een waar cadeau, dat je plezier en vreugde doet voelen! En nog iets, iets wat je met een sterk verleden verbindt. En even is het niet eens belangrijk of dit je eigen verleden is of niet. Een vertaling van de tradities, het mysterie en de schoonheid is niet nodig. Je geniet! Helaas zijn er zoveel mooie, oude culturen van minderheden in Nederland die een soort Trojaans paard blijven. We zijn bang om ze binnen te laten, om ervan te genieten. Om het universele te zien en te ervaren. We houden vast aan het idee dat de cadans van de klompen ons in het nirwana zal brengen. We openen de multiculti-doos een keer peer jaar en doen hem dan snel weer dicht, alsof de kleuren te fel voor onze ogen zijn.
Bij het vroegere Maison de Bonneterie pak ik tram 16 voor twee haltes, om het Zeeheldenfestival nog een kans te geven. Om één uur was ik te vroeg, nu, om een uur of zeven, ben ik duidelijk te laat. Aan niets kun je meer zien dat er in die paar uren een festival gaande is geweest. Misschien aan die twee lege bierflesjes bij de halte, naast het pleintje.
Maar is het niet vaak zo in het leven, dat je voor het ene komt en met het andere vertrekt?
Het kan, als je maar genoeg Divercity in het land hebt.
Den Haag Centraal, 7 juli 2016

Veteranendag
Voor het eerst in twee jaar zijn er meer mensen buiten de Haagse Primark dan erbinnen. Het is Veteranendag. Warm en een beetje benauwd. Het is duidelijk dat je op Veteranendag geen afspraak moet plannen in Den Haag en dat je zeker geen kaartje moet hebben voor een concert aan de andere kant van de stad. Wel een mooie opkomst, vooral voor het defilé! Iedereen wil het zien.
Om ook iets te kunnen zien, klim ik op een muurtje, op hakken. Naast me staat een vrouw van mijn leeftijd, samen met haar moeder, die de teksten op de spandoeken hardop leest. ‘Team Invinctus Games’, ‘De gewone soldaat’, ‘Actief dienende mariniers’, ‘Vereniging van ex- en actieve vrouwelijke militairen’, ‘Commandotroepen’, ‘Individuele veteranen van de Koninklijke Marine’. Camouflagepakken, geschminkte soldaten, tanks (de man achter me krijgt een kick bij elk passerend rupsvoertuig), soldaten in rolstoelen, paarden en militaire honden. Gevechtsvliegtuigen boven ons hoofd. Iedereen zijn eigen oorlog. En fanfares, zo veel fanfares dat je bijna zou denken dat oorlogen iets met muziek te maken hebben. De oude veteranen zwaaien graag, sommigen van hen, mank en krom, misschien voor de laatste keer. Zij maken ook gemakkelijk oogcontact; de jonge veteranen beduidend minder en van deze groep zijn het alleen degenen met een zonnebril op die zwaaien. Ze zitten op de tank, achter hun zonnebril, en zwaaien.
De Nederlandse tolerantie komt ook tot uitdrukking in de Nederlandse woordenschat, niet alleen in sommige politieke toespraken. Zo is ‘veteraan’: iedereen die ooit in oorlogsgebied heeft gediend. Ik schrok dan ook, ruim vijftien jaar geleden, toen ik van mijn toekomstige man, die toen bijna 30 was, hoorde dat hij oorlogsveteraan was. Hoezo? In mijn dorp in Roemenië was de jongste veteraan ver in de zestig: veteranen van de Tweede Wereldoorlog. Eens in de twee weken, op vrijdagavond, kwamen ze bij elkaar in een lokaaltje van de dorpsschool. Gekleed in burger, maar de medailles op hun borst waren niet mis te verstaan. Sommigen van hen, zij die toch in uniform uit de oorlog waren teruggekeerd, hadden nog hun kepie op en hun laarzen aan. Mijn opa niet, hij was blootsvoets van het front teruggekomen. Mijn oma vond die veteranenavonden maar niks. ‘De oudste van de overbuur is al drie maanden zwanger en niemand weet wie de vader is,’ wist opa na zo’n avond te vertellen. ‘Huh?’ Oma vatte het niet. ‘Hoe weet je dat?’ Opa’s mondhoek was vertrokken in een schuldige glimlach: ‘Van de veteranen.’
In zeker opzicht heb ik er vrede mee dat opa al lang was overleden toen ik mijn man leerde kennen. Zo hoefde ik hem tenminste niet uit te leggen hoe het kon dat een jongen van 30 die tijdens de oorlog in Bosnië op een vrachtwagen had gereden, twee jaar vóór Srebrenica, veteraan was.
Kennen alle landen een Veteranendag? En is in Israël bijvoorbeeld iedereen veteraan? En wie zijn de veteranen van Syrië?
Wel mooi, zo’n Veteranendag in Nederland! Een uur lang vergeet je, door de mooie kleuren van de uniformen en baretten, door de tuba’s en trompetten en de vliegtuigen boven je hoofd, de oorlogen van nu. En vier je een vrede, die net zo echt is als het konijn uit de hoed van een illusionist.
Dan passeert het laatste bataljon Van Stockum. Een deel van de menigte gaat terug naar de Primark. Een ander deel, niet minder groot, spoedt zich naar de Bijenkorf.
Naast mij twijfelt een veteraan van een ander soort, een veteraan van een dagelijkse oorlog, zonder tanden maar met een gouden brilmontuur, nog welke kant hij op zal gaan.
Ik klauter van het muurtje af en bel mijn veteraan. Om te zeggen dat het me niet gaat lukken om op tijd bij het concert te zijn, maar ook dat ik dankbaar ben, dat de enige oorlog van de dag die met de HTM is, die niet verder rijdt dan tot Centraal.
Den Haag Centraal, 30 juni 2016

Brasil Beleza?! op het Lange Voorhout
Voor mij is het Lange Voorhout een stuk van de oever van de Seine. Zonder Seine weliswaar, maar de rest heb je er: boekhandelaren, antiquairs, een Parijs’ terrasje naast de antiekmarkt en deze zomer – zoals overigens elke zomer – een expositie. Het Lange Voorhout is dus altijd een wandeling waard, ook al weet je niets over zijn geschiedenis: dat koningin Wilhelmina hier koffiedronk, dat de Gouden Koets er elk jaar langsrijdt, et cetera. Maar je kent de geschiedenis niet en je bent aan het wandelen, op ochtend in het weekend: je komt van Den Haag Centraal, passeert het Malieveld, links heb je de Koninklijke Schouwburg, je slentert over de antiekmarkt die je kan zien als een verzameling rekwisieten voor een van de toneeluitvoeringen in de schouwburg: kledingstukken uit vervlogen tijden, zilveren bestek, antieke schilderijen. De mensen op de doeken lijken sprekend op de brave locals bij de kleine geïmproviseerde brasserie, die om 11 uur ’s ochtends al aan het bier zitten. Hotel Des Indes ligt voor je en je blijft staren naar de superluxe auto’s die er altijd geparkeerd staan of je buigt af naar links en begint met het laatste voorwerp van de expositie: een bootje.
Het bootje staat bijna helemaal vol water na zo’n regenachtige week. Ik probeer dichterbij te komen, voorzichtig, over de neppe zeespiegel waarop het bootje zich bevindt, maar die is te nat, op de spiegelachtige vloer zie je de plassen niet. Ik loop verder naar het volgende object, een soort sportschool. Een van de vrouwen die voor me lopen, probeert een paar van de gewichten uit en lacht naar haar vriendinnen. Een goed teken, het voorwerp schrikt haar niet af. Moderne kunstenaars houden van interactie met het publiek. De Mona Lisa met de snor van Dali is iets van onze tijd. Voor Da Vinci zelf hoefde die communicatie over en weer met het publiek niet, geloof ik. Zelf ben ik geen fan van de besnorde Mona Lisa, maar kunst dicht bij het publiek halen – en niet andersom – heeft ook iets goeds. In het bijzonder de veronderstelling dat kunst voor iedereen is, arm of rijk. Een tijd geleden hoorde ik iemand zeggen dat het Rijksmuseum niet meer is wat het was, nu iedereen er zomaar in kan. Ik moest toen aan de Franse socioloog Pierre Bourdieu denken, die voor kinderen uit arme gezinnen geen kans op studeren zag.
Maar zijn de voorwerpen op het Lange Voorhout kunst? Het antwoord op die vraag hangt af van wat jouw definitie van kunst is. Een eindje na de sportschool vormen twee baskets een soort installatie met – zo je wilt – twee Olympische ringen bovenin, in de lucht. Ha, de Olympische Spelen van Rio de Janeiro van dit jaar! (Als het maar geen Sotsji wordt!) Verderop loop ik tegen een vrachtfiets aan die producten vervoert, volgens de toelichting bij het kunstwerk een onbekend verschijnsel in Nederland.
En dan een bord met informatie over de expositie als geheel. ‘Brasil, Beleza?!’ Brazilië is dit jaar namelijk het thema van de grote ‘kunstmanifestatie’ in museum Beelden aan Zee. En de Olympische Spelen van dit jaar in Rio de Janeiro vormen de aanleiding. Op het bord wordt uitgelegd dat ook het vraagteken en het uitroepteken in de titel een betekenis hebben. Dat ‘beleza’ in Brazilië een variant is op het Amerikaanse ‘What’s up?’ en dat de tekens in de titel verwijzen naar de instabiele politieke en economische situatie van het land. Interessant. Dan hoop ik echt dat degene die de vrachtfiets en de sportschool en de boot ziet, ook het bord leest. Want als je, zoals ik, van Centraal naar de expositie loopt, krijg je de verklaring van de titel pas aan het eind van de tentoonstelling te lezen. En de kunstenaars wilden dát juist doorgeven, dat beleza niet altijd beleza is, dat er misschien iets onder de oppervlakte van de beleza schuilt, zoals in de kunst, waar de definities en zelfs het publiek veranderen.
Wat er niet verandert? Het Lange Voorhout. Van het bord met de uitleg loop ik terug richting Centraal, met het gevoel dat het Lange Voorhout op zo’n mooie dag niet één, maar twee wandelingen waard is.
Den Haag Centraal, 23 juni 2016

Verso

Een week geleden werd een nieuwe expositie feestelijk geopend in het Mauritshuis: ‘Verso’ van Vik Muniz (New York/Rio de Janeiro). Samen met zijn team maakt Muniz heel nauwkeurig de achterkanten van beroemde schilderijen na, ditmaal keer vijf verso’s gebaseerd op schilderijen van het Mauritshuis. ‘Een nieuwe blik op de vaste collectie’, stond er op de uitnodiging.
Hm.
Ik ben blij dat ik vroeg ben en ik hoop in mijn eentje van de expositie te kunnen genieten. De drukte valt inderdaad mee, alleen een Japanner in de zaal en ik. In de film die de expositie inleid, zegt Muniz mooi, met open armen: ‘Art, come!’ Hij legt uit dat hij geen beelden, maar processen maakt. Dat hij de ervaring van het maken van kunst met het publiek wil delen. Dat de achterkant van een schilderij een verhaal vertelt… Klopt! Ik begin de etiketten van ‘Les fumées’ van Léger te tellen: Réunion de Musées Nationaux, The Baltimore Museum of Art, Philadelphia Museum of Art, et cetera. Maar wat moet je daar als kijker mee? Ergens in Oost-Europa ging vier jaar geleden een kunstexpert een aantal schilderijen taxeren; ze wilde hiermee een vriend, een verzamelaar, een gunst bewijzen, maar al snel begreep ze dat de schilderijen gestolen waren. Meer dan dat, het waren geen kopieën; ze hield een echte Gauguin in haar handen, in Nederland gestolen uit de Kunsthal. Een bekend verhaal van vier jaar geleden. Wat haar overtuigde dat de betreffende Gauguin een echte Gauguin was, was de naam op een van de etiketten op de achterkant van het schilderij: Haverkamp, een wereldbekend bedrijf gespecialiseerd in kunsttransport. Ze besloot de politie in te schakelen en de rest is geschiedenis. Een etiket vertelt dus, inderdaad, een story, in het genoemde geval dat van de zeven uit de Kunsthal gestolen schilderijen, een verhaal zonder happy end.
Toch werpt geen van de bekende etiketten van de ‘Verso’s’ ‘een nieuwe blik op de vaste collectie’. Dat is iets uit een PR-woordenboek. Het is leuk om na te denken over het maken van kunst, om dat te delen, maar het vergroot niet de waarde van je kunst. Het visuele eindresultaat wordt bij een dergelijke wijze van kunst maken minder belangrijk. Het maken van kunst wordt – God vergeve me – ‘gezellig’. Elke dag genieten van het maken van kunst, van ‘het proces’. Je hebt niets meer te maken met het klassieke beeld dat de kunstenaar offers brengt, dat hij na drie jaar, blut en door zijn partner verlaten, staat te staren naar het ‘prodotto finito’, naar ‘le chef d’oeuvre’: ’Dit is het!’ Nee, zo ben je al klaar voordat je begonnen bent, want je deelt je intentie, je doel, met het publiek. In de film komen de handen van de kunstenaar een fractie van een seconde in beeld: hardwerkende handen, moe, net die van mijn vader.
Op de trap van het Mauritshuis, zie ik, wanneer ik weer naar beneden ga, de artiest in levenden lijve: duur pak, klaar voor het feest. Het eind van het proces is dus toch belangrijk. Voor de marketing. Een uur daarvoor, toen ik binnenkwam, was er bijna niemand; nu ik wegga, is de zaal beneden vol. Het valt me op hoeveel mooie, jonge en elegante mensen er zijn. Kunst heeft klasse en kan in het Westen niet anders dan met champagne samengaan.
Even later zit ik bij de halte te wachten op de tram en, zoals de kunstenaar van zijn publiek verwacht, denk ik na over zijn kunst. Kunst is tegenwoordig speels, intelligent en afhankelijk van je smaak. We leven in een (kunst)wereld waarin alle vormen van kunst mogelijk zijn. De Salon des Refusés bestaat niet meer.
‘Ik werkte twintig jaar lang om kunstenaar te zijn,’ zei Muniz. Je had geluk, denk ik.
Met gespreide armen ‘Art, come!’ staan roepen is geen recept, maar het begin van een verhaal, of, beter gezegd, het verhaal van ‘Verso.’ In de tram weet ik het zeker: Ik wil toch geen ‘Verso’s’, maar meer ‘Faces’ zien.
Den Haag Centraal, 16 juni 2016

Tong Tong Fair

Ik sta in de hal, eindelijk binnen. En meteen betoverd: zo veel geuren, lekkere geuren, zo veel kleuren, mooie kleuren, zo veel geluiden, aangename geluiden. Al mijn zintuigen worden geprikkeld. Voor het eerst in mijn elf jaar in Nederland ruikt en klinkt het heel erg naar… leven! Niet het gewone ritme van het leven, maar een vakantieritme. Instantaan vergeet ik dat ik de hele dag heb gewerkt en moe ben. Het voelt alsof ik uit een vliegtuig stap in een voor mij totaal nieuwe wereld. De Tong Tong Fair. Leven voor je, leven achter je, links, rechts. Live muziek, rumoer, Indonesische bloemen, Indische keuken, Indo-Europese boeken, Aziatische cultuur.
Eerst naar het Indonesische paviljoen. Kleren, juwelen, kunstobjecten. “Is dit bedoeld om gedragen te worden of is het kunst om te exposeren?” Ik wijs naar een zware ketting van witte kleine schelpen, vijftig rijen breed. De verkoper kijkt me lachend aan: “Wat je wilt!” Ik weet waarom hij lacht: de schelpen zouden niet alleen mijn nek en schouders bedekken, maar bijna de helft van mijn lichaam. Who cares, het gaat om de hunkering naar schoonheid! Even verderop pas ik een traditionele jas – handmade, verzekert de verkoopster me; hij had ook Roemeens kunnen zijn, bedenk ik. Maar ik heb geen contanten bij me en je kunt er niet pinnen. “We komen van ver, we hebben hier geen bank,” legt de mooie verkoopster in een mengelmoes van Nederlands en Engels uit en ze wijst naar een berg kleren, die plots in beweging komt. De berg kleren heeft mooie ogen en een klein, sierlijk gekleed lichaam van een vrouwtje van boven de tachtig maakt zich vrij uit de kledingberg. Ze glimlacht naar me. Dat ze op zo’n leeftijd nog zo lang in het vliegtuig heeft gezeten!, bedenk ik. Ik word al claustrofobisch als ik langer dan drie uur moet vliegen. Het vrouwtje zegt geen woord, maar met haar aanwezigheid opent ze een wereld voor mij. Ik groet haar met een buiging, als een Japanse, en ga verder op expeditie.
Ik sta hier en beloof mezelf dat ik hier voortaan elk jaar naartoe zal gaan.
Voor me hamert een man bij een tafel op een jonge kokosnoot, hij maakt hem open en geeft hem aan mij. De eerste drie slokken zijn lekker. Een paar stappen verderop bakken vol gedroogd fruit. Duur. “Waarom zo duur, omdat het van ver komt?”, vraag ik de vrouw die een stuk gedroogde hibiscus in mijn mond propt. Ze knikt van ja. “Uit België,” zegt ze in het Frans. Voilà! Ik herinner me ineens de filosofie van het verre dat dichtbij is en het dichtbije ver. Ik leerde er op school over en kon het mezelf uitleggen als het over tijd ging, maar nu, als emigrant, begrijp ik het volledig.
Je kunt je hier nauwelijks bewegen. Onder andere omstandigheden zou je flauwvallen, maar nu niet, want mijn hart beweegt wél volop en mijn heupen ook, op het ritme van de muziek van de twee dames en de vier jongens op het grote podium.
Ik zie een blinde man. Hij probeert zijn stok uit te schuiven, maar heeft er geen ruimte voor. “Gaat het?” Ik pak hem bij de arm. “Ja hoor,” lacht hij. “Hoezo?” Een mooi hoofd verschijnt vanachter zijn rug en lacht ook. Hij wordt door haar begeleid. Ik schuifel verder, in het ritme van al deze honderden mensen. Naar Eetwijk. Eveneens begeleid. Door mijn neus welteverstaan. Eetwijk Oost, Eetwijk Noord. Geen enkele stoel vrij. De gelukkigen zitten lekker en eten heerlijk. Mijn voeten kunnen niet meer, maar ik nog wel. Eindelijk toch een vrije stoel. Ik weet niet wat ik eet, iets heel-heel-heel lekkers. Iets wat mijn normaal zo gevoelige maag jammie! vindt. Ik kijk in het rond, neem alles in me op. Ik besef hoe erg ik dit heb gemist. Dit? Ik heb geen Indonesische roots, mijn opa en oma hebben nog nooit van Indonesië gehoord, maar ik, hun naar Nederland geëmigreerde kleindochter, heb dit gemist. En hierdoor, door dit, voel ik me thuis.
Op een tafeltje ligt een boek met een briefje erin: ‘Dit boek mag u meenemen’. Ik doe het. ‘Bezweren en betoveren. Magie en literatuur wereldwijd’.
Precies! Tong Tong. Magisch.
Den Haag Centraal, 9 juni 2016

Stoelen

Bij de Elandstraat steek ik over. Voor het eerst op het Festival Designkwartier in het Zeeheldenkwartier. Nog een keer oversteken. Voor mij duwt een man zijn kinderwagen het asfalt op. Een auto stopt voor hem. De man bedankt de chauffeur niet met een opgestoken hand zoals gebruikelijk, maar met het V-teken. Victorie. Hoezo victorie?, vraag ik me af. Van de mens tegen…
Maar ik ben er al. De Piet Heinstraat. Mijn eerste keer, maar ik weet hoe het moet. Expositie van T-shirts links, handmade stoelen rechts.
Stoelen. Zo veel stoelen, net het theaterstuk ‘De stoelen’ van Eugene Ionesco. Designstoelen. We wachten op Godot, gezeten op designstoelen. Binnen of buiten. ‘Zittend’ lijkt de filosofie achter het festival, maar dan niet zomaar zittend, wel op designstoelen! Een vriend van mij, een Nederlander, heeft pas zijn bekende Driade tuinstoelen vervangen door een stel nieuwere, hippere. Mijn buurman, ook een Nederlander, gaf mij afgelopen zomer twee tuinstoelen die hij niet meer mooi vond, gratis, maar in ruil moest ik wel aanhoren wat voor stoelen het precies waren. Er bestaat immers, zover ik weet, geen gewone stoel in Nederland. Of misschien niet eens in heel de wereld, moet ik toegeven wanneer ik bij een van de weinige (de enige?) niet-Nederlandse exposities naar de naam van de collectie informeer. “Otura,” zegt de eigenaresse van de zaak. “En dat betekent?”, vraag ik vriendelijk, gretig om ook contact te maken met een andere filosofie dan de westerse. “Have a seat.”
Duidelijk.
Ik kijk om me heen, ik ben van plan om alle stoelen te tellen. Maar ineens begrijp ik het. Het gaat niet om de stoelen, het gaat om ‘have a seat’, om de gezelligheid. Mama’s en papa’s met hun kindjes, zwangere vrouwen. Een kindvriendelijk festival, je kan je kind even droppen in een van de drie zaken waar kinderen hun talent voor tekenen mogen laten zien en zelf lekker wat gaan drinken met je man.
Jonge mensen die graag over hun ‘kunst’ willen praten: kettingen, tasjes, kleren, iets nuttigs. ‘L’art pour l’art’ even terzijde, met de opbrengst van de kettingen betalen de studenten straks hun eindexamenexpositie.
In een andere designwinkel probeert iemand een ergonomische stoel uit. We praten zachtjes, in de andere kamer is een lezing over… stoelen.
“Laag zitten, hoog zitten,” laat de stoelenspecialist de klant weten, “alles kan! Je kunt ook je tafel hoog zetten!” “Kan niet”, zegt de klant teleurgesteld, “zo’n tafel heb ik niet.” “Wij ook niet,” zegt de specialist spijtig.
Bij IKEA misschien?, komt bij me op en ik loop snel naar buiten, bang dat de stoelenexpert ook gedachten kan lezen.
Mensen, mensen, mooi weer. Gezellig. Dat vooral. Misschien koop je dan geen stoel, maar op zo’n schitterende dag wandelen door het Zeeheldenkwartier is bijna mooier dan een Louis XV-stoel!
Na zoveel lopen willen wij ook iets gaan drinken. Maar het kan niet. Nergens vrije… stoelen.
Wanneer ik vertrek om de tram te halen moet ik weer oversteken. Een chauffeur laat me voor. Ik steek mijn vingers op: Victorie!
Victorie van de mens tegen… tegen wat? Tegen… alles! Het is zaterdag, prachtig weer, leuk festival. Gezellig.
Den Haag Centraal, 2 juni 2016

Gemeenschappen kún je niet integreren

Een Nederlander was ‘drie jaar lang een van hen’ en schrok zich dood. Hm. Een Bulgaar, een Turk, een Chinees, een Roemeen of een Pool is elke dag een van hen, maar zijn of haar leven gaat gewoon door (en wie zegt dat dat gemakkelijk is?) Maar ja, bij wie zou de Bulgaar of de Pool moeten klagen? Dat dacht ik als eerste toen ik over het boek van Maarten Zeegers las.
Ik moest glimlachen toen ik las dat Zeegers werd klemgezet bij de entree van de moskee in de Haagse Schilderswijk of Transvaalbuurt, toen hij besloot om te doen alsof hij een van ‘hen’ was. Waarom ik moest lachen? Heeft iemand (geen Nederlander bedoel ik) hier weleens geprobeerd om bij een protestantse kerk naar binnen te gaan, in zijn eentje? Dat valt ook niet mee. Ten eerste zijn ze meestal dicht als je zomaar naar binnen wilt en ten tweede mag je er wel naar binnen, als je maar met iemand (een Nederlander) meeloopt. Anders word je evengoed ondervraagd, op een wat zachtere manier, neem ik aan, maar ja, iedereen heeft zijn eigen manieren.
Toen wij tien jaar geleden naar Nederland kwamen was Transvaal een van de opties om te gaan wonen. Veel mogelijkheden hadden we niet, de financiën waren beperkt. De zee satellietantennes die de vlag van Schilderswijk had kunnen vormen was me ook niet vreemd, het beeld leek op een van de armere wijken in Boekarest. Alleen hadden de straten hier Nederlandse namen en de winkels Turkse opschriften.
Hoeveel van deze blanke mensen met hun mond vol woorden als ‘integratie’ gaan ook boodschappen doen op de Haagse Markt, midden in de Schilderswijk? Als je daar al die Chinezen, Turken, Somaliërs en Marokkanen ziet die in gebarentaal een kilo aubergines kopen, wil je het woord ‘integratie’ in die stinkende goot die er de lucht verpest gooien of onder een steen begraven: mensen die klaarblijkelijk zelden naar een Albert Heijn gaan, mensen van wie het leven zich afspeelt rondom de Haagse Markt. De Schilderswijk en Transvaalbuurt vormen een eiland, maar geen Texel. Zouden de inwoners weg moeten uit de wijken, dan zouden ze elders weer een nieuw eiland vormen. Omdat ze niet kúnnen integreren. Groepen mensen, gemeenschappen kún je immers niet integreren. De Schilderswijk kún je niet integreren, het is een wereld op zich.

Hetzelfde
Ik moest óók lachen toen ik las dat er, volgens Zeegers: ‘Polen en Bulgaren wonen en je hoort de Turken nu precies hetzelfde zeggen: “Het is niet meer de wijk die het was, met al die buitenlanders. Ze pikken onze banen in, je verstaat ze niet (!), ik denk dat ik ergens anders ga wonen”.’ Ja, mijn eerste lessen Nederlands kreeg ik ooit ergens in een appartement vlak bij het Hobbemaplein; betalen moest handje contantje, aan een Turkse meneer, en voor het geld dat ik betaalde heb ik slechts de helft van de beloofde lessen gekregen. Daar, midden in de Schilderswijk, heb ik mijn eerste twintig Nederlandse woorden geleerd en mijn eerste tien in het Turks. Tijdens de les stond de tv altijd aan, op een Turkse zender. Op een dag deed ineens niemand meer open, maar je kon de Turkse zender van buiten horen. We (een paar Zuid-Amerikaanse meisjes en ik) zijn ergens in de buurt maar koffie gaan drinken en daarna allemaal naar huis gegaan.
Het lijkt erop dat er in de Schilderswijk en Transvaal andere normen en waarden gelden dan in de rest van Nederland. Hoe kun je anders verklaren dat salafisten tegenwoordig met oud en nieuw door de wijk patrouilleren, met instemming van de politie? De slaap van de rede brengt monsters voort, zoals bij Goya. Dat zie je ook in de Schilderswijk. En in Nederland heet zoiets soms tolerantie. En dan vraag je je een beetje af of die journalist die ontslagen werd nadat hij een artikel publiceerde over de dominantie van de moslims in de betreffende wijken toch eigenlijk geen gelijk had.
Ik parkeerde gisteren in een van de kleine straatjes achter de Haagse Markt, in de Schilderswijk. Betalen bij de automaat deed ik in slow motion, ik wilde namelijk horen wat vijf straatschoonmakers achter me elkaar te vertellen hadden. ‘Weet je hoe een Arabier eet?’, vroeg een van de mannen. Hij had hoge jukbeenderen, als een Tartaar. Een Tartaar zonder tanden. De Tartaar schreeuwde en wees naar een van zijn collega’s: ‘Hij weet het. Hij is Arabier.’ Gelach. ‘En een Chinees?’ En zo verder. Ik kon wedden dat ze geen idee hadden hoe een Nederlander eet.
De bespreker van boek van Zeegers heeft het ook over de beruchte rellen in de Schilderswijk. Maar hebben die iets te maken met het ‘een van hen zijn’? Alles lijkt te worden gemengd, omdat het om de Schilderswijk of Transvaal gaat. Alsof de Schilderswijk de nieuwe doos van Pandora is, een omgekeerde welteverstaan, met al het slechte van de wereld erin, maar zonder hoop. Want wat hebben de rellen te maken met de salafisten in de wijk? Dat zou een goede vraag zijn voor elke Nederlander die wil slagen voor het inburgeringexamen in de Schilderswijk.

Nieuw Molenbeek?
Is de Transvaalbuurt het nieuwe Molenbeek? Wie dat zegt, loopt te hard van stapel. Is er ooit een terroristische aanslag gepleegd door jongeren uit deze wijk? Na de dood van de gearresteerde Mitch Henriquez liep een anti-politiedemonstratie uit op rellen. Net zoals dat in de VS gebeurt na te hard of racistisch optreden door de politie.
Het is bekend dat een percentage van de Nederlandse Syriëgangers afkomstig is uit de Schilderswijk en Transvaal. De achterbuur van Zeegers bijvoorbeeld. Dat zegt iets over deze wijken, maar vooral veel over Nederland. Zijn deze jongeren niet op zoek naar iets wat ze in Nederland niet kunnen krijgen? Zouden ze ooit een studiebeurs krijgen of een goed betaalde baan? Je ziet ze in de tram, je weet niet wie ze zijn, maar je trekt je terug. Waarom? Je wilt ze niet boos maken. Willen zij jou bang maken? Hebben ze eigenlijk veel alternatieven? We zijn bang voor groepen, maar spreken steevast over integreren. Maar de richting van een school vissen kun je niet veranderen. Integratie gaat om individuen, niet om groepen. En elk individu in de Schilderswijk heeft zijn eigen dromen. Ja, ook van integratie. Kijk maar eens hoe ze hun fiets repareren voor hun huisdeur. Wat er nu door hun hoofd gaat? Misschien zijn zij wel de enigen die de hoop nog niet verloren hebben. Nederland lijkt de hoop voor hen immers al lang opgegeven te hebben. Hebben zij, de jongens uit de Schilderswijk of Transvaal, foute hoop? Dat kan. Een Nederlander infiltreerde in de moslimgemeenschap in Transvaal om Nederland vervolgens te vertellen hoe ‘ze’ zijn. ‘Lettres persanes’ (brievenroman) van Montesquieu, maar dan drie eeuwen later, voor een angstig publiek. Maar ‘Perzische brieven’ hebben we niet nodig. We hebben namelijk een land in een land. En wat nu?
Mij beangstigt het meer dat iemand met rare uitspraken over 11 september en over in Irak gedode Amerikaanse, Britse of Nederlandse soldaten ruimte krijgt bij ‘Pauw’ (een paar dagen na de Dodenherdenking) en dat zijn boeken worden gepubliceerd bij een Nederlandse uitgeverij, dan het een van ‘hen’ zijn, in Transvaal.
Den Haag Centraal, 12 mei 2016

Middagje bij IKEA

Ik stond in het IKEA-restaurant in de rij om de gemakkelijke warme lunch te betalen. Mijn man merkte op dat een punt van mijn vest in het bordje met satésaus lag, waarop ik me omdraaide om te kijken. Prompt veegde ik met het vest een van de satéstokjes van het karretje: pats, op de grond!
Ik was duidelijk op iets anders geconcentreerd, merkte mijn man weer op.
Helemaal waar. Ik luisterde aandachtig naar het gesprek van de twee mensen voor mij, man en vrouw, met de caissière. Ze hadden hun portemonnee thuis laten liggen, constateerde de vrouw ter plekke. Of ze dus het dienblad met frietjes, salade en sateetjes bij de caissière konden laten staan? Ze konden het namelijk niet betalen.
Mijn maag knorde van de honger. Hun magen misschien ook, dacht ik. En daarom rende ik hen achterna, ik hoorde mijn man nog net zeggen dat ik bijna nog een sateetje van het bord veegde met mijn vest. ‘Mevrouw! Mevrouw!’
Ze draaide zich om. ‘Ik hoorde dat u uw portemonnee bent vergeten. Maar ik wil graag voor u betalen.’ En, omdat haar wenkbrauwen duidelijk moeite hadden met mijn voorstel, voegde ik er snel aan toe, ter geruststelling: ‘Het is immers maar een lunch!’ De man fronste nu ook zijn voorhoofd. Een fractie van een seconde speelde ik met de gedachte om hun te vragen of ze interesse hadden voor die reis naar Mars, een enkeltje, geen retour dus, in 2025. Ik denk dat mijn tweede voorstel (dat ik niet uitsprak) makkelijker te overwegen was geweest.
De man stond al bij de lift. De vrouw mompelde iets in de trant van dat ze naar huis gingen om hun portemonnee halen. ‘Maar jullie eten wordt koud’, zei ik glimlachend.
‘Het onze ook’, siste mijn man achter me.
Ik trok me terug, we betaalden het overgebleven deel van onze sateetjes en gingen een tafel zoeken.
‘Het was geen huwelijksaanzoek’, zei ik tegen mijn man. ‘En toch wees ze me af.’
Mijn man gaf geen antwoord, hij was bezig om de laatste saté in zijn mond te verwarmen, voordat die naar zijn maag ging. Maar in zulke gevallen is het feit dat hij een Nederlander is essentieel voor mijn antropologisch onderzoek. ‘Waarom denk je dat ze mij afwezen?’, vroeg ik, half retorisch. Retorische vragen vindt mijn man altijd het leukst.
‘Niet mee bemoeien,’ zei hij half cryptisch.
Ik keek hem aan om hem te doorgronden.
‘Met jou niet?’
‘Met hen niet.’
Ik knikte, niet overtuigd. Ik ben een bemoeial; wie mij kent, weet dat.
‘Betekende hun houding dat?’, vroeg ik aan de niet-onpartijdige Nederlandse jury, die zijn laatste vijf frietjes voor mij bewaarde.
‘Ja.’
‘Oké.’
Rustig kauwde ik op die vijf onverwachte frietjes, cadeau van mijn man.
‘En waarom dat?’
‘Genoeg gepraat voor een dag,’ zei mijn man in gedachten, maar ik hoorde het.
Toch heb ik voor mezelf een lijstje gemaakt met wat het ‘nee’ van die twee mensen zou kunnen betekenen:
1. Nee, we wonen vlak achter de IKEA, we halen onze portemonnee en zijn terug voordat het eten koud is.
2. Nee, het is maar eten, geen bloedtransfusie. We eten thuis. We hebben genoeg eten in huis.
3. Nee, dit is Nederland, bemoei je met je eigen zaken.
Als we zouden loten, zou de laatste variant winnen, zou mijn man zeggen. En, zegt hij, die expert in vlekken is: mijn vest is verpest, vlekken van satésaus zijn de moeilijkste.
Toch was het een leuke middag bij het meubelwarenhuis. Een baby in zijn kinderwagen lachte naar me, lang en met geluid, zomaar. Tot twee keer toe zelfs.
Den Haag Centraal, 6 mei 2016

I have a dream
Geen kinderen met dikke, opgeblazen buiken van de honger. Geen stervend kind dat door de woestijn kruipt, onder de volle zon, bewaakt door gieren, die wachten tot het lichaampje niet meer beweegt. Geen dode kinderen op stranden of in boten. Geen kinderen in oorlogen, geen verstoten kinderen, geen verkrachte kinderen, geen geslagen kinderen, geen kinderen zonder liefde.
Geen verkrachte vrouw. Geen door zes mannen in een bus, tot haar organen uit haar lichaam puilen, verkrachte vrouw. Geen enkele seksslavin, geen aangerande vrouw, geen vrouw die haar lichaam haat omdat het niet van haar is of was.
Geen doden in politieke gevangenissen. Geen politieke gevangenissen, geen martelingen, geen dictatuur, geen haat.
Geen buurvrouw die ‘ga terug naar je land!’ roept. Geen politicus die het met die buurvrouw eens is.
Geen ‘Ik ben Roemeense’ – ‘Geeft niets, hoor!’.
Geen analfabeten. Geen zelfmoord bij Nederlandse schrijvers.
Geen onaardige schoonmoeders. Optioneel: geen schoonmoeders.
Geen ‘Hebben jullie wc’s in Roemenië?’ – ‘Nee, voor een wc ben ik naar Nederland gekomen.’
Geen vervolgde cabaretiers. Geen nieuw imperium, alleen mensen. Geen vermoorde journalisten. Geen geruïneerde planeet. Geen corruptie, geen fraude.
Geen trauma’s die je niet verwerken kunt.
Geen dogma, maar HOOP. Veel hoop.
Hoop. Hoop. Hoop.
Maak me wakker als deze wereld klaar is.
Bijdrage aan de rubriek “I have a dream” van het programma De Nieuwe Wereld (NPO2), 1 mei 2016

Onze buren
Ik ben altijd al gecharmeerd geweest van bijna alles wat Vlaams is. Al is het maar, omdat Vlamingen antwoord kunnen geven op een vraag in het Frans. Vlamingen lezen Guy de Maupassant en – last but not least – kijken anders, van dichterbij, naar Oost-Europa.
Voor alle duidelijkheid: ik ben Nederlander, zeker volgens mijn paspoort. Ik houd van de plek waar mijn gezin woont. En in het hotel in Antwerpen keek ik naar Nederlandse zenders, hoewel mijn dochter en ik thuis, in Den Haag, wel naar Mega Mindy keken.
Van een stapel in het Nederlands geschreven boeken zou ik zeker, naast mijn favoriete Nederlandse schrijvers, Tom Lanoye kiezen. Of David Van Reybrouck.
Ik voel me ook prettig in het gezelschap van Vlamingen, ze spreken Nederlands met een accent, zoals ik (mij wordt vaak gevraagd of ik een Française of een Belgische ben) en ze weten wie Tzvetan Todorov is. Een Nederlander leest meer Anglo-Amerikaanse literatuur, nou, ja, en Houellebecq. Maar niet Choderlos de Laclos, bijvoorbeeld, of Gide of Marguerite Yourcenar. Toch delen ze, de Nederlanders en de Vlamingen, dezelfde taal. Vlaamse schrijvers en dichters winnen grote Nederlandse prijzen en zijn hier soms bekender dan in België. Veel van de Vlaamse schrijvers zitten bij een Nederlandse uitgever. Het Groot dictee der Nederlandse taal wordt vaak door een Vlaming gewonnen. Hoe dat kan? ‘Ze zijn Vlaams, he!’ kreeg ik te horen toen ik ernaar vroeg.
En toch, als je bent ingeburgerd in Nederland, ken je ook wat Belgenmoppen en, wees niet bang, dat is wél politiek correct. Het hoort bij de inburgering.
David van Reybrouck schreef dit jaar het Boekenweekessay en een week lang was hij, naast de Nederlandse Esther Gerritsen, het gezicht van de Nederlandse Boekenweek. Na afloop schreef hij voor zijn Belgische Facebookvrienden op zijn Facebookpagina dat wat de Boekenbeurs voor Vlaanderen is, de Boekenweek voor Nederland is. Voor de duidelijkheid.
Zijn Nederland en België zoals Amerika en Engeland? Ik zat pas in Den Haag met een Vlaamse collega en een Nederlandse collega in een Thais restaurant, toen ik deze vraag wou stellen. Maar de Nederlander was me voor: Hebben jullie in Brussel ook Thaise restaurants?
Mijn Belgische collega mompelde beleefd iets, onduidelijk. Ik, minder beleefd, maakte er grappen over. Maar eigenlijk wou ik mijn Nederlandse collega direct vragen: waarom denken wij Nederlanders, in het algemeen, dat de beschaving bij ons begint?
Waarom doen we, in het algemeen, alsof we meer willen weten over Perzische tapijten of Syrische gerechten, terwijl we in Den Haag met iemand uit Gent in het Engels spreken?
Een niet-Nederlandse vriendin van mij, een echte globetrotter die zaken heeft in verschillende landen en een duur appartement in een goede buurt in Den Haag, kreeg van haar Nederlandse buurman te horen dat ze niet in het juiste deel van Den haag woont. Om precies te zijn: dat ze in het deel met buitenlanders hoort te wonen. Mijn vorige buurvrouw groette mij ook, een paar jaar geleden, met de wens dat ik terug naar mijn vaderland zou gaan. Ik, minder globetrotter dan mijn vriendin, schakelde de politie in.
Ook degenen die menen dat het hun niet kan schelen of Europa geïslamiseerd wordt of niet, weten niets over Perzische tapijten of Bulgaarse komkommers. Ze zijn zo internationaal, maar zouden voor geen goud hun plekje hier willen ruilen met een Chinees of Bulgaar. We zijn heel open, onze ramen hebben geen gordijnen, maar we weten niet wie tegenover ons of zelfs naast ons woont. En zolang zij ons met rust laten, kan dat ons ook niets schelen. Thailand is voor een Nederlander vaak dichterbij dan Bulgarije. We kennen onze buren niet, we staan open voor nieuwe culturen en getraumatiseerde volken, maar degene die onze Zwarte Piet minder wil schminken heeft direct met ons te maken. Ik huilde onlangs tranen met tuiten in een drukke hal in een ziekenhuis, ik maakte rare geluiden en kon niet ophouden en ik huilde niet zachtjes (sorry, niets aan de hand, ik ben oké) en er was niemand die me vroeg of ik hulp nodig had of een servetje om mijn met snot vermengde tranen te stoppen. Het viel me op.
Niet alles is politiek. Buiten de politiek zijn we allemaal mensen. Hoeveel van ons zijn echt geïnteresseerd in het verhaal van een vreemde? We zijn maar mensen, mensen die moppen over de Belgen maken en doen alsof we alles willen weten over de burgeroorlog in Birma.
Den Haag Centraal, 7 april 2016

Boekenbal
Ik was in het buitenland toen ik werd gebeld dat ik mocht. “Ik mag!” riep ik in het Nederlands uit, maar niemand verstond wat ik riep. Niet door een gebrek aan kennis van de Nederlandse taal, maar vanwege de luide muziek in het restaurant.
Enfin, ik mocht. Wat ik mocht? Naar het Boekenbal.
Donderdagavond terug in Nederland. Vrijdag zit ik, na een dag werken, opgetut (niet te weinig? niet te sober?) in de trein: voor het eerst naar het Boekenbal.
In de rij, voor de Stadsschouwburg herkent een collega mij niet. “Door je nieuwe haar,” zegt hij. “Ik heb mijn pruik thuisgelaten,” antwoord ik.
Binnen mag ik op de foto en mag ik ook signeren in het Grote Boek. De fotograaf neemt een foto van mij, just in case ik een celebrity ben. Beter te veel flitsen dan te veel missen. Mijn naam schrijf ik heel duidelijk, voor later.
We krijgen een glas prosecco.
En dan begint het. “Hoi,” “Hallo,” “Hé, wat een verassing!” Mensen die ik alleen van Facebook ken, PR, PR, PR, ik had geen idee dat een uitgeverij zoveel PR-mensen heeft, veel meer dan schrijvers, bedenk ik, met zoveel PR krijgt Nederland zeker een Nobelprijs!
Schrijvers met hun echtgenotes. De echtgenotes gaan af een toe een glas water halen.
Één schrijfster met haar echtgenoot, ze trekt hem door de mensenmassa heen, ze lijken twee verliefden die ontsnappen aan de wereld. Nee, zeker geen Heleen van Royen.
Je bewegen is niet gemakkelijk. Mijn communistische DNA begrijpt er niets van: valt er iets te krijgen in zulke rijen? Brood, eieren, sinaasappels, spijkers?
Boven. Twee trappen op en halverwege de derde wachten, tot de literaire crème de la literaire crème nog een stap naar voren kan, ze bewegen als een enorme krokodil en de goud- en zilverkleurige jurken doen me ook aan de huid van een krokodil denken. Ik krijg bijna geen adem, maar dat is een detail, je bent er en je laat je zien. “Dat was lang geleden, ik heb je gemist.”
Er wordt flink gemorst. Op mijn zwarte jurk zie je de vlekken van rode en witte wijn niet (van anderen, zelf houd ik het bij prosecco), maar ik voel de nattigheid. Niet te geloven dat ik me zorgen maakte om mijn kapotte panty. Niemand kan immers mijn benen zien, we vormen allemaal één lichaam, we zijn allemaal hoofden, genaaid op de gevoelige huid van de Nederlandse literatuur. Trofeeën na zoveel (persoonlijke) oorlogen.
De mooiste jurken zitten boven in de zaal. “Een Great Gatsby-gelegenheid,” zeg ik. “Marlène Dietrich,” word ik gecorrigeerd. Of course, Duitsland, het thema van de Boekenweek.
Schrijvers zijn ook net kinderen, bedenk ik, en het boekenbal is een speeltuin waar ze een paar uur met elkaar mogen spelen. Iedereen happy, geen geklaag.
Klagen over het bal doet meestal degene die geen uitnodiging krijgt.
Schrijven over het bal doet degene die er voor het eerst is. Zoals ik.
De rest die er is en hoort te zijn, geniet gewoon en morst wat.
Den Haag Centraal, 17 maart 2016

 

Nederland boeit me nog steeds

Tien jaar woon ik nu al in Nederland en het land boeit me nog steeds. Dat ik een hoge opleiding heb genoten of dat ik een graad in de literatuur heb, heeft het dorpsmeisje in mij niet kunnen veranderen.

Waar zal ik beginnen? Tien jaar geleden kwam ik hier in contact met een generatie vrouwen die bewust geen kinderen wou ‘nemen.’ Niet vanwege genetische problemen of omdat het leven zo loopt dat je de juiste man niet vindt, dat je niet durft, et cetera. Nee, gewoon omdat het die vrouwen beter leek: geen kinderen. Mooi als je zo goed weet wat je wilt! Ik was toen een jaar of dertig, net moeder geworden en zat midden in een postnatale depressie. Ik had nog nooit eerder iemand ontmoet die zo’n bewuste keuze maakte: gelukkig getrouwd en zich volledig gestort op het genieten van het leven. In mijn geboorteland Roemenië was je min of meer een paria als je er zo’n levensmotto, ‘volop genieten’, op na hield. Het heeft dan ook even geduurd tot ik deze nieuwe categorie een plek kon geven naast de vrouwen die ik kende, allemaal moeders of ik-zou-graag-moeder-willen-wordenvrouwen. Maar Nederland had nog meer verrassingen voor mij in petto.

Mensen die ‘uit de kerk stappen’ was mijn nieuwe verassing in Den Haag. Het meisje dat alleen was opgegroeid, eerst in een internaat en daarna in gehuurde kamers, steevast in slechte buurten, met alleen het gebed als steun, had weer moeite met Nederland. Want ik weet niet of God bestaat, maar het geloof had mij wel steun en hoop gegeven. Daarom geloof ik in Alles. En ik geloof ook in mensen die in Alles geloven. Ik grapte tegen vrienden die uit de kerk gestapt waren: “Daarom is jullie humor zo bitter, want jullie geloven niet meer.” Nederland is niet in nood, zoals Roemenië was, dus waarvoor zou je ook bidden? ‘Laat me niet doodgaan van de honger’? Of: ‘Breng de Securitate-agent die mij vervolgt op een beter idee’? Al die Roemenen in de politieke gevangenissen hebben tijdens de dictatuur prachtige christelijke poëzie geschreven, maar in Nederland is een kamer in de gevangenis zelfs wat beter dan een in een B&B. Nee, Nederland, in het algemeen, hoefde zich niet tot God te richten, eerder tot een of andere instantie waar in plaats van geloof formulieren worden gebruikt.

Mijn derde fascinatiegolf begon nog niet zo lang geleden. Een nieuwe voorstelling van de liefde: de monogamie gezien als een drama. Dat de traditionele kaders van het huwelijk zijn verdwenen, is geen verassing. Samenwonen is immers zo’n mooie manier van officieel niet getrouwd zijn, maar feitelijk bijna wel. Maar dat we freelancers in de liefde zijn en dat je meerdere minnaars neemt en investeert in iedereen, dat lijkt de nieuwe trend die naar mijn gevoel opvallend weinig stof deed opwaaien. ‘We zijn een soort freelancers in de liefde, vrij, maar voortdurend gestrest, we weten helemaal niet hoe het moet,’ schreef Simone van Saarloos in haar pas verschenen boek. Ik moet haar gelijk geven: je weet nooit hoe het moet. Daarom strandde mijn huwelijk ook. Omdat we niet wisten hoe het moest. ‘Een succesvol freelancer is een polygame lover die in iedere geliefde investeert, altijd vol overgave.’ Best creepy, als ik de woorden van mijn dochter mag gebruiken. De volgelingen van de nieuwe stroming komen uit gebroken gezinnen en gaan uit van de statistieken, die zeggen dat vier op de tien huwelijken stranden.

Ik ben niet bij mijn ouders opgegroeid en het was mijn grote droom om een gezin te hebben, hoewel ik me als kind en ook lang daarna altijd heb gezien als een single die nooit zou trouwen en misschien wel een kind in haar eentje zou ‘nemen’. Tot ik de liefde ontmoette. En als híj mij niet had gevraagd, had ík hem wel gevraagd om met mij, voor altijd, you know… Onze droom bleek echter te groot (we wisten niet hoe het moest) en na zeven jaar huwelijk scheidden we. En zo hebben we ongeveer een jaar apart gewoond om vervolgens weer te gaan samenwonen. Eerst met een reservehuis, just in case. En sinds twee jaar in één huis. En nu, nu gaan we weer trouwen. Ik trouw voor de tweede keer met dezelfde man. We gebruiken dezelfde ringen, van de eerste trouwerij. De gemeente noemt het een reparatiehuwelijk, wat ik trouwens best schattig vind, want, inderdaad, we werken al jaren aan de ‘reparatie’. Of we iets hebben geleerd van de tijd van voor de reparatie of dat we dezelfde fouten zullen maken? Ik weet het niet, maar perfect zal het nooit zijn. Perfect is het immers nergens. De eerste keer was het alsof iemand ons had ingeschreven voor een balletwedstrijd, terwijl wij alleen de polka beheersten. Maar ditmaal geen ballet. Alleen polka.

Wat ik eigenlijk zeggen wil is dat ik denk dat als je gaat ‘investeren’ in meerdere relaties tegelijk, je weliswaar – misschien – minder ruzies en geen scheiding hebt, maar je zoveel gevoelens en mijlpalen in je leven mist! En natuurlijk kun je zeggen dat je mijn mijlpalen best kunt missen. Maar gevoelens niet. En hoe doe je het met de kinderen? Geen kinderen dan? Is dat het toekomstige Nederland? Geen kinderen, geen geloof, geen monogamie?

Best creepy.

Den Haag Centraal, 10 maart 2016

 

Europa is geen Titanic

Het Westen is verdeeld. In tweeën lijkt het: voor (het opnemen van) vluchtelingen en ertegen. Nederland doet ook mee en deelt zichzelf in tweeën: voor ‘Keulen’ en na ‘Keulen’. Er is geen instantie die een eenduidig antwoord geeft op de vragen die de kranten stellen: Zwijgt de politie? Worden er dingen onder de pet gehouden? Is ‘Keulen’ inderdaad ook in andere steden gebeurd? Zeker? Niets is zeker. Wie zijn die tweehonderd vrouwen die aangifte hebben gedaan? Driehonderd? Ruim duizend? Zeker?! Niets is zeker.
Vrienden van mij (en meer dan twee) zeggen dat ze, als het zó doorgaat en Europa drastisch gaat veranderen, gaan emigreren. Waarnaartoe? Naar Canada, fluisterde een vriendin me in het oor. Naar Hongarije, bijvoorbeeld, zei een andere vriend. Een huis heeft hij er al. Maar gaat het dan zo slecht hier? En is die vriend van mij die de helft van zijn tijd in Hongarije doorbrengt wel helemaal objectief? Kun je nog objectief zijn? Je hoeft de kranten er niet eens op na te slaan om te begrijpen dat Oost-Europa anders naar de refugiés kijkt dan het Westen. Roemenië incluis.
En als je niet vergeten bent (hoe zou je dat kunnen vergeten?) dat Oost-Europa zelf niet rijk is en dat de wonden van een verschrikkelijke geschiedenis nog open zijn, dan begrijp je best waarom Oost-Europa geen migranten wil. De vriend die in Oost-Europa wil blijven wonen als Europa ‘door moslims wordt overgenomen’ is geboren in het Westen en heeft het communisme dus niet meegemaakt. Ook de honger niet en, bovenal, de angst niet. De angst die na Keulen over het Westen heerste (‘ze komen onze vrouwen verkrachten, ze maken ons kapot’) wil mijn vriend niet meemaken. Maar ik ben in Roemenië geboren en heb de angst nog sneller geleerd dan het alfabet. En het gaat er bij mij niet in dat een samenleving zoals de Westerse maatschappij (of het systeem) – die mijn leven gemakkelijker heeft gemaakt dan het in een communistisch of ex-communistisch systeem was – kapot zou gaan aan… Ja, aan wat eigenlijk? Voorlopig vooral aan veel angst. Want duidelijk is niemand.
In Hongarije en Roemenië is het eten zeker smaakvoller dan in Nederland. Over Canada weet ik weinig. En de bossen, heuvels en bergen in Hongarije en Roemenië zijn mooi en oeroud. Maar ik heb geen zin (meer) om urenlang in een rij te staan om de maandelijkse elektriciteitsrekening of de belasting te betalen. Om maar een praktisch voorbeeld te noemen. Dat Oost-Europa geen migranten wil begrijp ik. Je geeft immers geen feest met honderden gasten als je koelkast bijna leeg is, toch?
We weten niet hoe het Westen over twintig jaar zal zijn. Ongetwijfeld veranderd. Maar een Titanic is Europa niet. Europa is een veilige plek, waar onze geschiedenis nog te herleiden is, een plek waar we al pakweg zeventig jaar geen honger meer hebben meegemaakt, waar we kansen krijgen om met ons leven iets moois te doen en waar wij onze kinderen groot mogen brengen! Waarom zou je dat veranderen? Omdat andere mensen (van andere culturen)… hetzelfde willen?
Ik geloof niet in de islamisering van Europa, maar misschien ben ik naïef. Hoe zou dat kunnen gebeuren? Neem nou Den Haag. Dat de Hagenaren die de afgelopen decennia uit de christelijke kerk zijn uitgestapt, nu ineens moslim worden?
De Azteekse civilisatie kunnen we niet terughalen. De beroemde Griekse democratie zit ook onder de ruïnes in Athene. Evenmin komen de Soemeriërs met hun superbeschaving terug. Wat we hebben is Europa, hypocriet of niet. En zolang een meteoriet ons niet tot stof reduceert, blijf ik in ons Europa – van allemaal. Wat mij betreft in Den Haag.
Den Haag Centraal, 28 januari 2016

 

Blog 2015

Een jaar om te leren loslaten
2015 was een moeilijk jaar.
Een jaar dat veel dingen in mijn leven duidelijker heeft gemaakt. Maar als dingen duidelijker worden, betekent dat niet automatisch dat ze ook makkelijker zijn.
Een jaar met veel gebeurtenissen. Voor de schrijver die ik ben was dit een beter jaar. Ik schrijf weer poëzie; mijn laatste roman, goed ontvangen in Nederland, verschijnt begin 2016 in het Roemeens. In dezelfde mate koester ik het staan op het podium en mijn eenzaamheid.
Het heden vergelijk ik altijd met een kleine gebeurtenis van een paar jaar geleden, toen ik in Den Haag nog een verse buitenlander was. Ik stond te kletsen met een groep vrouwen. Eigenlijk praatte ik niet, ik luisterde. Ik was de enige niet-Nederlandse en tijdens het gesprek (hun gesprek) ervoer ik dat als zwaar. Elk van de vrouwen vertelde wat ze vróéger altijd at. Vrijdags allemaal erwtensoep, zo leek het wel. Tot mijn dertiende ben ik min of meer opgegroeid in een fabriek met tweehonderd vrouwen, waar alleen de directeur een man was, en na mijn dertiende in een internaat met tweehonderd meisjes, alleen maar meisjes. Onder vrouwen voel ik me meteen goed, dacht ik dan ook. Maar niemand was benieuwd naar míjn vrijdagse etensgewoontes en ik vroeg me af of ze soms allemaal hadden geraden dat mijn eigen verhaal, inderdaad, over beschimmeld brood met mosterd ging. Ik wilde hun gezelligheid en verhalen over erwtensoep met spek ook niet bederven met mijn verhaal over het internaat, maar iets zeggen wilde ik wel heel graag. Maar de vrouwen kletsten verder en tot op de dag van vandaag herinner ik me nog wie vrijdags wat voor spek en roggebrood at. En ik bestond niet, concludeerde ik. Niemand vroeg mij immers iets. En zonder dat iemand iets merkte verliet ik de gezellige groep en ging naar de wc. Om te huilen.
‘Dan ben je een beetje dom’, zou je kunnen zeggen. Terecht, want ik had geen stem toen. En dat deed ontzettend pijn.
Inmiddels heb ik mijn stem gevonden. En er zijn mensen die graag naar mijn verhalen willen luisteren. Nederlanders en Roemenen. En dit jaar kreeg ik meer dan ooit het gevoel dat ik ook ergens bij hoor.
Ik bevind me, zoals Dante zei, ‘nel mezzo del cammin di (nostra) vita’. Toch heb ik, in deze helft van mijn leven, niet veel geleerd. Wel veel beleefd. Maar wat heb ik daarvan geleerd? Moeilijke stof, het leven, het valt niet mee om ervan te leren.
Ik heb een dochter van bijna dertien en ik heb dit jaar een mislukte ivf gehad. Een mislukte droom om nog een kind te krijgen. En hoe verwerk je dat? Vannacht droomde ik dat me werd gevraagd: ‘Hoeveel kinderen heb je?’ en dat ik zei: ‘Eén, mijn dochter’, waarop een stemmetje riep: ‘En ik dan, ben je mij vergeten?’ Goede start om je dag te beginnen!
Het was een jaar van gedwongen ‘leren loslaten’. Een moeder van een kind op de basisschool is iets anders dan een moeder van een kind op de middelbare school. Want ‘we’ zitten nu op de middelbare. Alsof je van de auto als vervoermiddel op een vliegtuig overstapt.
Loslaten. Dit is voor mij het woord van 2015. Het irritantste. Af en toe, dit jaar, wanneer het leven rustiger leek, las ik verhalen over pleegkinderen: wie weet, misschien zouden we de rust vinden om liefde te geven aan een kind dat een gezin zoekt. Ik las ook dat zich in Nederland vijfduizend gezinnen hebben aangemeld voor pleegkinderen. Dan sta je versteld en bewonder je dit land. Waarom zou iemand voor ons kiezen?
Het leven was dit jaar een carrousel.
Dromen loslaten, kinderen loslaten, je vertrouwde beeld van de wereld loslaten.
Want de wereld verandert. 2015 is het jaar dat velen van ons beseft hebben dat de wereld drastisch gaat veranderen. Zoals de continenten duizenden miljoenen jaren geleden van ligging veranderd zijn, zijn nu de civilisaties in beweging, iets wat een geheel andere wereld tot gevolg hebben. Ik ben weer bij het begin, ooit zal ik mijn kleinkinderen misschien vertellen hoe het oude Europa in elkaar stak.
Wat moet je in het leven? Ik ben dit jaar geen beter mens geworden.
Wel bewuster.
Ook van het feit dat ik, als ik door wil, veel dingen zal moeten loslaten. ‘Loslaten’.
Voor 2016 heb ik al een favoriete uitdrukking: ‘Roeien met de riemen die we hebben’.
Dit is mijn gedwongen motto voor 2016.
Den Haag Centraal, 18 december 2015

 

Twee vluchtelingen in Roemenië

Polen accepteert geen vluchtelingen meer, Hongarije bouwt een hoog hek tegen vluchtelingen en Roemenië… ja, wat doet Roemenië precies?
Internationale kranten menen dat Roemenië openstaat voor vluchtelingen, maar in feite is die boodschap alleen hoorbaar in de toespraken van Roemeense politici. De Roemeense media tonen namelijk een ander beeld.
Honderden jaren lang viel het huidige Roemenië onder het Ottomaanse Rijk en dat deel van de Roemeense geschiedenis verklaart de afkeer voor de vluchtelingen al ten dele. Roemenen zijn bovendien gelovige mensen en hoewel het imago van de Roemeense orthodoxe kerk momenteel niet best is, is het geloof nog steeds belangrijk en ziet men de islam als een bedreiging. Net als de Fransen stemmen de Roemenen ervoor om kruizen uit schoollokalen te weren, maar ze doen dat om een andere reden dan de Fransen. En de bevolking is ook faliekant tegen de bouw in hun land van de grootste moskee van Europa.
Niemand kan de beelden wissen uit het geheugen van het kind dat ik was: de beelden van de Ottomaanse invasie zoals die in onze schoolboeken werd beschreven: het land verwoest, moeders die met hun kinderen in verlaten waterputten springen. En dat is, zeggen de documenten, waargebeurd en niet alleen in het hoofd van een of andere politicus die drie jaar geleden met een spandoek naar de Roemeense ambassade in Den Haag ging om de Roemeense invasie in Nederland te stoppen. Ik werd toen door een Nederlandse journalist gebeld, een dag voor kerst; hij wilde tips voor een overlevingsstrategie omdat hij van plan was om in zijn eentje, met zijn recorder, de Roemeense invasie tegen te gaan houden! En waar kun je een invasie met succes bestrijden? Juist ja, bij de invasiemacht thuis! Vandaar dat die Nederlandse journalist naar Roemenië ging, om bij de poort van Roemenië ‘Halt!’ te roepen. Ik gaf hem een aantal tips, ik heette hem welkom in het land dat ik zelf had achtergelaten en vergat tussen al die tips niet te vermelden hoe mooi de sneeuw in Roemenië met kerst kan zijn! We spraken af dat als zijn missie zou slagen en hij heelhuids terug zou keren, we een keer samen koffie zouden gaan drinken. Maar ik heb nooit meer iets van hem gehoord, misschien zijn alle lekkernijen die Roemenen met Kerst serveren, hem wel fataal geworden!
Enfin, de Roemeense invasie in Nederland leek een spook en tegenwoordig concentreren we ons meer – net als dezelfde politici van drie jaar geleden – op andere invasies, die… reëler lijken te zijn. Het zou echter niet correct zijn om te zeggen dat alleen Nederlanders de invasies vrezen. Nee, de Roemenen zelf zitten niet op vluchtelingen te wachten. Maar ze hoeven ook niet veel te vrezen, want Roemenië ligt nu eenmaal buiten de route naar het Westerse mekka: Duitsland, en de vluchtelingen trekken door de buurlanden Servië en Hongarije. Zo kan Roemenië zich ongestoord bezig blijven houden met de nooit saaie binnenlandse politiek. Dat dacht ik tenminste, tot ik een maand geleden begreep dat de Roemeense afkeer voor vluchtelingen eigenlijk wederzijds is. Want wat gebeurde er een maand geleden? Twee vluchtelingen belandden per ongeluk in Roemenië. En nog voordat de Roemeense politici konden gaan genieten van het nu duidelijk geworden feit dat Roemenië ook meetelt in de EU, hoorde ik dat alles slechts een misverstand was, dat die twee door de politici zo lang verwachte Afghaanse vluchtelingen per ongeluk in Roemenië waren beland, in een dorpje bij de grens tussen Hongarije en Roemenië. Ze bevonden zich welteverstaan drie meter op Roemeens grondgebied. Maar toen de twee Afghanen in kwestie begrepen dat ze in Roemenië waren beland, begonnen ze… te huilen. Begrijpelijk als je vluchteling bent en naar Duitsland moet! Om hun tegemoet te komen, stuurden de Roemenen hen terug naar Hongarije en werden ze op de goede route naar Duitsland gezet.
Dat de Roemeense grenspolitie nog steeds ‘ontvangstoefeningen’ houdt bij de grens met Servië – voor het geval dat – zegt niet veel over de Roemenen zelf. Wel over de Roemeense politiek, die de echo van Europa eerder hoort dan de kreun van het eigen volk.
Den Haag Centraal, 20 november 2015

 

Beste mede-Nederlander,
In mijn tweede land, Roemenië, het land waar ik ben geboren, vindt bijna een (nieuwe) revolutie plaats.
En daarbij gaat het niet over vluchtelingen en ook niet over skimmers. Het gaat over jonge mensen die in Europa willen leven, juist omdat ze in Europa zijn geboren!
Het gaat over inmiddels 39 jonge mensen die de dood vonden door een brand in een club in Boekarest enkele dagen geleden; het gaat over hun dromen, idealen, over de levens die afgebroken zijn.
Het gaat ook over corruptie, over de slechte controle in de bouw, over het niet bestaan van veiligheidsprocedures in geval van calamiteiten.
Het gaat over het feit dat Roemenië niet nóg een keer wil horen dat de schuldigen aan een tragedie die had kunnen worden voorkomen, de doden zijn.
Het gaat over het plagiaat van de (ex-)premier, het misbruik door de minister van Binnenlandse Zaken, over incompetentie, het gaat over dossiers van de mijnwerkersterreur die zoek zijn. De premier is nu opgestapt, maar de hele politieke klasse dient te veranderen. President Johannis reageert op zijn Facebook-pagina, Roemenië wil meer dan dat. Het gaat niet meer om een club, het gaat om heel Roemenië.
Daarom, om al deze redenen, is de brand in de club Colectiv in Boekarest een verhaal van een andere orde dan de cafébrand in Volendam.
Het is de generatie van de ouders van de slachtoffers van de brand die de Revolutie van 1989 heeft gepleegd. En nu protesteren de vrienden van hun kinderen, de vrienden van de doden, in de straten, overal in Roemenië. Ik zag een spandoek dat werd gedragen door een wat oudere man, en daarop stond: “Vergeef ons dat we 26 jaar lang fout zaten. Alleen jullie kunnen de corruptie overwinnen! We zijn trots op jullie!?Getekend: mama en papa”. “Wij vertrekken niet zolang jullie niet vertrekken”, scandeerden 32.000?mensen voor het parlement. Zesduizend demonstranten hadden zich via Facebook aangemeld, er kwamen er 32.000. Duizend man voor elke dode in de brand.

Dit alles gebeurt niet ver van hier, niet op een ander continent, maar in Europa, op bijna drie uur vliegen, en dat als de piloot de langste route neemt. Ik las in een van de grootste Nederlandse kranten dat in Roemenië ‘de president’ is opgestapt en ik kreeg een beetje het gevoel dat Nederland een bril nodig heeft omdat Nederland verziend is. We leven nu 26 jaar na de val van de Muur en we kunnen niet meer zeggen dat we vanwege het IJzeren Gordijn niet wisten of de mensen in Oost-Europa wel een wc hadden.

 

PS: De laatste twee doden vielen vanochtend, hier, in Nederland. Ze zouden in Rotterdam worden behandeld, maar hun hart begaf het na de landing.
7 november 2015

Generaties

In de geschiedenis van de literatuur geldt Albert Thibaudet als degene die de notie ‘generatie’ heeft geïntroduceerd. Op school leerde ik (in mijn land van herkomst) pas later over generaties, aanvankelijk alleen over eeuwen: de Middeleeuwen, de Gouden Eeuw…
Generaties. Wanneer wordt een generatie zich echt bewust van zijn identiteit? Heeft elke generatie een canon? Is een literaire generatie tegelijk ook een biologische generatie? Literair gezien kan een eeuw vijf generaties tellen, maar biologisch – in de moderne tijd althans – maar drie. Wanneer spreek je eigenlijk over een generatie? En wat voel je als je zegt ‘mijn generatie’? In het Nederlands lijkt het woord ‘generatie’ zo beladen te zijn. Soms begrijp je echt niet waarom. Na het lezen van het Babyboomboek van Ronald Havenaar (Uitgeverij Van Oorschot, 2015) heb ik het gevoel dat ik wel een werkboek in mijn hand heb, maar dat de theorie ontbreekt. Alsof je moet rouwen zonder lijk. Van alles wat ik heb gelezen over generaties, kan ik mij nog het meest vinden in wat Gerrit Komrij erover schrijft. ‘Ik ben in de steek gelaten,’ schrijft Komrij in Morgen heten we allemaal Ali. ‘Ik ben verweesd. Ik sta in de kou. Al die pathetische sentimenten loeien door me heen als ik aan mijn leeftijdgenoten denk. Ik kan begrip opbrengen voor ouden van dagen, kijk verterend naar kinderen – alleen mijn eigen generatie is me vreemd.’
We weten dat de geschiedenis de literatuur beïnvloedt en niet andersom, een enkele uitzondering daargelaten.* Maar de literatuur kan een min of meer directe weerspiegeling van de geschiedenis zijn en is dat ook dikwijls. Maar welke invloed heeft de geschiedenis op de (literaire of lezende of beide) generaties? ‘Om een mens te kunnen begrijpen is het nodig te weten wat hij tijdens het decennium na zijn achttiende levensjaar heeft meegemaakt. (…) Als onder “meegemaakt” ook wordt verstaan “gelezen”, dan geldt voor de generatiegenoten die tijdens de eerste tien jaar na de oorlog zijn geboren, dat ze tussen beginjaren zestig en begin jaren tachtig, dat wil zeggen tussen hun achttiende en achtentwintigste levensjaar, de boeken lazen die belangrijk waren voor hun vorming,’ schrijft Havenaar in zijn boek. Met andere woorden: ‘Zeg mij wat je leest (las) en ik zeg jou wie je bent!’ Toch zegt Havenaar zelf ‘om een mens te kunnen begrijpen’, en niet ‘een generatie’.
Een mooi project, een emotioneel gebaar. De energie van de schrijver voel je als lezer gelijk. Je wilt weten ‘wat ze lazen, wat hen vormde, hoe ze dachten.’ En zo maak je een literaire reis van Jan Wolkers’ Terug naar Oegstgeest (1965) tot Jeroen Brouwers’ Bezonken rood (1981). Een mooie reis. Samen met de auteur heb ik hem in een dag gemaakt. Mooie uitstapjes, naar oorden waar ik later ongetwijfeld terug zal komen. Heel interessant voor iemand zoals ik, die de eerste dertig jaar van zijn leven in een ander land en in een andere literatuur heeft gewoond.
En toch. Na het lezen van het boek bedacht ik nog eens wat een vreemd verschijnsel literatuur is! Dat literatuur, al dan niet beïnvloed door de geschiedenis, haar eigen wetten en ‘geschiedenis’ kent. Literatuur als Utopia.
In dezelfde periode, tussen ’65 en ’81 werd in Roemenie, het communistische Roemenië, ook veel gelezen. Clandestiene invoer op grote schaal. Maar in tegenstelling tot de lezers van Havenaar las men in Roemenie vooral wereldliteratuur. Allereerst Franse literatuur. En daarna Engelse en Amerikaanse werken. Voor een illegale anekdote of een verboden gedicht kon je zware gevangenisstraf krijgen. Op school las men de verplichte literatuur (‘oeuvres’ van schrijvers die met het regime collaboreerden, boeken die voldeden aan het ideaal van de Partij), maar buiten schooltijd, in het geheim, circuleerden er in het zwarte circuit talloze verboden boeken, wereldliteratuur. In de ergste jaren van het communisme, toen ik dertien of veertien was, las ik zelf naast Roemeense auteurs, ook Franse of Britse schrijvers. Wat de Roemenen lazen had eigenlijk niets (of althans niet veel) te maken met de moeilijke jaren waarin we leefden. Hoe zwaarder de geschiedenis, hoe meer wereldliteratuur. Literatuur als een parallel universum. En in dat parallelle universum bestonden geen generaties, alleen conversaties tussen boeken en hun lezers.
De auteur van het Babyboomboek komt met een hypothese: ‘Als onder “meegemaakt” ook wordt verstaan “gelezen”,’ zegt hij, ‘dan betekent dat wat ze lazen hen gevormd heeft tot wie ze zijn.’ Ja, zoiets is mogelijk, maar dan alleen in boeken. In het leven is een mens immers het summum van al zijn ervaringen, niet (alleen) van de werken die hij heeft gelezen. Alleen personages in boeken zijn het product of het ‘slachtoffer’ van de boeken die ze lazen. Don Quichot las avonturenromans en wilde precies als Amadis de Gaula zijn. Zijn nicht, de dienster, de priester en de barbier begrepen hoe ‘gevaarlijk’ boeken voor een gevoelig mens als Don Quichot waren en verbrandden ze. Emma Bovary las ook mierzoete romans en luisterde naar Lucia di Lammermoor. Elk van ons heeft wel een of meerdere boeken die indruk op hem hebben gemaakt. ‘Fictie kan zelfs een vormende invloed hebben en voor non-fictie geldt dit des te meer,’ concludeert Havenaar. Te mooi om waar te zijn, denk ik, juist wat die non-fictie betreft.
En lazen deze lezers, de babyboomers, dan geen buitenlandse literatuur? Heeft de buitenlandse literatuur niet bijgedragen aan hun vorming? Alleen de Nederlandse? Voor mij persoonlijk geldt dat er geen enkel Roemeens boek is dat een zodanige invloed op mij heeft gehad als de werken van Cervantes of Antoine de Saint-Exupery. Ik ben namelijk meer gevormd door boeken die mij hebben geraakt dan door boeken waarin ik l’esprit du temps heb herkend. Daarom weet ik niet hoe ik de onderneming van Havelaar moet begrijpen. De ondertitel van het boek luidt: ‘Wat ze lazen, wat hen vormde, hoe ze dachten’. Is Nederland dan zo Nederlands wat literatuur betreft? De babyboomers die ik ken (niet veel, inderdaad) spreken toch eerder over Charles Bukowski dan over Jan Cremer.
Waarom ik dus moeite heb met Havenaars voorstel? Ten eerste omdat je ‘meemaken’ niet kunt vervangen door ‘lezen’. Wat je meemaakt impliceert een ervaring met alle zintuigen en is deel van je identiteit. Een boek dat je leest kan indruk maken. Ten tweede kun je een individu niet gelijkstellen aan een generatie. Wat indruk maakt op een persoon, kan een hele generatie koud laten. En wat een deel van een generatie leest, hoeft niet hetzelfde te zijn en is vaak ook niet hetzelfde als het boek dat een enorme invloed heeft op een persoon. En impliciet dus ook: boeken die de geest weerspiegelen van de tijd waarin we leven, zijn niet de boeken die de meeste indruk op ons maken. Met andere woorden: een boek moet beduidend meer zijn dan een weerspiegeling van de tijd (zie de lijst van Havenaar) om indruk op mij te maken.
Het Babyboomboek gaat over de beter opgeleide bovenlaag, het lezende deel van deze generatie, zegt de auteur. Mensen die fictie en non-fictie lazen. Non-fictie zie ik als het wettige kind van een generatie, het directe product van waarmee een generatie zich bezighoudt: geschiedenis, wetenschap, psychologie; literatuur is meer een bastaard van de tijd, een van de vele kinderen van Zeus. Literatuur kenmerkt zich door een moed, nonchalance en vrijheid die boven deze of gene generatie staat. Was Nederland zo geïsoleerd in wat men las?
Dat veel Nederlanders zich koesteren in het isolement, heeft volgens Loe de Jong** naast de verzuiling en de armoede, nog een oorzaak, namelijk wat hij noemt de ‘isolationistische neutraliteitspolitiek’. ‘Deze koers betekent dat de meeste Nederlanders, inclusief hun regering, met de rug naar de politiek-internationale verhoudingen staan toegekeerd,’ stelt Havenaar in zijn commentaar op Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog deel 1 van De Jong. Ook de literaire helden voelen het ‘isolement’. ‘Nederland lijkt een plek waar het bestaan vastzit,’ vertaalt Havenaar de gedachte van hoofdpersoon Maarten Koning uit Bij nader inzien van Voskuil.
Hoe ziet Nederland er door de ogen van babyboomers uit? Angst, bekrompenheid, demoralisatie, falen, beklemming, dat is het Nederland in de fictie en non-fictie die de babyboomers in hun jonge jaren lazen. Geen Dream Country dus. Nee, als de gastarbeiders uit de babyboomtijd, de eerste generatie immigranten in Nederland, goede lezers waren geweest, hadden ze vermoedelijk niet willen blijven in het in de literatuur beschreven land.
Falende ouders, uit de kerk stappen en afstand nemen van de Nederlandse bekrompenheid zijn de favoriete thema’s in de literatuur die tussen 1965 en 1981 gelezen werd. Een frisse bries in deze verstikte atmosfeer werd gebracht door literatuur die door vrouwen is geschreven: Andreas Burnier, Fritzi ten Harmsen van der Beek. Het lijkt dat de vrouwen uit het ‘isolement’ willen ontsnappen. ‘Waarom willen er zo weinig vrouwen werken?’ vraagt Joke Kool-Smit in Hé, zus, ze houen ons eronder (1972). (In diezelfde tijd moesten in Roemenië alle vrouwen werken en kameraad van hun man zijn.) Wat voor mij opvallend is, is dat deze thema’s in de Nederlandse literatuur vandaag de dag nog steeds actueel zijn. Franca Treur had veel succes met haar boek over het uit de kerk stappen. Nihil novi sub sole.
‘Er is te veel voetbal op de buis en er zijn te veel mannelijke interviewers,’ was Joke Smit van mening. Jeroen Pauw legde ons bijna veertig jaar later voorafgaand aan de lancering van zijn solo-avondshow uit waarom. Vandaag las ik een interview met Ronald Giphart over ‘liefde, seks en schrijven’. ‘De samenleving is preuts geworden,’ zegt Giphart en daarmee maakt hij de cirkel rond.

Een raar boek vond ik het boek van Havenaar. Want ook in de wetenschap kun je op basis van een traan geen lichaam reconstrueren. Wat een generatie leest (en nogmaals: ik vind Havenaars boekenlijst heel beperkt en die is dan ook, denk ik, niet reëel) is niet bepalend voor zijn daden.
Wat de conclusie van Ronald Havenaar is? ‘De leden van deze generatie werd ingeprent dat de wereld vastgeroest en moreel geknakt was. (…) De babyboomers moesten het doen zonder vast kompas. Een verwarrende combinatie van leeservaringen maakte hen tot een stuurloze generatie.’
Een beetje te gemakkelijk, in mijn optiek. Wat misschien nog wel voor een individu telt, geldt immers niet voor een hele generatie. Evenmin kan de ‘stuurloosheid’ van de generatie het product zijn van diverse leeservaringen: Geef een generatie dezelfde boekenlijst en je krijgt een orwelliaanse wereld!
Na het lezen van het Babyboomboek concludeer ik zelf dat het niet fijn is om babyboomer te zijn. In Nederland niet en in het hele Westen niet. Lees hier het ‘dankwoord’ aan de babyboomers van een twintigjarige vrouw van Ontario, Canada:

 

Dank dat jullie ons leerden dat deugden ouderwets zijn. Ik besef dat ik 20 ben, maar ik denk dat ik oud genoeg ben om in te zien dat er iets moet veranderen en we niet veel tijd meer hebben. Ik weet dat de deskundigen jullie gezegd hebben dat de jeugd dit alles heeft gewild, maar wilden ze het echt? Of hebben we er slechts op vertrouwd dat jullie alle antwoorden hadden? Nu hebben jullie een hel gecreëerd, terwijl jullie probeerden een Utopia te bouwden. Jullie wilden vrije liefde en geld voor niets, maar wij betalen de prijs. Jullie zeiden het voor ons te doen, maar jullie dachten alleen aan jezelf. Ons land heeft een kater na jullie feestje en wij worden de dag erna ’s morgens wakker. Kunnen we nog iets anders zeggen behalve: ‘tot ziens en bedankt voor de puinhoop?’

 

Een dergelijke brief beantwoorden met een lijstje boeken voelt alsof je koudvuur wilt bestrijden met paracetamol.

 

In de Roemeense literatuur duikt de theorie van de generatie iedere tien jaar weer op. Je hebt daar ook net als hier een overvloed aan categorieën: de verloren generatie, de opgeofferde generatie, de gebroken generatie, de generatie zonder werk, de generatie in het buitenland. Binnen mijn eigen ‘generatie’ deed de volgende anekdote over generaties de ronde: Een oude vrouw die te veel over treinongelukken heeft gehoord gaat op reis en twijfelt in welke wagon ze moet instappen. Moe van haar dilemma spreekt ze de conducteur aan en vraagt welke wagon het gevaarlijkst is in geval van een ongeluk. ‘De eerste en de laatste,’ antwoordt de conducteur. Waarop de oude vrouw kwaad vraagt: ‘Waarom hangen ze die dan verdomme nog aan de trein?

 

* Te denken valt bijvoorbeeld aan de literaire (en overige cultureel-nationalistische) activiteiten aan het begin van de negentiende eeuw die aan de basis hebben gestaan van het ontstaan van diverse moderne staten in Europa.
** Een van de auteurs op Havenaars lijst.
Tirade, 460, oktober 2015

Haagse openbaring

Er zijn in een volwassenenleven van die momenten dat je sterk het gevoel hebt – als een kind – dat alles fantastisch kan zijn. En dat voor veel moeilijke dingen een oplossing bestaat.
Ook in het leven van een immigrant zijn er zulke momenten.
Het afgelopen weekend beleefde ik zo’n moment. Zomaar? Ja en nee. Ja, omdat het onverwacht was. Verassend. En nee, omdat je, zonder het te weten, op zo’n moment wacht. Op het moment dat je alles beoordeelt als een kind.
Zo had ik, met mijn dertig jaren die ik in Roemenië heb geleefd – de eerste helft onder dictator Ceau?escu en de tweede helft na Ceau?escu – plus de tien in Nederland, het afgelopen weekend voor het eerst het gevoel dat mijn gestreste lijf er nog een orgaan had bij gekregen: het orgaan van het relativeren. Het voelde vreemd, alsof ik ineens zo lang werd dat ik geen hakken meer hoefde te dragen. Alsof ik geen stijltang meer nodig had om mijn krullende haar recht te krijgen. En mijn ziel trilde even niet meer als een gebeten, bloederige lip tijdens een onrechtvaardige, vermoeiende, te lang durende vechtpartij. Het was een moment dat heel geschikt was voor een handboek parapsychologie. Voor welk hoofdstuk? Het hoofdstuk openbaringen!
Wat was het dat de openbaring veroorzaakte? Een opmerking van de man van de vriendin bij wie ik op bezoek was. Hoe die luidde?
Wacht even!
Ik vertelde over een conflict bij een van de vele ambassades in Den Haag, waarbij de functionaris de oude gewoonten van het gevallen regiem van het land dat hij vertegenwoordigde nog in stand hield. Ik vertelde over de vernedering die je voelde, over wat zo’n memento met je doet, over het gevoel van stikken, over afkeer en het ongewild pendelen tussen de twee werelden: aan de ene kant de oude, met zijn gewoonten, trauma’s en aan de andere kant de nieuwe, die soms moeite heeft om de kracht van de oude te begrijpen.
“Kon je niet gewoon zeggen: ‘Meneer, luister eens, we zijn hier in Den Haag!’?”, vroeg de man van mijn vriendin spontaan. Het was geen retorische vraag, dat was aan zijn spontaniteit te zien. Ik dacht: Hoe kan ik hem uitleggen dat een corrupt systeem zich niets van Den Haag aantrekt? Maar ik zei niets, ik vertelde verder.
Ik vertelde over een kennis van een kennis, die afkomstig was uit een land met een ergere geschiedenis dan die van mijn land van herkomst. Ik had hem gevraagd om iets aan de gasaansluiting te doen in het huis waar ik toen woonde, omdat hij een loodgietersopleiding had gedaan. Ik vertelde hoe hij, toen hij klaar was, afscheid nam en me op beide wangen had gekust en vervolgens onverwachts ook op mijn mond. En hoe ik daar had gestaan, klaar om mezelf te verdedigen, maar dat hij was vertrokken eer ik had kunnen reageren. Later had ik in de krant gelezen dat de man was teruggestuurd naar zijn land, uitgeleverd omdat hij werd beschuldigd van misdaden tegen de mensheid.
“Had je hem geen knietje kunnen geven, op z’n Haags?” vroeg de man van mijn vriendin weer net zo spontaan.
En toen kreeg ik de openbaring: Ja, waarom had ik tegen die beambte van de ambassade niet gezegd: “Meneer, we zijn hier in Den Haag!” En ja, waarom had ik die zogenaamde loodgieter geen knietje gegeven, op z’n Haags?
Niet de vragen op zich waren de openbaring, maar het feit dat ‘Den Haag’ er een paar keer in voorkwam.
Dat er iets is, in Den Haag, volgens de man van mijn vriendin, iets dat bestand is tegen een corrupt systeem en tegen een ontuchtige zogenaamde loodgieter. En toen bedacht ik dat ik al tien jaar in Den Haag woon en dat het tijd wordt dat ik dingen op z’n Haags ga doen om mijn moeilijke geschiedenis te vergeten en om gelukkig te worden. En ik bedacht ook dat het geluk onderweg is naar mij, omdat straks, over pakweg vijf jaar, die vijftien jaar onder Ceau?escu en die vijftien jaar na Ceau?escu niet zwaarder zullen kunnen wegen dan de vijftien in Den Haag. En als God het wil nog eens vijftien in Den Haag, misschien wel driemaal vijftien!
En ik concludeerde dat Den Haag niet zomaar Den Haag is, maar mijn beloofde land. En dat ‘op z’n Haags’ niet zomaar een uitdrukking is, maar ook het antwoord kan zijn van een orakel. Wel een Haagse orakel.
Den Haag Centraal, 23 oktober 2015

Angst voor het vreemde
Ik ben geboren in een tijdperk van angst dat eeuwig leek te duren. Maar de geschiedenis wist wel beter en toen ik vijftien was, werd dictator Ceau?escu geëxecuteerd. Ineens werd toen de wereld groter en mooier. En hoe groter hij werd, hoe veiliger – paradoxaal genoeg – hij leek. Voor mij is toen het leven begonnen. Vanaf dat moment werd ik ook politiek bewust. Toen niet lang daarna de Golfoorlog uitbrak – we hoorden het nieuws op de radio, in mijn internaat, ik lag ziek in bed, met een verdraaide nek, een aandoening die torticollis heet – kon ik dat nog nergens plaatsen. Ik kende immers alleen oorlogen uit de geschiedenis (de Peloponnesische Oorlog, de Trojaanse, de Eerste Wereldoorlog, de Tweede), geen ‘live-oorlog’. Het woord ‘Golf’ was voor mij (die pas net tijdens de Revolutie had begrepen dat de wereld echt groter dan het communistische Roemenië was), in ieder geval niet meer dan een aardrijkskundige term. Dus lag ik met een verdraaide nek in bed te denken dat die Golfoorlog niet zo groot kon zijn, aangezien hij plaatsvond in een golf.
Later, in mijn studententijd, verdween de politiek weer meer naar de achtergrond, ik beleefde mijn eigen oorlog in de strijd om colleges en tentamens te combineren met een vaste baan die mij eten en een dak boven het hoofd verschafte.
En weer later, toen ik als journaliste werkte, was het de landelijke politiek: je begrijpt dat je land niet teruggaat naar het communisme, maar je bent bang dat het communisme terugkomt naar je land. En vervolgens de emigratie, die jarenlang alle politieke kwesties op afstand hield.
In het communistische Roemenië had ik één keer een mens gezien die geen Roemeense was: een Russin op een bruiloft. Ik was toen vijf. Mijn moeder vertelde later dat ik de hele nacht achter de vrouw had aangelopen, verrast dat zij ook een neus en twee ogen had en op ons leek, ondanks dat ze een Russin was.
In mijn dorp woonden ook geen zigeuners, het enige gezin in de buurt woonde verderop in de stad waartoe mijn dorp behoorde. Ze hadden een marktkraam met wat speelgoed in het weekend.

Toen ik studente was, wist ik dat er in Roemenië ook Turken, Syriërs en Grieken studeerden, medicijnen of tandheelkunde bijvoorbeeld, maar nooit heb ik er een ontmoet.
In mijn internaattijd had ik voor een toneelschool een theaterstuk uit het Frans vertaald en de auteur en zijn vrouw, echte Fransen dus, waren allebei in levenden lijve gekomen om ons te leren kennen.
Later, na mijn studietijd, ging ik voor het eerst zelf naar het buitenland, naar Parijs en Milaan, in een soort pelgrimstocht met de kerk. Niet eens mijn eigen kerk, maar die van een oud-studiegenoot, maar ’the point’ was dat ik naar het buitenland ging! In Milaan fotografeerden al mijn reisgenoten de kathedraal, kerken en kerkhoven; alleen ik schoot mijn rolletje vol met… zwarte mannen. Ik had in mijn leven nog nooit een zwarte man gezien!
Een jaar later trouwde ik met een Nederlander.
En nu lees ik dat zwarte mannen tegenwoordig als herders werken in Roemenië, op het platteland. Ik lees ook dat de Roemeense premier onlangs niet (alleen) voor een knieoperatie naar Turkije ging, maar om zijn goedkeuring te geven voor de bouw van wat de grootste moskee ter wereld moet worden. Waar? In Roemenië dus. Wat de Roemenen daarvan vinden? De kranten schrijven dat het niet waar is, maar Facebook is 200 procent overtuigd dat het wel waar is en ook definitief. Sommigen willen klaar gaan staan bij de grens met Servië. Wat ze daar willen doen? Niemand die precies weet wat. De kranten heten iedereen welkom; Facebook daarentegen is nu broer van de Hongaren en neemt hun voorbeeld over.
Hoe zal het zijn? Hoe zal het worden?
Het antwoord ligt in de politiek.
’s Avonds, thuis, kijken we naar het nieuws en horen we de nieuwste cijfers. Brussel rekent op 1 miljoen vluchtelingen tot eind dit jaar.
Europa verandert. Het leven niet. Nog niet. Het leven is hetzelfde. Kinderen gaan ’s ochtends naar school en komen ’s middags naar huis, ze doen wat naschoolse activiteiten, hun huiswerk. Het gewone leven.
Onze kinderen wel.
Hún kinderen niet.
Den Haag Centraal, 25 september 2015

De grens bereikt
Vannacht heb ik heel slecht geslapen. Niet omdat de vluchtelingen toch een gat vinden in het prikkeldraad, maar vanwege die VMBO-lerares bij ‘De grens bereikt’ wier naam ik niet eens wil noemen. Die, volgens sommigen, zo ‘verstandig’ is dat ze meent dat als die vluchtelingen in Nederland zouden worden toegelaten, ze de TAAL niet zouden kunnen leren en ze gefrustreerd raken, etc.! Want dat is wat zij elke dag bij haar leerlingen ziet: frustratie, onmacht, irritatie… Omdat ze niet Nederlands zijn en hun ouders de taal niet spreken… Bij zo’n enormiteit stond ik op en wou ik de tv weggooien.
Waarom accepteren wij zulke onzin van zo’n verbitterd mens van… ‘de derde generatie’?
Waarom luisteren wij, lezers en kijkers, naar zo’n mening, die nog verstandig wordt genoemd ook?
Een brandweerman is niet verstandig als hij je uit het vuur redt, maar toch doet hij dat (en hij zou het ook doen als je zijn taal niet kent). Want dat moeten wij nu doen: redden, helpen, minder burger mijn, meer mens. Mens zijn.
Wat heeft taal hiermee te maken?
Zijn de leerlingen van die lerares gefrustreerd? Zijn ze van de eerste generatie en niet, zoals zijzelf, van de derde? Misschien is dat wel, voor een klein percentage, ook de schuld van de docent, die geen enthousiasme en kracht aan haar leerlingen doorgeeft! Moeten die mensen die sterven in containers de dood verkiezen omdat ze de Nederlandse taal niet zouden kunnen leren? Wat hebben taal en leren te maken met helpen? Want als je ze niet helpt gaan ze immers dood.
‘We willen jullie niet, omdat jullie na een paar jaar toch de taal niet zouden kunnen spreken en gefrustreerd zullen raken. Jullie ouders zijn niet geworteld.’ Ze zouden de taal niet perfect spreken, maar hun kinderen leven, krijgen eten en een dak boven hun hoofd. En met een goed vluchtelingenbeleid zullen ze later naar hun ’taal’ teruggaan. Ik zou er, als nieuwe Nederlander, trots op zijn dat zoveel mensen mijn taal zouden willen leren! Ze zouden misschien drie generaties nodig hebben om in het openbaar te durven spreken, maar ze zouden hun best doen. Hen hier niet te willen, omdat ze een taalfrustratie zouden krijgen is alsof je niet gaat trouwen omdat je dan de kans loopt te gaan scheiden of om niet te willen niet leven omdat je de kans loopt dood te gaan. Wie weet wat voor groot dichter, econoom of natuurkundige tussen al die jonge mensen zit, tussen wie u alleen maar mislukte, gefrustreerde leerlingen vermoedt! Bij de bewering dat de vrouwen van de inwoners van Enschede verkracht zullen worden, kon ik nog lachen, maar bij die lerares versteende mijn lach.
Nou, mevrouw de lerares, na tien jaar in Nederland spreek ik de taal niet perfect, maar ik durf in deze nieuwe taal wel boeken te schrijven. Waarom ik dat durf? Juist omdat ik een andere lerares heb gehad. Iemand die geloofde in mijn bewering dat literatuur meer is dan een taal. Iemand die mijn droom intact heeft gelaten. Docenten die mij de Nederlandse taal hebben geleerd en nooit hebben gesuggereerd dat ik minder zou zijn dan een native speaker! Ben ik niet gefrustreerd, worstel ik niet meer? Jawel, heel vaak zelfs, maar ik ben ook enorm trots. En ik moedig alle kinderen aan: eerst gebarentaal, als het anders niet kan, en daarna… doe je best! Het leven staat open voor je! Geloof in jezelf, wees trots en pak de kansen die je krijgt met beide handen aan.
En moge God geven dat je op school de juiste lerares krijgt!
10 september 2015

Vakantie
Ik heb het gevoel dat ik vastzit. In mijn vakantie, hoewel we al drie weken terug zijn. Vakantie in Roemenië, mijn geboorteland. “Geen vakantie voor mij”, voegde ik eraan toe, als ik met mensen die mij een beetje kenden over de plannen sprak, toen de tickets al waren gekocht. “We gaan naar mijn dorp en daarna naar Boekarest, voor ‘zaken’”. De ‘zaken’ gingen goed. Dit jaar gingen alle zaken super!
In mijn dorp was ik drie jaar lang niet geweest. Wel op andere plekken in Roemenië, ook voor zaken. En elke keer dat ik ging, was het alsof ik een litteken opende. En weer met een wond vertrok.
Dertig kilometer voor mijn dorp, in een op het vliegveld gehuurde auto, begon ik al te huilen. Want de heuvels, ook míjn heuvels, doemden op. En daarna, de autoweg af, dwars door de stad waartoe mijn dorp behoort. Na de stad begint te weg te klimmen en vervolgens, na de top, rij je ineens weer naar beneden; het is alsof je in een ravijn springt of aan autojumping doet. En dan is daar mijn dorp. In veel opzichten veranderd, in mijn hart nog steeds hetzelfde. Dertig jaar geleden achtergelaten, om naar een internaat te gaan. En in het internaat had ik snel begrepen dat dat voor altijd was.
Misschien is het omdat mijn leven nu meer balans heeft of alleen omdat ik ouder word, maar voor het eerst in dertig jaar had ik de moed om mensen op te zoeken. Voor het eerst in zoveel jaar heb ik weer met mijn favoriete nicht gelachen, zoals dertig jaar geleden, voordat ik naar het internaat ging. Ook mijn hartsvriendin kwam langs. Na tien minuten kletsen omhelsde ze me ineens en zei: “Ik hou van je”.
Verder heb ik mijn andere oma gesproken. De dikke bedoel ik, die ik in jaren niet gesproken had, omdat ik het niet kon verkroppen dat ze na de dood van mijn geliefde omaatje in haar huisje was komen wonen. Maar deze keer heb ik haar wel gesproken, in de nacht, blij dat we elkaars gezichten niet zien konden, zittend op de trappen van het ouderlijke huis, met mijn man naast mij, wachtend op het moment dat de wapenstilstand getekend zou worden.
“En hoe zit het daarmee? Ik herinner me dat… en uw moeder heette toch…? En wie was die bewaker van de fruitbomen die maar één been had?” Zo ging het drie uur lang. Gedurende drie uur bevestigde zij veel van wat ik nog wist over haar familie en het dorp. Drie uur lang zag ik mijn gelukkigste jaren van vóór het internaat op mijn netvlies voorbijkomen. “De over-overgrootmoeder heette zo. Ik herinner me haar dood. Ze was blind. De andere opa bestuurde de kar die haar lijk naar de begrafenis bracht. Ik herinner me de kleur van de handdoeken die bij de ogen van het paard hingen, zoals het hoort”. Ik weet nog veel over die twee generaties voor mij, maar die oma wist meer dan ik. In die nacht, op de trappen, gaf ze mij haar geheugen, voor altijd, om het nooit te vergeten. Maar er gebeurde meer dan dat. Ik vergaf haar dat zij nu in het bed van mijn geliefde dode omaatje slaapt.
“Waarom kijk je in de waterputten?” vroeg mijn dochter met een vleugje ironie in haar stem toen we door het dorp wandelden. “Ze zijn nog ouder dan mijn over-overgrootmoeder”, zei ik. En ze herbergen nog mijn dromen, geheel intact. Als kind keek ik in alle spiegelbeelden van de waterputten. Om de toekomst te lezen en ervoor te bidden. “Zal wel…”, antwoorde mijn dochter, die in Den Haag is opgegroeid. “Ze zijn magisch”, voegde ik nog toe, meer voor mezelf dan voor het publiek aan wie ik de rondleiding gaf: mijn man en mijn dochter.
In het vliegtuig, onderweg naar huis, huilde ik voor het eerst in tien jaar niet. De tranen die ik voelde opkomen, zette ik op een zijspoor. “We moeten de hond ophalen uit het pension, een nieuwe fiets voor Eva kopen. Ik begin aan mijn nieuwe boek”. Voor deze man die nu verbaast naar me kijkt omdat ik niet huil, heb ik Roemenië verlaten en heb ik geleerd om van meer dan één land te houden.
Maar er is nog iets, iets wat in mijn hart niets te maken heeft met Roemenië of Nederland: mijn dorp. Waar de putten de toekomst voorspellen. Ooit, vijftien jaar geleden, zei mijn eerste Roemeense uitgever, met wie ik het over de slechte stand van de wegen in Roemenië had: “Als je dertig bent, is de weg tussen jouw dorp en Boekarest nog maar een kwestie van een half uur”. Ik had hem vol ongeloof aangekeken, ik, die een halve dag nodig had om van mijn dorp naar Boekarest te reizen.
Ik ben nu in de veertig, mijn leven begint een draai te vinden en ik ben van plan, tussen veel andere plannen, om te begrijpen dat je uit degene van wie of van wat je houdt meer vreugde moet putten dan pijn.
De wegen in Roemenië zijn niet veel veranderd. Ik heb nog steeds een halve dag nodig om het dorp te bereiken. Maar niet vanuit Boekarest, maar vanuit Den Haag.
Den Haag Centraal, 28 augustus 2015

‘Wij, in Nederland’

Ik wil aansluiten bij één van de twee rijen in de Zara, om te betalen. Het is nog vroeg in de ochtend, er zijn dus weinig klanten. Ik sta in de kortste rij, nog één persoon voor me. Maar als ik aan de beurt ben en de kleren op de toonbank leg, schreeuwt een oudere man uit de andere rij stond naar mij: “Het is de eerstvolgende”. “Hoezo?” vraag ik. “U stond toch in de andere rij?”
En zonder verdere inleiding, wat vaak beter is, schreeuwt hij, terwijl hij over mijn hoofd heen kijkt naar de hypothetische klanten die later in de rijen zullen staan: “Wij, in Nederland, doen het zo in de rij: van alle rijen de eerstvolgende”.
Wauw! Ik slik eveneens mijn introductie in. Ik kijk hem ook niet aan, ik vraag het de verkoopsters: “Hoezo kan hij voor mij aan de beurt zijn? We staan immers in verschillende rijen, bij twee verschillende kassa’s?”
Ik was even vergeten dat er nog nooit ergens in de wereld een revolutie door verkoopsters is begonnen. Ze kijken elkaar aan en doen mee aan “Wij, in Nederland”.
Ik blijf op mijn tweede beurt wachten en ik vraag me af in welk Nederland ik woon. Duidelijk niet in dat van de gepensioneerde man die drie grote tassen kleren van zijn vrouw terug wil brengen. Hoeveel Nederlanden bestaan er wel? Voor iedereen één? En wanneer botst dat van mij met dat van anderen? Is er niet genoeg Nederland voor iedereen? De nostalgie van de oudere man naar het Nederland van vroeger is gemengd met nog iets, dat ik niet wil noemen. Het is namelijk ochtend, de zon straalt en ik wil mijn dag niet zelf verpesten met een lelijk woord. Maar zijn blik en zijn woorden herken ik. Alle oudere mensen met nostalgie doen me denken aan de gepensioneerden in Roemenië die dictator Ceau?escu missen. Natuurlijk kun je het communistische, hongerige Roemenië niet vergelijken met een blank comfortabel Nederland, maar zo’n nostalgie heeft altijd dezelfde geur van oud zweet en frustraties. Het mooiste aan iemand op leeftijd vind ik dan ook als hij niet spuugt op de poort naar de toekomst die niet meer van hem kan zijn. Als hij de poort gewoon open laat voor degenen die na hem komen. Aan ‘mijn Nederland’ geef ik toekomst, het Nederland van de oudere man in de Zara is een in het verleden gesloten tuin. Aan mijn gezicht zag hij dat ik niet in zijn tuin ben opgegroeid. Ook in eigen land had ik, als puber, op mijn internaat, het gevoel dat ik een immigrant was. Ik voelde dat tot in mijn botten wanneer de strenge pedagoge met een mengsel van medelijden en verachting naar mij keek omdat er niemand was die mij miste in de zomervakantie en ik toch de zomer moest doorbrengen in het internaat.
Dat ik migrant ben heeft mij nooit pijn gedaan. Misschien ben ik, zoals zoveel anderen in mijn leven, de Wandelende Jood. Ik woon al tien jaar in Nederland, ik spreek de taal en ken de regels. In mijn hart zal ik altijd de migrant blijven, eerst in een internaat en daarna in een ander land. Maar ‘wij’ en ‘zij’ hebben niets met migratie te maken, maar met het woord dat mijn dag kan verpesten en dat laat ik niet toe.
Buiten besef ik dat er nog meerdere dingen te leren zijn, bijvoorbeeld het extraatje van het kapitalisme: hoe je drie grote tassen kleren koopt, ze thuis op je gemak past en hoe je tien dagen later je man naar de Zara stuurt om ze terug te brengen.

PS: Een paar dagen later was er, in dezelfde winkel, in de rij, geen sprake meer van “de eerstvolgende van alle rijen”. Ik voelde me ineens in Europa.
Den Haag Centraal, 24 juli 2015

Oost-Europa

Mijn naam is Mira Feticu en ik ben verslaafd. Aan Oost-Europa.
Want hoewel ik na 10 jaar in Nederland geniet van alles wat het Westen te bieden heeft, toch vergeet ik mijn eerste liefde niet.
Ik herinner me het moment dat ik voor het eerst heb gezegd: ‘Wij, in het Westen’. Het was niet lang geleden, hoor. Omdat ik dat niet durfde, omdat het tijd kostte om mijn Roemeense honger te overtuigen dat ik geen honger meer had, om mijn angsten voor hiërarchieën te temmen, omdat je hier niet in de gevangenis belandt als je je leidinggevende bekritiseert, om mijn Roemeense bitterheid te verzoeten met het idee dat je in het Westen kansen krijgt om jezelf te worden.
Je wordt wie je wilt, maar je blijft ontheemd.
‘Wij, in het Westen’ klinkt geweldig.
Maar ‘Wij, in het Oosten’ betekent voor veel van ons nog: thuis.
Thuis, waar we dolma’s, auberginesalade en gegrilde gehaktrolletjes aten. En als we die hadden, was het feest.
Thuis, waar we urenlang in de rij stonden om brood kopen, op de bon, en olie en suiker.
Thuis, waar de heuvels en de velden vol bloemen waren die wachtten tot je ze kwam plukken.
Thuis, waar papa kapot ging door de angst dat hij zou worden ontslagen, om politieke redenen, omdat hij geen lid van de partij was.
Thuis, waar we elke avond zongen om te vergeten dat we geen eten, geen gas, geen elektriciteit hadden.
Thuis (lees: Oost-Europa) is een vreemd woord. Het is een zelfstandig naamwoord, maar het gedraagt zich als een werkwoord dat alleen de vorm van de verleden tijd nog kent.
Thuis, in Roemenië, is voor mij, nu, net zo vreemd als een woord in het Sanskriet. Ooit sprong het woord nog levend op mijn tong, toen ik nog daar, aan de voet van de Karpaten, leefde.
Tegenwoordig nestel ik in het Nederlands. En mijn thuis is in Rijswijk en Nederland is mijn Amerika.
Nederland heeft mijn toekomst veranderd, maar mijn verleden niet. Hoe zou je de honger, de angst, de terreur, de vernederingen van de jaren ’80, de doden om politieke redenen, de doden van de Revolutie, de dagelijkse strijd met een corrupt systeem kunnen vergeten?
Ik vergeet mijn Oost-Europa niet.
En ik weet ook dat al die Oost-Europeanen die hun Amerika zoeken, Oost-Europa aan het veranderen zijn.
Bij de presidentsverkiezingen vorig jaar in Roemenië kwamen de beslissende stemmen niet van Roemenen in Roemenië, maar van Roemenen in het buitenland. Hun stem vanuit het Westen heeft het lot van Roemenië veranderd, van een land dat dreigde terug te vallen in het communisme, in een krachtig land dat de hoop niet verliest. Wie zijn zij, die mensen die urenlang in de rij stonden, bij de ambassades, niet voor brood, maar voor hoop?
Zeker niet de skimmers of de winkeldieven. Maar de anderen, die onzichtbaar blijven en niet voor misdrijven in de krant staan. Hoe is het hun gelukt, duizenden kilometers ver van huis, om de koers van de politiek te veranderen?
Omdat ze met velen zijn. En omdat ze in hun kindertijd ook elke avond hebben gezongen om te vergeten dat ze geen elektriciteit en gas hadden.
Maar omdat ze niet hebben kunnen vergeten hoe mooi de liedjes in Oost-Europa klinken!
Bijdrage voor een bijeenkomst van het Iron Curtain Project, Amsterdam, 20 juni 2015
Zie ook: http://www.ironcurtainproject.eu/nl/home

‘Life of Pi’

Ik heb ze gezien op tv, zwarter dan Johnny Depp in ‘Pirates of the Caribbean’.
Omdat ze zich nergens konden verstoppen in de felle zon op zee. Ze sprongen of vielen van de boot, de boot leek op zo’n overvolle trein in India. Maar in een Indiase trein verdrink je niet, op de overvolle boot wel. Een van hen vertelde met weidse gebaren dat ze dagenlang niets hadden gegeten. Een andere huilde dat hun bootje bij de grens was teruggestuurd, dat zijn vrouw en zijn zoontje onder de ogen van de kustwacht waren verdronken. Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Je leest dat er meer wordt geïnvesteerd in het bewaken van grenzen dan in het redden van mensen. Het leven van de medemens weegt niets, vooral niet als hij asiel zoekt. Ze waren zwart, zo zwart, met de ogen van Miles Davis op de poster voor de expositie van Anton Corbijn.
Wat bewaken wij eigenlijk zo strikt? En hoe kan een bewaker toekijken hoe een kind verdrinkt?
Waarom zijn we zo bang?
Wij hebben hier onze taal, ons huis, ons werk, onze volle koelkast, onze Albert Heijn, onze volle winkels. Al jarenlang kijken we vanaf onze veilige zitbank in de woonkamer hoe migranten verdrinken, tweehonderd deze week plus zevenhonderd in oktober vorig jaar plus driehonderdzestig plus… al die anoniemen die nooit zullen worden gevonden. Nu komen ze ook via Macedonië, lopend over de rails. Een trein maakte van veertien migranten achtentwintig of tweeënveertig kleine stukken. Sinds 2000 zijn het er al 32.000 schrijven de kranten. Ongeveer. Want soms is de plek waar de boot omsloeg te diep om te duiken en dat betekent dat we het precieze aantal nooit zullen weten. Maar is een aantal niet slechts een aantal? Bij die tweeëndertigduizend passen er makkelijk nog eens duizend, meer zelfs. En dat terwijl wij hier druk in de weer zijn om vakanties te plannen, hypotheken voordelig af te sluiten, een toekomst voor onze kinderen te bouwen. Zo hoort het immers.
In de trein van Den Haag naar Amsterdam luisterde ik een dezer dagen met plezier naar de interessante conversatie van een groep jonge mensen die, zo begreep ik, zich bezighielden met het vertalen of uitgeven van kinderboeken en die die dag een uitje hadden. Wat een mooie gesprekken! Heel geconcentreerd luisterde ik naar de bewering van een van hen dat Alice van ‘Alice in Wonderland’ in de oorspronkelijke versie geen rode schoentjes had, maar zilveren! Wauw, dat wist ik echt niet! Ik zat een paar banken van hen vandaan, naast een getinte, kleine man, die tijdens de rit geen woord zei, maar meermalen met zijn witte tanden uitgebreid naar me glimlachte. Bescheiden maakte hij meer plek voor mij en mijn tas. Als ik het zou hebben gevraagd, had hij zich ongetwijfeld met rugzak en al op het raam geplakt, om mij alle ruimte van zijn eigen stoel te bieden.
Maar ik was bezig om het gesprek van mijn buren te volgen. Een deel van het gezelschap stapte uit bij Schiphol, maar drie van hen bleven verder praten tot Amsterdam Centraal. Knap, knap, knap. Alle drie. Als mijn getinte buurman had kunnen praten, was hij het zeker met me eens. Maar ineens klonken hun stemmen zachter en moest ik gaan verzitten, en mijn hoofd gebukt en naar voren houden om geen nieuw detail over Alice te hoeven missen.
‘We moeten ze buiten houden,’ zei een van hen op fluisterende toon. ‘We moeten ze buiten ons Europa houden. Al dat gedoe…’
Ik trok mijn hoofd terug. Ik keek naar mijn buurman, blij voor hem dat hij geen Nederlands verstond.
Ons Europa, mijn Europa, jouw Europa. Soms klinkt het woord Europa minder mooi. Ons Europa? Praten die jongens ook in mijn naam?
Ik stapte snel uit, ik haastte me voor een ontmoeting met schrijvers uit Maleisië die verklaarden dat ze niet waren geëmigreerd, omdat ze van vechten hielden en er in hun land helaas nog veel om te vechten is, in tegenstelling tot hier, moest ik tussen de regels door ‘lezen’.
Met de liefhebbers van Alice in mijn achterhoofd dacht ik: Hier ook, hoor. Ik vecht voor MIJN Europa, een Europa met milde grenzen, waarin ‘Life of Pi’ een interactieve film wordt, waarin ik, Europeaan, een rol speel om Pi, mijn medemens, te helpen overleven.
Den Haag Centraal, 29 mei 2015

Naar de middelbare

Ik huppel al twee weken door het huis: ‘We gaan naar de middelbare! We gaan…’
‘Ahum, ík ga naar de middelbare’, corrigeert mijn dochter me, geheel terecht.
Het is waar natuurlijk, die meervoudsvorm is gewoon een teken van te veel enthousiasme van een moederhart. Zij gaat naar de middelbare, ik ga mijn eigen dingen doen. Ik mag zelf niet naar de middelbare, maar ik leef wel enthousiast mee. Ik mag niet naar de middelbare vanwege mijn leeftijd – hm, middelbare zei ik? -, en ik zou al helemaal niet naar dezelfde middelbare mogen van de andere helft van het meervoud… Maar de buitenlander en de eeuwige student (in positieve zin) in mij zouden het maar al te graag willen!
Er wachten ‘ons’ grote veranderingen. Kun je nagaan: nieuwe klasgenoten, nieuwe docenten, nieuwe omgeving, nieuwe straten, nieuwe gezichten. En een nieuwe fiets. Een nieuwe, langere fietsroute, door de stad. Dezelfde stad, maar toch een nieuwe, omdat je hem nu in je eentje meemaakt. Mijn dochter gaat dus niet alleen kennismaken met Grieks en Latijn, maar ook met de stad. Want als je een stad in je eentje ‘meemaakt’ is dat heel iets anders dan wanneer je diezelfde ervaring met iemand deelt.
Afgelopen zondag wou ze weten waarom ik niets wilde geven aan een bedelares die voor de Bijenkorf stond. ‘Dat is omdat ik de vrouw goed ken en ik weet dat ze door een man wordt gestuurd die wacht om de hoek om haar vervolgens het geld af te pakken.’ Mijn dochter keek me aan met ongeloof. ‘Ik heb ze een keer gevolgd’, legde ik haar uit. En ik vertelde haar wat ik had gezien. De bedelares, een Nederlandse vrouw, blond met blauwe ogen, vraagt aan iedereen met haar ietwat nasale stem: ‘Mevrouw, meneer, heeft u misschien een klein bedragje voor mij?’ De eerste keer dat ik haar in de binnenstad zag, nu al weer heel wat jaartjes geleden, vroeg ze geld aan iemand die voor me liep. Ik bleef kijken, je ziet niet zo vaak een Nederlandse vrouw die bedelt. Toen zag ik hém ook: getinte huid, krullend haar, zwartgrijs, een gouden ketting om zijn nek. Om de hoek wachtte hij haar op, ze gaf hem het geld dat ze had gekregen en hij mopperde wat, iets in de trant van: Die verdomde crisis ook! Ga nog maar een rondje doen! Et cetera.
Sindsdien zie ik ze vaak, minstens een keer per week. De vrouw praat almaar nasaler, ze lijkt steeds dunner en verder gedesoriënteerd. Maar zijn kleren worden steeds netter. Ik heb het een keer bij de politie gemeld.
Afgelopen zondag stond hij op haar te wachten bij de grote lift boven de parkeergarage onder de Grote Marktstraat, vlakbij de Bijenkorf, op de fiets. Zij kwam aanlopen en gaf hem haar buit.
‘Zie je waarom?’ vroeg ik mijn dochter. Ze keek een beetje ‘bouche bée’. Nieuw voor haar. Een nieuw Den Haag. Een Den Haag dat je kan verrassen. Want het gebeurde op een andere route dan die van thuis naar het Koorenhuis of naar de grote bieb en weer terug. Toen sprong de bedelares achter op de fiets van de man en hij fietste verder. ‘Zie je, nou?’ vroeg mijn dochter op haar beurt. ‘Hij neemt haar tenminste mee, hij laat haar niet alleen achter.’ Ik knikte, want ook aan het eind van een gruwelijk sprookje zeg je immers: ‘En ze leefden nog lang en gelukkig en misschien leven ze nog steeds’. Want ja, zij gaat straks op de fiets door heel Den Haag. En ze zal veel dingen zien. Zulke dingen, andere dingen. En ze zal in haar eentje zijn.
Misschien toch niet, bedenk ik me, na een zonnige dag als vandaag. Ze zal samen met de stad zijn. Zij en Den Haag.
Ze gaan samen naar de middelbare.
Den Haag Centraal, 1 mei 2015

Ivf

Een vriendin van mij heeft laatst een ivf-behandeling (in-vitrofertilisatie) gedaan. Eigenlijk was ze eraan begonnen. In haar hoofd zag ze zichzelf al twee jaar zwanger. Ze was even gestopt met kleren kopen, ze wachtte op de ‘buik’. Al in de veertig, wilde ze de laatste trein nog halen. De gynaecoloog was van mening dat het op haar leeftijd geen trein meer was, maar eerder een fiets. Maar toch, wat de fiets niet kan, kan een ivf. Dacht ze. Want de gynaecoloog, zelf een soort begeleider, was een beetje te sceptisch, vond ze. Maar toch, als de fiets geen trein was, was ook de gynaecoloog geen God. Het viel in ieder geval te proberen. Ze slikte al twee jaar foliumzuur. Just in case. Ook had ze twee jaar nodig gehad om haar man ervan te overtuigen dat wat een fiets niet kon, een ivf wel zou kunnen. En zo raakte hij ervan overtuigd dat hij een deel van de tuin wilde omvormen tot voetbalveld, voor als de baby een jongetje zou zijn.
En mijn vriendin, die in haar eigen land geen gemakkelijk leven had gehad en bang was voor de communisten en de geheime diensten die je in de gaten houden, en wier leven hier, in haar nieuwe land, een paar jaar geleden, zover ik me kan herinneren, ook niet zo soepel liep, vond zichzelf sterk genoeg voor een hormonenbombardement. Iedereen vond haar moedig, zelfs haar man, die elke avond na de prik een kopje thee met haar op de bank dronk. Gezellig aan het pre-nestelen. De prikken vielen wel mee, zei mijn vriendin. Maar de hoofdpijn niet. Ze liet me haar blauwe buik zien, tekens van een onervaren injectieprikker. De gebruikte naalden verzamelde ze in een tas. Als ze door hoofdpijn of angst niet kon slapen bedacht ze wat voor naam de baby zou krijgen. Hoe ze alles zou doen, alles in balans kon houden. We dachten allemaal dat het haar zou lukken, want als zij iets in haar hoofd haalt… Haar moeilijke leven in haar moederland had ze gewoon achtergelaten en hier had ze een zware depressie overwonnen.
Ik sprak haar dagelijks, we belden elkaar. Na twee weken prikken zag ik haar, een beetje afwezig, ze klaagde dat ze zich niet kon concentreren. Dat haar hoofd leeg was. Ze was bonbons aan het kopen, voor de verloskundige, die bij de eerste afspraak bloemen had gekregen. Waarom? ‘Omdat we een nieuwe weg inslaan en daar heel blij mee zijn.’ Het voelde een beetje als een triootje, vertelde ze me, zij tweeën en de verloskundige. Maar er zijn wel vreemdere situaties voorgekomen, denk eens aan Maria met Jezus.
Vorige week toen ik haar belde, nam ze niet op. Ze neemt altijd op, dus ik belde aan. Ze deed open met betraande ogen. Ze was gestopt met de behandeling. Waarom? ‘Het móest,’ benadrukte ze. Ze was nu een lezing aan het voorbereiden, loog ze.
‘Vertel!’
‘Mijn lichaam wou het niet.’ Ik knikte, afwachtend. Ik wist dat ze hoofdpijn had door die hormonen, een hogere bloeddruk, maar… Ik wachtte af. En zij, na een korte stilte: ‘Paniekaanvallen’.
Aha, nu komt het, dacht ik.
‘Je weet dat ik jarenlang paniekaanvallen heb gehad’, zei ze. ‘Ik was het niet vergeten, maar toch, ik had geen reden om zoiets te verwachten.’
Ze was op alles voorbereid geweest: dat haar man ineens niet meer verder zou willen, dat de behandeling zou mislukken, maar niet dat haar lichaam haar in de steek zou laten. De verloskundige had haar geadviseerd te stoppen. Paniekaanvallen? ‘Misschien biologische herinneringen’ was de verloskundige in psycholoog veranderd.
We dronken thee. Ze liet me de foto van haar blauwe buik zien; toen ze met de behandeling was gestopt had ze een foto van haar blauwe buik genomen, als herinnering.
Soms is een fiets maar een fiets en ivf een halve ivf. Ze blijft nog een week thuis, haar bloeddruk is nog steeds te hoog. Ze denkt nu aan adopteren, haar man wil er niets van horen.
Heeft ze er iets van geleerd?
Haar kennende niet, maar er is nu nog iemand die haar in de gaten houdt: haar eigen lichaam.
Den Haag Centraal, 3 april 2015

Ode aan het schreeuwen
Als kind hebben we allemaal geleerd dat we ons moeten gedragen. Nou, ik niet eigenlijk. Mijn moeder vond de strijd met de puber die ik was namelijk van begin af aan een verloren strijd en op mijn dertiende stuurde ze me naar een internaat. Voor(goed) een betere toekomst. En daar, op mijn internaat, heb ik geleerd om… te schreeuwen. Ik bedoel: wat ik geleerd heb is dat als niemand jouw waarheid hoort of wil horen, je deze waarheid moet schreeuwen van het dak.

Toen de Roemeense Revolutie uitbrak, zat ik in mijn internaat. We waren met z’n tweehonderden, allemaal meisjes, en we hoorden dat er ergens in het westen van het land mensen aan het schreeuwen waren: ‘We hebben honger! Weg met Ceau?escu!’ Wij deden ook mee, op onze eigen manier: spandoeken aan de bomen op onze binnenplaats, met daarop de tekst: ‘Weg met de corrupte directeur! Weg met de beheerder die meisjes aanrandt!’

Ons geschreeuw werd gehoord, we kregen meer vrijheid en meer eten. Ik schreef mijn eerste boek, gedichten, als een geschreeuw van het dak, over alles wat ik niet begreep – lichamelijke veranderingen, seksuele behoeften. Een gedurfd boek, ik was het eens met de kritiek!

Jaren later, tijdens mijn scheiding, debuteerde ik opnieuw, in het Nederlands. Ik had met het boek (of met de scheiding) een wond geopend. Ik hoorde dat mijn schoonmoeder mijn boek maar ordinair vond. Dat kan. De waarheid is vaak meer dan ordinair. En ik was weer aan het schreeuwen. Diplomatie is niet mijn ding. Maar er zijn waarheden die je niet sotto voce kunt noemen. Verkrachtingen, schendingen van de mensenrechten, genocide, terreur. In zulke gevallen heb je niets aan stille diplomatie, je moet een dak vinden waarvan je al die gruwelijke dingen kunt schreeuwen. Journalisten doen dat ook, internationale organisaties doen het ook. Ook slachtoffers moeten de kracht hebben om op het dak te klimmen. Ik doe het ook wanneer ik niet meer kan. Wanneer het mij allemaal te veel wordt. Wanneer de gehoopte dialoog een monoloog blijkt te zijn. Dan schreeuw ik van het dak. Op het bekende schilderij van Munch mis ik het wolkje met het geschreeuw, zoals in strips. Ik wil het horen! Door het stille geschreeuw raak ik in paniek. Ik zie zijn pijn, maar ik hoor hem niet.

De afgelopen week was ik weer aan het schreeuwen. Zoals lang geleden. Ik ben er niet trots op, maar schamen doe ik me ook niet. En hoewel ik niet weet wat ik duidelijk heb gemaakt bij degene die mijn gehoor vormde, heb ik iets duidelijk gemaakt voor mezelf. Wat precies? Iets wat zelfs een kind weet, maar wat volwassenen afleren: als iets pijn doet, schreeuw je: Au!
Tirade.nu, 29 maart 2015

Primum vivere, deinde philosophari
Gisteren was een dagje Efteling, zoals we in het Nederlands zeggen. Het was meer dan dat, want mijn dochter vierde daar samen met haar vriendinnen haar verjaardag. En omdat ze nog te klein zijn om er alleen naartoe te reizen, maar ook te groot om daar begeleid te worden, ging ik wel mee, maar bleef de vraag wat ik er moest doen. Ik houd niet van pretparken en ik ben claustrofobisch. Maar met een boek in mijn tas wordt alles makkelijk, zelfs de Efteling. En het was ook niet zomaar een boek, maar Manifestaties van de intellectueel van Edward W. Said. Dus daar zat ik dan, in een enorme zaal, als een stationshal, Said te lezen, aan een tafeltje met nog één stoel vrij, in een enorm drukke omgeving: geschreeuw van moeders (“frikadel of kroket?”), gehuil van baby’s, onmacht van vaders (“ik zei toch pannenkoek!”). Tegenover mij de enige vrije stoel van de zaal. Mensen kwamen en gingen, anderen wachtten geduldig tot er tafels vrijkwamen, niemand kwam naast me zitten. De rij voor de wc reikte tot aan de vrije stoel bij mijn tafel. Ik dacht wat ik vaak denk als ik aan het poetsen of koken ben of andere huishoudelijke dingen doe: Primum vivere, deinde philosophari. Ik voelde dat ik deed alsof ik aan het “vivere” was, maar ik was aan het “philosophari”. Said zegt dat we te lang doen over de definitie van een intellectueel. Dat we te passief zijn. Dat alles politiek is.

Zelfs in de Efteling. In de rij om water te kopen, wil ik net afrekenen als de vriendinnen van mijn dochter zich bij mij voegen om andere dingen te kopen: achter ons maakt een mevrouw zo’n geluid met haar lippen dat ik wel moet begrijpen dat ze op één persoon voor haar had gerekend, niet op vijf. Zo te horen vormen de moeders en de vaders van alle bewegingen in de wereld niet zo’n buitengewoon kleine, uiterst selectieve groep, zoals Said denkt. De intellectueel moet zich laten horen, hoewel hij geen gemakkelijke taak heeft: hij bevindt zich altijd tussen eenzaamheid en conformisme.

Ik heb het boek van Said nog niet uit. Op het moment dat ik dit schrijf begraven mijn dochter en haar vriendinnen een tijdcapsule in de tuin. Ik weet niet precies wat er in de ijzeren doos zit, maar ik heb wel gezien dat elk meisje een brief over zichzelf en over hoe ze de wereld zien – nu en over twintig jaar – in de doos heeft gestopt. En hoewel ik niet zonder “philosophari ” kan, geef ik toe, na een drukke dag Efteling, dat “vivere” ook mooi kan zijn.
Tirade.nu, 22 maart 2015

Herta Müller
Vandaag geef ik in Rotterdam een lezing over Herta Müller. In haar boeken laat zij de wereld zien waar ik vandaan kom. De dictatuur. “Moeilijke boeken,” zei iemand vorige week tegen me. “Zo’n groot publiek heeft ze ook niet.”

De toekenning van de Nobelprijs aan Müller was een verrassing voor iedereen. Ik las dat de boekhandelaren in Duitsland nog het meest verrast waren; hun etalages lagen vol Rushdie en Llosa. Nadat Herta Müller de Nobelprijs had gewonnen, werd zij omarmd door Duitsland, dat destijds echt moeilijk had gedaan over haar asielaanvraag, en herinnerde ook Roemenië zich ineens dat Herta Müller toch bestond. Collaborateurs van de geheime dienst Securitate afkomstig uit de gelederen van de Duitse minderheid in Roemenië hadden de roddel verspreid dat Müller zelf collaborateur van de beruchte organisatie was. Ze stuurden haar brieven met teksten als: “Uw boeken moeten worden verbrand. Blijf waar u bent!” en “We willen u niet in Duitsland. Het is een schande om zo over de Banaat te schrijven.” Helemaal Duits voelt Müller zich niet, Roemeens is ze evenmin. Ik ken het gevoel. “Mijn Duits is een geleende taal en Roemeens is ook een geleende taal.” Ik las dat ze nog steeds ‘Oeps!’ op z’n Roemeens zegt als ze iets laat vallen. Ze schrijft over individuen wier leven in de kern is verwoest. Geen gezellige boeken. Maar wel boeken die de waarheid vertellen. En was de waarheid ooit gezellig? De oud-officier van de Securitate die haar destijds had gevolgd en verhoord en microfoons in haar appartement had geplaatst, heeft meerdere interviews gegeven aan The Guardian en Al Jazeera en daarin verkondigde hij dat hij Müllers boeken heeft gelezen en dat hij ze maar niets vond. Het viel me op dat hij niet zei dat ze niet eens waar zijn. Haar boeken gaan namelijk over hem en anderen zoals hij.

De vraag is: Wat doen wij met de waarheid? Helpt de waarheid om wonden te genezen? En: Wat doet een schrijver met de waarheid? Wat doen wij met de waarheid van Herta Müller? Wie heeft de waarheid nodig?

Ik.

Omdat ik, net als zij, niet geloof dat het einde van een dictatuur samenvalt met het einde van de pijn die ze heeft aangericht. “Alles wat de vernietiging van de mens betreft duurt voort.” Wat we in geschiedenisboeken lezen gaat maar al te vaak niet over mensen. Het gaat om feiten: oorlogen, revoluties, traktaten. Maar literatuur gaat wel om mensen. Mensen zoals u en ik, zoals iedereen, zoals mensen in Roemenië of Afghanistan. En Herta Müller is veel meer dan een schrijver van boeken. Ze is een schrijver van de waarheid. En de waarheid moet gehoord worden, omdat het de waarheid is.

De wereld wacht nog op een Herta Müller van Syrië, van Somalië, van Afghanistan.

De waarheid heeft Herta Müller nodig.
Tirade.nu, 15 maart 2015

Rothko in de tuin
Ik ben waarschijnlijk de enige die Rothko in het Gemeentemuseum niet gezien heeft.

Een vriend mailde me afgelopen zaterdag dat hij de volgende dag eerst naar Rothko zou gaan, omdat het de laatste dag met Rothko was, en dat hij daarna bij mij zou langskomen. Klonk goed! Ik had hem kunnen terugmailen en zeggen dat ik mee zou gaan, immers: hoe durfde ik Rothko aan me voorbij te laten gaan? Maar voor zondagochtend had ik al plannen. Het was de tweede zondag op rij in de tuin, waar ik eigen paars, rood, groen aan het maken was.

Maar waarom ik niet ging? Omdat ik angstig ben voor dingen die iedereen groot vindt, omdat de norm mij altijd op afstand houdt (en andersom). Omdat wat door iedereen geliefd is, in mijn door mijn eigen geschiedenis gesensibiliseerde neusgaten, riekt naar… dictatuur.

Wanneer iedereen gaat, ga ik niet. Als iedereen zegt: “Dat moet je lezen!” denk ik: Dáág! Vanuit de tram had ik ongeveer een jaar lang, twee keer per dag, ter hoogte van de Haagse Bierkade, de grote poster van Rothko gezien. Bruin met paars. Mensen barsten voor zijn schilderijen in tranen uit, hoorde ik. “Ik heb dat tot nu toe niet gehad, maar die kleuren blijven je volgen,” nam een collega mij in vertrouwen. Grote schilderijen. En op het laatst ineens kleine schilderijen, omdat hij van de dokter geen grote meer mocht maken. Iets met zijn hart. Depressie. Hij wilde de kleur uit zijn schilderijen elimineren. Geen kleur meer, maanlandschappen. En later zelfmoord. Ik had ergens een interview met hem gelezen.

Mijn vriend was heel enthousiast. Minder enthousiast over de bezoekers overigens, die niet zozeer aan het kijken, maar vooral aan het fotograferen waren. Fotograferen wat ze niet hadden bekeken. Alle schilderijen op de foto. Mijn vriend had er zelf ook een paar gemaakt. Hij liet mij zijn favoriete zien. Toch was het anders, de foto was het schilderij niet, zei hij. Hij keek op zijn horloge. 17:00 uur. “Als ik nu wegga, kan ik Rothko nog een keer zien. En de zaal die ik nog niet gezien heb.” Hij had een stempel op zijn hand zoals kinderen bij het speelparadijs van Ikea krijgen. Op de Kamasutrabeurs had ik ook veel mannen gezien met zo’n stempel op hun hand, waaruit ik concludeerde dat ze daar de hele dag bleven: buiten roken en gauw weer terug naar het halfduister van de zaal.

De vriend van mij ging terug naar Rothko. Het laatste uur Rothko. Ik ging terug naar de tuin. Hoeveel van de viooltjes die ik geplant heb moet je bij elkaar brengen om dat paars van Rothko te krijgen? Want het bruin had ik al, ik stond daar in de tuin, midden in het bruin, te verlangen naar paars.
Tirade.nu, 8 maart, 2015

DSK en ‘50 shades of grey’

Een zware geschiedenis maakt je kleurenblind. Als je politieke gevangenschap hebt meegemaakt of je bent vervolgd, jij of je naaste, door de Securitate of door Big Brother, als je mensen kent die hun leven hebben opgeofferd om vrij te kunnen spreken, dan ben je met hen of tegen hen. Je ziet alleen in zwart en wit, geen ‘shades of grey’. Voor jou is er geen viaduct tussen het goed en het kwaad. Als je honger hebt meegemaakt, gooi je geen brood weg. Maar als je de honger niet kent, geloof je ook niet dat zoiets jou kan overkomen.

Maar het leven, vooral in het Westen, is geen zwart-witfilm en onze schurken zijn bijna… sympathieke schurken. Ze hebben geen genocide gepleegd, ze zijn populair en ze genieten van hun macht.

Met belangstelling las ik de verslagen over de Fransman Dominique Strauss Khan, beter bekend als DSK, oud-topman van het Internationaal Monetair Fonds. DSK staat voor de rechter omdat aanklagers hem ervan beschuldigen voor pooier te hebben gespeeld en samen met dertien medeverdachten prostituees te hebben geregeld voor uitbundige feesten. De 65-jarige DSK werd eerder in New York gearresteerd omdat hij een kamermeisje van een hotel zou hebben aangerand.

De pers schreef er uitgebreide, sappige relazen over en ik genoot ervan. Waarom snappen we niet dat DSK níét wist dat die vrouwen prostituees waren? Werden ze betaald voor seks? DSK geloofde namelijk dat het gewoon libertijnse vrouwen waren! Toen ik dat las, had ik bijna een openbaring! Ik herhaal: dat ze libertijnse vrouwen waren! Ik heb meer dan een zwak voor de Griekse mythologie, met zijn saters, bacchanten, nimfen en efeben, en toen DSK over ‘libertijnse vrouwen’ begon, zag ik meteen het schilderij van Poussin ‘Nymph with Satyrs’ voor me, waarin je voor het eerst de leeftijd van een sater leert kennen: 65. Een van de verhoorde vrouwen zei ook, letterlijk, dat er bij de feesten van DSK ‘wel 40 mensen op matrassen lagen’. Ik blijf herhalen dat de werkelijkheid altijd beter is dan de literatuur! Kijk bijvoorbeeld eens naar de teleurgestelde reacties van degenen die ’50 shades of grey’, de film, hebben gezien. In een Roemeense krant las ik dat zo’n starlet toegaf dat er niets in de film was wat ze nog niet wist, integendeel, ze had les kunnen geven aan de personages/acteurs. En ik begrijp dat zelfs de ‘bescheiden’ feesten van DSK beter waren dan alle films! Een van de ‘libertijnse vrouwen’ zei op de rechtbank dat DSK haar ‘onnatuurlijke dingen’ had laten doen, niet met geweld, wel met kracht. ‘Het ging om amicale en ludieke relaties’, luidde de reactie van DSK. Ik heb altijd gevoeld dat je het woord ‘ludiek’ nooit moet vertrouwen. Straks zeggen ze nog dat ze op die matrassen yoga aan het doen waren, de ‘dog position’, en dat dat de ‘onnatuurlijke dingen’ waren.

Bij het Italiaanse ‘bunga bunga’-schandaal van een paar jaar geleden zei een van de meisjes dat ze net 18 was en dat ze niets anders had gedaan dan in haar nakie gedichten declameren voor de ‘sympathieke (?)’ poëzieliefhebber (en zakenman/politicus) Berlusconi. Dat is niet kwalijk, toch? Iedereen houdt van poëzie. En DSK houdt gewoon van matrassen, ‘onnatuurlijke dingen’, anale seks, seks zonder condoom en libertijnse vrouwen.

Een Waalse bar met hostesses mocht zich niet ‘DSK’ blijven noemen, op verzoek van de voormalige topman van het IMF. Die voelde zich aangetast in zijn eer omdat de naam van het bordeel naar hem zou verwijzen.

In het Westen leven is best moeilijk. Onder de dictatuur was het een makkie om te weten wie de goede lieden en wie de slechteriken waren. Zwart van wit onderscheiden ging vanzelf. Maar hoe weet je wie zwart is en wie wit is in een wereld van vijftig tinten grijs?

Terwijl ik dit schrijf hoor ik mijn ‘favoriete’ reclame op tv: ‘Ben jij gelukkig getrouwd? Ik ook! Ga naar secondlove.nl’

Den Haag Centraal, 6 maart 2015

Wanneer het kwaad banaal is… of niet

Ik herinner me dat Herta Müller, winnares van de Nobelprijs voor literatuur in 2009, aan de crème de la crème van de Roemeense intelligentsia vroeg (nadat ze de Nobelprijs had gekregen, want daarvóór zouden ze niet naar haar hebben geluisterd): “Waarom hebben jullie niets tegen Ceau?escu gedaan?” Ze bedoelde dat je in het Roemenië onder Ceau?escu niet over dissidentie kon praten, dat de terreur geaccepteerd werd.
Godzijdank was ik niet een van hen! Ik was nog te jong toen om ergens mee te tellen.
Toch schaamde ik me bij de vraag van Herta Müller. Wat ik verschrikkelijk vind, schaamte!
Ik schaamde me ook toen ik hoorde dat de oud-officier van de geheime dienst Securitate, die haar destijds gevolgd en verhoord had en microfoons in haar appartement geplaatst had, een interview aan The Guardian en Al Jazeera gaf, waarin hij vertelde (mijn wangen worden rood nu ik er weer aan denk) dat Herta Müller oninteressant is, dat ze aan een psychose lijdt en dat ze lelijk en slecht gekleed is. Dat hij haar boeken gelezen had en hij ze maar niets vond. Toch vond hij dat de Roemeense Securitate de helft van de prijs verdiende. Dat hij haar, in tegenspraak met wat zij over hem schreef, wel degelijk geholpen had!
Je staat versteld als je leest wat een beul beweert.
De man heeft na de Roemeense Revolutie helaas maar twee jaar gevangenisstraf gekregen en is tegenwoordig directeur van een verzekeringsmaatschappij, heeft behalve een woning ook een vakantiehuis en wordt bij diverse tv-programma’s uitgenodigd, waar hij iedereen de monsters van zijn wijsheid toont. Je zou gemakkelijk denken dat hij de perfecte verbeelding is van… de banaliteit van het kwaad, om de uitdrukking van Hannah Arendt nog eens te gebruiken. Maar het is niet zo. Want je moet blind zijn om niet te zien hoe grof, arrogant en slecht bedoeld een dergelijk personage in een grijze maatschappij is. Roemenië sluit zijn beulen niet op.

Levensverzekeringen
Ik probeer me even voor te stellen dat Herta Müller de keuze om te vertrekken niet had gehad.
Misschien was ze al dood, misschien niet.
Misschien alleen ziek, in lichaam en geest, in een maatschappij waarin beulen levensverzekeringen verkopen aan hun slachtoffers.
Eén van de gijzelaars in de Joodse supermarkt in Frankrijk vertelde achteraf dat toen hij in de ogen van de terrorist keek, hem alles onwerkelijk, niet normaal leek en dat hij ‘alles’ in een seconde had begrepen. Hij begreep het. Het kwaad leek hem helemaal niet banaal. Het idee dat Eichmann slechts de orders van Hitler uitvoerde, dat hij alleen zijn werk deed, heeft mij altijd geïrriteerd. En dat de beul van Herta Müller alleen zijn job deed, ook al vond hij haar, persoonlijk, ‘lelijk’.

Charlie
Degenen die pretenderen dat ze Charlie zijn, irriteren degenen die Charlie niet willen of niet kunnen zijn. Voor of tegen Charlie. Charlie zijn zonder een vinger te bewegen in de massa.
In het Charlie-debat, waarin iedereen duidelijk tegen terroristen is, zwart op wit, kun je toch de grijze vlek van de banaliteit van het kwaad onderscheiden: de arme vriendin van de vermoorde hoofdredacteur van Charlie Hebdo, Jeannette Bougrab, mag niet bij zijn begrafenis zijn. Omdat zijn familie hun relatie nooit geaccepteerd heeft! En dan mag ze geen afscheid nemen van haar geliefde! Banaal? Toen ik dat las, voelde ik het bloed weer naar mijn wangen stijgen: schaamte. In het luid gesproken debat tegen het terrorisme, waarin bijna alle machten in de wereld één stem vormden, hoorde ik weer de beul van Herta Müller: “Ze was raar, slecht gekleed en persoonlijk vond ik haar lelijk”.
Den Haag Centraal, 6 februari 2015

Het is gevaarlijk om vrouw te zijn

Het was geen gemakkelijk jaar. Als ik terugkijk, was het soms verschrikkelijk. Waarom ik dit zeg? Een voorbeeld ter verduidelijking. Als het donker wordt, ruik ik (!) als het ware het DNA van de slachtoffers van de MH17 in de lucht, ze zijn nog niet allemaal geïdentificeerd. Of: In Mexico zijn op een gewone dag als deze 43 studenten gemarteld, vermoord en verbrand. Nog een voorbeeld: het beeld van die Syrische jongen die tussen de graven van zijn ouders sliep. Hoeveel voorbeelden moet ik geven?

Dit jaar zal een beter jaar worden. De oorlogen zullen stoppen. We zullen dunner zijn, we zullen er nog een vreemde taal bij leren. Veel dingen zullen we doen.

Eén van die dingen die ik niet wou laten wachten, was het bezoeken van het Rijksmuseum. En dus stond ik daar een paar dagen geleden op de begane grond en keek ik naar Ursula met haar elfduizend maagden, de heilige Ursula die met pijlen werd doorboord en nu wordt aangeroepen tegen oorlog, en ik bedacht dat er in de tijdspanne van de vierde eeuw na Christus tot 2014 wezenlijk niets veranderd is.

Die tweehonderd meisjes in Nigeria afgelopen jaar waren er weliswaar geen elfduizend, maar het waren wel schoolmeisjes die ontvoerd werden. Schoolmeisjes. Wat is er met hen gebeurd? Er volgden zelfs nog meer ontvoeringen. Half mei werden nog eens ruim zestig meisjes en vrouwen ontvoerd uit een stad in het noorden van Nigeria. Nog steeds zijn ze niet gevonden. Blijkbaar weet niemand waar de meisjes zijn!

Op zo’n gewone dag, vertelde de juffrouw, toen ik kind was in het Roemenië van Ceau?escu, vielen ineens, zomaar, uit het niets, toen de wind stilhield, de Tataren het land binnen. Toen de vrouwen de stofwolken zagen die door de Tataren te paard werden opgeworpen, namen ze hun zuigelingen in hun armen en wierpen zich in de waterputten. In plaats van verkrachting en slavernij verkozen ze te sterven en zelf hun kinderen te doden. Hele dorpen werden platgebrand, maar de grootste slachtoffers van de oorlog waren de vrouwen en hun kinderen: het ontwrichten van de gemeenschap, verkrachten, vernederen, vernietigen – vanaf het begin van de wereld een beproefde militaire strategie.

Stel je eens voor dat je lekker naar ‘dwdd’ zit te kijken, met een kopje thee of een wijntje op het kleine tafeltje naast je zitbank, en ineens wordt de deur van je huis ingetrapt en stormen de barbaren bij je binnen, verkrachten je en maken je af. Natuurlijk is de kans dat zoiets gebeurt, nul komma nul. Maar terwijl wij allemaal dwdd kijken worden andere deuren ingetrapt. In Syrië, in Ghana en in Congo, waar veertig vrouwen en meisjes per dag worden verkracht. In Soedan en Zimbabwe. Het gebeurt sinds het begin van de wereld. Het gebeurde in Rwanda, in Bosnië. Verkrachten is nog steeds een machtig oorlogswapen.

Eén van de refreinen van mijn oma luidde dat het niet gemakkelijk is om vrouw te zijn. En ik, terwijl ik kijk naar Ursula en haar elfduizend maagden, bedenk dat het in 2014 gevaarlijker is om vrouw te zijn. En zover ik begrepen heb, werd Ursula niet verkracht.

Terwijl wij hier in het Westen vechten voor een werkkamer, gelijk betaalde salarissen, voor een, twee uur vrij op een middag, of vechten met onze man om hem zover te krijgen dat hij meedoet in het huishouden, of simpelweg vechten voor de laatste afgeprijsde tas zonder rits bij Zara, vechten andere vrouwen om aan hun verkrachter te ontkomen. Van de vierde eeuw tot heden is er niet veel veranderd in de wereld. De tijd staat stil, bedenk ik, terwijl ik kijk naar de heilige Ursula van Keulen. En als ik daarna in de krant in het café-restaurant van het museum lees dat wie de begrafenis van de Belgische koningin Fabiola wil bijwonen, zich snel moet melden, weet ik dat de tijd daadwerkelijk stilstaat. Alleen de verkrachtingen zijn doorgegaan. En ik weet ook dat mijn oude docent gelijk had toen hij stelde dat de Middeleeuwen helemaal niet zo donker waren als wel beweerd wordt en dat de Renaissance ook niet zo vol licht was als wij graag geloven willen. Alles is relatief, de tijd is maar een notie. En als je dat rare beeld goed bekijkt, herken je tussen die elfduizend maagden kennissen of vriendinnen.

Maar 2015 zal een geweldig jaar worden!

Den Haag Centraal, 2 januari 2015

 

Blog 2014

(T)huizen

 

Ik heb tot nu toe in 32 huizen gewoond. En dan tel ik de tussendoortjes (weken dat ik bij vrienden verbleef of ziek naar het huis van mijn moeder en vader ging) niet mee. Huizen. Want nadat ik op mijn dertiende naar een internaat gestuurd was – ‘voor een betere toekomst’ – was het woord ‘thuis’ in mijn woordenschat niet meer op zijn normale plek te vinden. Ook het internaat heb ik geen seconde als ‘thuis’ gezien. Ik verbleef er zes jaren en in de eerste daarvan stond ik bekend als het meisje dat drie maanden lang gehuild had om naar huis te gaan. Ik denk dat mijn tranen na die drie maanden op waren.

Op mijn twintigste, als kersverse studente Letteren, stond ik voor de keuze: wonen in een studentenhuis – een internaat onder een andere naam – of op kamers? En als je eenmaal weet wat een internaat is, ga je natuurlijk voor een kamer. Maar omdat ik geen fatsoenlijke kamer betalen kon, woonde ik, telkens ongeveer een half jaar:

– in de kamer van een vrouw die net een paar weken eerder aan kanker overleden was en wier kleren, schoenen, kam, panty’s en lingerie nog op of onder de stoelen lagen in de kamer die ik gehuurd had. Ik mocht er ook niets veranderen, niet eens haar rode laarzen passen. Een half jaar later vertrok ik. Niet omdat er rare dingen in het huis gebeurden (de eieren die ik zelf geklopt had voor een omelet lagen nog intact op het aanrecht, de vuilniszak die ik weggebracht had, stond nog in de keuken), maar omdat de oude vader van de dode vrouw van wie ik niets bewegen mocht in de kamer, de afmetingen van het stuk wc-papier dat je gebruiken mocht, reduceerde tot de grootte van een munt.

Een half jaar later huurde ik dus

– een kamer bij een oude vrouw zonder benen, die vijftien jaar lang haar kamer niet uit geweest was en dus niet eens wist dat er een Revolutie had plaatsgevonden. Ook bij haar ging ik weg. Niet vrijwillig, maar omdat ze in een nacht de politie belde vanwege een indringer in haar huis. Die indringer was ik dus en toen de ter plekke gekomen agent de situatie begreep, gaf hij mij spontaan een lift, midden in de nacht, naar het huis van een vriendin bij wie ik mocht logeren;

– in een kamer in een kelder van een flatgebouw waar mijn werktafel tegelijk mijn bed was, uit gebrek aan ruimte. Het enige raam van het kamertje grensde aan een park vol zwervers die elke nacht op de ruit klopten. Niet gek, ik had het beter dan zij! Het geklop hield niet op toen ik de ruit zwart geverfd had om mezelf te isoleren van de zwervers – wat eigenlijk een slecht idee was en dat begreep ik pas toen de broer van de loodgieter van het flatgebouw ’s nachts om twaalf uur op mijn deur bonkte en hem open probeerde te duwen om binnen te komen.

‘Waarvoor?’ vroeg ik hem.

Niet om suiker te lenen.

Daarvandaan verkaste ik naar

– een zolder ergens op de tiende verdieping van een gebouw waar de enige bewoonde kamer die van mij was en waar ik me, uit behoefte aan een gesprekspartner, in de hete zomers in Boekerest, een Antieke Griek inbeeldde voor wie ik gedurende mijn verblijf op de zolder een cyclus gedichten schreef. Ik moest er weg nadat ik de bewaker bijna een hartinfarct had bezorgd, omdat hij niet wist dat er nog een ziel op zolder was. Maar ook omdat ik, hoewel de Antieke Griek heel behulpzaam leek te zijn, toch paniekaanvallen begon te krijgen.

Ik moest na zo’n reeks bijzondere kamers toch toegeven dat een internaat ook zijn voordelen heeft. Ik vroeg daarom een plekje in een internaat voor studenten. Maar aangezien het meisjesgebouw helemaal vol zat, mocht ik, illegaal, van twee aardige jaargenoten, de enige jongens in mijn groep, bij hen logeren,

– op de bovenste laag van het stapelbed in hun kamer. Ineens had ik niet één, maar twee (antieke) Grieken, in vlees en bloed, die een deken voor mij omhooghielden, de een aan de ene kant en de ander aan de andere kant, als een scherm, zodat ik me in een kamer vol jongens kon omkleden. Het was niet vanwege een gebrek aan privacy dat ik er na een tijdje vandoor ging, maar omdat hun eerste huisregel wodka op een lege maag leek voor te schrijven en hoewel ik net niet genoeg kracht had om tegen die regel in te gaan, werd na enige tijd wel duidelijk dat mijn maag geen wodkaliefhebber was en dus vertrok ik naar

– een kamer in een ander, gemengd internaat, een kamer die ik deelde met een meisje dat eigenlijk vaker bij haar tante thuis was dan in het internaat. Maar tijd om me eenzaam te voelen had ik niet, omdat ik in de kamer omringd was door miljoenen kakkerlakken die ik ’s nachts van mijn gezicht moest halen, uit mijn nek of uit mijn oren. Ik had niet veel fantasie nodig om te bedenken dat het misschien miljoenen Gregor Samsa’s waren die een moeilijker leven hadden dan ikzelf.

Je zou denken dat het na zoveel bijzondere kamers tijd werd voor een eigen huis. Maar nog niet toen, maar pas een paar jaar later, kocht ik, trots dat ik met mijn job een hypotheek kon krijgen, als kersvers journalist bij de nationale radio, mijn eerste huis: een flatje op een achtste verdieping, in een van de armste wijken van Boekarest. Na zo veel jaren ontheemd te zijn geweest, voelde ik me nu thuis, als jonge eigenaresse van een kamer met een wc en een douche, volgens mijn eigen definitie van ‘thuis’ zijn, ik, die al lang geen thuis meer had gehad.

Maar mijn eigen definitie botste helaas met die van mijn buurvrouw op dezelfde verdieping, een doofstomme vrouw, net zo trots als ik op haar flatje, die in haar vrije tijd – dag en nacht – werkte als prostituee. Thuis. Vaak moest ik dan ook dronken mannen met een open gulp naar haar flatje verwijzen of naar beneden begeleiden, in een lift die vaak bleef steken tussen twee verdiepingen.

Weten jullie wat voor geluiden een doofstomme vrouw maakt als ze seks heeft? Geen geluiden? Wrong! zeg ik jullie. Ik weet wel beter en kan ook een advies geven: Koop nooit maar dan ook nooit een huis naast een doofstomme prostituee!

Oh ja, ik zou nog moeten toevoegen dat ik mijn eigen huis gauw weer verkocht heb, niet omdat ik het zat was om dronkenlappen naar beneden te jagen, maar omdat de buurman onder mij op een dag de hele verdieping in brand zette.

Tirade, nr. 457 – januari 2015, jaargang 59, Writers Unlimited Winternachtenspecial 2015.
Deze column werd zaterdagavond, 17 januari 2015, voorgedragen tijdens het festival Writers Unlimited Winternachten.

Hier ben ik. Waarom hier? Als iemand me jaren geleden in Malaszyce had gezegd dat ik in Goya zou zijn.’

– Witold Gombrowicz, Dagboek

Ubi bene ibi patria

Ik heb in de bibliotheek zo veel boeken gevonden over wereldburgerschap, dat ik na het eerste boek het lezen al opgaf. Want meer dan een begrip of een werkelijkheid is wereldburger-zijn vooral een gevoel.

Wat ís een wereldburger eigenlijk? Ik was verrast te ontdekken dat er meerdere soorten wereldburgers zijn, naar mijn gevoel, zonder dat ik statistieken heb gelezen – zo die al bestaan. Zijn we dan wereldburgers omdat we overal heen reizen? En: reizen, hoe doen we dat? Uit plezier of omdat we ertoe gedwongen worden? Maakt dat uit voor het gevoel een wereldburger te zijn? Het blijkt dat wereldburger-zijn een directe band met reizen kan hebben. Dat is toch evident, zou je zeggen. Maar dat is het niet. Een wereldburger is immers niet (alleen) iemand die door de wereld reist, wereldburger zijn betekent meer dan precies weten hoe je rijst met stokjes eet omdat je er in Hongkong les in hebt gehad. De dalai lama is een wereldburger niet omdat hij reist, maar omdat hij de problemen van de wereldburgers met zijn wijsheid behandelt. Of neem Immanuel Kant: geen reiziger, wel een wereldburger. Reizen kun je namelijk op verschillende manieren. Per trein, vliegtuig en fiets, maar ook door middel van boeken of fantasie. En het hangt er ook vanaf over welke wereld we het hebben, want Jonathan Swift met zijn ‘Gulliver’s Travels’ is een bijzondere wereldburger van onze wereld, maar ook van andere, niet minder geweldige werelden. En dan kun je nog reizen vanaf je stoel, in de heelal, zoals Stephen Hawking. Dat is ook reizen (hoewel ik hem liever heelalburger en minder wereldburger zou noemen).

Er bestaat een klassieke, humanistische traditie van reizen. In die visie opent de weg naar de grote wereld de weg naar jezelf; het gaat er dus om je eigen identiteit te ontdekken door naar het buitenland te reizen. De achttiende eeuw zit vol voorbeelden van mensen die ernaar streefden hun binnenste te bereiken door naar buiten te gaan. Reizen had ook een cultureel doel. De jonge Roemeense intellectuelen die naar Frankrijk gingen om te studeren, brachten de eerste bibliotheek naar hun geboorteland. Een ander voorbeeld van de humanistische traditie is onze Geert Geerts, bekend als Erasmus van Rotterdam, die van mening was dat de klassieke oudheid en het christendom hetgeen was wat Europa bond. De werkelijkheid van ons huidige Europa zou hem verassen.

Reizen is altijd populair gebleven. Mensen reizen voor hun plezier. De Nederlander lijkt een traditie te hebben gemaakt van het reizen tot het eind van de wereld. Waar zou dat zijn? Als je met je vinger op de aardbol het einde aanwijst, lijkt het niet eens zo ver. Jules Verne bereikte het in zijn ‘Voyage au centre de la terre’, om maar eens de eerste titel die bij me opkomt te noemen. Het eind van de wereld dat Margareta in ‘Faust’ in haar liedje noemt – Thule –, spreekt me meer aan. Op dakkoffers van auto’s staat ook vaak Thule. Slim merk. Als ik het zie, word ik nostalgisch, hoor ik Margareta zingen.

Het is moeilijk te accepteren dat het eindpunt van de wereld dichterbij is dan je denkt. Als je de ‘Odyssee’ leest, zie je met je geestesoog het land der Faiaken als een ver land, magisch en onbereikbaar. Het is jou als gewone sterveling niet gegeven in de voetstappen van Odysseus te treden. Maar in de werkelijkheid kan ik met KLM wél binnen drie uur in het land van Faiaken zijn, met hun mooie Nausicaä, wat wij vandaag de dag Corfu noemen. Eigenlijk is het niet eens nodig om naar Nausicaä te reizen, want Nausicaä kan ook naar jou toe komen. De wereld kent immers geen grenzen meer. De stem van je geliefde kun je horen, en zijn of haar gezicht kun je haarscherp zien, al zit er tussen jullie een afstand van duizenden kilometers. Maar wordt je heimwee door Skype ook opgeheven? Voelt het alsof je naast je ouders zit die je hebt achtergelaten? Dat is de vraag – de aardbeving die ze net hebben meegemaakt, heb jij niet gevoeld, Skype of geen Skype.

Dagelijks krijg ik een paar mailtjes van sites als booking.com, voor mij de hedendaagse versie van de homerische sirenen. We reizen. We worden solidair met de wereld. We openen onze ogen. We hebben geleerd dat we blind zijn als we alleen maar voor ons uit kijken. “Als we weigeren andere visies op de wereld dan de onze in aanmerking te nemen, snijden we ons af van de menselijke universaliteit en blijven we dichter bij de pool van de barbarij staan,” schreef Tzvetan Todorov in ‘Angst voor de barbaren’. Een cultuur die zich afsluit voor de (invloeden van) andere culturen, sterft af. Je ontdekt de wereld, andere culturen, en je wordt rijker, scherper en kritischer ten opzichte van jezelf en je eigen volk. Als voorbeeld noem ik de Roemeense presidentsverkiezingen van een paar weken geleden. De kandidaat die in eigen land favoriet was, een nakomeling van de oude communistische partij, werd afgewezen door de Roemenen die reizen (diaspora), die in getal sterk genoeg en eensgezind waren (om niet op een communist te stemmen). Zij hebben ervoor gezorgd dat de nieuwe president een wereldburger is, een native Duitser (daarmee een mengeling van twee culturen), georiënteerd op Europa.

We zijn wereldburgers, we surfen over de aardbol. Met de hulp van Facebook, Twitter en andere (social) media. Er zijn weinig plekken onder de zon die nog niet door de Google Maps beschaduwd zijn, geen plek die niet gevolgd kan worden en bloot aan de wereldburgers wordt voorgelegd. Iemand die op een stoel achter de computer in Albanië zit, laat mij foto’s uit Alaska zien. Het is niet nodig om naar Honolulu te reizen om te begrijpen wat die mensen daar eten. Je hoeft niet meer de wereld in te trekken, de wereld komt naar jou toe. Kant, die niet van reizen hield, kon zo mooi over Londen spreken dat zijn Britse gasten niet konden geloven dat hij er nog nooit geweest was. Je zou de conclusie kunnen trekken dat het niet meer nodig is om kilometers te lopen, te reizen of te vliegen om iets over jezelf te ontdekken. Naar binnen reizen is niet meer hip of, beter gezegd, naar buiten reizen blijft hipper. Van je verbeterde karakter kun je geen foto’s nemen, wel van een Thais kuuroord waar je als koning behandeld wordt. We zijn eigenlijk best content met ons binnenste, ook al is onze wereld vanbinnen kaler dan een woestijn. We hebben geen Dostojevskiaanse dilemma’s meer. We hoeven de wereld van ons innerlijk niet meer te voet te belopen, we zijn tevreden met wie we zijn. En als we even niet tevreden zijn moet er een psycholoog of coach aan te pas komen om ons weer trots op onszelf maken. Wie niet tevreden is, heeft een probleem, is niet meer van deze tijd. We moeten het maken in dit leven, anders vallen we. Dostojevski is passé. ‘Die hik is hardnekkig, al de derde keer vandaag,’ laat Sharon Evita op Twitter weten.

Wanneer zijn we allemaal slechts nette mensen geworden? We vinden iedereen leuk, je moet iedereen liken. Er is geen God meer die ons aan de punten van ons geweten trekt. Goede daden verrichten betekent iedereen op Facebook liken. Op tv zien we een spotje van Cordaid Kinderstem en Afrika-dorpen, we doneren niet, want ja, je weet nooit precies waar het geld naartoe gaat, we voelen ons wereldburgers. Iedereen weet wat er met die schoolmeisjes in Nigeria is gebeurd, omdat het nieuws overal te volgen is – tv, Facebook, Twitter. Maar een dag later zijn we het weer vergeten, omdat 43 studenten in Mexico vermoord zijn. We begrijpen, maar wat voor macht heeft een wereldburger? Wereldburgers kennen de wereld beter dan hun eigen broekzak, maar ze kunnen de wereld niet fiksen. Wel kun je je nieuwste vriendschapsverzoek van iemand uit India bevestigen.

Studenten krijgen beurzen in het buitenland en communiceren allemaal in Global English. Maar als we in het land waar we gestudeerd hebben, waar dan ook, een baan willen krijgen en er willen blijven, moeten we de macht van de landstaal erkennen, de nieuwe taal. Geen baan als je de taal niet spreekt. En ineens ben je geen wereldburger meer, je woont ergens in Zevenhuizen en je bent op zoek naar een baan. Je wacht dagelijks op tram 4 van 9:30 uur, baalt als je die gemist hebt. Je kent de bedelaar die voor de Albert Heijn staat, op zaterdag geef je hem iets. Google Maps ontdekt je in Zevenhuizen en niet in Goya, Argentinië.

Als kersvers wereldburger in Nederland, negen jaar geleden, werd ik depressief zonder precies te weten waarom. De taal heeft me bewust gemaakt van de werkelijkheid. Het viel niet mee om plots wereldburger te worden. Toen ik de taal begon te spreken, kreeg ik meer controle over mijn leven. Ik weet hoe lang Odysseus op zee bleef, wat Dido dacht, op de brandstapel, hoe Ghilgamesh naar de eeuwigheid keek. Ook herinner ik me nog veel verzen uit de Roemeense literatuur, soms word ik ’s ochtends wakker met het ritme van de openingszin van een roman uit mijn jeugd, ik lees de Franse literatuur in de oorspronkelijke taal en toch was de eerste keer dat ik het gevoel had dat ik hier een toekomst heb, toen ik ‘he, he’ op zijn Nederlands zei. In Frankrijk kun je de weg maar beter in het Frans vragen en in Spanje praten de mensen zo veel dat hun handen, waarmee ze zich beter begrepen willen maken, er pijn van doen. Toen mijn vader mij in Nederland bezocht, sprak hij luidkeels Roemeens met iedereen, alsof zijn gesprekspartners doof waren en niet mensen die helemaal geen Roemeens kenden. Er is een hele wereld waarin niemand Engels spreekt en over deze wereld weten we niet veel. Zijn ze ook daar wereldburgers? Is de wereld het Bijbelse Babylon en begrijpen we elkaar eigenlijk niet? Wat zouden wij van de wereld begrijpen zonder CNN? Maar is de wereld die CNN ons laat zien, de echte wereld? Als ik me herinner hoe ik wereldburger ben geworden, krijg ik meteen een nieuwe categorie wereldburgers voor ogen: de love-reizigers. Ik volgde mijn Nederlandse man naar zijn land en met mij miljoenen andere vrouwen (en mannen, in mindere mate). Dat is een vrijwillige keuze, maar er zijn ook gedwongen wereldburgers en daarmee doel ik op de vrouwen uit Oost-Europa, Afrika en Latijns-Amerika die naar het Westen worden gebracht en de prostitutie in worden gedwongen. Of migranten die in het buitenland gaan werken voor een beter leven en hun kinderen bij familie hebben achtergelaten. Al die aardbeienplukkers en witlofstekers, in het weekend zie je ze niet de Sixtijnse Kapel bezoeken of in de rij voor het Prado staan! Het reizen naar binnen of naar buiten interesseert hun niet, ze reizen om te overleven. Zijn zij ook wereldburgers? Wie zijn ze en wat bepaalt hun identiteit? En wie of wat ben ik zelf, behalve wereldburger? Ben ik Roemeens of Nederlands? Ben ik de nieuwe Nederlander?

De opvatting dat we door te reizen elkaar in de ander zien, kortom: dat de ander een identiteit krijgt door zijn weerspiegeling in mijn ogen, en dat die identiteit niet vaststaat maar voortdurend in beweging is, botst met de laatste categorie wereldburgers: mensen die behoren tot wat we met een moderne term ‘mobiel banditisme’ noemen, rondtrekkende criminele groepen. Ze stelen, roven, skimmen, rollen, op brutale of brute wijze pakken ze van de ander. Het is zeker geen uniek verschijnsel – het fenomeen bestaat al eeuwen – maar doordat de grenzen open en flexibel zijn, is het wel een plaag geworden. Vandaag zijn ze in Rotterdam, morgen in Berlijn en volgende week in Hongkong of Zaïre. Met een acuut gevoel van nationalisme willen ze echter met hun buit terug naar hun geboorteland. Straffen zitten ze uit in het land waarin ze opgepakt of naar overgeleverd zijn. Ze passen bij de titel van boek van Todorov: Angst voor de barbaren. Zij zullen nooit zeggen: ubi bene ibi patria.

TPO Magazine, 1 december 2014

Heimwee
“Als hij zou moeten kiezen tussen heimwee en kanker, zou hij voor kanker kiezen”, zei de acteur die voorlas uit het laatste boek van Tom Lanoye.
Daarmee had hij gelijk mijn aandacht. Ik was bij de uitreiking van de AKO Literatuurprijs en keek naar het plafond van de mooie zaal in de Koninklijke Schouwburg. In het donker deed het me denken aan ‘Les trois graces’ in een baroktijdperk of, met één oog, aan de muur van de Anthropologie in de Londense Regent Street. Wie weet, die kent.
Ik wees om het ook te laten zien aan de vriendin met wie ik daar was. Ze lachte als een meisje: “Heb ik nooit naar gekeken”, zei ze. Zij, die vaker in de schouwburg te vinden is dan ik. “Natuurlijk niet, je kijkt naar het podium, naar de mensen. Veel van die mensen ken je. Het zijn mensen die je ouder ziet worden, ouder worden doen ze gelijk met jou”.
“Is het niet fantastisch?”, vroeg de mevrouw die naast mij zat. Gekleed als Diane Keaton, met de punten van haar witte blouse omhooggetrokken, duwde ze met haar voet gracieus haar lege glas Prosecco onder de stoel. “Een perfecte dag voor bananenvissen”, antwoordde ik in gedachten met een citaat van een bekend personage van Salinger die aan het eind van het verhaal zelfmoord pleegt. Verre van mij de gedachte om de stoel van de Koninklijke Schouwburg met bloed te bezoedelen, maar sinds mijn eerste lezing van Salinger kan ik op de banale vraag hoe mooi de dag wel is, geen ander antwoord meer geven. En trouwens, ik voelde me ook goed, perfect zelfs, ook zonder Prosecco. Totdat de acteur à la Tom Lanoye op het podium luid zijn hamletiaans dilemma uitsprak: “Als hij zou moeten kiezen tussen heimwee en kanker, zou hij voor kanker kiezen”. Op dat moment veranderde mijn perfecte bananenvissendag in iets anders.
Toen ik mijn vader negen jaar geleden informeerde dat ik mijn man naar Nederland zou volgen, zei hij eerst niets. Hij maakte alleen een geluid dat simpelweg betekende dat hij zijn woorden inslikte. Ik wist wat hij wilde zeggen: “Jouw (Nederlandse) man heeft toch beloofd dat hij je niet zou meenemen naar Nederland? Dat jullie hier zouden blijven?” Ik slikte ook mijn woorden in: “Ik ga mee, ik wil meegaan, als een gezin”, wilde ik antwoorden, maar hij begon te huilen. Ik voelde me sterker dan hij, ik stond aan het begin van een nieuw begin. Degenen die vertrekken hebben minder pijn dan degenen die achterblijven. Maar toch, toen de tijd om te vertrekken naderde, begon ik me minder sterk te voelen. “Wees niet bang”, zei mijn vader. “Het zijn daar, waar je naartoe gaat, ook mensen”. Deze zin werkte als een onzichtbare talisman voor mij, vooral in mijn eerste jaren in Nederland. Helaas hielpen de woorden niet bij depressie of heimwee.
Maar langzaam kreeg ik mijn leven terug. Je maakt vrienden, herkent mensen op straat, met de nieuwe nationaliteit komt ook meer vertrouwen dat het toch goed zal komen. Je krijgt nieuwe dromen en bent weer hoopvol. Omdat ik weer deed wat ik in Boekarest leuk had gevonden, waren de eerste vrienden in mijn nieuwe omgeving ook mensen die enorm veel leken op mijn oude vrienden in Boekarest, ik begon weer te lachen, net zoveel als toen. Soms overkomt het me, in de tram, als er naast mij iemand accentloos Nederlands spreekt, dat mijn hersenen me wijsmaken dat het Roemeens is. Langzaam aan begin je je geliefde Homerus in de nieuwe taal te lezen, ook Voltaire en zelfs het epos van Gilgamesh. Je ontdekt de nieuwe literatuur, schrijft in de nieuwe taal, er zijn nieuwe vrienden die je midden in de nacht wakker mag maken, je hebt nieuwe tradities met sinterklaas en Oud en Nieuw, je scheldt in het Nederlands, met dezelfde passie zoals in je eigen taal, je laat jezelf zien en je krijgt waardering. Je doet het goed. Je leert bij elk onplezierig incident te zeggen: “Het komt goed”. Het is je nieuwe gebed. Alsof je beter weet dan God zelf. Maar het komt zeker goed.
Vorige week maakte ik kennis met een schrijver die met dezelfde passie over middeleeuwse poëzie spreekt als mijn vriend in Boekarest. Maar mijn oude vriend in Boekarest is overleden, mijn nieuwe hier niet. Wanneer hij over Duizend-en-één-nacht spreekt en ik mijn ogen sluit, hoor ik de andere in Boekarest. Ik heb dezelfde mensen teruggevonden van wie ik hield. Een raar gevoel, waardoor je best in de war raakt: ben ik echt geëmigreerd? In de bieb komt soms een mevrouw die sprekend op mijn moeder lijkt. De eerste keer schrok ik, de pijn voelde als gloeiende kolen. Ze glimlacht altijd naar mij alsof ze alles begrepen heeft: het komt goed.
Het is al goed, zo’n mooi plafond als dat van de schouwburg had ik lang niet meer gezien. Ik voelde me goed. In de pauze zou ik een gemberbier gaan drinken. En toen hoorde ik de acteur op het podium: “Als hij zou moeten kiezen tussen heimwee en kanker, zou hij voor kanker kiezen”.

Den Haag Centraal, 21 november 2014

Mijn Erin Brockovich

Wie zijn de mensen die wij bewonderen? Écht bewonderen? En wat betekent precies ‘iemand bewonderen’? Want we kunnen jaloers zijn op iemands geluk of talenten, we kunnen iemand bijzonder vinden, we (re)tweeten regelmatig geweldige dingen die mensen maken en meemaken, maar bewonderen?
Toen ik Malala Yousafzai een jaar geleden heb horen spreken, voelde ik echte bewondering.
Maar wat is echte bewondering? Heeft bewonderen ook gradaties? Bij een prijsuitreiking of jubileum is er altijd wel iemand die niet klapt of meedoet, die als een schaduw langs de muren loopt. Op een gradatieschaal voor bewondering die loopt van 0 tot 10, zou dat -1 betekenen, maar dat is een ander verhaal.
Ik stel me voor dat u mij vraagt: maar jij, wie bewonder jij? Eindelijk! Eindelijk stelt u de vraag, want ik loop hier rond met het antwoord als een staaf dynamiet in mijn mond: ik bewonder die man die 2500 kilometer wil gaan lopen, vanuit Roemenië naar Brussel, om te protesteren tegen de winning van schaliegas en het gebruik van cyanide.
Zijn naam doet er eigenlijk niet toe. Hij is iets ouder dan ik en toevallig woont hij niet ver van het dorp waar ik ben geboren. Alleen. Zijn vrouw kreeg genoeg van hem en zijn idealen en ging scheiden. Begrijpelijk. Als je kinderen groot zijn, het huis uit, wat wil je verder? Reizen of rusten, eindelijk tijd maken voor jezelf, sparen voor een nieuwe auto. Verhuizen naar een plekje aan het water.
Maar hij niet hij dus! Integendeel, hij heeft al zijn bezittingen verkocht en is vertrokken. Het was eind augustus, op een zaterdag, een vrije dag in het algemeen, de dag waarop ik graag naar de markt ga, opruim in huis, kook en mezelf twee uurtjes vrijaf geef. Op zo’n dag is die man per pedes vertrokken richting Brussel. Ik las dat hij intussen goed is aangekomen in het Duitse plaatsje Rehau, dat hij slaapt in de huizen waar hem een bed wordt aangeboden of gewoon langs de weg. Dat hij wat kleren heeft meegenomen en een slaapzak. Dat men hem voor gek verklaart. Natuurlijk! En natuurlijk is die vrouw van hem gaan scheiden. Welk normaal mens gaat immers zijn verzameling zeldzame boeken en munten verkopen om vervolgens op zo’n manier naar het (politieke) mekka te gaan? En waarvoor? Zullen de grote corporaties die het schaliegas in Roemenië willen winnen bang worden voor hem? Zullen ze zeggen: “Oké, we vergiftigen jullie kinderen niet meer, we gaan naar een ander land dat armer is dan dat van jullie en dat wel het leven van hun kinderen om wil gooien voor ons geld.”? En zullen de politici die het laatste woord in deze kwestie hebben, gevoeliger zijn voor zijn voeten met blaren dan voor de gele stoelen die bij een recent protest van gelijke strekking met trein naar Den Haag kwamen?
In gedachten zie ik hem gaan. Ik zie hoe hij uitgeput voor de Leopoldruimte, de Brusselse vestiging van het Europarlement, gaat zitten. Staan zal wel niet meer lukken, stel ik me zo voor, na vier maanden lopen, iedere dag van half negen ’s morgens tot tien uur ’s avonds. Misschien dat iemand van de Roemeense parlementariërs in Brussel akte zal nemen van zijn aankomst. Ongetwijfeld zullen er in Brussel een paar Roemenen op hem wachten, hem ontvangen en… bewonderen!
Dat laatste doe ik ook, ik die mezelf op zaterdag een paar uurtjes vrijaf geef en hoop dat ik ooit meer vrije tijd zal krijgen. Ik, die weet dat we over een jaar een nieuwe tweedehandsauto moeten kopen, omdat de oude al zijn zeven levens geleefd heeft. In huis is er vocht geconstateerd in een muur van de wc, beneden. Ook het hegje moet nodig gesnoeid worden. Ik kus mijn man omdat hij er tijd voor vrij heeft gemaakt, hij heeft ook een drukke agenda. We leven… ons leventje. Niets verkeerds. Maar intussen gaat mijn ex-landgenoot voor het leven van zijn kleinkinderen vechten, voor een toekomst, voor iets waar hij in gelooft. Iets wat bewondering verdient.
Hoop is er altijd. Het komt altijd goed, zeggen we in het Nederlands. Er is altijd hoop en altijd zijn er mensen die je moet bewonderen. Omdat ons leven beter wordt en onze idealen intact blijven door wat zij doen – of hun daden nu bekend zijn of minder bekend.
Zal de loper de wereld redden? Nee, de wereld redt zichzelf, zeggen we.
Maar hij laat ons zien dat een beter leven iets anders betekent dan vakanties, muntenverzamelingen, nieuwe tweedehandsauto’s of tijd voor jezelf.
Hoe hij heet? Een doodgewone naam: Alexandru Popescu.
Mijn Erin Brockovich.

Den Haag Centraal, 24 oktober 2014

Gewoon Den Haag

Ik zat op het bankje bij de tramhalte. Naast mij zaten een Amerikaanse vrouw en haar man. Ik luisterde niet naar hun conversatie, maar af en toe werd de toon waarop ze spraken wat somberder en speet het mijn schrijversoor dat ik niet meeluisterde. En alsof zij het allemaal begreep, legde de vrouw ineens haar hand op mijn arm en zei, met haar onmiskenbare accent: “Wees maar niet bang, het gaat niet over mij, it’s about Manson.”
“Ah,” zei ik, trots dat ik haar kon laten zien dat we hier ook kranten lezen: “Sharon Tate, Polanski.”
“Ja,” zei ze enthousiast. Enthousiast dat we allemaal één wereld vormen en dat Nederlanders de geschiedenis van Amerika kennen of tenminste kranten lezen. “Het boek over Manson staat nu op number one in The New Yorker.” “En, by the way, I have a question”, vervolgde de dame en terwijl ik wachtte op de question die komen ging, zag ik haar al lopen door de straten in Manhattan, het Manhattan dat ik kende van ‘Seks in the city’. “Is Den Haag a city or a village?” klonk het. “Want we hebben nergens ‘city’ zien staan.” Tja, daar zat ik dan, op het bankje bij de tram! Ik wilde de vrouw vertellen dat we een prachtige collectie boeken over Den Haag hebben in de bieb, de Hagana-collectie, met daarin ook een aantal boeken in het Engels. En dat daarin zo duidelijk is beschreven dat de stad Den Haag, na haar eigen New York, de op een na belangrijkste Verenigde Naties-stad is, dat hier meer dan 160 internationale organisaties werken aan een veilige en rechtwaardige wereld. Dat Den Haag de op twee na grootste gemeente van Nederland is, na Amsterdam en Rotterdam. Dat bijna alle ambassades en ministeries van Nederland in Den Haag zijn gevestigd en dat we in 1806 de eretitel ‘stad’ hebben gekregen. Ik deed mijn best om ook uit te leggen dat je ook allebei tegelijk kan zijn, stad en dorp. Ze luisterde aandachtig, met een glimlach.
De Manhattan-visie was weg en ik kreeg weer het gevoel dat veel mensen in de wereld trekjes van de Roemeense oud-dictator Ceau?escu hebben, ik bedoel zijn obsessies.
Ik maak deel uit van degenen die zich nooit afvragen of Den Haag een city of geen echte city is. Omdat het onderwerp bij mij wat gevoeliger ligt.
Toen Ceau?escu in 1974 besloot tot ‘systematisering’ van het land, zouden veel plotsklaps in stedelingen getransformeerde boeren er snel achter komen dat het enige verschil tussen het een en het ander bestond in de hoogte van de belastingen. Maar er waren ook boeren van wie land ineens werd onteigend en die werden gedwongen te vertrekken van hun boerderij, die al generaties lang van vader op zoon was overgegaan, naar flats van acht verdiepingen die zomaar midden in het bouwland waren neergezet. Op één punt had Ceau?escu er wel rekening mee gehouden dat die boeren boeren waren. Hij liet namelijk geen wc’s en badkamers in hun nieuwe eenkamerappartementjes maken, want ja, een boer is immers gewend om het… buiten te doen. Ook het dorp waar ik geboren ben, is… een stad, omdat Ceau?escu het zo wilde. Hij plakte simpelweg drie dorpen aan elkaar om ze ‘stad’ te kunnen noemen. Voor twee van die dorpen is het experiment geslaagd, maar het derde, dat van mij, leek Assepoester wel; dat dorp is het nooit gelukt om zich stad te voelen, niet eens samen met de andere twee. Ook het reliëf werkte niet echt mee: de andere twee dorpen vormden, door hun wat vlakke bodem, een grote L. In mijn dorp daarentegen was de grond door aardbevingen sterker dan in de andere delen omhooggewerkt. Het dorp verstopte zich tussen de ontstane heuvels en wilde nooit ofte nimmer hun toppen over naar de stad. Om naar mijn middelbare school te reizen, ging ik dan ook de eerste zeven kilometer tot het station te voet, drie kilometer tot ik de heuvel moest oversteken en vervolgens nog vier kilometer om de ‘stad’ te doorkruisen tot het station. Bij de eerste stap van deze laatste vier kilometer in de nieuwe stad veranderde er altijd iets in mij, ik voelde me nooit vrij en moest altijd moediger zijn tussen al die vreemden. Ik herinner me ook dat ik met mijn moeder voor het eerst naar de stad ging. Ik was vijf en we gingen met de bus naar haar werk. Het laatste stukje, lopend van de bushalte naar haar fabriek, groette ik iedereen, als een goed opgevoed meisje. “Dat is niet nodig”, lachte mijn moeder me een beetje uit, “die mensen kennen we niet.” “Maar willen ze me niet leren kennen?”, vroeg ik aan mijn moeder.
De mensen in mijn dorp en veel anderen konden Ceau?escu’s plan voor systematische verstedelijking niet tegenwerken, maar wat de mensen niet lukte, lukte mijn heuvels, die mijn dorp niet wilden laten gaan, wel. En zo is mijn dorp al die jaren intact gebleven en waren die vele mensen uit mijn dorp die werkten in de fabrieken in de stad, door de week stadsburgers en in het weekend boeren in hun tuinen, met hun varkens en schapen.
Sinds de Revolutie, nu precies 25 jaar geleden, bestaat er een omgekeerd fenomeen: burgers willen weer boeren worden, de verlaten grond verbouwen, oogsten, en dat onder het toeziend oog van Europa, dat over fondsen beschikt. Ik hoor dat veel van die nieuwe ‘boeren’ in Roemenië, vooral die daar veel grond bezitten, het Nederlands als moedertaal hebben en wel een toekomst in de Roemeense dorpen zien. Dat we allemaal een groot dorp zijn dat Europa heet.
En als Europa geen bezwaar heeft om af en toe als dorp gezien te worden, zo vraag ik me af, waarom zouden wij dan hier precies willen weten of we zeven dagen van de week burgers zijn of dat we ook, af en toe, boeren zijn die elkaar over het weer vragen.
Wat zeker is, is dat we geen Manhattan zijn. Dat weet ik net zo zeker als ik weet dat ik voor altijd uit mijn dorp weg ben. Maar ik heb mijn geluk wel gevonden in Den Haag. En als ik af en toe, als ik bloemen in mijn tuin plant of iedereen bij de markt groet, het gevoel krijg dat ik nooit uit mijn dorp ben weggegaan, dan weet ik dat ik me op de beste plek van de wereld bevind: in Den Haag. Gewoon… Den Haag.
Den Haag Centraal, 26 september 2014

Vreemdenliefde gaat door de maag
De kookshows op tv die all day draaien alsof de wereld (of het leven) één grote keuken is, hebben er nog een discipel bij: mijn dochter. Ineens wil zij vegetarisch, gourmet, fijnproever en chef-kok worden. In wisselende volgorde of allemaal tegelijk. Voorlopig in onze keuken, dat wel. Door haar nieuwe hobby heb ik ook, zij het met één oog, ‘MasterChef Holland’ en ‘Smaken verschillen’ gezien. En af en toe deden ook mijn oren mee.
Zo ook toen bij ‘Smaken verschillen’ een Hongaarse deelneemster haar grote hart uitstortte. Op tafel, de eettafel. Met Hongaarse muziek op de achtergrond, live verzorgd door een echte Hongaarse violist, gekleed in traditionele kledij, die sterke gelijkenis vertoont met Roemeense volksdracht. En met eten dat ook mijn Roemeense maaltijd kon zijn. Vooral door toedoen van de violist veranderde het programma even in een uitzending over emigreren, over eigen land, wereldburger zijn, over de functie van het eten en van samen eten, ja, over mijn eigen Roemeense hart, all inclusive. En zonder uitzondering wilden de andere concurrenten meer weten over dat voor hen weinig bekende land en vonden zij alles mooi en nieuw. En lekker vooral. De waarde van de maaltijd werd niet alleen beoordeeld naar de kwaliteit van het voedsel, maar ook naar de aard van het gezelschap en van de conversatie, in dit geval toegespitst op Hongarije.
‘Mis jij het?’ vraagt mijn Nederlandse dochter aan haar huilende mama, die betoverd is door de Hongaarse tradities. ‘Je hebt hier toch net een Poolse supermarkt ontdekt?’ vervolgt ze, alsof ze het antwoord op de eerste vraag al kent. ‘Ja, hoor,’ snik ik, en ik besef dat we, als het op eten aankomt, in het algemeen, behoorlijk kosmopolitisch zijn. Burgers van de wereld.
In de keuken zijn we allemaal gelijk, ja. We bewonderen elkaar en we genieten van wat ons ‘eigen’ maakt. En in de keuken is er niemand die durft te schreeuwen: ‘Minder, minder, minder!’
In de keuken zijn we ook echt Europeanen en leren we van elkaar. In Frankrijk hebben de keukens van Noord-Afrika en Vietnam inmiddels hun sporen nagelaten. Datzelfde geldt voor die van Pakistaan en India in Groot-Brittannië. In Italië eet je ook Vietnamees en in Stockholm Libanees. In Amsterdam staat, nog niet eens zo lang, het eerste Noord-Koreaanse restaurant van Nederland en misschien wel van Europa. In de nationale Franse keuken werken Noord-Afrikanen en misschien ook Polen, Bulgaren en Roemenen. Wat is eigenlijk nog karakteristiek aan een bepaalde keuken? De integratie van de Europese keuken is kennelijk gemakkelijker verlopen dan de integratie van de Europeanen zelf.
Bij de Griek lopen de kelners af en aan met ‘meer, meer, meer’, bij de Libanees blijft de eigenaar naast me staan en dringt aan: ‘En dat, proef dat eens! En dat…’ Elke dag ga ik naar onze Albert Heijn, maar ook naar ‘onze’ Turk. En ja, hoe zouden wij het redden zonder de Chinees, waar we eten halen als ik ziek ben? En hoewel mijn man en ik geen liefhebbers van sushi zijn, koop ik regelmatig van die rijst-vis-zeewierballetjes voor onze dochter. Ik eet ook eens per maand bij de Thai. Je kunt dus wel stellen dat ik een echte Nederlander ben! Eén van ‘de mooie dingen die het vaderland te bieden heeft’ was voor Gerrit Komrij, wanneer hij Nederland bezocht, het ‘stiekem een vieze kroket uit de muur eten’!
Eén van de kandidaten bij ‘MasterChef Holland’ zegt te willen winnen omdat ze ‘alleen maar Hollandse ingrediënten’ heeft gebruikt. Mooi.
Is alles een kwestie van smaak? Zowel in de keuken als in de politiek?
Neem nu Den Haag, waar ik woon: restaurants uit alle hoeken van de wereld heb je hier. En niet slechts één van elke cultuur. Zo wordt de wereld klein.
Waarom wordt de haat dan steeds groter? De Romeinen noemden hun tafelgenoten ‘amici’ en de maaltijd was een ‘convivium’, een samenleving.
Neem het voorbeeld van Samson en Rutte: vlak voor de verkiezingen van 2012 dineerden ze samen, en het gesprek verliep zo geanimeerd dat het etentje uitliep. In Frankrijk dineerde Hollande onlangs tweemaal op een avond omdat zijn gast Obama niet met de andere gast, Poetin, aan tafel wilde. Toen ik dat las, moest ik eerst hard lachen en voelde ik ook enig medelijden met die arme Hollande; tot voor kort was hij eigenaar van een kleine harem en de avond met Obama en Poetin was zeker niet de eerste waarop hij tweemaal op één avond dineerde. Ik hoop alleen dat hij niet twee keer hetzelfde at, alhoewel hij niet de eerste Franse president zou zijn die liever door indigestie dan door honger sterven zou.
Als kosmopolitisme in de keuken begint (gezien het aantal kookshows zijn we behoorlijk kosmopolitisch), zijn we allemaal burgers van de (keuken)wereld?
Als liefde door de maag gaat, waarom stoppen we dan daar? En welke liefde gaat eigenlijk door de maag, ook die voor de medemens?
In Physiologie du goût schreef de auteur, de Fransman Brillat-Savarin, al in 1825 dat als de man en zijn vrouw de liefde voor lekker eten delen, dit meer bepalend voor huwelijksgeluk is dan wat ook. Telt dat ook in de politiek?
Waar de zintuigen beginnen, houden religie en filosofie op. Ook in de politiek, ongetwijfeld. De verrukkelijke rijst met saffraan die ik ooit at in het huis van een Iraanse diplomaat zal ik nooit vergeten. Niet voor niets gebruikte Casanova in de achttiende eeuw eten om vrouwen te verleiden. Hij nam een oester in zijn mond en liet die daarna bij de vrouw met wie hij de maaltijd genoot, in de mond glijden.
Eten troost, maakt tongen en harten los. Er wordt weleens gezegd dat Nederland zich van andere Europese landen onderscheidt, niet door de nationale gastronomie, maar door de beperkte tijd die aan tafelen wordt besteed. Niemand zegt dat we van hetzelfde ijsje moeten likken, maar toch vraag ik me af hoe het zou zijn als je bij een etentje je tafelgenoten ‘amici’ noemen zou, ook al zijn ze net zo Europees als de couscous.
Volgens eetgoeroe Donald Altman kan voedsel een deur openen in ons vergeten verleden, maar ook een in de toekomst. (Samen) eten bindt en bevrijdt de geest, zegt de voormalige monnik in zijn Art of the Inner Meal.
Eating as a Spiritual Path. Door eten kunnen we meer van elkaar leren dan alleen recepten. Voor een hindoe zou eten het ontdekken van de ware zelf betekenen, voor een boeddhist een weg naar het bewustzijn en liefdevolle vriendelijkheid. Voor joden is voedsel heilig en voor christenen betekent eten samenzijn en liefde. Voor moslims is het een manier om je over te geven aan Gods wil. Maar in het algemeen betekent eten samenzijn, in familie- of vriendenkring.
Waarom maken we eten niet weer sociaal? Er wordt gezegd dat je niets kunt doen op een lege maag. Onze magen zijn hier altijd gevuld, in Nederland kan iedereen brood kopen. Dus waarom gaan we dan niet een stap verder?
Waarom blijft de verbroedering beperkt tot de keuken?
TPO Magazine, 5 september 2014

Liefde voor Europa

Zijn wij Europeanen? Met die vraag ben ik opgegroeid. We kwamen uit een dictatuur en wisten niet meer wie we waren. Ik spreek nu over Roemenië anno 1990. Communisten waren we zeker niet, maar íéts moesten we wel zijn. De vraag ‘zijn we Europeanen?’ was in de jaren 90 niet makkelijk te beantwoorden. Het bleef een retorische vraag, want hoewel we dolgraag Europeanen wilden zijn, gingen er stemmen op die ons dat niet gunden. Maar waren wij nu Europeanen of niet? Als je naar de politici keek, hoe ze toen waren (en nu niet?)… ze leken uit een tijd te komen waarin Europa zelf niet bestond, niet eens dat van Zeus, direct uit het Neanderdal zou je zeggen.
Die maatschappij kon ook niet voldoen aan de mogelijke eisen voor het Europeaan-zijn. Met zoveel protesten en mijnwerkersrellen leken we meer op de Bartholomeusnacht, die nu net 442 jaar geleden is. Wie kon mij een duidelijk antwoord geven op de prangende vraag die niet alleen mij, maar iedereen bezighield: of wij Europeanen waren of niet? In mijn dorp, waar ik tot mijn 13de was opgegroeid en waar ik tijdens mijn studententijd in Boekarest nog met zekere regelmaat terugkeerde, was ook niemand die op zo’n vraag een pasklaar antwoord had. Meer dan veertig jaar lang hadden de inwoners de praktische vraag ‘Kunnen we onze kinderen morgen brood te eten geven?’ niet kunnen beantwoorden, tussen hun vraag en het antwoord in stond altijd, uitgedijd, de geschiedenis. Europa was te ver voor hen en kon hen ook niet helpen.
En terwijl alle kranten en tijdschriften, politici en televisiekanalen het juiste antwoord niet te pakken konden krijgen, was er ergens een ruimte waarin de vraag ‘Zijn we Europeanen?’ superflu werd. ‘Natuurlijk zijn we Europeanen,’ leek de ruimte te zeggen. ‘Stel niet zulke domme vragen!’ Die ruimte was de collegezaal mijn universiteit. Daar waren wij zelfverzekerde Europeanen. De cultuur, oud en ervaren, leek er een antwoord te hebben op alle jonge vragen. In de collegezaal, in de vorm van een amfitheater, werd de cultuur onze tweede natuur (en ‘tweede’ zeg ik uit respect voor de uitdrukking). De Griekse Oudheid, de donkere Middeleeuwen en de ook niet zo lichte Renaissance vormden het fundament van wie we waren, Europa! Toen wij daar, in het koude amfitheater ‘Het concert’ van Johannes Vermeer aanschouwden, in een enorme projectie op de muur, voelden wij – de generatie die de titels van de werken van dictator Ceau?escu nog uit het hoofd had moeten leren – ons dáár, direct naast de in het lichtgroen geklede dame in het schilderij, 2500 km ver van onze collegezaal en 500 jaar terug in de tijd. Zij en wij waren Europa!

Tranen
Buiten, in de stad, waren nog niet eens alle slachtoffers van de mijnwerkersrellen gevonden; binnen had onze docent tranen in zijn ogen wanneer hij sprak over Don Quichot als overwinnaar – en niet als iemand die verloren had; overwinnaar, omdat hij geloofde in zijn strijd en in rechtvaardigheid. Leeg was dat amfitheater nooit. Als je eenmaal in Europa bent, wil je niet meer weg! ’s Avonds, na de officiële colleges, kwam de docent terug, om ons Mondriaan en Jackson Pollock te duiden, aan de hand van projecties op de muren. Toen hoorde ik voor het eerst dat Mondriaan altijd met zijn rug naar het raam schilderde en dat hij de kleur groen uit zijn schilderingen weerde, omdat die de natuur symboliseerde. Of de docent kwam ons vertellen dat Erasmus van Rotterdam eigenlijk Geert Geerts heette, iets wat de gemiddelde Nederlander niet wist.
Tijdens het bewind van Ceau?escu mochten mijn docenten Roemenië niet uit. Na hun studie aan de Sorbonne waren ze teruggekomen om vervolgens nooit meer ‘naar het buiten’ te mogen, tot hun dood aan toe. Het was de cultuur die hun kracht en hoop heeft gegeven.
Vanaf het eerste jaar in mijn nieuwe land maak ik culturele reizen in Europa, in Den Haag. De cultuur komt steeds dichterbij, zou je kunnen zeggen. Louvre, D’Orsay, Gulbenkian, Prado, Italië… Zo ontdekte ik vorig jaar in het Gulbenkian museum in Lissabon precies de vaas van de eerste pagina van het geschiedenisboek dat we destijds gebruikten op mijn basisschool. Het zou niet zoveel moeten betekenen, maar dat doet het wel. Met dat beeld van die vaas had zich voor mij de Oudheid geopend, waarin de hybris door de goden werd bestraft, iets wat in onze communistische tijd bijna vijftig jaar onbestraft leek te blijven. En in mijn eerste jaar in Den Haag kon geen groep Japanners me weg krijgen van voor ’De anatomieles’.

‘Bereiken’
Toen ik ontdekte dat ik alles waar ik van hield kon ‘bereiken’, had ik geen rust meer. En bijgevolg mijn man ook niet. Ik reisde naar Rouen, de stad van Emma Bovary. Anderhalf uur lang, van Parijs naar Rouen, was ik niet aanspreekbaar. Op de universiteit hadden we een semester lang les gehad over Flaubert. Eenmaal in Rouen kon ik lekker koffiedrinken, wandelen, maar veel Emma Bovary was er niet te vinden. Ik begreep toen ook dat ik niet op zoek was naar Emma Bovary, maar naar de fascinatie van mijn docent voor Emma Bovary. En die vond ik niet in Rouen, maar in mijn herinneringen.
Deze zomer zag ik zalen vol Velázquez. We gingen onze dochter ‘Guernica’ laten zien, in het Prado. Ik reis nu met ‘Made in Europa’ van Pieter Steinz in mijn bagage. Het ontroert me dat ik alles kan zien, dat niets meer buiten mijn bereik is. Zelfs mijn lunchpauze kan ik weer benutten om naar de ’De anatomieles’ te staren, nu het Mauritshuis weer open is.
En ik heb nog iets begrepen: dat mijn docent daar, in die bijna vijftig jaar onder het communisme, met een verbod om naar Europa te gaan, meer Europeaan was dan wie dan ook, door zijn onuitputtelijke liefde voor onze Europese cultuur, voor Europa.
Ik heb de vraag ‘Zijn wij Europeanen?’ nooit vergeten. Vooral nu, nu we ons Europa moeten verdedigen. Hoewel het soms lijkt of het ons niet kan schelen of wij Europeanen zijn of niet.
Zijn wij eigenlijk Europeanen?
Den Haag Centraal, 29 augustus 2014

Brief aan Jeroen Pauw

Beste Jeroen Pauw,

Onze tv functioneert al een tijdje niet en ik lees niet alle kranten. Toch heb ik de dreun die de vrouwen kregen van de doorgaans joviale Pauw kunnen voelen via Twitter en Facebook. Ik voel hem nog steeds!
“Vrouwen betekenen feitelijk niets in de samenleving.”

Dat ik verliefd werd op mijn Nederlandse man kwam ook doordat hij zo anders was dan de Roemeense mannen die ik kende en met wie ik mezelf niet zag gaan trouwen. Het werd dus verliefd-verloofd-getrouwd-geëmigreerd en eenmaal in Nederland was het eerste boek dat ik van een lieve collega kreeg toepasselijk getiteld ‘De vrouw in Nederland’. Van meet af aan was ik geboeid door de situatie van de vrouw in Nederland, die op papier tenminste. Maar door mijn vreemde ogen zag ik zelf ook dat de vrouw hier geen poppetje is dat altijd klaar staat voor de man, dat de vrouw in zichzelf gelooft en voor zichzelf opstaat, dat ze geen tweederangsburger is. In de inmiddels negen jaar in Nederland heb ik wel drie miljoen keer gehoord, met een lovende ondertoon: de vrouw in Nederland…
Het feminisme waarvan de Roemeense promotor van mijn proefschrift stelde dat het gestorven en gedateerd was (ik zou niet serieus genomen worden als ik erover zou beginnen) bleek in mijn adoptieland springlevend te zijn. Mijn Nederlandse vriendinnen noemen zich allemaal ‘feministen’, hebben productieve partnerships met hun levensgezellen en vinden mij traditioneel en romantisch met mijn ideaal van liefde en een traditioneel gezin. Maar zo traditioneel ben ik nou ook weer niet. Ik ben inmiddels gescheiden, maar hou nog steeds zielsveel van mijn ex, nu mijn levenspartner, mijn zielsverwant, met wie ik in onze twaalf jaar samen een functioneel partnership heb ontwikkeld. In een woord: we delen ook het huishouden, ook de kosten. We werken allebei fulltime. Makkelijk is het niet om ons partnership in stand te houden, maar we hebben het juiste ritme gevonden. En de rust om jezelf te zijn en te worden wie je bent.
En dan komt… meneer Pauw mij even vertellen dat ik niets beteken voor de samenleving. Hoezo? Ben ik inmiddels heel dom geworden, kan ik mijn werk niet meer met dezelfde passie doen? Is de grond onder de voeten van de vrouw in Nederland in de tussentijd drie niveaus gezakt? Ik werk hard en heb een mening. Ik geloof in mezelf en in de mensheid, ook in een mensheid die voor 55% uit vrouwen bestaat, juist daarin. Maar toch betekenen we niets voor de samenleving. Omdat het gaat om… macht. Oef! En ik die dacht dat het in de samenleving om… samenleven gaat!

Beste Jeroen Pauw, die vrouw van 90 die jurken maakt voor Afrika betekent evenveel voor de samenleving als de machtigste man ter wereld. En aan een man met macht die zijn macht verkeerd gebruikt hebben we niets, wel aan een lieve juffrouw die bij een verdrietig kind de glimlach op zijn gezicht terugbrengt
Strijden wij om macht? Willen vrouwen macht hebben?
Ik niet.
Ik geloof in partnership, in het juiste doen, in jezelf worden en liefde geven. In betere mensen worden, betere burgers die de maatschappij verbeteren. En dat is iets wat thuis begint, daar waar de vrouwen die niets voor de samenleving betekenen hun kinderen proberen op te voeden, jongens en meisjes.
Ik vind het gevaarlijk dat een bekend journalist, een rolmodel als Jeroen Pauw, zulke dingen zegt. Niet thuis, maar in de media. Ik zie al voor me hoe alle mannen die uiteindelijk geaccepteerd hadden om eens in de twee weken te helpen met het huishouden in ‘opstand’ komen: ze smijten de stofzuiger op de toilettafel van hun vrouw met de woorden: “Zo, die is van jou. Jij betekent immers niets in de samenleving. Ik, de man, heb de macht. Omdat Pauw het zegt!”
Het statement van Pauw accepteer ik ook niet omdat ik een dochter heb. Samen met mijn man leer ik haar dat ze gelijk is aan iedereen, dat ze geweldig is en vol talenten zit en dat ze alles in het leven kan doen! Moet ik haar vanaf nu zeggen: “Maar, lief kind, arm meisje, ik moet je vertellen dat al je moeite voor niets is, omdat het de man is die de macht heeft en het gaat nu eenmaal om macht”?
Ik geloof niet in macht.
Het gaat niet om macht.
Ik beteken veel voor de samenleving als ik mijn werk goed doe, met passie en ziel, als ik mijn best doe om een betere burger te worden en anderen te helpen. Ik beteken evenveel als de man die precies hetzelfde doet. De directeur die een opdracht geeft betekent evenveel als degene die de opdracht uitvoert. De manager van een ziekenhuis die een betere CT-scanner koopt betekent evenveel als de verpleegkundige die haar hand op het voorhoofd van de zieke legt.
Het gaat niet om macht, want, als het om macht gaat, gaat het verkeerd. De vrouw moet niet strijden om macht, maar om kansen. Kansen om te studeren en om het mooie in jezelf aan de mensheid te kunnen laten zien.
In Roemenië was ik ook journalist. En zo’n visie op de wereld, zoals nu door Jeroen Pauw verkondigd, waarbij macht de suprême rol speelt, heb ik alleen bij de politieke redactie gezien. Daar, waar journalisten met ingehouden adem wachtten op het ja-woord van hun baas om hun ‘nieuws’ te kunnen uitzenden. In de politiek draait alles om macht, maar laten wij ons leven 100% bepalen door de politiek? Hebben wij, die de macht niet hebben, ook geen woord te zeggen? Ook daar, in politieke kringen, heb ik gezien hoe snel bazen kunnen komen en gaan. Is het een probleem dat Nederland maar drie vrouwelijke staatssecretarissen heeft en wel negen mannen met dezelfde functie? Die drie vrouwelijke staatssecretarissen zouden weleens meer kunnen betekenen voor de samenleving dan die negen mannen die hetzelfde werk doen. Het gaat immers om wie je bent.
Al twee dagen zeg ik tegen mijn man hoe teleurgesteld ik ben om deze uitspraak over de vrouw. Hij probeert me met een grapje op te vrolijken: ’Misschien Pauw niet, maar de evolutietheorie staat zeker aan de kant van de vrouw. De man is aan het uitsterven.’
Het is niet zijn grapje, maar wel iets anders wat mijn teleurstelling draaglijker maakt: het feit dat we geen werkende tv hebben en mijn dochter geen Facebook heeft. Maar dat zeg ik niet tegen hem. Omdat het om liefde gaat en niet om macht.
25 augustus

Pandora’s doos

In 2008 was ik al drie jaar in Nederland. Een lange vakantie, zou je kunnen zeggen, maar voor mij was het een klein leven, in gebrekkig Nederlands kon ik al lange conversaties voeren met mijn vriendinnen van Mondriaan. Ik was 200% procent bezig om te overleven in het nieuwe land, opnieuw te beginnen, tegen depressie te vechten en tegen nieuwe angsten zoals: nooit wortelen hier, de taal nooit goed beheersen, nooit als vroeger kunnen schrijven. De nieuwe angsten onderdrukten de oude angsten. Ik had geen censuur meer op mijn werk, maar wel in een andere vorm. Door de nieuwe taal die niet van mezelf was, was ik niet meer mezelf, voelde ik me gecensureerd door mijn nieuwe bestaan. Zoals veel kinderen in Nederland bijna elk jaar een fiets krijgen of een step, een telefoon, een computer, zo kreeg ik als kind elk jaar een nieuwe angst: de communisten zouden papa oppakken, hij zou zonder werk komen te zitten omdat hij elke dag schold op dictator Ceau?escu, we zouden morgen geen brood kunnen krijgen, ik zou de bon voor de gasfles weer kwijt zijn en ga zo maar door. Zelfs de Revolutie kwam, behalve met het gevoel van bevrijding, met een nieuwe angst, en wel: gezien het feit dat de Amerikanen vijftig jaar lang niet waren gekomen om ons te bevrijden, kon het Rode Leger zomaar ineens weer binnenvallen en, waar het om bekend stond, niet meer weggaan. Dus weer soldaten die vrouwen verkrachten en onze mannen doden, zoals ook bij de eerste ‘bevrijding’, aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. Toen was het Rode Leger immers ook binnengevallen en wou het niet meer weg. ‘Davai ceas, davai palton’ (‘Geef me je horloge en je jas’) imiteerde mijn oma de Russische soldaten, en ze maakte de bijbehorende gebaren, voor meer effect, als het over hen ging. Want het miljoen soldaten dat Roemenië kwam ‘bevrijden’, ontdekte in mijn land dat hun favoriete speelgoed bestond uit de horloges die niet van hen waren. De soldaten hielden auto’s staande op straat, gooiden de bestuurders en passagiers eruit en reden weg. Dat was de ‘bevrijding’ en die duurde van 1944 tot 1958. Honderdzestigduizend Roemeense soldaten waren door de Sovjets krijgsgevangen genomen, zonder gevecht, als gevolg van het bevel tot staakt-het-vuren dat door de koning was gegeven en naar kampen in de Sovjet-Unie gestuurd. Een derde van hen overleed onderweg. Het Rode Leger…, dat was na de Revolutie mijn angst numero 1 en dat bleef het ook tot ik met mijn Nederlandse man naar Nederland kwam.
Toen liet ik die angst voor het Rode Leger in een lade naast de vele andere oude angsten slapen. Tot op een zekere dag in mijn derde jaar hier, welteverstaan. Die dag zat ik in lijn 17, met mijn dochter in de kinderwagen en ik hoorde de vrouw naast me, in dezelfde gebrekige taal als de mijne, klagen over de overvolle tram. En – wat ik totaal niet verwachtte – ze zei: ‘Ik kan niet wachten tot Rusland lid van de EU wordt en ik mijn rijbewijs kan laten overschrijven.’ Toen, als in de doos van Pandora, werd de lade waarin de angst voor het Rode Leger zijn eeuwige slaap sliep, geopend en zag ik, zoals in ‘Angels in America’ door het dak van de tram, de Engel van de Dag van de Gerechtigheid naar binnen vliegen, met het lawaai dat daarbij hoort, en kreeg ik ineens geen adem meer. Ik stapte uit bij de eerstvolgende tramhalte, voor mij was dat toen in the middle of nowhere, nu weet ik dat het gewoon het Jonckbloetplein was. Kilometers heb ik toen gelopen, met mijn dochter in de kinderwagen, met als enige hoop dat mijn kind nooit bang voor het Rode Leger zou hoeven te zijn, bang zoals haar overgrootmoeder was en zoals haar opa was, die op school weigerde Russisch te leren en wiens dochter er vervolgens voor koos om ook francofiel te worden. Thuis lachte mijn man me uit. ‘Nederland is een rustig, vreedzaam, niet-oorlogszuchtig land. In de Tweede Wereldoorlog trokken we ten strijde… op de fiets.’ Dat verhaal over fietsen naar het slagveld werd mijn favoriete verhaal over mijn nieuwe land: Nederlanders zijn geen oorlogszuchtige mensen en staan klaar altijd om in conflicten te bemiddelen.
Mijn angst voor het Rode Leger viel weer in zijn eeuwige slaap. Nieuws uit Boekarest, dat de nieuwe premier weer een directe lijn met Moskou tot stand wil brengen of dat inmiddels al gedaan heeft, dat de Roemeense Revolutie eigenlijk gecontroleerd werd door Rrrr…; ik zag het als speculaties: als je iets niet wilt geloven dan geloof je het toch niet? Als iemand je gedurende vijftig jaar blootstelt aan en besmet met een vreselijk virus, dan ga je hem toch ontwijken?
In Den Haag voelde ik me veilig, immuun voor alle politieke ziektes, steeds minder op de hoogte van wat er in Roemenië speelt. Hard aan het werk om een nieuw leven op te bouwen, weer mezelf te worden. Mijn bloed werd meer en meer Europees van kleur en minder met de felle kleur van het nationalisme getint. En mijn Europa is Den Haag en ik houd van alles wat Den Haag betekent. De angsten die me bezighouden gaan over in hoeverre je de nieuwe taal beheersen kunt, etc. Tot… afgelopen week, toen de lade met de eeuwig slapende angst ruw weer opengetrokken werd. Geen Engel uit de hemel ditmaal, maar lichamen uit de lucht. Mensen als u en ik die boven dorpen in de Oekraïne vlogen. Bijna tweehonderd Nederlanders, nazaten van de soldaten die op de fiets de Tweede Wereldoorlog binnenreden. Onder hen ook 11 inwoners van Den Haag, zoals dat meisje dat nooit meer eindexamen zal doen. Het regende Nederlanders tussen de maïs- en zonnebloemvelden in Oekraïne. Bij mij staan alle lades met angsten nu wijd open: tweehonderd onschuldige mensen dood in een oorlog die niet van ons is! Soms blijken we bang te zijn voor de verkeerde dingen. We zijn bang voor immigranten, maar niet zij schieten vliegtuigen neer! En boven alles begreep ik dat de Russen al in de EU zijn, op hun manier, met oorlog, zoals ze altijd deden als ze ergens binnenkwamen.
Den Haag Centraal, 31 juli 2014

Oorlog is de nieuwe kanker

Wij gaan dood in de oorlogen van anderen. Zus van jou, tante van mij, neef van de buurman. één gezin, twee gezinnen, tien gezinnen, 154 mensen die jij, ik of hij kende. Op Facebook en Twitter allemaal verhalen over ‘onze lieve collega’ die in het vliegtuig naar Maleisië zat, over de Chinese familie uit Rotterdam, de moeder, vader, dochter, broer uit Den Haag. Misschien ken ik hen, misschien heb ik met één van hen in de tram gezeten. Of op het strand.
Wij gaan dood in de oorlog van iemand anders. Het is alsof je Roodkapje voorleest aan je kind, veilig op zijn kamer en plots verschijnt de wolf uit het boek en pakt hij je kind. Of de boze heks doemt op. Of de tiran. Je zou zeggen dat wij, die het verhaal rustig op de kamer voorlezen, onschuldig zijn. Waarom sterven we dan in de tragedies die wij op het journaal zien en die ver van ons bed plaatsvinden? Ver? Niet meer zo ver, hier, ver, in Europa. Zo dichtbij! En het kan iedereen treffen. Nu treft het die gezinnen die met vakantie naar Maleisië gingen, die niets met de oorlog te maken hadden.
Maar oorlog is de nieuwe kanker. Het kan iedereen overkomen. Heb je altijd gezond gegeten, niet gerookt en ben je niet in Gaza geboren? En ook niet in Oekraïne?
Het maakt niet meer uit. Wees alert!
Oorlog is de nieuwe kanker.

18 juli 2014

De nieuwe …
“Hey, Mira, wil je de nieuwe…?”, vroeg Henk me toen hij langs liep, in zijn pauze. Ik was net begonnen op mijn werk, voor mij nog geen tijd voor pauze. De Roemeense vrouw in mij die direct een lange, communistische rij voor zich zag met mensen die allemaal ‘nieuwe’ wilden krijgen, moest snel reageren. Of ik ‘nieuwe’ wilde? Ja, meestal wel, als je er in een lange rij voor moet staan, zoals ik me verbeeldde. Maar toen kwam pas de echte vraag: welke ‘nieuwe’ Henk eigenlijk bedoelde? “Vraag het niet aan Henk,” zei een stemmetje in mij, “je zou moeten weten wat de nieuwe is, anders zou Henk het je niet zomaar vragen, kleine Roemeense immigrante.” Mijn stemmetje werd een beetje ongeduldig.
Henk liep door, maar zijn passen werden kleiner, een teken dat hij toch op mijn antwoord wachtte.
Mijn hersenen werkten koortsachtig, oh, ik herinner me geen enkele toets waarbij mijn hersenen zo snel de puzzel moesten oplossen! De eerste poging was: “De nieuwe… Wieringa!” “Volgens geruchten werkt hij nog aan zijn volgende,” zei mijn stemmetje boos. “De nieuwe… ‘Bonita Avenue’, ik bedoel Buwalda.” Ik liep het risico dat mijn stemmetje me in de steek zou laten. Henk keek me van ver aan. Het vleugje ongeduld in zijn blik was echter duidelijk zichtbaar. “Geen goede start, hè?” “Probeer het nog een keer!”, zei mijn stemmetje zacht.
“De nieuwe Dan Brown” begon ik van ver, zonder emotie. “Waag het niet!”, waarschuwde het stemmetje streng. Hier leken we op elkaar, geen van beiden fan van de schrijver die in een bunker aan zijn boeken werkt.
“Anton Corb… Madonna!”
Het stemmetje schraapte zijn keel.
“Koch? Kan niet! De nieuwe van Koch is al uit en heeft zijn slechtste recensie al gekregen.”
Ik begon weer bij het begin. Het is donderdag. De biologische markt was gisteren. Henk loopt richting de draaideur, als hij naar de markt zou gaan, zou hij de personeelsingang nemen. “Het probleem”, probeerde ik mijn stemmetje uit te leggen, “is dat ik nooit iets koop aan deze kant van de stad. Wat zou je moeten kopen als je zo, door de grote draaideur van de bieb, naar buiten gaat?” (De Google Maps van mijn hersenen deden hun uiterste best.)
“Vis!”, riep ik hard, alsof ik voor brand moest waarschuwen. Henk was al bijna bij de deur. “Haring! De nieuwe haring!” Ik ving nog net de blik van Henk op, die door de draaideur liep. Schreeuwend gaf ik antwoord op zijn vraag: “Nee, ik wil geen nieuwe.” Hij maakte een gebaar dat van alles kon betekenen, ook dat zijn vraag retorisch was geweest omdat hij wel kon raden dat ik geen haring lustte. En dit was de waarheid: ik had nooit haring geproefd. Ik hoorde Henk al zeggen: “Dan moet je het doen.” Ik zag mezelf knikken: “Zeker! Misschien nu, nu de nieuwe er is, zal ik het proberen, het hele ritueel, voor De Haringkoning, met de haring boven mijn hoofd en… hap, een hap!” Want hoe kun je pretenderen dat je ingeburgerd bent als je geen haring geproefd hebt? Als je haring eet, is het alsof je in de nieuwe cultuur bent gedoopt. En dopen is niet iets dat je zomaar doet, het gebeurt op een bepaalde dag en bepaald tijdstip. Je wordt tegelijk met anderen gedoopt, in een volle kerk. Zo ook met de haring. Je doet je kin omhoog, je ogen dicht, je mond open en dan krijg je… de hostie, vers uit de Noordzee. Goed dat je kon wachten tot dit moment van het jaar, voor de nieuwe! Want hoewel aan de Rijswijkse weg het hele jaar door, alle seizoenen lang, dag en nacht, een spandoek hangt met “Hier hebben we nieuwe haring!”, vrees ik dat hun ‘nieuwe’ de afgelopen twaalf maanden een beetje oud geworden is. Maar de eigenaar van de winkel in kwestie heeft ongetwijfeld een andere definitie van de termijn wanneer nieuw oud begint te worden! Wat vis betreft, tenminste. En nog preciezer: haring. Want haring is niet zomaar een visje, het is een Hollands statement!
Alle boeken over de Nederlandse keuken bevatten wel een haringrecept of een haringverhaal. En eens moet je het proberen. Als je het niet probeert, is het alsof je in Spanje geen tapas proeft. Zonde. Natuurlijk mag je de sangria lekkerder vinden, maar toch: haring eten is een van de dingen die je in het leven doen moet! “Vooral de nieuwe,” vult mijn stemmetje aan, “want als Van Gogh een nieuw schilderij zou kunnen maken, zou hij de aardappeleters vergeten, dan zou hij de haringeters uitbeelden. Miniaturen van de haringeters bestaan al, ze zijn te koop bij alle VVV-kantoren. Er is ook een monument in Groningen dat zo heet, met een mooi verhaal, ter ere van de Friese herenboer Menno Jeltema. Die liet in 1476 een groot stuk land na aan het Pepergasthuis in Groningen. Hij deed dat onder de voorwaarde dat het gasthuis ieder jaar op de woensdag voorafgaand aan Pasen een tonnetje haringen aan de armen van het dorp Niekerk zou schenken. Mooi. Net Jezus met de broden. Mooier kon niet. Ik zie de tuin van Niekerk al voor me, Menno Feltema is er ook en hij geeft zijn discipels de manden vol haring.
“Nou,” zegt mijn stemmetje, “de theorie van de haring ken je nu wel. Nu nog de praktijk.” Eerlijk gezegd ben ik geen viseter. Maar omdat haring geen vis is, maar haring, en het lintje aan mijn inburgeringsdiploma, moet ik het toch een keer proberen. En een beter moment dan nu is er niet, met de nieuwe… Als ik Henk terug zie komen, zijn lippen als een poes zie aflikken, weet ik wat ik tegen mijn dochter zal zeggen wanneer ze, zoals altijd, zal vragen: “Wat eten we vanavond?”
“De nieuwe!”
Ze zal vast en zeker denken dat ik de nieuwe Geronimo Stilton bedoel. We zijn geen viseters, maar zeker geen kannibalen.
Den Haag Centraal, 4 juli 2014″

Verhuizen is geen emigreren

We zijn verhuisd.
Alweer een week geleden. Ons vorige huis hadden we in oktober vorig jaar te koop gezet. De oorspronkelijke makelaar, die onze ‘urgentie’ niet begreep, vervingen we door een andere, die sowieso meer dingen dan onze ‘urgentie’ begreep. Zes maanden lang gepoetst, elke dag, voor de kijkers (maar geen appeltaart voor ze gebakken)! Waarom wel zo fanatiek gepoetst? Omdat we huisdieren hebben en niet alle potentiële kopers hondenmensen zijn! En omdat de kat plotseling ziek werd van het idee dat we wilden verhuizen en maandenlang overal in huis geplast heeft, wel honderd maal per dag! Wou iemand het huisje zien om half negen in de ochtend? Dan moesten we een uur lang wandelen met de hond. Nog een kijker in de middag? Weer twee uur naar het bos! Ik kon het gejodel van mijn hond bijna horen! Waarom we dan iedere keer met de hond naar buiten moesten? Omdat hij op zijn eigen manier iedereen verwelkomen wou. En juist daarom wou niet iedereen verder dan tot in de gang komen! (Vrienden weten waarom!)
Maar enfin, we hebben het verkocht.
Dan zoek je verhuizers.
Vijf heren kwamen op een dag als ambassadeurs hun visitekaartjes brengen. De een vond dat we te veel spullen hadden, de ander wou niet meer weg, de derde at alle brownies op die mijn dochter had gebakken (puber in bakfase). De vierde kende de wijk zo goed en het verhaal van elk huis in de straat en kon dat bovendien allemaal zo mooi vertellen dat ik bang werd dat we weer verliefd op het huisje zouden worden en niet meer gingen verhuizen! En tenslotte een die in de deuropening al lachte: “Ik ken jullie, van twee jaar geleden. Ik heb jullie toen hiernaartoe verhuisd.” Die werd het dus.
De hele dag regende het op de dag van de verhuizing. En de verhuizer die had geklaagd dat we te veel spullen hadden, had gelijk gekregen: het was ons niet gelukt om binnen twee dagen alles netjes in te pakken. Het ging onder stress, gehaast. En daarna, bij het uitpakken, kun je dan niets meer vinden. En nu heb ik het niet over opladers, maar over de enorme poten van mijn werktafel.
Op de dag van de verhuizing werd een van de buren die ik die twee jaar nooit gesproken had, woest omdat de jongens van het verhuisbedrijf in zijn optiek niet correct hadden geparkeerd. Woest, meer dan woest zelfs! En zijn woede deed me denken aan wat mijn favoriete docent uit Boekarest een keer zei: De pijn is altijd minder bij degene die weggaat dan bij degene die achterblijft.
Zo te zien had de ex-buurman veel pijn, hopelijk gaat het nu beter.
Behalve de woeste buurman was er nog iemand die pijn leed door de verhuizing: onze hond. Hij verzette zich zo erg tegen het vertrek uit ons vorige huis, dat zijn achterpoot uit de kom ging, drie keer zelfs. De afgelopen week heeft nodig gehad om een beetje bij te komen en voor een interventie van een dierenorthopeed.
Langer dan een week, voor, tijdens en even na de verhuizing, hebben we pizza’s of Indonesisch gegeten, Indonesisch of pizza’s. Sinds een paar dagen geleden gebruiken we de nieuwe keuken.
We houden van verhuizen.
U zult dat begrijpen als u hoort dat ik inmiddels in meer dan 34 huizen heb gewoond, in Roemenië en in Nederland en ik zit op de helft van de middelbare leeftijd van een vrouw in Nederland. In Nederland heeft mijn dochter de huizen ook geteld: dit is de zesde verhuizing. Ook de moeilijkste, vind ik. En ik bedenk dat het eigenlijk het makkelijkst was om vanuit Roemenië naar hier te verhuizen!
We hadden toen geen verhuizer nodig, geen dozen. We hadden niets ingepakt. Wat kleren, de rest – meubels, boeken, ons leven daar – ging naar een opslagruimte.
We kwamen hier op een woensdagavond. We sliepen op een matras, met z’n drieën, in een koud huis. We aten wat brood en we sliepen met open ogen, groot van de spanning van het nieuwe leven. De volgende dag gingen we de stad verkennen, met het kind in de kinderwagen. Zo liepen we de hele dag. Eind van de middag overwogen wij, de volwassenen, een colaatje te delen, zo, staand bij een kiosk.
In die periode gingen we elke week naar een rommelmarkt in een dorp vlakbij Rotterdam, waar alle kopers Turkse handelaars waren.
We ontdekten de Aldi en ik heb toen mijn eerste boodschappentas gekocht, negen jaar geleden. Ik heb hem nog steeds.
Wat we uit Boekarest meenamen?
Een paar literaire kranten (heb ik ook nog tot op de dag van vandaag bewaard), wat spullen voor onze dochter en onze eerste pollepel (!), die we in Boekarest hadden gekocht toen we gingen trouwen. Later, een jaar later pas, ging mijn man met de auto de boeken halen.
Mijn Nederlandse schoonmoeder kon terecht stellen dat ik naar Nederland was gekomen met mijn vinger in mijn mond. Dat zeggen wij tenminste in het Roemeens over iemand die met niets verhuist. En we kunnen ook minder beleefd zijn dan mijn schoonmoeder geweest zou zijn, want, afhankelijk van het opleidingsniveau van de spreker, kan de vinger niet alleen in de mond, maar ook willekeurige andere opening van het lichaam zijn gestopt. Sowieso weet ik niet of mijn schoonmoeder dat over mij gezegd heeft. Misschien wel gedacht.
Maar hoewel wij in Nederland al in zes huizen hebben gewoond en elk huis mooier dan het vorige was, is de favoriete plek van mijn dochter, wat Nederlandse grond betreft, een stukje land tussen twee verkeersborden: op het ene staat ‘Den Haag’, op het andere ‘Rijswijk’. “Waarom daar?” vroeg ik haar. “Omdat het van niemand is en geen naam heeft. Het is geen Rijswijk, geen Den Haag. De plek bestaat niet. Alleen in het echt.” (!)
Stiekem hoop ik dat haar favoriete plek straks ons nieuwe huis is, maar ik durf het haar nog niet te vragen. Ik wacht tot we alles hebben uitgepakt, de opladers hebben teruggevonden, de hond genezen is en wij het hele gedoe van het verhuizen vergeten zijn.
Wat ik niet verteld heb, is dat we naar twee straten verderop van ons oude huis verhuisd zijn.

Den Haag Centraal, 6 juni 2014

Doktersassistente
De relatie met mijn – vanaf vandaag: vorige – huisarts(en), Anicic & Darby, is precies als in het klassieke relatiescenario: scheiden vanwege de schoonmoeder, in dit geval belichaamd door hun assistente, over wie ik in vier jaar tijd maar twee keer daadwerkelijk geklaagd heb. De andere keren heb ik geslikt. Want vier jaar lang moest ik haar bij het telefonisch maken van een afspraak bijna smeken om een consult te plannen. Dat was toch gewoon mijn recht, zeg je? De assistente bleek er echter een eigen mening over de rechten van patiënten op na te houden. “Ik zou heel graag een afspraak willen, ik heb een vreselijk pijnlijke blaasontsteking”. “Vandaag niet, morgen ook niet” werd een refrein. Eén keer viel ik bijna flauw in de wachtkamer, letterlijk voor haar neus; de medewerkers van de inpandige apotheek schoten te hulp om me op een bank helpen, maar de assistente verroerde zich niet. Hoe had ik immers het lef om in haar wachtkamer flauw te vallen?
Waarom ben ik dan toch vier jaar lang gebleven?
Omdat de huisartsen Anicic & Darby zelf wel normaal zijn. En: eenmaal de barrière genomen en een afspraak gemaakt, had ik alleen met de arts zelf te maken. En ja, ik was ook… loyaal aan mijn huisarts.
Waarom ik vandaag dan toch ben weggegaan?
Omdat ik gisteren doodleuk niet in haar agenda stond, van de assistente bedoel ik. En dat terwijl het me de vorige keer juist gelukt was om deze afspraak te maken, niet voor mezelf, maar voor mijn dochter. Ik had haar dus eerder van school gehaald, we waren keurig op tijd, om 15:00 uur precies in de wachtkamer. We hoorden dat het uitliep en tijdens het wachten ging ik bij de assistente informeren naar mijn bloedresultaten van… 5 maanden geleden. Vijf maanden geleden had ik er al voor gebeld, natuurlijk, maar toen waren ze nog niet binnengekomen. De afgelopen vier maanden had ik ook nog een paar keer geprobeerd haar te bereiken, maar ze had niet opgenomen. Of het was weer woensdag. Of “de assistente is in gesprek, blijft u wachten a.u.b.” Hoewel ik zelf om die bloedtest had gevraagd, omdat ik in een wetenschappelijk artikel mijn eigen symptomen van jarenlang had herkend (geen Molière, helaas), was ik daarna nooit gebeld dat ik positief was bevonden. Tja, de resultaten waren kwijt. Gewoon kwijt. Geen commentaar. Mijn fout dat ik niet elke dag had gebeld om de resultaten te vragen! Ik ging dus terug naar mijn plek in de wachtkamer, maar op de valreep vroeg ik nog hoe lang ze dacht dat het wachten zou gaan duren. We waren toch de eerstvolgenden? Dat moest gecheckt worden en de assistente verdween naar achteren, terwijl ik voor haar balie bleef staan. En staan. Een kwartier lang. Ze kwam niet terug. De stagiaire die zij aan het inwerken was, zag me daar staan en ging ook maar eens checken. Uiteindelijk kwam de assistente terug: dat we niet in haar agenda stonden, dat er dus geen afspraak was gemaakt, enzovoort. Ik kijk bouche bée. Ik zie ook de blik van mijn dochter: eerder van school gehaald, op haar enige vrije middag die week mocht ze met niemand spelen. Ik kijk terug naar de assistente. “Doe wat je wilt, je kan blijven, maar het is heel druk.” Wat ik had verwacht, was: “Oh, het is een fout, blijft u toch, ik zal het even overleggen met de arts.” Maar niets daarvan. Nee, het was mijn fout dat zij mijn afspraak niet genoteerd had. “Nou, dan wil graag dat jullie mij nog even bellen, want hoe lang moet ik mijn huid blijven insmeren met die cortisonzalf?” Nee, er kwam geen reactie, geen telefoon, wat haar betreft mogen wij kennelijk ons hele leven cortison blijven slikken. We zijn sowieso te veel op aarde.
Beste huisartsen Anicic en Darby, jammer! Nu hoop ik op een betere assistente, een humanere, normalere assistente, niet iemand die geen afspraak voor me wil maken. Want dat is mijn recht.
Beste stagiaire, zij werkt je in, word alsjeblieft niet zoals zij!
27 mei 2014

Vijftig tinten geschiedenis
Op 29 april werd er een nieuw monument onthuld in Den Haag, ter herinnering aan de 5000 Koerden die het slachtoffer zijn geworden van de gifgasaanvallen op 15 maart 1988. Het beeld is van een vader met zijn kind, allebei dood, een replica van het monument in de getroffen Iraakse stad Halabja, geïnspireerd op een helaas beroemde foto van de tragische gebeurtenis.
De onthulling van dit eerste gedenkteken in het buitenland verliep overigens niet geheel gladjes. De Koerden die voor de onthulling waren uitgenodigd (15 families) mochten niet naar binnen of het woord voeren in de zaal waar de plechtigheid plaatsvond en bleven in de tuin… Niet iedereen mag kennelijk levend de grote zaal van de geschiedenis binnen. Binnen was geen plek voor hen, heette het.
Maar ja, in geschiedenis moet je toch, net als in de politiek, de grote gebaren zien: er is immers een monument onthuld! Meer dan dat: in de globale context heeft Irak de genocide erkend, heeft ook Erdogan iets gezegd over de Armeniërs, zal Poetin volgen. Ik vind het dan ook geweldig, dat monument! Alle monumenten vind ik geweldig, nou ja, een paar uitzonderingen daargelaten, die deels vernietigd zijn na de val van het IJzeren Gordijn.

Toch heb ik een vraagje, meer een semi-retorische vraag: wat hebben die mensen in en bij de tuin van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens allemaal gedacht en gedaan? Iemand hield een speech ter nagedachtenis van hun families, die 26 jaar geleden zijn gedood, maar de nabestaanden zelf mochten het niet horen? Immers, het evenement was voor hen, zij waren van ons, maar het evenement is niet voor ons. Tussen die 5000 doden waren tantes, ooms, kennissen van hen, kinderen, mensen met wie zij spraken in dezelfde taal, mensen die hetzelfde eten aten en dezelfde idealen deelden. 5000 van hen dood, een nog groter aantal geëmigreerd, ter adoptie afgestaan door de wrede moeder Geschiedenis. Tot voor kort maakte de geschiedenis flauwe grappen met de Koerden: was er een genocide of was die er niet? Blijkbaar vindt de geschiedenis die grap zo leuk dat hij hem blijft herhalen, niet meer met de Koerden, maar er zijn nog Armeniërs, Bosniërs, etc.
Zo gaat het met de grote waarheden van de geschiedenis. Zelfs op mijn leeftijd weet ik niets wat voor altijd zwart of wit is. Hoe komt dat? Ik doe de geschiedenis een concessie en begin niet met de Oudheid. Ook niet met de donkere Middeleeuwen, die niet eens zo donker waren, ook niet met de geweldige Renaissance, die niet zo geweldig was. Verlichting? Auschwitz speelt voor sommigen nog steeds de rol van Hamlet met zijn gevleugelde uitspraak, Armeniërs leven lang en gelukkig, Koerden weten niet wat ze zeggen en het communisme heeft nooit bestaan. Toch? ‘Mein Kampf’ heeft trouwe lezers, er zijn bedevaarten naar het graf van Ceau?escu, over Anne Frank vertellen we sans gêne dat ze het onderwerp van onze grappen is. Ik niet, maar ik heb gelezen dat anderen het wel doen. Voormalig Joegoslavië heeft rust en vrede tot in eeuwigheid en Oekraïne is een plek op Mars. Heeft de geschiedenis vijftig (of meer) tinten grijs of is er ook, af en toe, sprake van gewoon zwart of wit?
Wat vertel je aan je kinderen? Dat de Boeman niet bestaat, niet in het leven en niet in de geschiedenis? Maar waarom zou een kind dan al die jaartallen, van wanneer tot wanneer, welk eeuw, etc. onthouden, als je hem ook niet leert: dat was 200% fout, de waarheid is de volgende… En als iemand je het vraagt: hoe zou je de Waarheid kunnen tekenen? Mooi als een Adonis, sterk als Samson? Nee, bijziend, met een blauw oog en een bruin oog, gebocheld, slepend met een been, stinkend uit zijn mond. Neem Poetin, par example: wat een jager, wat een biceps! Wat een charme wanneer hij bier drinkt in het HHH! Maar in zijn zieke droom om macht te krijgen gaat hij over lijken: één, nog één en nog één…

Den Haag Centraal, 9 mei 2014

Mijn Verwijs
Stel, je bent verdwaald in de woestijn en je hoort een auto naderen. Wat doe je dan? Precies: je weet dat je gered bent en zet alles in het werk om de auto niet te missen.
In mijn geval was het zo met boeken. Zoals sommige kinderen al vroeg weten dat ze ooit een perfecte bruiloft zullen hebben of dat het platteland echt iets voor hen is, wist ik al op mijn negende, in het dorp dat anno nu nog steeds geen bibliotheek heeft, dat boeken mijn redding zouden zijn. En dus zocht ik van jongs af aan al boeken en bleef ik die betrouwbare weg van de boeken volgen, in alle steden waar ik daarna in Roemenië heb gewoond: in de tijd van Ceausescu (toen er nog enorme rijen stonden voor een boekhandel waar een nieuw boek te koop was van een auteur die daarin dubbelzinnige zinnen had durven schrijven en ons zo de vrijheid om te hopen schonk) en ook na de Revolutie, toen de boekhandels vrij snel, naar mijn gevoel ’the place to be’ waren geworden. Dat voelde alsof de hemel een stukje omlaag gekomen was, dichterbij, want ineens kon je zomaar je favoriete schrijver in de boekhandel tegen het lijf lopen. En niet zelden was hij ook nog zo gul om een praatje met je te maken. En om je eigen droom om ook schrijver te worden aan te moedigen, ook al was het maar met twee zinnen, maar oh, wat een Bijbelse zinnen, zinnen die elke beginner koestert, je weet wat ik bedoel! Na de Revolutie hoefde je ook ineens niet meer in de rij te staan voor een nieuwe aanwinst (bij elke aanwinst kreeg je vroeger een stapel patriottische boeken erbij, omdat niemand ze wilde kopen), maar je leefde de droom van Borges, die alleen in een echte droom waar kon zijn. Een paar jaar lang heb ik vaak in mijn arm geknepen om me ervan te vergewissen dat het allemaal echt was: dat je zomaar allerlei boeken kon kopen, doorbladeren, bestellen, bekritiseren, wat je maar wilde, ja, dat je op zachte fauteuils kon zitten, met thee of koffie, en ondertussen HET BOEK (de droom van Valéry) kon doorbladeren. Voor het meisje dat ik nog was (en dat haar geld voor het maaltijdabonnement van de kantine jarenlang had gebruikt om boeken te kopen, zoals haar eerste geschiedenis van de literatuur en dat, oh, tweedehandsboekenhandelaars gesmeekt had om haar een of andere titel gratis te geven, omdat ook dat geld al op was), was dat hemels allemaal.
Docenten wilden nu ook afspreken met je in de boekhandels (wat vroeger een soort zelfmoord kon zijn, omdat de muren – elektronische – oren hadden). Had onze docent Wereldliteratuur de juiste incunabel niet kunnen vinden? “Dan gaan jullie lekker naar de nieuwste kunstboekhandel, Sala Dalles en laat de boekhandelaar het jullie wel zien!” Later deed ik mijn interviews graag met mensen in de boekhandel en als ik een afspraak met iemand had, plande ik die bij voorkeur bij een boekhandel.

Toen verhuisde ik naar Den Haag.
Waar ga je dan maandagmiddag naar toe? En vrijdagochtend, et cetera? Naar vertrouwd terrein (waar boeken zijn), in de Passage koffiedrinken in Verwijs! Qua Nederlandse taal was ik toen nog niet verder dan maan-roos-vis. Maar ik had boeken om me heen. En daarin verhalen. En de verhalen schreeuwden allemaal “Lees me, lees me!” zoals de zeemeerminnen op zee naar de mensen van Odysseus. Zo begon het: koffie, cheesecake, woordenboeken op de tweede, literatuur op de begane grond. Bij het restaurant kinderboeken en kookboeken, tenminste in mijn tijd, als in een boekhandel met veel verstand: eerst vivere, deinde philosophari.
De oude Verwijs was voor mij de plek waar ik mijn krachten heb verzameld om het leven opnieuw te beginnen.
De leukste dagen in Verwijs? Rond de Kerst zat ik er urenlang om naar de mensen te kijken die boeken als kerstcadeau gaven, in mijn opvatting het ultieme teken van geluk!
Ik ging natuurlijk ook naar zijn toekomstige partner, De Slegte, maar alleen als het moest, voor een tweedehands boek over literatuurtheorie bijvoorbeeld, maar het lage plafond van de entree deed altijd de claustrofobie in mij ontwaken en snel ging ik dan weer weg.
Ja, Verwijs was toen echt mijn boekhandel! En mijn boekhandel ging weg. Het voelde alsof mijn beste vriendin ging trouwen. Oké, er zijn ook aardige mannen in de wereld, maar dit huwelijk liep al snel op de klippen en iedereen heeft wel een theorie over het waarom ervan, alleen ik niet. Cijfers en boeken zijn voor mij immers twee gescheiden werelden (al sinds de tijd van het maaltijdabonnement) en dat “de naam Polare niet klopte” en het daarom allemaal misging, is voor mij al even moeilijk te begrijpen. Een bekend Roemeens versje zegt dat alles wat we in het leven kunnen hebben, een naam is. En als je het zo bekijkt begin je het te begrijpen: Verwijs… Selexyz… Polare.
Als Hagenaar ga je duimen nu, want ook shoppen is gewoon niet meer leuk zonder boekhandel in de winkelstraat. Het voelt niet meer goed, het voelt als een dorp zonder bibliotheek. En hoe dat voelt weet ik maar al te goed! Het is natuurlijk niet eens alleen een Haagse aangelegenheid. In dit land waarin steeds meer dorpen zonder bibliotheek zijn en nu bijna ook al stadscentra zonder boekhandel, straalt een dergelijk wegvallen negatief uit op heel het boekenvak. Waar moeten we verder de geur van nieuwe boeken ruiken, koffie drinken, op krachten komen? Niet iedereen bestelt online! Wie loopt er nooit een boekhandel binnen? Waar koop je in het centrum boeken met de Kerst? Allemaal online? Alsof je alleen met de TGV rijdt, terwijl je soms ook gewoon de tram wilt nemen. Het centrum heeft, naast de bieb, die nieuweboekenontmoetingplaats hard nodig, en met alle respect: boekhandel betekent meer dan afdeling van een warenhuis!

Nu krijgt de winkel nog een kans. Onder het vertrouwde Paagman, met zijn heerlijke cappuccino, die ik af en toe met mijn vriendin op donderdagochtend drink. Als ik me goed herinner was het laatste PR-verhaal van Verwijs ‘de boekhandel met een verhaal’. Geweldig! Maar wat is er dan gebeurd? Het verhaal leek immers een slecht einde te krijgen, wat je als lezer niet wilt horen. Maar het verhaal van Verwijs moet verder en lijkt dat nu ook te gaan. Drie keer is scheepsrecht, toch?! Paagman, zet ‘m op!

Den Haag Centraal, 11 april 2014

Ghosts en standbeelden

Den Haag is de internationale stad van vrede en recht, zo staat op alle websites over Den Haag te lezen. De stad waar op 24 maart bijna zestig wereldleiders afspraken komen maken om nucleair terrorisme te voorkomen. En ik, als allochtoon, met een geschiedenis achter me, ben enorm trots dat ik in deze stad van vrede en recht woon. In Den Haag. Althans, op het randje ervan.
In mijn geboorteland gaat er geen dag voorbij of iemand roept wel ergens, wanneer hij of zij zich het zoveelste slachtoffer van een of ander systeem voelt, dat hij zijn recht wil zoeken bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag: “Ik ga wel naar Den Haag!” als ultieme schreeuw naar recht. Dat men uiteindelijk in Straatsburg of Luxemburg moet zijn, doet niets af aan de gevoelswaarde van de kreet. Want als mijn land als Staat recht zoekt in Den Haag, doen de inwoners dat zelf ook. Ofwel: voordat je voor God staat bij het laatste oordeel, verschijn je – in ieder geval gevoelsmatig – eerst voor het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Bij wijze van voorproefje. En als het Vaticaan de informele naam is van de Heilige Stoel, is Den Haag die van een andere Heilige Stoel, die van het zegevierende recht! En dat zie je en begrijp je overal in Den Haag. Je ziet het vooral aan de standbeelden in de openbare ruimte, vierhonderd in getal: van het eerste, het oudste, het Ruiterstandbeeld van onze Vader des Vaderlands, Willem van Oranje bij Paleis Noordeinde tot het laatste, dat van de vader van het moderne Zuid-Afrika, Nelson Mandela, bij het Omniversum, dat trouwens, denk ik, het mooiste is. Den Haag heeft wat iedere stad zou moeten hebben en sommige steden zelfs voor elke inwoner één: een ‘monument van de menselijke vergissing’ (Marijke de Goey). Ook de ’val van Icarus’ (Piet Esser) ter herinnering aan de operatie Englandspiel.
‘Jacob en de engel’ (van Carel Kneulman) heeft, vanaf vorige week, een aparte betekenis voor mij. Het verhaal is het favoriete Bijbelverhaal van een vriend van mij en toen hij het aan mij vertelde kreeg hij tranen in zijn ogen. Een week later ontdekte ik het beeld bij het hoofdbureau van politie. Jacob vecht met de engel en de engel zegt: “Laat me gaan!” “Ik laat je niet gaan,” zegt Jacob, “voordat je mij zegent!” Jacob en de engel op de politiebureau: niets is toevallig in Den Haag!
Haagsche Jantje op de Lange Vijverberg of Couperus op de lange Voorhout, die op elk moment van de dag gefotografeerd worden door groepjes Japanners, concurreren qua aandacht van toeristen gemakkelijk met Mannekenpis. Ook het beeld van de Dieperburchstraat, de personificatie van Elektriciteit, vind ik mooi. Een beetje apart ook, als een moderne god.
Maar ook het gewone leven zie je hier: ’Het meisje met haar fiets’ of ‘De Fietser’ (Frank Kokshoorn) op het pleintje, op de hoek met de Elandstraat. Het favoriete standbeeld van ons gezin is dat van meneer Spinoza, die mijn dochter altijd groette toen ze nog klein was en al heel goed begreep hoeveel bewondering haar moeder voor meneer Spinoza had: “Goedemiddag, meneer Spinoza,” zei ze dan vanuit de auto, en ze draaide haar rug beleefd in het kinderstoeltje.
Op het Hobbemaplein kom je een beeld van Gandhi tegen en in de Vondelstraat een Roma- en Sinti-monument. Dat laatste heeft mij overigens wel verrast, want een van de laatste boeken die ik las was ’Den Haag. Zijn zigeuners en hun vervolging’, niet bepaald een vrolijk boek.
Maar Den Haag ademt nu vrede en hoop, vooral voor een buitenlander zoals ik, uit het Oost-Europa.
In mijn beginjaren in Nederland ging ik, zoals iedereen, denk ik, naar Scheveningen. Om rust te vinden, kijkend naar de zee. Ik moest toegeven dat ik die ook vond en zelfs nog voordat ik de zee zag, al rondjes makend om de gevangenis, waarvan ik wist dat Milosevici er opgesloten zat.
Rust. Vrede.
De buitenlander in mij, met in zijn bagage een geschiedenis waarin de dictator baas over ieders dromen was, ademde in, ademde uit. “Rustig aan,” zei ik dan tegen mezelf. “Geen dictator in de buurt, tenminste niet op vrije voeten.”
Een uitzondering daargelaten (weet iemand welke?) zijn alle standbeelden van Den Haag volledig. Je hebt hier geen gemutileerde beelden, zoals in Oost-Europa: Lenin zonder benen of Stalin zonder kop. De standbeelden in Den Haag ademen rust en kunst. De lange arm van de Securitate (de Roemeense beruchte geheime dienst uit de tijd van mijn jeugd) is misschien toch zo lang niet. De dictator lijkt soms een nachtmerrie, zoals in ‘De slaap van de rede brengt monsters voort’ van Goya.
Ik kon wedden dat in Den Haag geen kleine teen van de Securitate & Co te zien zou zijn. Dat dacht ik tenminste. Maar als je de rust rond het standbeeld van Mandela in- en uitademt en vervolgens 500 m verder wandelt, loop je toch het risico ineens te stikken: een telefooncel met daarin geen arm of been, maar wel een heuse kop van Stalin.
Gelukkig staat hij niet voor het Internationaal Gerechtshof van Den Haag! Toch vind ik het een enorme ironie van de geschiedenis dat Vadertje naar hooguit 100 m van de Roemeense ambassade in Nederland is geteleporteerd! Alsof Poetin de Geest uit de fles naar de functionarissen van de ambassade heeft gestuurd met de boodschap: ‘Vergeet je eerste liefde niet!’
Ja, je schrikt een beetje van die Stalinkop! En je begrijpt dan waarom het beeld van Mandela zo’n haast lijkt te hebben: weg van die plek!
Adem in, adem uit! Je bent toch in de stad van vrede en recht? De kop van Stalin kan geen haar op je hoofd doen bewegen, zoals oude Kelten konden in de fantasie van de bewoners van Midsomer Mild. Als nieuwe Hagenaar roep je de holistische band tussen het Vredespaleis, het Mandelabeeld en het Internationale Strafhof op. Alsof de duivel met wijwater wordt besprenkeld, duikt de geschiedenis terug in zijn grot. Want je bent in Den Haag. Dus je bent safe!
Den Haag Centraal, 14 maart 2014

De vrouw bestaat niet

Als kind nam mijn moeder mij, tot mijn tiende, bijna iedere dag mee naar haar werk: een enorme zaal vol vrouwen, een hal waarin 200 vrouwen aan het borduren waren, allemaal gebukt over een Roemeens traditioneel kledingstuk dat bekend staat als “La blouse roumaine”. Mijn moeder was een van hen, van die 200 vrouwen, de jongste welteverstaan, zelf een kind nog eigenlijk, onervaren als moeder en als arbeidster.
Elke dag gingen die vrouwen, na tien uur werken, in groepen naar huis. In de winter waren de sneeuwbergen hoger dan de gemiddelde vrouw. In lange rijen liepen ze achter elkaar, 7 km over het smalle pad naar huis. Ik zag niet dat ze, na 10 uur lang gebukt over hun blouse te hebben gezeten, moe waren; ze lachten wanneer een van hen uitgleed en viel, ze zongen en ze maakten, luidkeels, plannen voor een betere toekomst. Ik rende van de een naar de ander, naar de groep waarin het op dat moment gezelliger was. Mijn moeder riep me dan en altijd gaf er iemand antwoord: “Ze is hier, bij ons. Laat het kind met rust.”
Na een paar jaar ging ik naar een Internaat, ver van huis en van de rijen vrouwen, naar een nieuwe rij, meisjes van mijn leeftijd, ook ongeveer 200 in getal. Zij zouden 6 jaar lang mijn familie zijn.
Elk jaar op 8 maart kregen de vrouwen bloemen en werd hun bestaan als vrouw zogenaamd gevierd. Als toekomstige vrouwen mochten wij, in het Internaat, vooral de eerste vrouw van het land niet vergeten: Elena Ceausescu.
De Roemeense vrouw mocht van het Ceausescu-regime een man worden (vrouwen werden duidelijk aangemoedigd om mannenberoepen uit te oefenen), maar mochten geen vrouw zijn.
Abortus was verboden. Degene die het clandestien deed, met de hulp van een vroedvrouw, wachtte de gevangenis. Vaak zelfs de dood: het gevolg van een gevaarlijke ingreep in een ongeschikte ruimte door een ongeschikt persoon, die er geen middelen en kennis voor had. In de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw, de hoogtijdagen van het bewind van het echtpaar Ceausescu, zijn zo duizenden vrouwen en moeders doodgegaan door illegale abortussen. En meer dan 6 miljoen ongeboren kinderen.
Als kind heb ik vrouwen zien aborteren in een badkuip. Ze werden niet alleen tractorbestuurder, ingenieur, voorzitter, professor, maar ook specialist in giftige planten die ze, met de fatale gevolgen van dien, inbrachten in hun binnenste, om zo een nieuw kind, voor wie ze geen eten en geen toekomst hadden, te doden in hun buik.
Zoals in de titel van een boek van Maarten ’t Hart: “De vrouw bestond niet”, niet in Roemenië althans..
Wel moeders die urenlang in de rij stonden om brood voor hun kinderen te kopen, op de bon, moeders die hun kinderen vaak in hun eentje moesten opvoeden, omdat hun mannen om politieke redenen in de gevangenis zaten of gedeporteerd waren. De Roemeense vrouw moest lijken op Elena Ceausescu en zij stond bekend als een vrouwenhater.
Ook na de Revolutie bestond de vrouw niet: vele duizenden kwamen in de prostitutie terecht, gedwongen door een man of door het lot. Het viel niet mee om vrouw te zijn. Na de bevalling van hun kind mochten ze niet naar hun werk terug.
Wie zijn ze, al die rijen vrouwen die voor altijd in mijn geheugen staan gegrift? Veel van hen hebben ook kinderen, meisjes die ooit vrouwen worden, in een wereld waarin het niet makkelijk is om te bestaan. Op de schouders van al die vrouwen, dood of levend, zie ik hun dochters staan. En op de schouders van hun dochters hun toekomstige dochters. Zo hoog mogelijk, om de wereld beter te zien en te begrijpen, om een betere toekomst te bouwen, ook al is het niet voor hen zelf, maar voor hun dochters en voor hun kleindochters.

8 maart 2014, Internationale Vrouwendag


Ninotchka mag niet fluiten

Het verbaast me nog steeds dat mensen in Nederland geregeld fluitend ergens binnenstappen. Fluitend de winkel binnen, fluitend de bus in.
In het begin dacht ik dat in hen wellicht een nieuwe Mozart of Alma Mahler school. Maar al snel bleken er daarvoor gewoonweg te veel van dit soort talenten te zijn die overal hun eigen aria ten gehore brengen. En dan nog aria’s met een te persoonlijk klinkend tintje, die nauwelijks te ontcijferen zijn.
Ze gaan de supermarkt in om boodschappen te doen. Je ziet ze lopen, bewegend op hun eigen ritme en je wordt jaloers op hun muzikale leven, dat ongetwijfeld mooier is dan jouw zoveelste rotdag. Ze houden zich alleen in wanneer ze hun bonuskaart terugnemen om vervolgens weer fluitend naar buiten te lopen. Dezelfde aria, vermoed ik.
Fluitend wachten ze op de tram, ze gaan fluitend boeken terugbrengen en fluitend nieuwe boeken lenen bij de bieb. Vorige week in bus 22 stapte er bij Grote Markt een opaatje in dat er vrolijk op los floot. Hij stopte alleen bij Centraal Station, om met het bandje mee te zingen: “Vergeet niet uit te checken!”
Soms denk ik dat het iets te maken heeft met mensen die gelukkiger zijn dan ik. Zij zijn kennelijk zo, fluitend, geboren, in plaats van schreeuwend. Leuk, toch? Wat een vreugde voor de moeder!
Maar nu serieus: het komt ongetwijfeld door het leven in het Westen. Door het vertrouwen van de mensen hier in het leven en in objecten, iets wat ik als Oost-Europeaan niet per se in mijn “bagage” heb. Vooral dat laatste niet.
Zo komt in Nederland de hier-geboren-mens de bus in en weet hij dat de rit een plezier is. Soms een beetje saai, of juist wat te druk, maar door de bank genomen prima te doen. Fluitwaardig. Ik voel echter nog altijd de drang om in gedachten de bus(!) te bedanken omdat hij mij veilig naar mijn bestemming heeft gebracht. Misschien is het in essentie hetzelfde, maar op een andere manier.
Fluiten. In mijn geboorteland kon je, toen ik jong was, door te fluiten binnen een instelling of zelfs op straat, pardoes worden opgepakt. “Zij”, de agenten van Big Brother – om de geheime politie ‘Securitate’ vrij te vertalen – hadden zo iets tastbaars om tegen je te gebruiken en waarvoor ze je als “antisociaal element” oppakken konden. Vanaf dat moment zou het ook nooit meer goed komen met jou of je familie. Hetzelfde gold overigens als je als man je haar liet groeien tot over je oren of nek.
Door mijn persoonlijke geschiedenis is het mij nog steeds niet duidelijk of ik het nu leuk vind of niet als iemand-van-hier fluitend binnenkomt. Zo van: “Ik ben Neptunus en heers over de wateren en als ik het zou willen, zou ik ook de aarde kunnen veroveren.”
Acht jaar geleden viel het me ook meteen op dat niet alleen het leven hier, maar ook de dingen van betere kwaliteit zijn. Het object laat hier de mens niet in de steek. Misschien juist daarom worden mensen boos als een “idioot” voor de trein springt en de trein hen daardoor niet meer precies op tijd voor hun afspraken brengen kan. Ze worden boos op de trein. Eenmaal in de trein is er niemand die denkt, zoals ik: En als er nu een groep bandieten binnenkomt en ons leegplukt en als er iemand een mes, etc…
Een van de eerste dingen die ik moest leren hier was vertrouwen hebben in de autosnelweg: tussen Rotterdam en Den Haag kan je immers niets gebeuren en als je autopech hebt bel je gewoon de Wegenwacht! Je zegt een keer ‘verdikkie’, blijft in je auto zitten of gaat er conform de instructies naast staan tot de Wegenwacht komt en tussendoor bel je al je vrienden om te vertellen: Wat een pech! En als de spitsstrook open is wordt die direct afgekruist en komt er binnen de kortste keren een autoambulance die je naar het tankstation brengt. Zodat je daar met een kopje koffie op de Wegenwacht wachten kan. Je blijft zeker niet voor altijd met je baby op de reserveband wachten tot Ted Bundy langskomt.
Na acht jaar is ook mijn verbazing voor objecten en comfort nog niet helemaal verdwenen. Ik herinner me nog goed mijn consternatie voor een theemuts of pillenweekdoosje. Maar ook een poef, ijslepel, wimpervergroter, voetmassagebadje had ik nog nooit gezien – om maar wat dingen te noemen die ik nu in huis heb. (Een eierkoker, mangoschiller, ananasschiller, dunschiller heb ik echter nog steeds niet, ik zweer nog steeds bij een universeel keukenmesje.) Of neem nu wat ik vorige week bij iemand zag: een handscannertje om pagina’s in te scannen, gewoon bij de Blokker gehaald.
Ik herleef nog steeds de verbazing van Ninotchka uit de gelijknamige film. Dan voel ik me als haar toen ze danste met de wapperende nylonkousen, als symbool voor het comfortabele leven in het Westen. Het comfort dat de geest van de mens niet helderder maakt, maar hem op de knieën dwingt. Maar tegelijk blijf ik op mijn hoede. Want als de theemuts nu eens door de hond wordt opgevreten? Drink je dan geen thee meer? Of als de Boeddha uit het rustpunt van je tuin gestolen wordt? Kun je dan ontspannen wel vergeten?
Maar ik mag niet klagen, vooral niet nadat ik de ultieme verwennerij heb gekocht: mijn koffiezetapparaat dat zelf zijn bonen maalt!
En wie weet: misschien zal het mij ook ooit lukken om te fluiten wanneer ik een ministerie binnenkom! In mijn gedachten althans!
Toen ik nog als journalist in Boekarest werkte, kregen we er in komkommertijd regelmatig door onze chef van langs als we voor die dag geen groot onderwerp hadden. Zijn favoriete voorbeeld ging over “die Nederlanders die hun grond met de helikopters van nowhere hadden gebracht en met hun handen een land hadden gemaakt. “En jullie zijn niet eens in staat om een solide reportage te maken!” volgde dan. Toen had ik nog geen idee dat Nederland meer voor mij zou betekenen dan tulpen, maar nu, ach, nu zou ik mijn oude baas onderbreken en zeggen: “Niet alleen dat, maar ik denk dat ze het fluitend hebben gedaan!”
Maar ja, andere geschiedenis, andere Big Brother…

Den Haag Centraal, 14 februari 2014

Wat is literatuur

Geduldig wacht ik op de dag dat ook lezers gevraagd zal worden wat literatuur is. Op een serieuze wijze welteverstaan. Tot nu toe mogen ze alleen onder een hoofdartikel hun mening geven.
De vraag wat literatuur is, wordt altijd aan schrijvers gesteld. Waarom eigenlijk? Wat wij ‘literatuur’ noemen, wordt immers slechts door een heel klein percentage van de schrijvers geschreven. En er wordt wel gezegd dat de schrijvers elkaar niet eens lezen. Door gebrek aan tijd, heet het.
Want wie schrijft eigenlijk literatuur? Moeilijke vraag. Snel een aantal namen van buitenlandse auteurs bedenken lukt nog wel (vooral als ze onlangs ook bekende prijzen kregen), maar hoeveel van de lovend gerecenseerde boeken zijn ook literatuur?
‘Literatuur gaat om mensen’ lees ik. Een van de geïnterviewde schrijvers heeft zijn mening zo laten optekenen voor De Volkskrant. Maar een waar gebeurd verhaal gaat óók over mensen en is geen literatuur. En in ‘Le Petit Prince ‘gaat het niet per se om mensen, maar dat is literatuur, zoals bloemblaadjes de bloem zelf zijn.
’Je moet het gevoel hebben dat je te maken hebt met echte mensen,’ zegt een ander. Niet echt. Proust had een theorie over de personages van Homerus (“Mensen uit vervlogen tijden lijken oneindig ver van ons verwijderd. We durven geen diepere drijfveren te zoeken achter hun expliciete intenties; we staan er versteld van als we bij Homerus op een held stuiten die blijkt geeft van een gevoel dat we als het onze herkennen (…) het lijkt wel of de heldendichter voor ons gevoel (…) even ver van ons afstaat als een dier in de dierentuin.”) en deze theorie geldt evengoed voor de mensen van Racine of Aischylos of Cervantes. En wie zou kunnen zeggen dat Homerus slechts ‘goede boeken’ heeft geschreven? De literatuur begint met Homerus en eindigt met Homerus.
Is ‘Lolita’ ‘best vervelend’? Misschien het onderwerp, ja, de boodschap. Maar juist de wijze waarop het boek geschreven is, verheft het onderwerp van een zedenprobleem dat je ook op tv ziet, naar… literatuur. ‘Mijn zonde, mijn ziel’, wat een van de ondervraagden minder vindt aan het boek van Nabokov, vind ik juist mooi: ik zie hem zelf, ik ben zijn… Lolita.
Het is toch vreemd dat een Monet gestolen wordt uit een museum, maar niet een Cervantes uit een bibliotheek? Ook al is Cervantes ook… kunst en… literatuur! Literatuur is voor iedereen, niemand steelt jouw Yourcenar of Borges uit je boekenkast.
Voordat je in slaap valt, denk je nog even aan de Aleph van Borges of aan een bepaalde passage uit ‘Duizend-en-een nacht’, misschien zeg je in gedachten, als Nabokov: ‘Mijn levenslicht, mijn lendevuur’.
De vraag ‘wat is literatuur?’ hebben in het verleden Barthes en Lukaci en Bourdieu al geprobeerd te beantwoorden. En nu in het weekend, in De Volkskrant, ook een paar Nederlandse auteurs.
‘Literatuur is meestal geen goed boek’ staat er te lezen in het artikel. Ik sta perplex. Wat is dan een goed boek? Voor mij de werken van Gombrowicz, Borges, Gide, Berberova… Mijn lijst is lang. Bestaan er dan ‘goede boeken’ enerzijds en literatuur anderzijds? Wat voor ‘goede boeken’ leest de schrijver dan zelf? Ik veronderstel: literatuur. Als ik met vakantie ga, neem ik altijd literatuur mee, ik bedoel: een goed boek. Edward Said, bijvoorbeeld. Is de literatuur de kaviaar van de letteren? Is literatuur alleen voor fijnproevers, connaisseurs? Smaak kun je ontwikkelen.
Wie kan nu precies uitleggen wat literatuur is? Misschien dat een struisvogelkameel gevormd door schrijver + lezer + criticus een antwoord geven kan.
Tot dan blijft het begrip literatuur niet uit te leggen. Het is als het recept van een parfum: één van de ingrediënten blijft altijd geheim en we noemen dit je ne sais quoi verder gewoon Dante, Cervantes, Poe, Flaubert…
Het mooie aan de lijst is namelijk dat het geen gesloten lijst is.
En dat smaak ontwikkeld kan worden.

12 februari 2014

Het lot van een vreemde

De allereerste keer in Den Haag dat ik de vraag ‘Bent u bekend hier?’ met ‘ja’ beantwoordde, kan ik mij nog heel goed herinneren. Ik stond voor de Mediamarkt in het centrum en het spontane ‘ja’ was verassend voor mezelf. Het klonk zo enthousiast dat ik zelf voelde dat ik ervan bloosde.

Want ja, na hoeveel jaren in Den Haag ben je eigenlijk ‘bekend hier’? Na acht jaar, zoals ik nu, of na pas na vijftien jaar of al een paar?

Een teken dat ik… nou, ja, hier wel bekend ben, was voor mij het feit dat ik mensen herkende op straat en dat ik vreemden die ik al vijftig keer onderweg was tegengekomen, spontaan begon te groeten: de lange vrouw die hoogzwanger naast me in de tram zat, iedere ochtend weer en dat wekenlang, ze vertelt me nu dat haar kleine keutel al twee maanden naar de crèche gaat, de oude man met zijn Golden Retriever die ’s ochtends altijd als eerste bij de bakker om de hoek is, het winkelmeisje van de AH dat nu, gelukkig, veel minder make-up gebruikt dan vroeger. En soms vraag je iemand simpelweg: ‘Waar kennen wij elkaar ook alweer van?’ ’Ik werkte vroeger bij Coffee Company.’ ‘Oh ja, precies…’.

Maar in een stad hier groet je niet iedereen die je kent en soms dringt het tot je door dat hoe meer je weet en begrijpt van een ander, hoe kleiner de kans wordt dat je hem ook groet of spreekt. Soms begrijp je, als een toeschouwer in een theater, hoe het leven van een vreemde in elkaar zit, maar blijf je een toeschouwer.

En voor iedereen die zich afvraagt waarover ik het nu in Gods naam over heb: drie jaar geleden ongeveer heb ik op straat, ergens in het centrum van onze stad, een man gezien die niet op de andere mensen leek, een man met een enorme wrat op zijn neus. En hoewel ik mijn best deed om niet te lang naar hem te kijken, bleef zijn gezicht wel in mijn geheugen hangen. Normaal postuur, blond haar, grijsblauwe ogen, mager en die wrat, die ik niet kan beschrijven; ik herinner me dat hij groot en ongewoon was, zoiets vergeet je niet. In drie maanden tijd heb ik hem misschien drie keer gezien, altijd in hetzelfde gebied, en behalve dat ding op zijn neus dat zienderogen groeide, leek hij me een normaal mens, niet bijzonderder dan u of ik.

Tot een paar maanden geleden, toen ik hem weer zag staan: verdwaald zou je zeggen, met zijn haren, een stuk langer nu, helemaal voor zijn gezicht getrokken. Ik herkende hem meteen: de man met de wrat. En ook al kon je de wrat niet zien was het voor mij wel duidelijk waarom hij zijn gezicht bedekt hield met haren die langer en langer werden. Andere voorbijgangers keken vreemd naar hem, ja, nu pas is hij anders dan u en ik, zo, met zijn haren voor zijn gezicht. De mensen kijken en kijken, zij staan niet bij hem stil, want een dergelijk menselijk standbeeld dat zijn gezicht bedekt, doet kennelijk niet onder voor een willekeurige gek die rondloopt in Den Haag.

Twee maanden geleden zag ik hem dronken, hij waggelde op zijn benen. Je zou kunnen denken dat zijn haren nu eenmaal groeien zo; niemand kan de wrat nog zien – als je niet weet dat hij er zit en verder groeit. De man bedelt nu regelmatig, met een bakje voor hem, op straat. Hij staat er maar te staan, als een rare Viking, bedekt met haar.

Het is voor mij zo duidelijk wat er met hem gebeurd zou kunnen zijn. Misschien had hij twee jaar geleden nog een baan, een vrouw, een gezin en was de wrat toen net wat groter dan een moedervlek. Is hij ermee naar de huisarts geweest? Is de wrat niet te opereren? kun je je afvragen. Wat duidelijk is, is dat de arme man niet tegen zijn eigen wrat kon en de enige oplossing vond in het bedekken van zijn gezicht, het troost zoeken in de alcohol en te gaan bedelen!

Vorige week zag ik iemand die zijn bakje omver schopte, een ogenschijnlijk keurige mevrouw die allergisch voor bedelaars leek te zijn. Gisteren stond hij er weer. Nog even en zijn haren groeien tot aan zijn voeten. En een meter of anderhalf voor zijn bakje, op de straatklinkers, allemaal muntjes van vijf en tien cent. Had de man in een driftbui de muntjes weggegooid, boos omdat hij alleen maar kleingeld kreeg? Of had er weer iemand tegen zijn bakje geschopt? Ik heb het kleingeld opgeraapt en aan hem teruggegeven; hij wilde het eigenlijk niet. Hij wil alleen zijn leven van voor de wrat terug en blijkbaar kan niemand hem dat geven.

Toen ik nog werkte als journalist in Boekarest, heb ik eens een reportage gemaakt over dokters die gratis kinderen met hazenlip opereerden, artsen uit heel de wereld die in een in een vliegtuig geïmproviseerd ziekenhuis eens in de drie maanden bijeenkwamen en zo in alle landen van de wereld opereerden.

Nou en? Who cares? Iedereen zijn lot. Kerst is voorbij, een nieuw jaar is weer begonnen, het leven gaat door en is zwaar voor iedereen.

Het is waar, maar toch… Het voelt zo vreemd als je iets van het lot van een onbekende begrijpt en wegkijkt of gewoon je hoofd omdraait!

Ik heb hem af zien glijden, ik heb begrepen dat hij zich schaamt voor zichzelf, dat hij niet wil dat wij zijn wrat zien.

Hoewel wij onze haren normaal dragen, over en achter het hoofd, en we onze ogen zo vrij houden om te kijken, zien we hem helemaal niet staan. Zo bezien heeft hij nul kans om door iemand gezien en geholpen te worden. Dat wou hij toch, zul je zeggen: door ons niet gezien worden. Doel bereikt dus? Ja, maar tegen een veel te hoge prijs. Jammer genoeg heeft niemand hem dat ooit verteld.

Den Haag Centraal, 17 januari 2014

Blog 2013

Herinnering aan een Roemeense Kerst
Er was eens een kerstfeest. En dat kerstfeest bracht voor mijn oude landgenoten datgene wat het meest belangrijk voor een mens kan zijn: vrijheid. Vrijheid. Dat was de Kerst van 1989 in Roemenië.
Het was een Kerst die met één hand heeft gegeven, terwijl hij met de andere heeft genomen. Zoveel doden zijn er gevallen toen, jonge doden in de witte sneeuw, jongeren die hun Kerst voor altijd hebben ingewisseld voor bijvoorbeeld het feit dat ik – om slechts één van de vele mogelijke belangrijke gevolgen te noemen – in een nieuwe vreemde taal hier kan schrijven nu over hoe het daar was toen.
De Vrijheid werd dus, net als Jezus ooit, met Kerst geboren. En met de vrijheid dachten wij dat alles nu ook echt veranderen zou. Dat we straks Kerst zouden vieren zoals vroeger aan het Hof van de eerste Roemeense koning, toen de ornamenten voor Kerst speciaal uit Nürnberg werden aangevoerd.
Maar de betovering was maar van korte duur en in de jaren die volgden op de Revolutie, behield Kerst, ondanks dat het het nieuwe gewaad van het wilde kapitalisme had aangetrokken, nog de oude praktijken van de dictatuur.
En zo komt het dat de mooiste kerstfeesten toch die uit mijn kindertijd gebleven zijn, die in het dorp waar ik geboren ben. In Roemenië zijn de mooiste traditionele feesten bij uitstek die in het dorp.
Toch mocht de Kerstman onder de dictatuur zijn eigen naam niet dragen; immers, dictator Ceau?escu tolereerde geen enkele zinspeling op een andere geboorte die het lot van de Roemenen zou kunnen veranderen, dan op die van zichzelf. Dus onze Kerstman werd omgedoopt tot iets dat in een slappe vertaling IJsman heet. Maar voor een kind doet een naam er niet toe. Of de Kerstman nu Santa of IJsman heet, zijn komst was alles waar het om draaide. Zelfs zijn cadeaus waren niet eens zo belangrijk. Op een gegeven moment had ik ook in de gaten dat ik ieder jaar dat de Kerstman kwam, maar ook met mijn verjaardagen steeds hetzelfde kreeg. Al snel trok ik toen de conclusie de IJsman net zo goed de naam van mijn moeder hebben kon (hoewel ik ook wel zo’n idee had dat mijn moeders naam evenmin in de smaak van Ceau?escu vallen zou).
Wat ik zo al kreeg? Precies wat ik ook dit jaar, toen mijn moeder mij in Den Haag kwam opzoeken, gekregen heb: twee slipjes en een tube tandpasta. Over de slipjes gaan we het nu niet hebben, maar de tandpasta werd in mijn kinderjaren transactiewisselgeld, net als suiker en olie. Als de tandpasta op was, poetsten we onze tanden gewoon met zout, dat overal te koop was en dat ook je tanden witter maakte.
Een kerstboom was bij ons niet vrij te koop. Ook al woonden we letterlijk aan de rand van het bos. We hadden, toen ik kind was, dan ook niet ieder jaar een kerstboom in huis. Want je moest wel een vriendje van de boswachter zijn om een dennenboom te mogen omhakken en mijn vader werd niet toegelaten tot het selectieve vriendenkringetje van de opziener. En hij was ook te bang om dan maar ’s nachts op de tast door het bos te dolen, met een kloppend hart in de keel, om ’s nachts te pikken wat anderen overdag pikten. En terecht bang, want iedereen wist dat er naast de Grote Jager (dictator Ceau?escu, voor wie de beer vanuit de zijn hol tot vlakbij de loop van het geweer werd gelokt) ook kleine jagers waren, die, net als vandaag de dag, het bos naar eigen believen beheerden.
Dus zat er niets anders op dan te bidden. En die gebeden volgden, zoals alle gebeden, een bepaald ritueel. Papa of ik (maar nooit allebei tegelijk, want dan zou het opvallen) controleerde elke dag door een wandelingetje te maken over het zijweggetje dat ons huis verbond met de huizen van nog vier buren, of de top van de reusachtige spar die groeide op de kruising van de vier huizen nog overeind stond. Geen van de buren had ooit kunnen aantonen dat de boom op zijn grond groeide en ze waren ook nooit tot een akkoord gekomen over het beurtelings kappen van de piek en dus begon het aftellen elk jaar begin december opnieuw. Je kon de boomtop niet al in september stelen, want dan zou hij uitdrogen eer het Kerst was. Niet elk jaar werden mijn gebeden verhoord, want papa zei het al: God is er voor iedereen.
Maar als papa wel de eerste bleek te zijn en met de dennenboom de hal binnenstapte, droeg hij de hele geur van de reusachtige onthoofde spar met zich mee. Het deed me niets dat de temperatuur in de hal dezelfde was al die van buiten, min 15, ik huppelde door de bevroren hal en tuigde de boom in met witte plukken watten die sneeuw symboliseerden, met noten en met slingers. Eronder legde ik de twee reusachtige sinaasappels waar ik, als kind van 8, in de stad urenlang voor in de rij had gestaan. Ik voor de sinaasappels, mama voor de eieren. Of andersom. De twee sinaasappels was echter geen lang leven onder de kerstboom beschoren, we aten ze tegelijk op. Verschrikkelijk sappig waren ze, groot en zwaar, hun geur doordrong het hele huis en de schillen droogden we op de kachel om er thee mee te maken.
Een dag voor Kerst trokken we van huis tot huis om kerstliederen te zingen: we stonden bij de poort van het erf en zongen de gezangen, terwijl onze snottebellen letterlijk bevroren van de kou, en in ruil voor het zingen kregen we broodringen of appels of noten. Als je geluk had, kwam je na drie uur thuis met een knapzak vol. De droge ringen doopte je dan in de thee en je at ze ’s ochtends of avonds op.
Maar het was niet altijd zeker of je zou terugkeren, zoals de oude Grieken al zeiden, met een schild of erop, na zo’n avontuur. We trokken de huizen langs in groepen zodra de avond viel, maar als de groep groot en je zelf klein was, gebeurde het dat je verdwaalde omdat je de rest niet bij kon houden. Zo hebben ze mij een keer teruggevonden zonder schoenen en zonder knapzak en broodringen, met bevroren tranen op mijn wangen, bijna bedolven onder de bergen sneeuw. Want, ook al hield Ceau?escu de Kerstman ver bij ons vandaan, ook al had hij zijn naam verboden en alles in het werk gesteld om de betekenis van Kerst te veranderen, was er iets dat hij niet kon tegenhouden: de sneeuw. Die rijkelijk vloeide, niet op de bon was, je hoefde hem niet te kopen na urenlang in de vrieskou in de rij te hebben gestaan, hij viel uit de hemel en was gewoonweg niet te stoppen. Er was geen Kerst zonder sneeuw, papa moest tunnels graven door de sneeuwbergen die boven het huis uit staken. De lucht was niet meer te zien. En wanneer het daarna begon te vriezen veranderde het hele dorp in een labyrint van ijs.
Wie een varken had, slachtte het een paar dagen voor de Kerst. Het hele huis stonk dan naar vlees en bloed, het onder sneeuw bedolven erf veranderde in een van de meest afschuwelijke plaatsen delict: overal bloed, de sneeuw kleurde rood, hij bleef plakken onder je schoenen en werd zo het huis binnengelopen, de mannen, voldaan na het gepleegde misdrijf, dronken hete vruchtenjenever met peper om de kou te kunnen weerstaan en ze aten de lever van het varken, vers gebakken in een koekenpan. De ochtenden, in de aanloop naar Kerst, werd je wakker van het krijsen van de doodgestoken varkens. Het is bij Huppelepup, zei papa dan. Of bij Huppeldepup, naar gelang de richting waar het krijsen vandaan kwam.
Na de Revolutie probeerden de mensen vooral met de feestdagen de enorme honger die ze onder Ceau?escu geleden hadden, te compenseren door tonnen eten te kopen in de supermarkten die als paddenstoelen na een regenachtige dag uit de grond waren geschoten. Met Kerst snorren de koelkasten, er wordt dan enorm gekookt en gegeten. En de hongerige de maag is niet de enige die de Roemeen na de Revolutie vult.
De kerken, die leeg waren in de tijd van Ceau?escu, degene die overeind zijn blijven staan dan, zitten eveneens tjokvol met Kerst. Het is iets waaraan je kunt zien dat een volk niet weet dat je trauma’s een voor een verwerken moet.
Het spektakel in de supermarkten is pantagruelesk, dat in de kerken grotesk, het doet me denken aan het volk in Goya’s De begrafenis van Sardina.
Na de Revolutie zaten ook de drooggevallen riolen onder Boekarest vol. Vol snuivende zwerfkinderen. Ze droegen een nieuwe honger met zich mee, niet die van Ceau?escu, maar die van de nieuwe, woelige jaren, waarin sommigen van de ene op de andere dag stinkend rijk worden en anderen een nier moeten verkopen om te overleven. Voor hen, die jongelui in de riolen, stond niemand in de rij in de supermarkten, zij hadden nooit een Kerst gehad. En veel van hen zullen er ook nooit een hebben. Op Kerstdag snuiven ze, zoals op iedere andere dag, aceton uit een plasticzakje.
Met Kerst liggen de ziekenhuizen vol buiken die het begeven hebben door het overmatig eten. Op paradoxale wijze vormde na de Revolutie de Tweede Kerstdag voor mij een trieste dag. Aan het eind van de radio-uitzending die ik altijd een paar dagen voor de Kerst opnam om te worden uitgezonden op de Kerstdag zelf, werden de nieuwsberichten voorgelezen. Een daarvan betrof een statistiek van de zelfmoorden die hadden plaatsgevonden rondom de feestdagen, de doden in de riolen, de doden op straat, bevroren, de doden als gevolg van honger of eenzaamheid in lege huizen. En opnieuw gaf Kerst met zijn ene hand en nam hij met zijn andere.
In het Westen, waar ik sinds acht jaar Kerst vier, heeft de honger, zoals in een moeilijke computer game een ander level bereikt: koophonger. Het is anders en meer esthetisch, zonder gebarsten buiken, maar in essentie gelijk.
We wachten op kortingen met de hartstocht van de eerste christenen die wachten op een goddelijk teken. We kopen alles wat te koop is en wat het hele jaar in de vitrine op de koorts van de Kerst gewacht heeft. We willen ook betere mensen worden, in de sfeer van de Kerst, maar de tijd is er te kort voor: geen tijd om af te spreken met een oude, zieke collega en voor de armen hier wordt al gezorgd door ontelbare organisaties!
Willen we met de Kerst allemaal een leegte vullen waarvan we ons alleen met de feestdagen bewust zijn?
Ik vraag me af hoe de andere helft Kerst viert (of de meerderheid, twee-derde van de mensheid), de mensen die te weinig hebben om een leegte te vullen?
Misschien bedwelmen ze zich met de hoop dat het waar is, dat met Kerst ene Jezus is geboren om ooit hun pijn te verzachten en hopen ze uit de grond van hun hart dat zij op een dag ook zoals wij, de anderen, leven zullen en hun honger stillen en ook cadeaus hebben zullen om Kerst te vieren. En zo zullen ze naar een ander level van de game gaan. Tot het game over is.
Fijne Kerst allemaal!

Den Haag Centraal, 20 december 2013

Live forever

Iedereen heeft zo zijn goede en minder goede dagen, ook een stad als Den Haag. Als je oor voor zulke dingen hebt, zou je hem ook kunnen horen zuchten: “Vandaag is het mijn dag niet.” “Ach, het is maar maandag,” zou je dan kunnen antwoorden. Of “zondagochtend”. Of “Eerste Paasdag”. Soms is het ongemakkelijke gevoel gewoon aan mezelf te wijten, simpelweg omdat ik de stad op zondagochtend of ’s nachts nauwelijks herken. En hoewel ik met Den Haag een officiële en betrouwbare relatie hebben wil, zal hij altijd – tenminste af en toe, op bepaalde tijdstippen – een vluchtige minnaar blijven.

Maar dat geldt zeker niet voor donderdagavond, rond acht uur. Want dat is een moment waarop Den Haag en ik echt een vaste relatie zouden kunnen beginnen. Na een lange dag werken, op donderdag, is Den Haag de eerste die ik wil zien.

Wat heeft de stad op donderdagavond wel en niet op andere dagen? Druk is het Haagse centrum immers ook op zaterdagmiddag. Het is echter de magie van de donderdagavond die dan ontbreekt. Van mij zou de donderdagavond van Den Haag in de toeristische gidsen moeten staan. En dan doel ik op het gebied tussen pakweg de Chinese buurt en de Gevangenispoort, op het donderdagavondverschijnsel, dat je misschien ook wel in Manhattan of Tule treft, maar ja, je bent nu eenmaal hier. En voor alle duidelijkheid, met een compleet schema erbij: Sta je met de rug naar de bieb? Loop dan gewoon door, dwars tussen de horden mensen door. Eenmaal tussen de C&A en de V&D begin je het te begrijpen. Word niet wanhopig als je steeds tussen kinderwagens laveren moet, avanceren tegen de groepen jongens in die als scholen vissen bewegen zonder jou te zien, ontwijk ze! Precies voor de C&A zie je de eeuwige straatpopmuzikant: “Rock ’n ‘roll for ever” schreeuwt hij. Zeven dagen per week, maar op donderdagavond harder, om de andere profeten van een eeuwig leven, dat van na de rock ‘n’ roll, vier of vijf in getal, die om de hoek van de V&D staan, te dempen. Loop een meter verder, dan hoor je ze beter en zie je zo ook: een bont gezelschap van vier mensen die Jezus en zijn geloof promoten, midden in een stad waar Jezus steeds minder fans heeft. Nog een stap verder. Met een oor hoor je de rock ‘n’ roll en met het andere de belofte van een leven na het leven in Den Haag. Welke van de twee zal de Hagenaar serieus nemen? Het live forever in de rock ‘n’ roll of de andere, die een kalmere muziek belooft, van serafijnen? (Ik ben bang dat Elvis meer fans heeft dan Händel, en dat niet alleen in Den Haag.) Nu er gebouwd wordt op de hoek van de V&D, kun je geen van beide meer ontwijken. Niet dat ik liever langs de eerste, ludieke profeet loop. Maar Chuck Deely hoor ik elke dag, de profeten van Jezus alleen op donderdagavond. Het is de combinatie tussen die twee werelden die de weg uniek maakt.

Het is avond, je moet nog een shampoo kopen of iets anders en daarna hup, naar de parkeergarage of de tram. Leuk, dat muziekje van de eeuwige popmuzikant! Soms staat er een of andere jongen aan zijn zij, overdonderd, urenlang naar hem te luisteren en te kijken. Maar toch: verlangen wij niet, echt helemaal niet, is er werkelijk geen celletje of nog kleiner deeltje van ons wezen dat verlangt naar het eeuwige Paradise, zonder de eeuwige dashboardverlichting? Naar iets wat belangrijker kan zijn dan al dat shoppen of je rotwerken of achter de vrouwen aanzitten? Iets wat ook Elvis zelf niet in zijn muziek gevonden heeft en dat hij daarom verder zocht in de amfetamine? Iets wat niet te beschrijven, te horen, te zien of te voelen is, maar wat gewoon in ons zit? Een belofte die reeds ver voor onze geboorte is gedaan voor… Utopia? Of is de belofte een Fata Morgana, die op de donderdagse koopavond in Den Haag gewoon tussen ons loopt?

Donderdagavond, na achten, wordt dit “My way”: de smalle weg bij de kruising tussen de Hema, C&A en V&D, waar ik dan sta als Oedipus in de film van Pasolini, kijkend naar de straatbordjes die zeggen dat alle wegen naar Theba leiden. Want, of je nu Hagenaar of Hagenees bent, tegen Zwarte Piet of pro, tegen Roemenen en Bulgaren of pro (is er iemand pro?) uit de kerk bent gestapt of nog steeds op je knieën daarbinnen zit, op een dag gaan we allemaal naar …Theba. Dat is wat ik hoor, al lopend door de smalle straat, terwijl ik de fietsers op de middenbaan te slim af probeer te zijn, dat is wat Chuck Deely zingt en ook de predikanten roepen het.

Ben je hier voor twee weken of korter, ben je onderweg naar huis of juist weg van huis, heb je voor de Hema je fiets geparkeerd, versta je geen Nederlands en vind je The Hague toch heel anders dan Amsterdam… haast je je niet! Het is donderdagavond, koopavond in Den Haag.

Niet alle steden laten je zo, op natuurlijke schaal, de metafoor van het leven zien. En niet alle steden worden, voor een uur of twee, het centrum van de wereld, het Jeruzalem waar Jezus in de menigte voor de ongelovigen predikte. En dat elke donderdagavond opnieuw.

Fietsers snijden de horden mensen in tweeën, onverstoord rijden ze op en neer. Naast de lift van de V&D eet iemand een croissant met chocola: je kent hem en je kent hem niet. Je hebt hem eigenlijk nooit gezien, maar toch wel. Altijd is er naast die lift wel iemand met een croissant met chocola.

Ik stop dus altijd even tussen de C&A en de V&D. Ik kijk en ik luister. Na zo’n drukke dag werken staat de tijd daar dan even stil. Zonder te weten ben je één met de stad en maak je deel uit van een ander register, minder officieel, maar groter dan dat van de gemeente, ben je vol van de stad, ben je zelf Den Haag. Mensen komen uit de Hema met een hotdog in hun hand, je ziet ze lopen, ze dragen tassen van Zara, duwen kinderwagens, gooien peukjes op straat, drie of vier figuren bedelen om een euro en lopen je achterna. Alles tegelijk en alles lijkt mooi en waar, ook het eeuwige leven. En ja, waarom niet ook, nu de rock ‘n’ roll dat al heeft?

Den Haag Centraal, 13 december 2013

 

Ik neuk ook met scrupules
Ik was van plan om voor mijn veertigste verjaardag een ode aan mijn seksualiteit te brengen. Dus ik moet me nog haasten. Het plan was om dat in mijn eentje of met z’n tweetjes te doen. Maar nu heb ik net het artikel van Sarah Sluimer in De Volkskrant gelezen: “Wat verlang ik naar stoere vrouwen die zonder scrupules neuken” en heb ik besloten om eerst daarover iets te schrijven en dan later, eventueel, eh, we zullen zien…
Ironisch zou ik kunnen zeggen dat de titel en het artikel van Sluimer mij dwarszitten vanwege mijn leeftijd. Ik hou weliswaar van ironie, maar ik zeg zoiets niet. Nee, de strekking van Sluimers betoog zit me vooral dwars omdat ik ‘neuken’, ‘stoere vrouwen’, etc. geheel anders zie. Want als neuken een voorwaarde is om je eigen seksualiteit te kennen, denk ik toch dat een ‘hoger aantal bedpartners’, waar Sarah Sluimer prat op gaat, weinig met seksualiteit te maken heeft. Ik ben ook zo ouderwets om te denken dat hoe langer de lijst van mannen die je ‘neukt’ is, hoe meer je in de war kan zijn over wat ‘seks’ en wat ‘power’ is.
Door ‘een lange lijst mannen’ weet je immers vooral hoe zíj neuken. Ja, je leert iets over mannen. Misschien is dat wat Sarah Sluimer bedoelt met ‘meer avonturen om me later te herinneren als ik oud en moe ben’. Maar heeft dat iets te maken met vrouw-zijn en met je seksualiteit? Nee. Wel met je leeftijd, denk ik.
Ik denk dat je meer leert over jezelf, over wat je in bed wilt, wat je lekker vindt, als je open bent met je partner en hij dat is met jou. Er is in de seksualiteit ook nog zoiets als ‘oefenen baart kunst’. Niet ‘oefenen met zoveel mogelijk partners baart kunst’. Tenminste, dat heb ik – met ook meer dan één man op mijn lijst – geleerd van mijn eigen seksualiteit.
Evenmin vind ik het een winstpunt om net zo stoer te willen zijn als een kerel met een lange lijst bedpartners. Natuurlijk, in een film is zoiets altijd grappig om te zien, maar ik ben van mening dat de werkelijkheid een diepere bodem heeft waarin de grap verdwijnt. En daarmee ook Sluimers visie.
Misschien ligt het ook aan mij, maar zelfkennis of –ontwikkeling op het gebied van seksualiteit heb ik niet opgedaan bij mijn vluchtige bedpartners. Wel, na lang oefenen met ups en downs, bij degene met wie ik al twaalf jaar ‘neuk’ – en niet dat ik daarmee nu defileren wil. Na de geboorte van ons kind is mijn libido enorm veranderd en heb ik vier jaar geleden bijna een week lang het zeldzame syndroom van een continu orgasme gehad. Maar ik heb het wel overleefd. En ik vind het belangrijker dat ik nu precies weet waar je mij moet aanraken zodat ik een orgasme krijg dan het aantal mannen dat mijn billen heeft beroerd. Toen ik voor het eerst met mijn man ook een speeltje in bed gebruikte, heb ik gehuild. Ik moest denken aan mijn grootmoeder die niet eens in liefde geloofde. Een orgasme was voor haar wat voor mij nu een UFO is.
‘Power’ in bed heeft niets met het bed te maken. Meer met … ’Vijftig tinten grijs’.
En wat Sarah Sluimer ook niet lijkt te weten (maar ze heeft nog veel tijd om het te begrijpen) is dat als je ‘oud’ en ‘moe’ bent, je ook goede seks met je partner hebben kan!
19 november 2013

Schrijfster met foute kat

Het is lang geleden dat ik een man wilde zijn. Tot deze week dan, toen ik op Twitter de foto van vriend en collega Abdelkader Benali uit ‘De Morgen’ zag. Ja, wie heeft hem niet gezien?

Enfin, voor wie niet: Benali, met ontblote borst, ogen dicht. Impressie: in plaats van stoer, hard, mannelijk (zijn boek over Badr Hari is net uit) vangt de toeschouwer juist tederheid, rust. En als het plaatje zo al niet perfect was, zit naast hem zijn kat, in dezelfde houding (behalve de blote borst), met zijn kop in precies dezelfde positie: meer tederheid, rust. Schoonheid. In één woord: perfect!

De perfecte foto van een bekende naam die net met een nieuw boek komt: de perfecte promotie (gezien de reacties op zijn Facebook- en Twitteraccount).

Ik moest meteen denken aan wat Xandra Schutte ooit zei: “Schrijfsters moeten meer aan literaire promotie doen.”

Begrepen. Recht uit mijn hart. Klaar om te doen.

Ik zie mezelf al (jullie ook?) in mijn blote borsten, de een groter en wat hangeriger dan de ander – door een te enthousiaste borstvoeding een aantal jaren geleden – de hangerigheid is nooit helemaal bijgetrokken, ik ben eraan gewend geraakt, mijn man ook. Ik zou de kleine haartjes die af en toe op mijn linkertepel groeien, nog kunnen wegknippen voor de fotoshoot, een bad met scrub nemen, wat olie op mijn borsten doen, schaduwmake-up aanbrengen, etc.

Benali staat op de foto bloot tot zijn middel – perfect voor mij, dan zie je de overige hangerige huid (sporen van een perfecte zwangerschap, he?) niet.

Heeft iemand een verband gelegd tussen de mooie blote buste van Benali, zijn zachte, gesloten ogen en zijn literatuur?

Nee, dat doe je niet, het is gewoon mooi. Het artikel in ‘De Morgen’ heb ik niet gelezen, ik kon het zo snel niet vinden in de bieb.

Maar als een schrijfster zo poseert?

Tot haar middel? Wie?

Heleen van Royen zou het waarschijnlijk wel willen, tot haar hielen zelfs. En Kristien Hemmerechts heeft het ooit gedaan, in bad, maar met haar man dan, een ander verhaal met een ander betekenis.

Ik durf geen namen te geven, ook geen borsten te visualiseren.

Blote vrouwelijke borsten, de ogen gesloten?

Er zal dan zeker iemand zeggen dat ze aan vieze dingen denkt.

Toen ik bij mijn eerste optreden over mijn eerste boek in het Nederlands over de vagina sprak, schreef iemand, een jonge, mannelijke schrijver, daar later over: “Oh, God, laat dit alsjeblieft niet verfilmd worden!”

Naakt bij mannen is iets anders dan naakt bij vrouwen, tot de borsten of niet, schrijver of niet.

Wij, schrijfsters, moeten ons op een ‘serieuzere’ manier promoten. Als je tenminste niet wilt dat je naam op Google naast reclame voor vibrators verschijnt.

En als je over vagina’s schrijft, loop je het risico dat je boek niet uitgelezen wordt, vanwege zo’n ‘vulgaire’ inhoud.

Enfin, probeer je toch eens voor te stellen dat je borsten even mooi en glad en zo zijn. Maar wat moet ik nu met de kat?

Want mijn kat tobt al jaren met een griezelige uitslag rond zijn mond en heeft een snorretje als dat van Hitler. En alleen al daardoor zou zo’n foto een verkeerde indruk op de lezer maken. En ik ben bang dat ik zo geen boeken, maar wel dierenzalf zou kunnen verkopen!

Maar wat als ik bloot met de hond poseer?

Wow, naakt, naast mijn ondeugende, grote, ongecastreerde, net volwassen hond?

Zie je het al voor je? Dan moet ik heel veel boeken kunnen verkopen om in de toekomst een goede psycholoog voor mijn kinderen te kunnen betalen!

Conclusie: Abdelkader, houd het zo! En, als ooit mijn linkerborst terug krimpt, mag ik misschien even jouw kat lenen?
16 november 2013

 

Op bezoek bij de Tweede Kamer
Ik was op bezoek bij de Tweede Kamer.

Als oud-journalist in Boekarest die af en toe ook politieke verslagen moest maken, ging ik niet zomaar op bezoek. Van te voren had ik spontaan een flinke dosis van mijn Roemeense gal naar boven gewerkt. Bekende gevoelens als cynisme, onvriendelijkheid, het zat-zijn om de coruptie te tolereren, etc. en dat alles vermengd met de scherpe smaak van de sigaret die ik buiten steevast – als een bittere noodzaak – rookte, voordat ik naar binnen ging.

Ik was nog in de hal van het Haagse regeringsgebouw toen ik mijn Roemeense gal moest inslikken. Vriendelijke gezichten alom, een relaxte sfeer, mijn naam stond warempel op een lijst en ze noemden me bij mijn voornam (nog niet zo lang geleden waren de vrouwen kameraad. Hmm…) En eenmaal binnen, na de veiligheidscontrole, vergat ik snel dat ik ooit een Roemeense gal gehad had. Koffie en fris werden geserveerd en ik mocht staren (na een nacht niet geslapen te hebben) naar het beeldscherm waarop alles wat ik maar over de Tweede Kamer wilde weten, te lezen stond. Alles? (Ja, dat is nou weer een vraag van mijn Roemeense gal, gewoon negeren!) Volop gegevens over de fracties, commissies, leden, ministers… De journalist in mij luisterde vol aandacht, nou ja, met uitzondering van een heikel interval van 20 seconden, waarin ik mijn “handigheid” moest tonen bij het drinken van een geagiteerde cola met een rietje: even geen adem, cola door mijn neus, terug in mijn mond, dan weer adem, enfin.

Na de powerpointsessie begon de echte rondleiding: Oude zaal… vergaderzaal… Statenpassage.

“Daar is de kamer van Rutte.”

De beroemde blauwe stoelen. “Daar zit de pers.” Dezelfde zaal, normale tafels. Gewoon tafels, stoelen. Mijn gal begon weer op te spelen. In Boekarest moesten wij, de pers, achter een lint wachten, in een hokje. Daar heeft mijn gal karakter gekregen. Hoe keken de politici naar de pers? Met minachting, als je kritiek op hen had. Te vriendelijk, als je hun leugens als waarheid behandelde of als je de flirt van de mannelijke – ja bijna altijd mannelijke – minister met jou voor lief nam. Iedere keer in het beroemde (lees: beruchte) Casa Poporului, het Paleis van het Volk (lees: van Ceausescu), waar de Roemeense Tweede Kamer tegenwoordig zetelt, werd ik verblind door zoveel goud en edelhout. Hier zie je dat alleen met Prinsjesdag, de goude koets. Ik verdronk dan in een hyperactieve gal, wat ik deelde met een volk dat veertig jaar lang geen rechten had gehad.

Het laatste wat ik over de Roemeense Tweede Kamer las, was vorige jaar: dat de technicus die zelfmoord wou plegen tijdens een vergadering van het Parlement door van het balkon te springen en “Vrijheid, rechten voor de kinderen!” te roepen, uiteindeljk niet overleden is.

Ik heb mijn best gedaan om overeenkomsten te vinden tussen mijn oude herinneringen in het Roemeense Casa Poporului en de recente indrukken van de Haagse Tweede Kamer, volgens het principe “ook het Westen heeft zijn gebreken”. Mijn gal heeft er twee gevonden:

De rode (!) oude bibliotheek van de Tweede Kamer ingericht door een architect die gefascineerd was door het (rode) China. En een wetenswaardigheidje, met wat moeite ontdekt in de geschiedenis van de Tweede Kamer: in 1932, op 20 september, hebben twee “communiste heren”, nadat de koningin de troonrede had uitgesproken, iets geschreeuwd wat begon met : “Weg met…”

Hmm, ’t is niet bijster veel, maar wel genoeg om een gal te laten functioneren, want hoe paradijselijk het Westen ook lijken kan, je weet maar nooit wanneer je een gal nodig hebt.
Den Haag Centraal, 15 november 2013

 

Wat delen wij met elkaar?

In het hart van den Haag bekent mijn jonge gesprekspartner uit een van de voormalig communistische sovjet-staten me dat ze niets afweet van het communisme. In het Russisch kent ze maar een paar woorden, net als ik, maar ik zou, helaas, wel een dissertatie zou kunnen schrijven over het communisme. Toen ik haar zo hoorde, voelde ik de neiging op te staan van mijn stoel en te roepen: Halleluja!

Wat wij twee gemeen hebben, zij met haar Slavische bloed, roder dan rood, en ik, die me van rood om het even welke kleur probeer te maken? Nee, geen “-isme”. Alleen Den Haag. Den Haag, groot en riant, als de walvisbuik van Jonas.

Donderdagsavonds, in de tram, na een dag werken, zit ik naast getinte meisjes, mooi en slank, die een onzichtbare mand op hun hoofd dragen. Ze spreken beter Nederlands dan ik, in hun land heerst nog een burgeroorlog en hun neefjes slapen met mitrailleurs onder het hoofd en schieten mensen neer met hetzelfde gemak als waarmee zij zo meteen uitchecken uit de tram.

Wat ons bindt? Deze kleine gemeenschappelijk geschiedenis in Den Haag, het feit dat we alle drie weten waar een jaar geleden de kleine AH in het centrum was. Dat is gezonder dan het delen van het communisme waarvan het voormalig Russische meisje in de buik van haar moeder haast niet had gehoord, hoewel in haar geboortestad nog steeds wat communisme uit de kraan druppelt.

Wat me bindt met de in Den Haag geboren en getogen collega die over een paar jaar met pensioen gaat? Ik, die tot nu toe in zo’n vijftig huizen heb gewoond en naar haar kijk, zij die nog leeft in het huis van haar kinderjaren, als naar een buitenaards wezen? In veler ogen is er niets dat ons bindt; in die van mij is het ook weer de herinnering aan de kleine Albert Heijn, want daar, boven die kleine supermarkt naast het Ministerie van Defensie bevond zich tot voor kort  de werkkamer van haar al lang overleden vader. Ik liep mee naar de vierde verdieping in de tegenovergelegen bieb, om tussen de bladmuziek te kijken naar de eerste dreun van de sloophamer. Dat is wat we gemeen hebben.

Mijn hersenen kunnen zich de straten in Boekarest niet meer herinneren, integendeel, ik vergeet ook de straatnamen die ik ooit goed kende. Daarvoor in de plaats komen nu die uit Den Haag. Ik weet waar de Haagse bieb haar filialen heeft; ik ken ook de beste delicatessenwinkels van de stad. En als ik me verdrietig voel, ga ik naar andere cafés om koffie te drinken dan wanneer ik vrolijk ben.

In mijn eerste jaren in Den Haag heb ik Volver gezien, in de oude Pathé naast Havana, in een zaal vol latino’s die elkaar tijdens de film over en weer, over mijn hoofd heen, riepen: Mira Ramiro, a qui. De zaal vol Venezolanen en Colombianen die geen ondertiteling nodig hadden had een grotere impact op mij dan de film zelf; na de film ging het hele publiek mojito’s drinken in het aanpalende Havana (er was toen nog geen brand  uitgebroken door zoveel cocktails).

Ons verleden kunnen we niet meer delen en vaak is het maar beter zo. Over een werkdag bij de radio of als kind een lange rij voor de broodwinkel heb ik in dit nieuwe leven wel geprobeerd te vertellen. Hebben jullie daar wel wc’s? wordt me dan vervolgens gevraagd. Maar het Rwandese meisje dat heel goed Frans sprak  maar geen woord op papier kon zetten, wier familie is gedood, vraagt niets. Ze luistert en knikt van ja. Het meisje uit Bosnië die zich hier heeft ontpopt tot een geweldige zakenvrouw, nadat ze in een koffer is ontsnapt aan de dood, knikt ook.

We zijn als planten waarvan je alleen dat deel ziet dat boven de grond groeit. Wat onder eronder begraven is, moet zo blijven. Wat delen wij met elkaar? Den Haag. Onze bovengrondse geschiedenis. We gaan naar hetzelfde Centraal Station, we eten hetzelfde brood. En al hadden we in het begin geen idee wat Den Haag is of Alkmaar, om maar een dwarsstraat te noemen, nu zouden we hier niet zo makkelijk meer kunnen weggaan. We weten nu waar het lekkerste broodje op het Plein te krijgen is, waar je echt verse jus d’orange kunt drinken, welke schoenmaker de snelste en goedkoopste is en, ja, je bent een paar keer bij de eerste hulppost van Westeinde geweest, in het begin. Nu zou je zelf het verhaal kunnen vertellen.

We delen ook iets, onze toekomstige tijd, die ook geschiedenis worden zal. We kunnen niet vertellen op welke dag van de week onze moeder twintig jaar geleden erwtensoep maakte en hoe wij dat precies vonden, maar de dag dat iemand mij, vlak voor Dille en Kamille, vroeg: “mevrouw, bent u hier bekend…?” zal ik niet gauw vergeten. Ik zei “ja”, bijna net zo trots als toen ik ging trouwen.

Wanneer iemand mij iets vertelt over het Den Haag van dertig jaar geleden, voel ik (stiekem) heimwee. Sommigen van ons delen hun schoonheidsspecialiste 20 twintig jaar, anderen kopen al dertig jaar vlees bij dezelfde slager. Ik loop elke dag door Den Haag, al acht jaar lang, en ik weet dat er een dag in mijn leven komt dat hetgeen boven de grond groeit even belangrijk of zelfs belangrijker zal zijn dan wat onder de grond zit, hier ver vandaan, dat het al mijn geschiedenis geworden is.

Den Haag Centraal, 18 oktober 2013

 

Stad met een schouwburg

We waren al drie maanden in Nederland (we woonden in een dorp waar ik drie maanden lang geen mens heb gesproken, behalve een keer iemand bij de kassa in een supermarkt) en ik mocht een stad kiezen om in te gaan wonen. Ik zei meteen: eentje met een schouwburg. En dus gingen we met de auto op reis, op zoek naar een stad met een schouwburg. Om 8 uur ’s avonds (het was al lang donker) parkeerden we ergens ondergronds. Toen we naar boven liepen, raakte ik de muur waarop bovenaan geschreven stond: Lucent Danstheater en ik vroeg: “Hoe heet het hier?” Het bleek Den Haag te zijn.

Het was op een maandag, acht uur ’s avonds, winter. Alles dicht, het Danstheater ook, geen winkel open, niets. Op het moment dat het echte leven in Boekarest begint, gaat iedereen hier klaarblijkelijk naar huis. De avonden die in Boekarest de mens na een dag werken terug naar het leven brengen, brengen hier de werkende mens terug naar de rust. En dat was nog maar het begin van mijn verbazing. Groter was de verwondering over het feit dat je hier niet zoals overal (dacht ik), in Amerikaanse films maar ook in Boekarest, op straat je hand maar hoefde op te steken er een gele taxi voor je stopte. Er was helemaal geen taxi, je moest weten waar je een standplaats kon vinden en lopen of de tram nemen naar HS of Centraal om er een te vinden. Maar als je eenmaal in de tram zat, wat voor nut had een taxi dan nog? Eenmaal de deur uit in Boekarest riep de chauffeur, die een zesde zintuig had: “En vandaag waarnaartoe? Zoals gisteren?” Wanneer ik ziek was, stuurde ik de taxichauffeur om medicijnen, hij ging mijn energierekening betalen of ik liet hem wat vers fruit kopen op de markt, iets wat je je hier niet voorstellen kunt. Maar ik moet wel toegeven dat in een taxi in Boekarest nooit gehuild heb; hier wel, om het verhaal van een Iraanse chauffeur die in zijn eentje zijn dochtertje opvoedde na de dood van zijn vrouw en mij met betraande ogen vroeg of ik niemand kende om voor zijn dochter te kunnen zorgen.

Wat ik in die eerste jaren in Den Haag deed?

Om tien uur ’s ochtends in het Mauritshuis, met mijn kind in de kinderwagen en tien Japanners achter me, om naar de Anatomieles te kijken met een gevoel dat ja, als ik niet in staat was om naar het geluk te gaan, het geluk naar mij kwam: ik stond voor de Anatomieles, één keer, twee keer per week, tot het tot me doordrong dat ik dat vanaf nu iedere dag kon doen, vele jaren lang.

Koffie drinken naast de fontein in de Haagse Bluf en mijn eerste gedicht in het Nederlands geschreven, de eerste naakte oude man op de fiets gezien, op datzelfde pleintje met het fonteintje, verbijsterd naar hem gekeken en gedacht: Wauw, hier heb je materiaal voor een roman en je dacht dat je niet eens een gedicht kon schrijven!

Begrepen dat fietsen in Nederland niet zomaar een hobby is, maar een modus vivendi die Den Haag definieert: ’s ochtends op de fiets naar je werk kom je heel Den Haag tegen, van de directeur van het bedrijf waar je werkt tot de naakte oude man die, inderdaad, iedere ochtend na tien uur komt opdagen, vrouwen van een zekere leeftijd op de fiets, met hun rokken opwaaiend door de wind die je het gevoel geven dat je honderden wat oudere Ninotchka’s met nylonkousen op de fiets ziet. Wat je in New York in de metro ziet, secretaresses in mantelpakjes op sportschoenen en met hakken in hun tas, zie je ook in Den Haag, alleen neemt de fiets hier de plaats in van de sportschoenen.

 

Als ik onderweg naar mijn werk een halte eerder dan gebruikelijk uit de tram stap, loop ik door de Geleenstraat, de eerste keer uit nieuwsgierigheid (in de zomer gekleed alsof ik op weg was naar Siberië, om toch vooral maar niets van mijn lijf te laten zien, daar, waar lijven te zien en te koop zijn), de tweede keer uit nieuwsgierigheid (ik durf meer dan alleen naar de lichamen te kijken, ook naar de gezichten), de derde keer uit nieuwsgierigheid (om iets te kunnen snappen, een straat verder loop ik langs Irma la Douce – waaruit je opmaakt dat Arie Grotekop ook een filmliefhebber kon zijn). Na nog twee minuten lopen heb je aan de andere kant die kerk die geen kerk meer is, maar een soort van kleine Ziggo Dome (had Ceau?escu die in Roemenië kerken liet platgooien maar wat Nederlands bloed gehad!). Schuin daartegenover heb je de bieb, waar je veel van de klanten van de ongeklede lijven rond Irma la Douce tegenkomt.

En verderop het Plein, waar men met regelmaat het recht op een beter leven komt opeisen – het Plein is mijn favoriete plek geworden in Den Haag. Je kunt daar protesteren tegen alle kwalen van de wereld en niemand schiet je dood, je mag “Weg met Assad ” roepen, maar ook “meer geld voor vertalers”. Het Plein heeft langzaam aan iets van de functie overgenomen van de heuvels uit mijn kindertijd in Roemenië, je kunt daar hopen op een beter leven voor jezelf en voor degene die zijn wens door een megafoon roept – op de heuvel werkte dat altijd, God was altijd in de buurt, hier is de regering ook niet ver. Na een demonstratie op het Plein neem je de tram naar Scheveningen, en als je dan links kijkt zie jaar, het gebouw waar Slobodan Miloševic zat opgesloten, ook Radovan Karadžic kwam er terecht, en Ratko Mladic; voor Nicolae Ceau?escu is het te laat, maar je zou gemakkelijk een plaatsvervanger kunnen bedenken.

 

En als iemand mij nu zou vragen, nu ik acht jaar hier ben: “Ben je een Hagenaar of een Hagenees? En hoe word je een van die twee? Voor Roemenië of Amsterdam woon ik in Den Haag, voor Den Haag op het randje met Rijswijk, voor Rijswijk toch met een been in Den Haag. Wanneer ben je eigenlijk een Hagenaar of Hagenees? Als je exact weet waar Blonde Dolly heeft gewoond of waar precies in Den Haag Vladimir Poetin zijn gezicht heeft laten liften? Geen van beide, in mijn geval. Ik voel me van hier, na zoveel jaren eten kopen bij Appie Heijn, doordeweeks aan het Lorentzplein, met de feestdagen aan de Elandstraat. En wanneer je iets bij geen van beide kunt vinden, heb je er altijd nog eentje in de buurt van het Aloysius College.

Den Haag Centraal, 20 september 2013

 

Ouderen en ouderen

Het welzijn van een volk kun je aflezen aan de wang van zijn ouderen. En als je in Nederland naar de wang van ouderen kijkt, weet je (vooral als je uit een andere hoek van de wereld afkomstig bent) dat het volk goed kan eten, zijn kinderen naar school kan sturen en cadeaus onder kerstboom kan leggen. Ouderen hebben hier nog een intact gebit, dragen geen tiende-hands kleding, hoeven geen nier te verkopen om rond te komen en gaan als het even kan op vakantie naar een zonnig land.
En terecht. Ze hebben immers hun hele leven hard gewerkt en kinderen grootgebracht!
Net als alle ouderen uit andere landen. Want ik heb nog nooit gehoord van een volk dat de godganse dag siësta houdt (wel dat je soms op je 58ste met pensioen kunt). Hier krijgen ouderen rollatortrainingen en computercursussen, bij restaurants betaal je (graag) een eurootje meer voor een uitje van minder draagkrachtige ouderen, de Zweedse band is afgeschaft en op alle fronten wordt geworsteld voor euthanasie. Ja, ouderen hebben het goed hier. In het algemeen, als je afgaat op de aanblik van hun wang. Maar wie hun verhalen horen wil, begrijpt dat velen hun kinderen nauwelijks op bezoek krijgen, dat ze zich eenzaam voelen en zinloos. Sommigen hebben spijt dat ze geen kinderen hebben genomen, anderen willen er niet eens over praten; hun kinderen hebben ze weggejaagd toen ze 18 werden en hun kamer ingericht als hobbyruimte of computerkamer. Ze verwachten hun kroost niet onverwacht op bezoek, zelf gingen ze immers ook alleen met verjaardagen op bezoek in het bejaardenhuis!
Natuurlijk, je kunt hen geen ongelijk geven als ze klagen over de lage AOW. Maar is men de verhalen van de eigen ouders helemaal vergeten, die bloembollen aten aan het eind van de oorlog?
Kinderen weten hier dat ze op hun 18e het huis uitgaan en sommigen kunnen niet eens zolang wachten.
Als kind, in een hoek van Europa waar ouders nooit een perfect gebit hebben, moest ik mijn ouders vaak hun favoriete fabel vertellen. En die luidt zo: Er was eens een uil. En die had kindjes, kleine uiltjes die moesten leren vliegen. De vader nam de jonkies een voor een onder zijn vleugel en boven een groot meer vroeg hij aan de oudste: ‘Wat zou jij met mij doen als ik oud was?’ ‘Oh, papa, ik zal geweldig voor je zorgen, ik beloof dat je het altijd naar je zin zult hebben,’ antwoordde het uiltje. Waarop de vader hem liet vallen in het meer. Datzelfde deed vader-uil ook met het tweede kind, dat een huis zou kopen en hem iedere dag bezoeken zou. De laatste van de drie uiltjes keek zijn vader ernstig aan en zei: ‘Ik weet het nog niet, papa, wat jij voor jouw ouders hebt gedaan, zal ik ook voor jou doen.’

2 juli 2013

 

Roemenen en de zoekmachine
Stel je voor dat jij Google of een andere zoekmachine bent en je onder de rubriek ‘Roemenen en Nederland’ aan het indexeren bent. Je zult zien dat er van de tien artikelen over Roemenen zeven een negatieve toonzetting hebben, twee over voetbal handelen en er een is waarin Roemenen in de grote pan van de geschiedenis met de Bulgaren en Polen worden gemengd, die nu voor niet meer dan 75 euro online een nieuwe cursus NT2 volgen kunnen!
Valt hieruit op te maken dat de Google-machine generaliseert en een verkeerde conclusie suggereert over een volk dat vijftig jaar dictatuur moest overleven?
Stel je voor dat de zoekmachine geduld heeft, dat hij begrip toont als je hem als vergelijking een voorbeeld geeft van een kind dat jarenlang mishandeld is en zich nog steeds niet normaal gedragen kan; het heeft immers langdurige therapie nodig.
Misschien zelfs kan de machine een snufje psychanalyse in zijn algemene conclusie verwerken en die afschuwelijke daad van twee Roemenen – die 1000 euro accepteerden om een medemens urenlang te martelen en verminken, om vervolgens te vermoorden, in stukken te hakken en te begraven in een Spaanse citroenplantage – psychanalytisch te verklaren.
Maar nee, dat is te veel gevraagd van zo’n arme zoekmachine!
Maar hoe kun je dan wel van een doorsnee burger verwachten dat hij de goede appels van de rotte weet te onderscheiden (in het Roemeens: het bos nog door de rotte takken kan zien)?
En toch, stel je eens voor dat je echt je best doet om te begrijpen dat een getraumatiseerd volk behandeling en begrip nodig heeft, hoe verklaar je dan dat niet alle Roemenen in Nederland schilderijen roven, geldautomaten manipuleren, verkrachten, zich prostitueren of bedelen bij de supermarkt?
Velen van hen zijn immers werkzaam als ingenieurs in de ICT-sector, als arts, schrijver, als keiharde werker in de scheepsbouw of student en hen lukt het wel, na vijftig jaar dictatuur, om een normaal leven te leven!
Waar verstop je de loyale en hardwerkende Roemeen als je (zinloos) het negatieve beeld van de Roemenen psychanalytisch probeert te verklaren?
Probeer het niet, laat de zoekmachine en de journalistiek gewoon hun werk doen. En als je een normale Roemeen bent, werk maar gewoon door, net zo hard als tot nu toe.
Heimelijk kun je ook hopen dat ooit, in het land dat je verlaten hebt, de premiers die plagiaat plegen zoals ook hier gebeurt, in dit nieuwe land, ontslagen zullen worden, net als de betreffende hoogleraren. En dan maar hopen dat de zoekmachine dat ooit vermelden zal. Amen.

11 juni 2013

Fluwelen Al Qaida

Freud en Lacan stierven, om maar twee mannelijke beroemdheden te noemen, zonder antwoord gekregen te hebben op de prangende vraag ‘Maar wat wil eigenlijk een vrouw?’
(Mag ik de moraal vóór de fabel zetten? Ofwel: Vergeet niet dat sommige vragen retorisch zijn.)
Ik stuur niet aan op het beantwoorden van hun vraag, maar wel wil ik altijd weten in welke wereld ik leef. Want na een lang bombardement door de oude en nieuwe media met vragen als ‘Is de vrouw schuldig tegenover de overheid?’ ‘Behoor je tot de huilfeministen?’ en ‘Hoeveel dildo’s heeft Heleen van Royen?’ heb ik het gevoel dat de vrouw in Nederland de nieuwe Al Qaida is, een fluwelen Al Qaida, die geen bommen plaatst, maar dildo’s.
En nog meer vragen: zitten er te weinig vrouwen in de literaire jury’s? Als lezers overwegend vrouwen zijn, hoe komt het dan dat ze in de jury’s ondervertegenwoordigd zijn?
Mijn oorspronkelijke literatuur (sic!), de Roemeense, is door mannen gebouwd. Op school leerde ik al dat de literatuur een soort tuin is, met grote bomen, gras en bosjes. Zelf trok ik de conclusie dat de vrouwen het gras vormen, want een vrouw kun je immers geen Sequoia noemen. Iedereen die boeken las wist dat de grootste criticus van het begin van de vorige eeuw verwachtte dat de beste schrijfster (de enige eigenlijk) met hem het bed delen zou. Later, in mijn studententijd, waren alle vrouwelijke docenten de vrouw van de mannelijke docenten en vaak, te vaak, hadden deze mannen ook een minnares in de collegebanken van de letterenfaculteit. Soms scheidde de docent van zijn vrouw en nam de jonge minnares niet alleen de plaats van de vrouw thuis in, maar kreeg zij ook, wanneer ze afgestudeerd was, een baan bij de universiteit, want die twee dingen gingen altijd samen, het tweede kwam als bonus, we zijn immers mensen! Er waren ook uitzonderingen, waarbij een vrouw op eigen kracht een belangrijke positie kreeg en niet via een man. Maar dat was dan haar geheim, want niemand zou haar geloven.
Hier in Nederland, in mijn nieuwe leven, hoor ik vaak dat leidinggevenden altijd lange mannen zijn (telt dat ook voor vrouwen? Telt dat ook in landen waarin de grootste lengte 1.60 m is?) En ook: klaag vooral nergens over, anders behoor je tot de huilfeministen! Maar… als je bij de huilfeministen hoort, is dat dan een vloek?
Ik zou graag willen weten wat auteurs die af en toe een jurk dragen (en hierbij doel ik niet op Maarten ’t Hart) van de Nederlandse literatuur denken. En of ze zichzelf een Sequoia vinden, of eerder gras?
Ik las (al in Roemenië) Margriet de Moor en Hella Haasse. Toen Rascha Peper overleed, plaatste ik een necroloog, nee, meer een Memento, op Facebook. Ik kreeg slechts één reactie, van iemand die wel wist dat ik graag reacties kreeg.
Mensen vergeten snel. Want zoals altijd, Primum vivere, deinde philosophari! Mijn eerste contact in het Nederlands met de Nederlandse literatuur was Rascha Peper: “Oefeningen in manhaftigheid”.
Ik lees Heleen van Royen niet.
Dildo’s heb ik ook thuis.
En ik heb zo’n gevoel dat in de tuin van de literatuur ook onkruid te vinden is.
Is de literatuur in Nederland homofiel?
Ik zou graag een biseksuele literatuur willen, heb biseksualiteit altijd als een verrijking gezien.
Ik herlees regelmatig Yourcenar, als ik bid, gebruik ik soms haar boeddhistisch gebed.
Ik ken iemand die, toen ze de leeftijd van Heleen van Royen had, zichzelf een reis naar Afrika cadeau gaf, om daar als vrijwilliger Engelse les aan kinderen te geven. “Anderen zouden een borstvergroting nemen,” zei ik tegen haar. En ik ken ook Josefine, die nu als pelgrim door Japan loopt, van het ene klooster naar het andere: “Bij elk klooster zal ik een zonde achterlaten,” zei ze tegen me voordat ze op reis ging. En ik voelde meteen dat ik geestelijk heel erg biseksueel ben. En ik wil op haar lijken en geen dildo’s meer kopen.
Ik wil vragen wie ik ben als mens en niet wat ik wil als vrouw.
Maar ik ben een leugenaar, want ik schrijf vooral over masturbatie, orgasmen, en over hoe oppervlakkig de westerse man overkomt en hoe macho zijn oosterse evenknie doet.
Zal ik een antwoord op mijn vragen vinden als ik een boekwinkel met dildo’s open? Of bid ik verder dat Josefine gezond terug mag komen, want bidden voor haar betekent ook een beetje: bidden voor mezelf. En als ik dat al weet, weet ik ook dat ik een stap verder ben dan Freud en Lacan.
En voorlopig is dat zo slecht nog niet.

15 mei 2013

Matiz en Matisse

Een heel bekend Roemeens lied, een soort eigen “fado”, zegt in het refrein: een vrouw verheft je, een vrouw verlaagt je. So true, so false?
Maar wel heel waar als je aan de Roemeense dieven van de schilderijen uit de Rotterdamse Kunsthal denkt: de politie kwam hen op het spoor na een tip van een ex-vriendin van een van de verdachten.
Toen ik hoorde (eerst gelezen in de Roemeense kranten) dat de dieven Roemenen waren, moest ik gelijk aan de slagzin “Nederland wordt steeds slimmer” denken, maar dan op zijn Roemeens: “die Roemenen worden steeds slimmer.” Denk maar eens aan het feit dat skimmers allemaal ICT-diploma’s op zak hebben, anders beteken je niets in de branche.
Maar mijn gevoel van trots ebde snel weg toen ik daarna las dat ze de naam van Matisse onthielden door te denken aan dat bekende Roemeense boodschappenautootje met dezelfde naam en dat ze de naam Gauguin fonetisch schreven.
Ach, er zijn Roemenen en Roemenen. En de werkelijkheid brengt ons allemaal in verwarring: zoveel automerken die namen van grote schilders hebben! (Dat noem ik pas l’art pour le peuple! Je hebt nooit een Fellini gezien, maar je koopt wel een Giulietta.)
Maar… ik zie die drie dieven al voor me, in de metro van Boekarest, met de bekende doeken in een plastictas tussen hun knieën (dat meldden de kranten ook, Roemeense en Nederlandse). Stel je eens voor dat je naast hen zit en een oogje in hun tas kunt werpen. Vraagje: was de plastictas doorzichtig of niet? Stel je voor dat naast je, aan je voeten, in de metro “La Liseuse en blanc et jaune” zit!
Andere vraag: welke van de zeven schilderijen hadden ze in hun tas? We lezen over twee, maar welke? Freud en nog een? Nee, ik denk het niet. Freud is voor hen de onbekendste van alle zes. Ik neem aan dat ze eerst Picasso of “Matiz” op de markt wilden brengen. En ik dacht nog zo dat je alleen in Amerika de kans hebt om Keanu Reeves in de metro tegen te komen. (Of Kim Wilde als ze van een kerstfeestje komt.) Maar nee, in Boekarest loop je in de metro zomaar Picasso tegen het lijf! En Keanu Reeves kopen kun je niet, maar een Picasso in de Roemeense metro wel. En, nu je weet dat de dieven geen flauw idee hadden hoeveel ze voor de schilderijen konden beuren, kun je een volgende rit vast ook wel een “Matiz” voor een schappelijk prijsje krijgen!
Mijn tip voor het Roemeense ministerie van Buitenlandse Zaken is dan ook: zet op de lijst van Roemenië’s meest aantrekkelijke plekken voor toeristen ook de Roemeense metro, met een spotje als “Misschien kom jij er ook Picasso, Matisse, Monet, Gauguin, Meyer de Haan of L. Freud tegen. Allemaal voor de prijs van een.”
Zo krijgen ze ongetwijfeld meer “toeristen” in de hoofdstad daar, hoewel op de grote lijst van aantrekkelijkste plekken van de wereld, als we wat verder kijken, als een van de zeven wereldwonderen, nu ook gemakkelijk de Rotterdamse Kunsthal kan staan: door een zijdeur kom je gemakkelijk binnen, zonder kaartje te kopen en ongeacht het tijdstip. En wat deze plek nog aantrekkelijker maakt: je kunt hier wel souvenirs meenemen!

PS: de auteur van dit artikel kon ook vijf jaar geleden gratis naar binnen bij de Kunsthal zonder zijn inmiddels verlopen perskaart te hoeven laten zien.

5 maart 2013